Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 oktober 2015, nr. 2015-0000050611, houdende regels voor de subsidiëring van het Professionaliseringsfonds Burgemeesters (Subsidieregeling Professionaliseringsfonds Burgemeesters)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 20 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Genootschap:

het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters.

Artikel 2

  • 1. De minister kan aan het Genootschap subsidie verstrekken voor activiteiten op het terrein van verdere professionalisering van het ambt van burgemeester met als doel een zo goed mogelijke uitoefening van dat ambt.

  • 2. De subsidie wordt voor een boekjaar verstrekt. Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

Artikel 4

Het Genootschap dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 30 november voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 5

De minister verstrekt in januari een voorschot op de subsidie dat gelijk is aan de verleende subsidie.

Artikel 6

  • 1. Het Genootschap vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 5 procent van de over het boekjaar verleende subsidie. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10 procent van de over het boekjaar verleende subsidie.

  • 3. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

Een subsidie die is verleend op grond van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Professionaliseringsfonds Burgemeesters.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat sinds 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, er ook sancties volgen. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De subsidiëring van het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters (NGB) ten behoeve van het Professionaliseringsfonds Burgemeesters was tot nog toe uitsluitend gebaseerd op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aangezien het een periodiek terugkerende subsidie betreft, is het wenselijk de subsidierelatie in een ministeriële regeling te verankeren en daarmee onder de werking van het nieuwe subsidiekader van BZK te brengen. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is overigens geen inhoudelijke wijziging in de subsidierelatie beoogd. De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk, althans vloeien er geen extra administratieve lasten voor de stichting uit voort ten opzichte van de subsidiëring zoals die voorheen plaatsvond op basis van de rijksbegroting.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten de subsidie (uitsluitend) kan worden aangewend. De subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die liggen op het terrein van een verdere professionalisering van het ambt van burgemeester met als doel een zo goed mogelijke uitoefening daarvan. Gedacht moet hierbij worden aan activiteiten op het terrein van opleidingen en trainingen, het ontwikkelen van instrumenten, het in stand houden van een adequate uitvoeringsorganisatie, publicaties, loopbaanoriëntatie en overige activiteiten van belang voor de verdere professionalisering. Uitvoering van dergelijke activiteiten zal de professionaliteit van bestuurders bevorderen en daarmee bijdragen aan verbetering van de kwaliteit van het openbaar bestuur.

In het verleden werd de subsidie steeds verleend voor een periode van drie jaar. Op grond van artikel 2, tweede lid, van deze regeling is dit ook in de toekomst mogelijk; daarbij wordt aangetekend dat subsidieverlening voor een kortere periode (een of twee jaar) eveneens mogelijk is.

Artikel 3

De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling het NGB de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement (arrangement 1) betreft subsidies lager dan € 25.000 (artikel 16 van het Kaderbesluit); het iets zwaardere arrangement (arrangement 2) heeft in beginsel betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (artikel 17 van het Kaderbesluit) en voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit).

De subsidie ten behoeve van het NGB omvat in beginsel een groter bedrag dan € 125.000 en valt daarom onder arrangement 3. Een subsidie volgens arrangement 3 wordt verstrekt in de vorm van een maximum bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid. Voorts geldt voor deze subsidies een meldingsplicht zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, of niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Die is vooral van belang omdat niet om tussentijdse voortgangsverslagen mag worden gevraagd. Wel geldt op grond van artikel 19 van het Kaderbesluit dat, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie (van € 25.000 of meer) wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, één keer per jaar via een voortgangsverslag inzicht moet worden gegeven in de voortgang van de activiteiten.

Artikel 4

Ingevolge artikel 4, eerste lid, moet het NGB de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar of de volgende periode van twee of drie jaren uiterlijk op 30 november hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 31 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 31 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het (laatste) kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft moet worden ingediend. Bij de aanvraag moet in ieder geval een eindverslag en een controleverklaring worden meegezonden (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit). De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 6

In artikel 7 is de optie opgenomen tot het vormen van een egalisatiereserve. Hierbij geldt dat jaarlijks maximaal 5 procent van de over het boekjaar verleende subsidie aan de egalisatiereserve wordt toegevoegd en dat de egalisatiereserve ten hoogste 10 procent van de over het boekjaar verleende subsidie bedraagt. Het derde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend mag worden aangewend voor kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Met een egalisatiereserve kunnen fluctuaties in de hoeveelheid werk die door het NGB moet worden verricht worden opgevangen. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd.

Artikel 8

Deze regeling treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant in werking. Hierbij wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en minimale invoeringstermijn van twee maanden. De reden is dat niet kan worden geacht tot het vaste verandermoment, omdat de indiening van de subsidieaanvraag door het NGB voor de subsidie voor de periode vanaf 2016 voor 1 november moet plaatsvinden. De afwijking is gebaseerd op de eerste uitzonderingsgrond, genoemd in de brief van 11 december 2009 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309).

In aanwijzing 6A van het USK zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een subsidieregeling een einddatum bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling per 1 januari 2020 vervalt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven