Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 2 november 2015, nr. IENM/BSK-2015/201651, tot wijziging van de Binnenvaartregeling in verband met de implementatie van resolutie 2015-I van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, de reparatie van verschillende onvolkomenheden in die regeling en tot wijziging van de Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart in verband met de implementatie van protocollen 2015-I-1 en 2015-I-3 van respectievelijk het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan en de Conferentie van Verdragssluitende Partijen van het CDNI-verdrag;

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 8, eerste en tweede lid, 22, eerste lid, 32, derde lid, en 48, vierde lid, van de Binnenvaartwet, de op 3 juni 2015 door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart aangenomen protocollen 2015-I-7, 2015-I-10 en 2015-I-11 en de op 30 juni 2015 aangenomen protocollen 2015-I-1 en 2015-I-3 van respectievelijk het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan en de Conferentie van Verdragssluitende Partijen van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI);

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Binnenvaartregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, eerste lid, wordt onder ‘bevoegde autoriteit’ de zinsnede ‘in de in artikelen 1.6, 1.9 en 1.13 bedoelde reglementen’ vervangen door: bedoeld in artikel 1.18.

B

In artikel 7.9, vierde lid, wordt de zinsnede ‘tweede lid, onderdeel a’ vervangen door: derde lid, onderdeel a.

C

In artikel 12.3, eerste lid, vervalt de zinsnede ‘de Regeling vaststelling model klein vaarbewijs onderscheidenlijk’ en wordt ‘regelingen’ vervangen door: regeling.

D

Bijlage 1.9 als bedoeld in artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 1.01 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 38 door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

39. Vloeibaar aardgas (LNG)’:

aardgas dat vloeibaar is gemaakt door afkoeling tot een temperatuur van -161 °C.

2. Aan artikel 3.13, eerste lid, worden de volgende alinea’s toegevoegd:

Aan boord van schepen die over een krachtens Bijlage O van het ROSR op de Rijn erkend communautair certificaat beschikken, kan zich in plaats van het door een bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België afgegeven vaartijdenboek, een door een bevoegde autoriteit van een derde staat afgegeven en door de CCR erkend vaartijdenboek bevinden. Erkende vaartijdenboeken moeten in ten minste één van de officiële talen van de CCR worden bijgehouden.

De bevoegde autoriteiten voor de afgifte van op de Rijn geldige vaartijdenboeken staan vermeld in bijlage A1a.

3. Na hoofdstuk 4 wordt Hoofdstuk 4a ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4a

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR DE KENNIS VAN DE BEMANNINGSLEDEN VAN SCHEPEN DIE VLOEIBAAR AARDGAS (LNG) ALS BRANDSTOF GEBRUIKEN
Artikel 4a.01 Kennis en instructies
  • 1. De schipper en de bij de bunkerprocedure betrokken bemanningsleden van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken, moeten over een deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof beschikken.

  • 2. Een bemanningslid mag pas werkzaamheden aan boord uitoefenen na instructies van de schipper te hebben gekregen over het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof op het desbetreffende schip en met name over de bunkerprocedure.

Artikel 4a.02 Verklaring

De betrokken bemanningsleden tonen hun kennis aan door middel van een verklaring overeenkomstig het model van bijlage E1.

De verklaring wordt afgegeven wanneer de kandidaat voldoet aan de eisen van artikelen 4a.03 en 4a.04.

Artikel 4a.03 Cursus en examen

De cursus inzake de kennis bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktisch gedeelte en wordt door een examen afgesloten.

Het theoretische gedeelte van de cursus omvat de in bijlage E2, deel A, genoemde onderwerpen.

Het praktische gedeelte van de cursus betreft de toepassing van de verworven theoretische kennis in de praktijk aan boord van een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt en/of in een daartoe geschikte installatie aan de wal. Het omvat de in bijlage E2, deel B, genoemde onderwerpen.

Het examen bestaat uit een theoretisch en uit een praktisch deel. Het omvat alle in bijlage E2, deel A en deel B genoemde onderwerpen. Het examen is met goed gevolg afgelegd wanneer de kandidaat in beide geëxamineerde delen heeft aangetoond over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken.

Het praktisch deel van het examen wordt aan boord van een schip en/of aan de wal afgenomen.

Artikel 4a.04 Geldigheid en verlenging van de verklaring
  • 1. De verklaring heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 2. De geldige verklaring overeenkomstig het model van bijlage E1 wordt op verzoek van de houder door de bevoegde autoriteit met vijf jaar verlengd met ingang van de datum van aanvraag wanneer de houder:

    • a) de onderstaande vaartijd kan aantonen op een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt:

      • ten minste 180 dagen voor de voorafgaande periode van vijf jaar, of

      • ten minste 90 dagen voor de voorafgaande periode van een jaar;

      of, wanneer dit niet het geval is,

    • b) aan een opfriscursus met examen heeft deelgenomen. De bepalingen van artikel 4a.03 zijn van overeenkomstige toepassing op de inhoud van de opfriscursus en van het examen, waarbij de cursus- en examenomvang wordt teruggebracht.

Artikel 4a.05 Bevoegdheid

De bevoegdheid om erkende cursussen en opfriscursussen te verzorgen, examens af te nemen en verklaringen overeenkomstig het model van bijlage E1 af te geven ligt bij erkende opleidingsinstituten.

De cursussen, opfriscursussen en opleidingsinstituten worden erkend door de bevoegde autoriteiten op basis van de uniforme criteria die door de CCR zijn vastgelegd.

De bevoegde autoriteit kan zich het recht voorbehouden om zelf de verklaringen af te geven of te verlengen.

Elke bevoegde autoriteit is bevoegd voor de verlenging van verklaringen op grond van vaartijd.

De bevoegde autoriteiten stellen de CCR in kennis van elke beslissing over de erkenning van een opleidingsinstituut of over de intrekking of de opschorting van een dergelijke erkenning.

De lijst van de erkende opleidingsinstituten en cursussen wordt via elektronische weg gepubliceerd door de CCR.

4. Na artikel 9.04 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 9.05 Verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof

De bevoegde autoriteiten verstrekken een verklaring overeenkomstig artikel 4a.02 aan bemanningsleden van schepen die vóór 1 juli 2016 zijn begonnen met het gebruik van LNG als brandstof, wanneer de betrokken bemanningsleden op grond van een aanbeveling van de CCR krachtens artikel 2.19 van het ROSR zijn opgeleid en een vaartijd van ten minste 90 dagen op dergelijke schepen kunnen aantonen.

5. Na bijlage D8 wordt een bijlage toegevoegd, luidende

E: BEMANNINGSLEDEN VAN SCHEPEN DIE VLOEIBAAR AARDGAS (LNG) ALS BRANDSTOF GEBRUIKEN

BIJLAGE E1
Model van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof

6. Na bijlage E1 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE E2 PROGRAMMA VAN DE CURSUS VOOR BEMANNINGSLEDEN VAN SCHEPEN DIE VLOEIBAAR AARDGAS (LNG) ALS BRANDSTOF GEBRUIKEN

A. THEORETISCH GEDEELTE VAN DE CURSUS

Het theoretische gedeelte van de cursus omvat de volgende onderwerpen:

  • 1. Wetgeving

    • 1.1 Wetgeving met betrekking tot schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken (ADN, RPR, ROSR, Richtlijn 2006/87/EG en eventuele nieuwe ontwikkelingen)

    • 1.2 Voorschriften van het classificatiebureau

    • 1.3 Relevante wetgeving over de gezondheid en de veiligheid

    • 1.4 Relevante plaatselijke voorschriften en vergunningen (vooral in de havengebieden)

  • 2. Basiskennis over vloeibaar aardgas (LNG)

    • 2.1 Definitie van vloeibaar aardgas (LNG), kritische temperaturen, gevaren in verband met vloeibaar aardgas (LNG), atmosferische voorwaarden

    • 2.2 Samenstelling en eigenschappen van vloeibaar aardgas (LNG), kwaliteitscertificaten voor LNG

    • 2.3 VGB (veiligheidsgegevensblad): fysische en producttechnische eigenschappen

    • 2.4 Milieueigenschappen

  • 3. Veiligheid

    • 3.1 Gevaren en risico's

    • 3.2 Risicobeoordeling

    • 3.3 Risicomanagement

    • 3.4 Veiligheidsrol aan boord (inclusief veiligheidsplan en veiligheidsinstructies)

    • 3.5 Gevaarlijke plaatsen

    • 3.6 Brandveiligheid

    • 3.7 Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • 4. Technische aspecten van het LNG-systeem

    • 4.1 Algemene opstelling en operationeel handboek

    • 4.2 Verduidelijking van de werking van LNG

    • 4.3 Bunkersysteem voor LNG

    • 4.4 Lenssysteem en opvangbakjes

    • 4.5 LNG-opslagsysteem

    • 4.6 Gasverwerkingsysteem

    • 4.7 Leidingsysteem voor LNG

    • 4.8 Gastoevoersysteem

    • 4.9 Machinekamers

    • 4.10 Ventilatiesysteem

    • 4.11 Temperaturen en druk (uitlezen van een schema van de druk- en temperatuurverdeling)

    • 4.12 Afsluiters (met name de hoofdafsluiter voor gasvormige brandstof)

    • 4.13 Drukontlastventielen

    • 4.14 Besturing, monitoring en veiligheidssystemen

    • 4.15 Alarmen en gasdetectie

  • 5. Onderhoud en controle van het LNG-systeem

    • 5.1 Dagelijks onderhoud

    • 5.2 Wekelijks onderhoud

    • 5.3 Regelmatig onderhoud

    • 5.4 Fouten en storingen

    • 5.5 Documentatie van de onderhoudswerkzaamheden

  • 6. Bunkeren van LNG

    • 6.1 Kenteken overeenkomstig het RPR

    • 6.2 Voorwaarden voor het stilliggen en meren tijdens het bunkeren

    • 6.3 Procedure voor het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG)

    • 6.4 Gasontlading en spoeling van het LNG-systeem

    • 6.5 Uniforme controlelijsten en opleveringscertificaat

    • 6.6 Veiligheidsmaatregelen tijdens het bunkeren en evacuatieprocedures

  • 7. Voorbereiding van het LNG-systeem voor onderhoudswerkzaamheden aan het schip

    • 7.1 Gasontlading en spoeling van het LNG-systeem voorafgaand aan onderhoud of reparaties op de scheepswerf

    • 7.2 Inert maken van het LNG-systeem

    • 7.3 Procedure voor het legen van de opslagtank voor LNG

    • 7.4 Eerste vulling van de opslagtank voor LNG (koeling)

    • 7.5 Inbedrijfstelling na onderhoud of reparaties op de scheepswerf

  • 8. Noodscenario's

    • 8.1 Noodmaatregelen en veiligheidsrol aan boord (inclusief veiligheidsplan en veiligheidsinstructies)

    • 8.2 Verspreiding van vloeibaar aardgas (LNG) aan dek

    • 8.3 Huidcontact met vloeibaar aardgas (LNG)

    • 8.4 Vrijkomen van vloeibaar aardgas (LNG) in afgesloten ruimten (bijvoorbeeld in de machinekamers)

    • 8.5 Verspreiding van vloeibaar aardgas (LNG) of aardgas in interbarrier ruimten (dubbelwandige tank, dubbelwandige leiding)

    • 8.6 Brand in de nabijheid van de opslagtank voor LNG

    • 8.7 Brand in de machinekamers

    • 8.8 Specifieke gevaren bij het vervoer van gevaarlijke stoffen

    • 8.9 Vastlopen van het schip of aanvaringen

    • 8.10 Noodmaatregelen voor de terzake kundige bewaker

    • 8.11 Noodmaatregelen voor de monitoring op afstand

B. PRAKTISCH GEDEELTE VAN DE CURSUS

Het praktische gedeelte van de cursus omvat de volgende onderwerpen:

  • 1. Vertrouwd maken met de inhoud van het managementsysteem van het schip, waaronder met name de onderdelen van het LNG-systeem

  • 2. Controle van het veiligheidsbesef en gebruik van de veiligheidsuitrusting voor vloeibaar aardgas (LNG)

  • 3. Controle van de kennis over de adequate documenten aan boord (veiligheidsrol en operationeel handboek)

  • 4. Kennis over de afsluiters (met name de hoofdafsluiter voor gasvormige brandstof)

  • 5. Kennis over de besturing, monitoring en veiligheidssystemen

  • 6. Kennis over de onderhouds- en controleprocedures van het LNG-systeem

  • 7. Kennis over de bunkerprocedure en vertrouwd maken met de bunkerprocedure

  • 8. Kennis over de onderhoudsprocedures voor onderhoud en reparaties op de scheepswerf

  • 9. Kennis over de noodscenario's

  • 10. Brandbestrijding’.

7. Na bijlage A1 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

BIJLAGE A1A BEVOEGDE AUTORITEITEN VOOR DE AFGIFTE VAN OP DE RIJN GELDIGE VAARTIJDENBOEKEN

Staat

Autoriteit

Periode van afgifte

     
     
     

8. In de tabel van bijlage A5 wordt de rij met de vermelding van de bevoegde nationale autoriteit van afgifte van de Slowaakse Republiek vervangen door:

Slowaakse Republiek

2010-II-3

Dopravný úrad

Divízia vnútrozemskej plavby

Letisko M.R. Štefánika

823 05 Bratislava

Tel. +421 2 333 00 217

plavba@nsat.sk

9. In bijlage D1 wordt het model Rijnpatent vervangen door:

10. Bijlage D5 wordt als volgt gewijzigd:

a. In rubriek I wordt de afbeelding onder ‘Duits model:’ vervangen door:

b. Tabel II (Vaarbevoegdheidsbewijs van derde landen) wordt als volgt gewijzigd:

1°. De rij met de landaanduiding ‘CZ’ komt als volgt te luiden:

CZ

Vaarbewijs van kapitein klasse I (B)

(geldig tot 31.12.2017)

– het riviergedeelte tussen Iffezheim (km

335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten

overeenkomstig het in bijlage D3 bij het

Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde

model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Státní plavební správa,

Jankovcova 4

Praha 7

170 04

République tchèque

Tel: +420 234 637 240

kuzminski@spspraha.cz bimka@spsprha.cz

Model

CZ

Vaarbewijs categorie B

(van kracht vanaf

15.03.2015)

Model

2°. De rij met de landaanduiding ‘SK’ komt als volgt te luiden:

SK

Vaarbewijs van kapitein klasse A

(voorschrift van tijdelijke aard van 1.08.2015 tot en met 31.07.2018)

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op

het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten

overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het

Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van

lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de

Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Dopravný úrad

Divízia vnútrozemskej plavby

Letisko M. R. Štefánika

823 05 Bratislava

République slovaque

Tel. + 421 2 333 00 217

plavba@nsat.sk

Model

Vaarbewijs van kapitein klasse I (B)

Preukaz odbornej

spôsobilostiLlodný

kapitán I. triedy

kategórie B

Model

3°. De rij met de landaanduiding ‘AT’ komt als volgt te luiden:

AT

Kapiteinspatent A

– voor de geldigheid van dit vaarbewijs op

het riviergedeelte tussen Iffezheim (km 335,92) en het Spijksche Veer (km 857,40) moet tevens een bewijs voor riviergedeelten

overeenkomstig het in bijlage D3 bij het Reglement betreffende het

Scheepvaartpersoneel op de Rijn vermelde model worden overgelegd,

– de houder moet vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar een bewijs van

lichamelijke en geestelijke geschiktheid conform bijlage B3 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn overleggen, dat volgens de door de

Rijnvaartreglementering voorgeschreven modaliteiten moet worden verlengd

Bundesministerium für Verkehr, Innovation und Technologie

Oberste Schifffahrtsbehörde

Radetzkystrasse 2

1030 Wien

Österreich

Tel +431 71162 655704

Fax +431 71162 655799

w1@bmvit.gv.at

Model

Kapiteinspatent B

Kapitänspatent

Model

c. Het opschrift en model van het Tsjechische vaarbewijs wordt vervangen door:

‘Modellen van het Tsjechische vaarbevoegdheidsbewijs’

Vaarbewijs van kapitein klasse I (B)

Vaarbewijs categorie B (van kracht geworden op 15.3.2015)

d. Het opschrift en model van het Slowaakse vaarbewijs wordt vervangen door:

‘Modellen van de Slowaakse vaarbewijzen categorie A en categorie B’

Vaarbewijs van kapitein klasse A

Vaarbewijs van kapitein klasse I (B)

e. Het opschrift Kapiteinspatent en het daaronder opgenomen model van het Oostenrijkse kapiteinspatent wordt vervangen door:

‘Oostenrijkse modellen van de kapiteinspatenten categorie A en categorie B’

Kapiteinspatent A

Kapiteinspatent B

11. Bijlage D6 (Als gelijkwaardig erkende bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart) wordt als volgt gewijzigd:

a. de tabel wordt als volgt gewijzigd:

1°. De rij met de landaanduiding ‘CZ’ komt als volgt te luiden:

CZ

Radarbevoegdheidsbewijs voor de binnenvaart

Státní plavební správa,

Jankovcova 4

Praha 7

170 04

République tchèque

Tel: +420 234 637 240

kuzminski@spspraha.cz

bimka@spsprha.cz

Model

(geldig tot

31.12.2017)

Model

(van kracht vanaf

15.3.2015)

2°. De rij met de landaanduiding ‘SK’ komt als volgt te luiden:

SK

Radarbevoegdheidsbewijs voor de

binnenvaart

Preukaz radarového navigátora

Dopravný úrad

Divízia vnútrozemskej

plavby

Letisko M. R.

Štefánika

823 05 Bratislava

République slovaque

Tel. + 421 2 333 00

217

plavba@nsat.sk

Model

b. Het opschrift en model van het Tsjechische radarbevoegdheidsbewijs wordt vervangen door:

Modellen van de Tsjechische bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart

(van kracht vanaf 15.3.2015)

c. Het onder Radarbevoegdheidsbewijs opgenomen model Preukaz radarového navigátora wordt vervangen door:

E

Het in Bijlage 6.2 opgenomen model geneeskundige verklaring binnenvaart wordt vervangen door:

F

  • 1. In bijlage 11.1 wordt in Tabel 1 bij feitcode BVW 3.3.093 in de vierde kolom ‘en/of’ vervangen door: of.

  • 2. In bijlage 11.1 wordt in Tabel 1 in de rij boven de feitcodes BVW 3.3.113, 3.3.135 en 3.3.203 in de vierde kolom telkens ‘en/of’ vervangen door: of.

3. In bijlage 11.1 wordt aan het slot een Tabel 2 toegevoegd, luidende:

Tabel 2. Bedragen voor bestuurlijke boete op overtredingen van het bepaalde krachtens de artikelen 39c, derde lid, en 39e, van de Binnenvaartwet

Sab

Omschrijving overtreding

Boetebedrag

Feitcode

19, eerste lid, onderdeel a

Niet openen door de eigenaar van het schip van een rekening bij een nationaal instituut

€ 1000

BVW4a.001

19, eerste lid, onderdeel b

Niet zorgen door de eigenaar dat schipper over een

ED-kaart beschikt

€ 200

BVW4a.002

20, eerste lid

Niet betalen van de afvalbeheersbijdrage over het aantal liters gasolie

€ 350

BVW4a.003

20, vierde lid

Niet in tweevoud opmaken van het betalingsbewijs door de leverancier van gasolie, met hierin het nummer behorend bij het tegoed, aantal liters gasolie, bedrag van de betaalde afvalbeheersbijdrage, datum en tijdstip van bunkering

€ 500

BVW4a.004

21, eerste lid

Niet aanbieden door de leverancier van een andere betalingsmogelijkheid aan de eigenaar van het schip

€ 200

BVW4a.005

21, tweede lid, onderdeel a

Niet in drievoud invullen van de schuldbekentenis door de schipper namens de eigenaar van het schip

€ 200

BVW4a.006

21, tweede lid, onderdeel b

Niet in drievoud invullen van de machtiging door de schipper namens de eigenaar van het schip

€ 200

BVW4a.007

22, eerste lid

Niet opmaken van een schriftelijke bunkerverklaring, met daarin de volgende gegevens: naam en adres eigenaar schip, naam en adres leverancier, geleverde aantal liters, naam en nummer schip, naam schipper, hoogte afvalbeheersbijdrage, plaats en datum van handeling

€ 500

BVW4a.008

22, tweede lid

Niet door de leverancier aan de bunkerverklaring hechten van betalingsbewijs, schuldbekentenis of machtiging

€ 200

BVW4a.009

22, derde lid

Niet ondertekenen van de bunkerverklaring door de leverancier

€ 200

BVW4a.010

23

Niet ondertekenen van de bunkerverklaring door de schipper

€ 200

BVW4a.011

24

Niet aan de schipper ter hand stellen van de bunkerverklaring

€ 250

BVW4a.012

25

Niet bewaren door de leverancier van de opgemaakte en ondertekende bunkerverklaring in zijn administratie

€ 500

BVW4a.013

26, eerste lid

Niet door de schipper hechten van betalingsbewijs, schuldbekentenis of machtiging aan afschrift van de bunkerverklaring

€ 50

BVW4a.014

26, tweede lid

Niet door de schipper bewaren van het afschrift, alsmede een door hem ontvangen afschrift van een buiten Nederland opgemaakte bunkerverklaring gedurende min. 6 maanden

€ 500

BVW4a.015

27

Niet door de leverancier elke maand aanleveren van de volgende gegevens aan de aangewezen dienst: naam eigenaar, het geleverde aantal liters gasolie, naam en nummer schip, wijze en bedrag van betaling

€ 500

BVW4a.016

28a

Niet door de leverancier onverwijld melden van storing aan de pinautomaat

€ 200

BVW4a.017

ARTIKEL II

De Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 5 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. De administratiekosten bedoeld in het derde lid kunnen slechts worden geïnd bij de eigenaar van een schip waaraan het nationaal instituut zelf een ED-kaart heeft verstrekt.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding 1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 2. De hoogte van de in artikel 5, derde lid, bedoelde administratiekosten bedraagt € 25,– exclusief belastingen.

ARTIKEL III

  • 1. Artikel I, onderdelen A, B en C, treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 2. Artikel I, onderdeel D, onderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

  • 3. Artikel I, onderdeel D, onderdelen 8, 9, 10 en 11, werkt terug tot en met 1 augustus 2015.

  • 4. Artikel I, onderdelen C en E, treedt in werking met ingang van 6 november 2015.

  • 5. Artikel II, onderdeel A treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 6. Artikel II, onderdeel B treedt in werking met ingang van 1 juli 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling strekt tot implementatie van de door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (hierna: CCR) bij resolutie 2015-l van 3 juni 2015 aangenomen protocollen 2015-I-10 en 2015-I-11. Daarnaast wordt met deze regeling een aantal artikelen in de Binnenvaartregeling gerepareerd.

Met het aannemen van protocol 2015-I-7 en protocol 2015-I-10 wordt Bijlage 1.9 bij de Binnenvaartregeling gewijzigd. In deze bijlage is het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn (RSP) opgenomen.

Met protocol 2015-I-7 wordt het RSP aangevuld met specifieke voorschriften voor de opleiding van bemanningsleden van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken. Deze aanvulling moet zowel bijdragen aan de veiligheid en de vlotheid van de binnenvaart alsmede het veilige gebruik van LNG als brandstof bevorderen.

Met protocol 2015-I-10 worden de bijlagen A5, D1, D5 en D6 van Bijlage 1.9 van de Binnenvaartregeling gewijzigd. Deze bijlagen bevatten de modellen van de door de CCR erkende vaarbewijzen van de CCR-lidstaten en van de derde landen waar de CCR een administratieve overeenkomst mee gesloten heeft. Tevens bevat het modellen van de erkende bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart van derde landen. Verschillende landen hebben het model van de genoemde bewijzen gewijzigd. Bovendien heeft de CCR een nieuw logo aangenomen, dat zo spoedig mogelijk gebruikt moet worden in het kader van de afgifte of verlenging van Rijnpatenten. Bestaande voorraden met het oude logo mogen verder worden gebruikt tot deze zijn uitgeput.

Met protocol 2015-I-11 wordt artikel 3.13 van het RSP gewijzigd en wordt een nieuwe bijlage A1a ingevoegd. Hiermee worden vaartijdenboeken van derde landen erkend die gelijkwaardig zijn aan het in bijlage A1 van het RSP opgenomen model vaartijdenboek en waarvan de derde landen de wederkerigheid van de erkenning garanderen. Hiermee wordt een eerste stap gezet naar de implementatie en harmonisatie van vaartijdenboeken op Europees niveau.

Vaste verandermomenten

Met betrekking tot het kabinetsbesluit tot instelling van Vaste Verandermomenten wordt het volgende opgemerkt. Ingevolge dat besluit dient een regeling minimaal twee maanden voor inwerkingtreding te worden gepubliceerd. Implementatie van Europese of internationale regelgeving is één van de uitzonderingsgronden met betrekng tot het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten van regelgeving. Met deze regeling worden één op één wijzigingen geïmplementeerd van CCR-besluiten met een vastgelegde implementatiedatum. Voor het grootste deel van deze wijzigingen wordt de minimale invoeringstermijn gehaald. Een wijziging treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 augustus 2015. Hierdoor moest worden afgeweken van de van de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Verder worden met de wijziging van de regeling ook enkele reparaties aangebracht. Reparatie van regelgeving is eveneens een uitzonderingsgrond met betrekking tot het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten.

Administratieve lasten

Deze wijzigingen betreffen louter wetgevingstechnische ingrepen. Deze hebben geen gevolgen voor de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven. Zij leiden niet tot nieuwe informatieverplichtingen (administratieve lasten), dan wel het vervallen ervan, voor burgers of bedrijven noch tot extra nalevingskosten.

Artikelsgewijs

Artikel I

A, B, E en F

De wijziging van artikel 1.1, eerste lid, artikel 7.9, vierde lid, Tabel 1 van Bijlage 11.1 betreft de reparatie van onvolkomenheden in de artikelen en de tabel.

Door verhuizing van de divisie CCV van het CBR en de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart, die staan vermeld op de achterzijde van het in bijlage 6.2 opgenomen model geneeskundige verklaring binnenvaart, kloppen de adresgegevens niet meer. Met deze wijziging wordt het model wordt vervangen door een nieuw model waarop de adresgegevens zijn aangepast.

Tabel 2 van Bijlage 11.1 is bij de vorige wijziging van de Binnenvaartregeling abusievelijk vervallen en wordt met deze wijziging opnieuw in Bijlage 11.1 opgenomen.

C

Het klein vaarbewijs is tot 1 september 2001, toen het werd vervangen door een creditcardmodel vaarbewijs, op papier uitgegeven en is inmiddels behoorlijk verouderd. Het bevatte geen pasfoto en de gegevens zijn vaak vervaagd door slijtage. Daardoor is het een fraudegevoelig document. Jaarlijks worden een flink aantal vervalste vaarbewijzen aangetroffen. Het huidige creditcard model geldt vanaf 1 januari 2010 en kent een aantal verbeterde veiligheidskenmerken. Er is daarom in overleg met de politie en de Stichting VAMEX, die de vaarbewijzen afgeeft, besloten om per 1 januari 2016 de oude papieren vaarbewijzen te laten vervallen. Sinds oktober 2014 wordt de mogelijkheid geboden om de papieren vaarbewijzen kosteloos om te ruilen voor een creditcardmodel vaarbewijs. Deze mogelijkheid is in 2014 bekend gemaakt via een mailing aan de houders van vaarbewijzen en via de website van de VAMEX. Er is daarom geen overgangstermijn na de inwerkingtredingsdatum in de regeling opgenomen waarbinnen de vaarbewijzen nog kunnen worden omgeruild.

D
Onderdelen 1, 3, 4, 5, en 6

Met deze onderdelen wordt protocol 2015-I-7 in het RSP opgenomen.

Artikel 4a.01 uit het nieuwe hoofdstuk 4a onderwerpt met betrekking tot schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken zowel de schipper als de bemanningsleden die bij de bunkerprocedure betrokken zijn aan de kennisverplichting. Het toepassingsgebied omvat op deze wijze zowel binnen- en zeeschepen als drijvende werktuigen; veerponten zijn uitgesloten. De kennisverplichting voor de bij de bunkerprocedure betrokken bemanningsleden wordt ingevoerd omdat deze procedure volgens deskundigen bijzondere risico's inhoudt. De schipper moet bovendien alle bemanningsleden de vereiste instructies geven.

Om deze reden moeten behalve de schipper ook de bemanningsleden die bij de bunkerprocedure betrokken zijn aan de kennisverplichting worden onderworpen. De overige bemanningsleden moeten door de schipper worden geïnstrueerd.

In de artikelen 4a.02, 4a.04, 9.05 en bijlage E1 wordt voorgeschreven dat de kennis aangetoond moet worden door een verklaring met een geldigheidsduur van vijf jaar. Een verlenging is mogelijk wanneer voldoende vaartijd aan boord van een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt, kan worden aangetoond of – indien dit niet het geval is – door een opfriscursus te volgen. Bovendien wordt de mogelijkheid in het leven geroepen dat reeds opgeleide bemanningsleden die op een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt, hebben gewerkt een ambtelijke verklaring verkrijgen met een geldigheidsduur van vijf jaar.

In artikel 4a.03 en bijlage E2 worden de aard en de inhoud van de cursus en opfriscursus vastgelegd. Bijzonder belang wordt gehecht aan het bewijs van verkregen vaardigheden. De cursus bestaat om deze reden uit zowel een theoretisch als een praktisch gedeelte en wordt door een examen afgesloten. De theoretische inhoud van de cursus beoogt voldoende basiskennis bij te brengen en is op advies van deskundigen in deze zin aangepast. De opleidingsinstituten kunnen naar keuze het praktische deel aan boord van een schip dat vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruikt of in een daarvoor geschikte installatie aan de wal (of een combinatie van beide mogelijkheden) verzorgen.

Artikel 4a.05 betreft de bevoegdheden: de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de CCR zullen op basis van uniforme criteria zowel de opleidingsinstituten als de cursussen en opfriscursussen erkennen. Deze criteria zullen worden vastgelegd in de dienstinstructies.

De opleidingsinstituten zijn verantwoordelijk voor de organisatie van de cursussen, opfriscursussen en examens. De verklaringen worden naar keuze van de lidstaat rechtstreeks door het opleidingsinstituut of door de bevoegde autoriteit afgegeven.

De CCR publiceert langs elektronische weg de lijsten van de bevoegde autoriteiten en de erkende opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen.

Artikel 3.13,

In het recente verleden werd vastgesteld dat vaartijdenboeken in omloop zijn die overeenkomen met het model van de CCR, maar niet door een bevoegde instantie van een Rijnoeverstaat of België werden afgegeven. Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het RSP mag het eerste vaartijdenboek voor het gebied waarin het RSP toepasselijk is uitsluitend worden afgegeven door een bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België. Deze vaartijdenboeken moeten overeenstemmen met het model van bijlage A1 van het RSP. De autoriteiten van andere staten geven vaartijdenboeken overeenkomstig het model in bijlage A1 van het RSP af, die momenteel echter niet op de Rijn geldig zijn. Dit leidt tot de situatie dat een schip momenteel over twee formeel identieke vaartijdenboeken moet beschikken. Dit staat in tegenspraak met de nagestreefde doelstelling dat een schip over slechts één vaartijdenboek moet beschikken om misbruik te voorkomen. Voor de daarop volgende vaartijdenboeken is de problematiek vergelijkbaar. Het bedoelde misbruik zou – tenminste voor alle lidstaten van de CCR en voor alle staten van de EU die vaartijdenboeken volgens het model van de CCR afgeven – verregaand voorkomen kunnen worden. De implementatie en harmonisatie van vaartijdenboeken op Europees niveau vormt een oplossing die nagestreefd moet worden. De geplande wijziging van het RSP en de erkenning van de vaartijdenboeken van derde staten door de CCR vormen een eerste stap in deze richting. Met deze wijziging worden de uitvoeringskosten en -inspanningen voor zowel overheid als de particuliere sector verminderd, wordt misbruik voorkomen en de controle vergemakkelijkt.

Bijlagen A5, D1, D5 en D6

Als gevolg van protocol 2015-I-10 worden de bijlagen A5, D1, D5, D6 en A5 van Bijlage 1.9 van de Binnenvaartregeling gewijzigd. De wijzigingen die daarin zijn aangebracht door de verschillende landen zijn de volgende:

In Duitsland werden de naam van de voor afgifte bevoegde autoriteit gewijzigd, alsmede de modellen van het vaarbewijs en het Rijnpatent. Deze wijzigingen zijn van kracht geworden op 9 maart 2015.

Ook in Frankrijk is de naam van de voor afgifte bevoegde autoriteit gewijzigd.

In de Slowaakse Republiek is op 1 november 2014 een nieuwe wet van kracht geworden. De voor de afgifte bevoegde autoriteit heeft een nieuwe naam en een nieuw adres gekregen en de modellen van de vaarbewijzen en bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart werden gewijzigd. De huidige vaar- en radarbevoegdheidsbewijzen blijven van kracht tot hun vervaldatum. Bovendien zijn de naam en het adres gewijzigd van de bevoegde autoriteiten voor de afgifte van als gelijkwaardig erkende dienstboekjes in Slowakije (bijlage A5 van het RSP).

Ook in de Tsjechische wetgeving werden wijzigingen aangebracht. De naam van het vaarbewijs werd gewijzigd en afgezien daarvan werden de modellen van de vaarbewijzen en bevoegdheidsbewijzen voor de radarvaart gewijzigd. Deze wijzigingen zijn van kracht geworden op 15 maart 2015. Het gaat om redactionele wijzigingen, de voorwaarden voor de verkrijging van de genoemde bewijzen blijven ongewijzigd. De huidige bewijzen blijven geldig tot 31 december 2017 en moeten op zijn laatst op deze datum worden vervangen.

De Republiek Oostenrijk en de Slowaakse Republiek geven respectievelijk sinds 1 juli 2014 en 1 november 2014 een vaarbewijs categorie A af, dat overeenkomstig de classificatie van richtlijn 96/50/EG eveneens geldig is voor maritieme waterwegen. De voorwaarden voor de verkrijging van een vaarbewijs van categorie A zijn gelijk aan die voor de verkrijging van een vaarbewijs categorie B, maar met een aantal aanvullende eisen.

Artikel II

A

De toevoeging van een vijfde lid aan artikel 5 van de Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart (SAR) vloeit voort uit besluit 2015-I-3 van de Conferentie van Verdragssluitende Partijen (CVP) van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI) waarin artikel 3.03, achtste lid, van het CDNI wordt gewijzigd. Dit artikel is onder andere geïmplementeerd in artikel 5 van de SAR. In de wijziging van artikel 3.03 is opgenomen dat de exploitant administratiekosten verschuldigd is aan het innende nationale instituut. Met het innende nationale instituut wordt bedoeld het instituut dat de verwijderingsbijdrage ontvangt. Wanneer een schipper gasolie bunkert wordt de verwijderingsbijdrage door het nationale instituut ontvangen dat aan hem de ED-kaart (elektronische informatiedrager, bedoeld in artikel 3.01, onderdeel b, van de in Bijlage 2 van het CDNI opgenomen Uitvoeringsregeling (ECO-kaart)) heeft verstrekt. Kan de verwijderingsbijdrage niet geheven worden omdat de schipper geen ED-kaart heeft, deze ongeldig is of het saldo op de ecorekening ontoereikend is, dan kunnen er administratiekosten worden geheven. Om duidelijk te maken dat alleen het nationale instituut dat de ED-kaart zelf heeft verstrekt deze kosten kan verhalen is in het vijfde lid bepaald dat het nationaal instituut in Nederland (Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart) alleen administratiekosten kan verhalen bij eigenaren van schepen waaraan zij zelf een ED-card heeft verstrekt.

B

De toevoeging van een tweede lid aan artikel 7 SAR komt voort uit besluit 2015-I-1 van 30 juni 2015 van het Internationaal Verevenings- en Coördinatieorgaan (IVC) van het CDNI. Hierin wordt de hoogte van de administratiekosten vastgesteld op € 25,–, exclusief belastingen. Daarmee wordt voor alle bij het CDNI aangesloten staten één bedrag vastgesteld.

Artikel III

De inwerkingtreding van de wijzigingen van de Binnenvaartregeling vindt op verschillende tijdstippen plaats die deels worden bepaald door de besluiten die zijn genomen door de CCR. In het eerste lid is de inwerkingtredingsdatum van de wijzigingen in artikel I, onderdeel A, B en F opgenomen. Het tijdstip van inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2016 is bepaald op basis van de vaste verandermomenten. De in het tweede lid opgenomen wijzigingen in artikel I, onderdeel D, treden volgens protocol 2015-I-10 van de CCR in werking met ingang van 1 augustus 2015. Inmiddels is die datum verstreken en zal dit dus met terugwerkende kracht in werking treden. Aangezien de wijzigingen betrekking hebben op de erkenning van vaarbewijzen uit derde landen en de houders hierdoor gerechtigd worden om op de Aktewateren te mogen varen en er verder geen verplichtingen met terugwerkende kracht worden opgelegd, behoort inwerkingtreding met terugwerkende kracht in dit geval tot de mogelijkheden.

De in het derde lid opgenomen inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2016 is afkomstig uit protocol CDNI 2015-I-3 van de CVP. De in het vierde lid opgenomen inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2016 komt uit protocol IVC 2015-I-1 van het IVC.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas

Naar boven