Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 oktober 2015, nr. 2015-0000612713, houdende regels voor de subsidiëring van het Europees Instituut voor Bestuurskunde te Maastricht (Subsidieregeling Europees Instituut Bestuurskunde 2016)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Instituut:

de Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan het Instituut een subsidie ten behoeve van de realisering van de doelstelling van het Instituut zoals opgenomen in de statuten van het Instituut.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

Artikel 4

Het Instituut dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 30 november voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt op de subsidie een voorschot van 100 procent van de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening in één keer uitbetaald.

Artikel 6

  • 1. Het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 1 mei 1997, nr. AB96/1462, wordt ingetrokken.

  • 2. Een subsidie die is verleend krachtens het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 1 mei 1997, nr. AB96/1462, wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 7

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2015.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Europees Instituut voor Bestuurskunde 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling vervangt het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 1 mei 1997, nr. AB96/1462, waarin regels zijn gesteld met betrekking tot de subsidieverlening aan de Stichting Europees Instituut voor Bestuurskunde te Maastricht (hierna: het oude subsidiebesluit).

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van het Europees Instituut voor Bestuurskunde. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.

De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk, althans vloeien er geen extra administratieve lasten voor de stichting uit voort ten opzichte van de subsidiëring zoals die voorheen plaatsvond op basis van de rijksbegroting

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2, eerste lid, komt overeen met artikel 2, eerste lid, van het oude subsidiebesluit. De missie van het instituut is de Europese Unie en de EU-lidstaten die verbonden zijn aan EIPA te ondersteunen met relevante en hoogwaardige diensten voor de ontwikkeling van overheidswerknemers op het vlak van kennis, vaardigheden en competenties met betrekking tot Europese Zaken.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die het Instituut met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling het Instituut de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Het Instituut moet de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk op 30 november indienen.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 december is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 maart beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 juli van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet worden ingediend. Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 7

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, zoals in dit geval, moet eveneens voorzien zijn in een vervaldatum die niet later ligt dan 1 juli 2017. In verband hiermee is in artikel 7 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven