De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet
overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, van het Kaderbesluit
BZK-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling vervangt het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 1 mei
1997, nr. AB96/1462, waarin regels zijn gesteld met betrekking tot de subsidieverlening
aan de Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde te Maastricht (hierna: het
oude subsidiebesluit).
Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de
Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten
voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen.
Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel
beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning
van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK
te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in
plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.
De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit
een drietal elementen, te weten:
-
1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen
zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie
kan worden verstrekt;
-
2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende
elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende
misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering
van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag,
zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;
-
3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.
Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit
gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige
informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze
zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover
dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien
wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft
aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie
teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe
ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van
eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk
13 van het Kaderbesluit).
De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels
voor de subsidiëring van het Europees Instituut voor Bestuurskunde. Met de vaststelling
van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen
de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.
De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk, althans vloeien er geen extra administratieve
lasten voor de stichting uit voort ten opzichte van de subsidiëring zoals die voorheen
plaatsvond op basis van de rijksbegroting
Artikelsgewijs
Artikel 2
Artikel 2, eerste lid, komt overeen met artikel 2, eerste lid, van het oude subsidiebesluit.
De missie van het instituut is de Europese Unie en de EU-lidstaten die verbonden zijn
aan EIPA te ondersteunen met relevante en hoogwaardige diensten voor de ontwikkeling
van overheidswerknemers op het vlak van kennis, vaardigheden en competenties met betrekking
tot Europese Zaken.
Artikel 3
Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm
van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. De subsidie
is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie
van BZK blijkt.
Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven
die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die
het Instituut met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins
genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse
subsidie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling
een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling het Instituut
de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie
in feite tevens het subsidieplafond.
Artikel 4
Het Instituut moet de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk
op 30 november indienen.
Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend
met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag
de volgende bescheiden:
-
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;
-
c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
d. een tijdsplanning van de activiteit;
-
e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie
wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting
staat;
-
g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer
de aanvraag op 1 december is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22,
eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 maart beslist te hebben over de subsidieverlening.
Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan
de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende
bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g,
van het Kaderbesluit).
Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent
dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 juli
van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet
worden ingediend. Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een eindverslag en een controleverklaring
(artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).
De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen
22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.
Artikel 7
Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking
van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen
einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later
ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, zoals in
dit geval, moet eveneens voorzien zijn in een vervaldatum die niet later ligt dan
1 juli 2017. In verband hiermee is in artikel 7 van de onderhavige regeling een horizonbepaling
opgenomen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk