DE COLLEGES VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTEN HEERLEN, MAASTRICHT EN SITTARD-GELEEN elk voor zover het zijn bevoegdheden betreft,
Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de verleende toestemming door de gemeenteraden van Heerlen, Maastricht en Sittard-Geleen;
Overwegende dat samenwerking op het gebied van bedrijfsvoeringstaken meerwaarde oplevert;
Tot het treffen van de navolgende gemeenschappelijke regeling tot vorming van een Bedrijfsvoeringsorganisatie genaamd:.
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
Artikel 1 - Begripsbepalingen
- 1.
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
- a.
de regeling: de gemeenschappelijke regeling Shared Service Center Zuid-Limburg;
- b.
deelnemer(s): een (de) aan deze regeling deelnemende gemeenten Heerlen, Maastricht en Sittard-Geleen;
- c.
de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;
- d.
het SSC-ZL: de rechtspersoonlijkheid bezittende Bedrijfsvoeringsorganisatie Shared Service Center Zuid-Limburg, zoals bedoeld in artikel 2 van de regeling;
- e.
het bestuur: het bestuur van de gemeenschappelijke regeling SSC-ZL;
- f.
de gemeente(n): een/de aan de regeling deelnemende gemeente(n);
- g.
college(s): de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemers.
- 2.
Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de gemeente, respectievelijk raad, burgemeester en wethouders en de burgemeester gelezen: de Bedrijfsvoeringsorganisatie en het bestuur.
Artikel 2 – Instelling en doel
- 1.
Er is een Bedrijfsvoeringsorganisatie welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet, genaamd Shared Service Center Zuid-Limburg, afgekort SSC-ZL.
- 2.
Het SSC-ZL is gevestigd te Maastricht.
- 3.
Het SSC-ZL is ingesteld ter uitvoering van de ondersteunende bedrijfsvoeringsprocessen van de deelnemers. Met instemming van het bestuur kan het SSC-ZL deze ondersteuning ook leveren aan niet-deelnemende overheidsorganisaties, primair binnen de regio Zuid-Limburg.
- 4.
Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.
- 1.
Ondersteunende bedrijfsvoeringsprocessen hebben betrekking op tenminste de volgende taken:
- 2.
Bij afzonderlijk eensluidend besluit van de colleges van de deelnemers kunnen aan de opsomming in het eerste lid taken worden toegevoegd.
- 3.
Het besluit, bedoeld in het vorige lid, behoeft de goedkeuring van het bestuur. Het bestuur verleent die goedkeuring niet, dan na een evaluatie van de samenwerking en de reeds geïmplementeerde taken.
- 1.
De deelnemers in de regeling nemen het volledige pakket aan taken, zoals genoemd in artikel 3 eerste lid juncto artikel 3, tweede lid, van de regeling, af.
- 2.
Ter uitvoering van de taken zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de regeling worden dienstverleningsovereenkomsten afgesloten tussen het SSC-ZL als dienstverlenende instantie (opdrachtnemer) en de deelnemers als afnemende instanties (opdrachtgevers).
- 3.
Voor zover bedrijfsvoeringstaken nog niet vanuit de deelnemers aan het SSC zijn overgedragen, kan het SSC deze ondersteuning van de deelnemers krijgen, eveneens op basis van een dienstverleningsovereenkomst (omgekeerde dienstverlening).
Artikel 5 – Werkzaamheden voor derden
Voor zover de diensten vallen binnen het kader van de in artikel 3 vermelde taken, is het SSC-ZL bevoegd tot het verrichten van diensten voor andere gemeenten dan de deelnemers en/of derden met een publiekrechtelijke status, na instemming door het bestuur en passend binnen geldende wettelijke kaders. Met deze organisaties worden eveneens dienstverleningsovereenkomsten afgesloten.
Hoofdstuk 3 – Het bestuur
Artikel 6 – samenstelling, toetreden en aftreden
- 1.
Het SSC-ZL kent een bestuur, gevormd door hiertoe door ieder college uit hun midden aan te wijzen lid.
- 2.
De colleges wijzen uit hun midden ook een plaatsvervangend lid van het bestuur aan die het door hen benoemde lid bij ontstentenis of verhindering vervangt.
- 3.
De leden van het bestuur en hun plaatsvervangers worden aangewezen voor dezelfde periode als waarvoor de colleges worden benoemd, en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.
- 4.
De voorzitter wordt door en uit het bestuur gekozen.
- 5.
Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op het moment van tussentijds verlies van de hoedanigheid van lid van het college.
- 6.
Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door schriftelijke mededeling aan de voorzitter. Het ontslag gaat in per direct of per de door het ontslag nemende lid aangegeven datum en is onherroepelijk.
- 7.
Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het betrokken college zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.
- 8.
Een lid van het bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.
- 9.
Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.
- 1.
Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.
- 2.
Het bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar (gekoppeld aan vaststelling van de begroting en de rekening). Meerdere vergaderingen kunnen ingepland worden wanneer de voorzitter of tenminste 1/4
e deel van de leden, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.
Artikel 8 – Vergaderquorum
- 1.
Het bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden aanwezig is.
- 2.
Indien het vereiste aantal leden, zoals bedoeld in het eerste lid, niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.
- 3.
Op vergaderingen zoals bedoeld in het tweede lid is het bepaalde van het eerste lid niet van toepassing, met dien verstande dat het bestuur over de begroting, begrotingswijzigingen en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten, of, afhankelijk van de reacties, de besluiten vervallen.
Artikel 9 - Besluitvorming
- 1.
Besluitvorming vindt plaats bij meerderheid van stemmen.
- 2.
Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken besluit aangehouden tot de eerstvolgende vergadering. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.
- 3.
Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.
Artikel 10 – Inlichtingen- en verantwoordingsplicht
- 1.
Het bestuur geeft aan de colleges de door hen gevraagde inlichtingen. Het reglement van orde van het bestuur, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de regeling, regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.
- 2.
Een lid van het bestuur geeft aan het college waaruit hij is benoemd gevraagd of ongevraagd inlichtingen over en/of voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.
- 3.
Een lid van het bestuur kan door het college dat dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die voor dat bestuursorgaan gebruikelijk is.
Artikel 11 – Bevoegdheden van het bestuur
- 1.
De bevoegdheden van het bestuur volgen uit de wet, Gemeentewet en uit deze regeling.
- 2.
Het bestuur is in elk geval belast met en bevoegd tot:
- a.
Het vaststellen en wijzigen van de begroting;
- b.
Het vaststellen en wijzigen van de rekening;
- c.
Het vaststellen van de resultaatbestemming;
- d.
Het vaststellen van de kaders van het werkplan en het strategisch organisatieplan;
- e.
Het doen van voorstellen aan de deelnemers tot toetreding en uittreding van (andere) deelnemers;
- f.
Het vaststellen van de berekeningsmethodiek voor de tarieven van het SSC-ZL.
Hoofdstuk 4 – Organisatiebepalingen
Artikel 12 – De directeur
- 1.
Het SSC-ZL heeft een directeur, die benoemd door en onder verantwoordelijkheid van het bestuur belast is met de dagelijkse leiding van het SSC-ZL en met de zorg voor een juiste taakvervulling door het SSC-ZL. Het bestuur legt de instructie voor de directeur vast in een directiestatuut.
- 2.
De directeur van het SSC-ZL fungeert als ambtelijk secretaris van het bestuur. Het bestuur wijst een medewerker van het SSC-ZL aan als waarnemend secretaris.
- 3.
De ambtelijk secretaris is het bestuur behulpzaam bij de vervulling van hun taak en heeft in het bestuur een raadgevende stem.
- 4.
Alle stukken, die van het bestuur uitgaan, worden mede ondertekend door de ambtelijk secretaris.
Artikel 13 – De ambtelijke organisatie
- 1.
Het bestuur bepaalt in een organisatieverordening de hoofdstructuur van het SSC-ZL, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de ambtelijke organisatie.
- 2.
Het bestuur stelt een rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling vast die op het personeel van het SSC-ZL van toepassing is.
- 3.
Het bestuur is belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het SSC-ZL. Het bestuur neemt daarbij de vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling in acht.
- 4.
Het bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van het SSC-ZL, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de directeur ressorteren, alsmede de directeur zelf.
Hoofdstuk 5 – Financiën, begroting en jaarverslag
De deelnemers zorgen er voor dat het SSC-ZL over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.
- 1.
De kosten van het SSC-ZL worden gedekt uit de inkomsten uit de werkzaamheden die voortvloeien uit de met de deelnemers en derden in de zin van artikel 3 tweede lid en 5 afgesloten dienstverleningsovereenkomsten.
- 2.
Tot de kosten van het SSC-ZL worden, naast de directe uitvoeringskosten, tevens gerekend de overheadkosten en de kapitaallasten.
De door de deelnemers en derden in de zin van artikel 3, tweede lid, en artikel 5 op grond van de afgesloten dienstverleningsovereenkomsten verschuldigde bedragen worden door de Bedrijfsvoeringsorganisatie periodiek gefactureerd en zijn door de deelnemers en eventuele derden bij vooruitbetaling verschuldigd.
- 1.
De overige uit deze regeling voortvloeiende gezamenlijke inkomsten en uitgaven worden met de deelnemers verrekend volgens een door het bestuur nader te bepalen en tenminste vierjaarlijks te herijken verdeelsleutel.
- 2.
Het bestuur bepaalt elk jaar bij het vaststellen van de begroting voorlopig het aandeel van elke deelnemer in de voor het begrotingsjaar geraamde kosten.
Indien het bestuur blijkt dat een deelnemer weigert de uitgaven, zoals bedoeld in artikel 17 van de regeling, op de begroting te zetten, doet het bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.
- 1.
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting vast van inkomsten en uitgaven.
- 2.
Het bestuur van de Bedrijfsvoeringsorganisatie zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk acht weken voordat zij door het bestuur van de Bedrijfsvoeringsorganisatie wordt vastgesteld, toe aan de colleges van de deelnemers.
- 3.
Het bestuur stelt de begroting met het bijbehorende beleidsplan vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.
- 4.
Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
- 5.
Begrotingswijzigingen die niet leiden tot hogere bijdragen, als bedoeld in het eerste lid, voor de deelnemers kunnen door het bestuur worden vastgesteld zonder toepassing van het tweede lid. Een dergelijke wijziging wordt na vaststelling aan de deelnemers toegezonden.
Het bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.
- 1.
Het bestuur stelt de rekening van inkomsten en uitgaven vast in het jaar volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.
- 2.
De directeur biedt jaarlijks, zo spoedig mogelijk na beëindiging van elk dienstjaar, de rekening van inkomsten en uitgaven aan het bestuur aan. Deze aanbieding gaat vergezeld van een verantwoording en van een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening.
- 3.
Het bestuur zendt een afschrift van de vastgestelde rekening aan de colleges.
- 4.
Het bestuur zendt de rekening van inkomsten en uitgaven binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.
- 1.
Het bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de financiële administratie en met betrekking tot het kasbeheer.
- 2.
Op de in het eerste lid bedoelde verordening is artikel 212 van de Gemeentewet van toepassing.
- 3.
Het bestuur stelt een regeling vast omtrent de verzekering van de gelden van het SSC-ZL tegen benadeling.
- 4.
Het bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie.
- 5.
Op de in het vierde lid bedoelde verordening is artikel 213 van de Gemeentewet van toepassing.
- 6.
De artikelen 214 en 215 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Binnen een maand na de vaststelling van de rekening doet het bestuur aan het college van elke deelnemer mededeling van het over het betreffende jaar verschuldigde aandeel.
Het bestuur draagt elk jaar vóór 15 juli zorg voor de samenstelling van een verslag met betrekking tot de door het bestuur over het afgelopen jaar verrichte werkzaamheden. Het bestuur zendt een afschrift hiervan aan de colleges.
Hoofdstuk 6 – Het archief
Artikel 25 – Zorg en toezicht archiefbescheiden
- 1.
Het bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen regeling ingevolge artikel 40 van de Archiefwet 1995; deze regeling wordt medegedeeld aan de gemeentelijk archivaris en aan gedeputeerde staten.
- 2.
Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in het vorige lid aan het bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig hoofdstuk V van de Archiefwet 1995.
- 3.
Het dagelijks bestuur is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de daar genoemde regeling.
- 4.
Voor de bewaring van de op grond van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wordt door het bestuur een archiefbewaarplaats aangewezen.
Hoofdstuk 7 - Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing
- 1.
Toetreding tot deze regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van alle deelnemers alsmede het college van de potentiële deelnemer na verkregen toestemming van de desbetreffende gemeenteraad.
- 2.
Het bestuur doet daartoe een voorstel en geeft daarin aan of, en zo ja, welke voorwaarden aan de toetreding zijn verbonden.
- 3.
Het bestuur stelt een toetredingssom vast voor de toetreding tot deze regeling.
- 4.
De toetreding gaat in op een in overleg tussen het bestuur en de toetredende deelnemer te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip dat de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen.
- 1.
Een deelnemer kan uittreden door toezending van het daartoe strekkende besluit van haar college aan het bestuur.
- 2.
Het bestuur besluit binnen drie maanden na ontvangst van het besluit zoals bedoeld in het eerste lid over de voorwaarden waaronder een deelnemer kan uittreden. De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het bestuur het besluit zoals genoemd in het eerste lid heeft ontvangen, tenzij door het bestuur een kortere datum is bepaald.
- 3.
Het bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en kan aan de uittreding voorwaarden, waaronder financiële, verbinden. Tot deze financiële voorwaarden behoort in elk geval de bepaling, dat een uittredende deelnemer van het jaar van uittreding af aan de Bedrijfsvoeringsorganisatie blijft betalen een bijdrage in de jaarlijkse (vaste) exploitatielasten, waaronder de personele kosten, van de Bedrijfsvoeringsorganisatie. De bijdrage is niet meer verschuldigd, zodra het bestuur beslist, dat de uit de uittreding voortgekomen kostenstijging op voldoende wijze is gecompenseerd. De bijdrage kan gekwantificeerd worden in een eenmalige uittredingssom.
- 4.
Een uittredende deelnemer kan geen recht doen gelden op de overdracht van enig eigendom van de Bedrijfsvoeringsorganisatie.
- 5.
Het uittreden van een van de deelnemers leidt niet tot opheffing van de regeling.
- 1.
Wijziging van de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de colleges die de regeling zijn aangegaan, na verkregen toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
- 2.
Zowel het bestuur als de colleges van de deelnemers kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.
- 3.
Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in het eerste lid tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum.
- 1.
De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende gelijkluidende besluiten van de colleges van alle deelnemers, met inachtneming van de daartoe strekkende bepalingen van de wet.
- 2.
De opheffing wordt van kracht op 1 januari na de datum waarop de besluitvorming zoals bedoeld in het eerste lid is afgerond. Het bestuur kan een andere datum vaststellen, mits deze niet ligt vóór het tijdstip van afronding van de in het eerste lid bedoelde besluitvorming.
- 3.
Het bestuur regelt de gevolgen van de opheffing en stelt daartoe een liquiditatieplan vast op basis van unanimiteit. Het plan bevat tevens een personeelsplan.
- 4.
De deelnemers verbinden zich om een liquidatieplan op te stellen dat voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van de Bedrijfsvoeringsorganisatie over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.
- 5.
Bij de ontbinding van de Bedrijfsvoeringsorganisatie in verband met de opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Bedrijfsvoeringsorganisatie voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.
Hoofdstuk 8 – Slotbepalingen
Artikel 30 – Onvoorziene omstandigheden
- 1.
Het bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.
- 2.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 23 oktober 2015.
Het bestuur draagt zorg voor een evaluatie van deze regeling binnen twee jaar na het in werking treden van deze regeling.
Artikel 32 - Bekendmaking
- 1.
Het college van de gemeente Maastricht is het bestuur zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid van de wet.
- 2.
Bekendmaking geschiedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, tweede lid van de wet.
Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel ‘Gemeenschappelijke Regeling Shared Service Center Zuid-Limburg’.
Burgemeester en wethouders van Heerlen,
Besluit d.d. 15 september 2015,
C.L.A.F.M. Bruls, secretaris.
R.K.H. Krewinkel, burgemeester
Burgemeester en wethouders van Maastricht,
Besluit d.d. 15 september 2015,
drs. P.J.Buijtels, secretaries.
mr. J.M. Penn-te Strake, burgemeester
Burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
Besluit d.d. 5 oktober 2015,
mr. J.H.J. Höppener, secretaris.
drs. G.J.M. Cox, burgemeester.