Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 13 oktober 2015, nr. IENM/BSK-2015/105160, tot wijziging van de Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht in verband met aanvullende eisen voor het verkrijgen van een E-erkenning en enige andere aanpassingen

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 9, derde lid, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel b door een puntkomma, worden aan artikel 1 drie onderdelen toegevoegd, luidende:

c. DGOM:

door de aanvrager van een erkenning opgesteld bedrijfshandboek (Dangerous Goods Operations Manual);

d. erkenning:

erkenning als bedoeld in artikel 6.55 van de wet;

e. E-erkenning:

erkenning als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 5°, van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht.

B

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Exemplaren van het aanvraagformulier, bedoeld in het eerste lid, zijn kosteloos bij de minister te verkrijgen of te downloaden van de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:

  • i. indien van toepassing een afschrift van de vigerende omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de op- en overslag van gevaarlijke stoffen.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Onverminderd het eerste lid, dient de aanvraag voor verlening van een E-erkenning vergezeld te gaan van een DGOM.

  • 3. Een DGOM bevat:

    • a. een beschrijving van de inrichting, uitrusting en het veiligheidsmanagementsysteem van de aanvrager van een erkenning en van de wijze waarop dit systeem actueel wordt gehouden;

    • b. algemene informatie over de procedures van de aanvrager voor het behandelen dan wel afhandelen van gevaarlijke stoffen;

    • c. een opsomming van alle diensten en werkzaamheden die door de aanvrager worden uitbesteed aan andere organisaties;

    • d. een opsomming van leveranciers van de aanvrager voor zover het producten betreft die onder de erkenning vallen;

    • e. een beschrijving van het interne auditprogramma van de aanvrager, alsmede van de wijze van uitvoering en de wijze waarop dit programma actueel wordt gehouden.

  • 4. Een veiligheidsmanagementsysteem bedoeld in het derde lid, onderdeel a, bevat een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager de volgende aspecten heeft geregeld:

    • a. veiligheidsbeleid;

    • b. organisatiestructuur;

    • c. taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van functionarissen;

    • d. relevante bedrijfsprocessen;

    • e. risico-inventarisatie en daaruit voortvloeiende verbeteracties;

    • f. opleidingen en trainingen;

    • g. melding, registratie, analyse en afhandeling van ongevallen en incidenten;

    • h. documentbeheer;

    • i. met leveranciers en andere contractpartijen gemaakte afspraken inzake naleving van wettelijke voorschriften.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. De minister verleent een erkenning, indien voldaan wordt aan artikel 2, eerste lid, en artikel 3 en de aanvrager aantoont dat hij:

    • a. handelingen verricht die verband houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht als bedoeld in artikel 6.51 van de wet;

    • b. per vestiging voortdurend feitelijk over ten minste één medewerker beschikt die in het bezit is van een geldig certificaat;

    • c. er voor zorg draagt, dat de andere medewerkers dan genoemd onder b, zijn opgeleid in overeenstemming met de opleidingseisen van de categorieën, genoemd in de Technische Voorschriften;

    • d. ook voor het overige voldoet aan de Technische Voorschriften.

  • 2. Om te beoordelen of een erkenning kan worden verleend kan de minister een audit uitvoeren bij de aanvrager.

E

Artikel 6, aanhef, komt te luiden:

Op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport wordt een overzicht van de verleende erkenningen gepubliceerd, met daarbij de volgende gegevens:.

F

In de bijlage wordt ‘Inspectie Verkeer en Waterstaat’ vervangen door ‘Inspectie Leefomgeving en Transport’, wordt ‘de Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door ‘de Minister van Infrastructuur en Milieu’ en wordt ‘Transport, Public Works and Watermanagement’ vervangen door: Infrastructure and the Environment.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

Met deze wijziging van de Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht worden de geldende eisen voor het verkrijgen van een E-erkenning om de hierna toegelichte reden aangescherpt. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele meer juridisch-technische aanpassingen door te voeren.

E-erkenning

Om zich met het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht bezig te kunnen houden, dient men in het bezit te zijn van een zogenaamde erkenning. Dit volgt uit artikel 6.55, eerste lid, van de Wet luchtvaart. Op basis van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (hierna ‘het Besluit’) kunnen verschillende soorten erkenningen worden verleend. Het gaat om de A-, B-, C-, D- en E-erkenning.

Een A-erkenning geeft een afzender de bevoegdheid gevaarlijke stoffen aan te bieden voor vervoer door de lucht. Een E-erkenning geeft een in het vervoer door de lucht gespecialiseerde organisatie de bevoegdheid om in opdracht van derden op te treden als afzender en verpakker van gevaarlijke stoffen. Deze bevoegdheid omvat ook het herverpakken van afgekeurde dan wel beschadigde luchtvaartzendingen gevaarlijke stoffen door deze organisaties, mits dit gebeurt met de expliciete toestemming van de oorspronkelijke afzender.

In de Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (hierna ‘de Regeling erkenningen vervoer’) en de Regeling erkenning opleidingsinstellingen en examinering vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (hierna ‘de Regeling erkenning opleidingsinstellingen’) zijn de vereisten opgenomen waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor een erkenning. Uit artikel 8, zesde lid, van de Regeling erkenning opleidingsinstellingen vloeit voort dat voor het met goed gevolg afleggen van een examen voor een E-erkenning een hogere score dient te worden behaald dan voor examens voor andere erkenningen (90 punten vs. 70 punten). Daarnaast vloeit uit Bijlage B bij de Regeling erkenning opleidingsinstellingen voort dat de opleidings- en exameneisen voor een E-erkenning uitgebreider zijn en op een hoger niveau liggen dan voor een A-erkenning. Bijvoorbeeld dient men te beschikken over kennis van de toepasselijke regels voor aansluitende vervoerstakken (zogenaamde multimodale kennis).

In de praktijk is geconstateerd dat sommige houders van een A-erkenning optreden als waren zij houder van een E-erkenning. Zij verrichten hiermee dus werkzaamheden waartoe de erkenning die zij hebben hen geen recht geeft. Aangezien voor het verkrijgen van een E-erkenning aan hogere eisen dient te worden voldaan (zoals hierboven benoemd), en een houder van een E-erkenning dus ook meer kosten maakt dan een houder van een A-erkenning, is sprake van een ongewenste situatie. Met een wijziging van het Besluit wordt dit probleem opgelost. Voor een verdere toelichting hierop wordt op dit punt volstaan met een verwijzing naar het wijzigingsbesluit1.

Tegelijkertijd is geconstateerd dat de geldende eisen voor E-erkenningen verder aangescherpt dienen te worden. Gelet op het karakter van de werkzaamheden waartoe deze erkenning recht geeft (te weten het in opdracht van derden verpakken en verzenden van gevaarlijke stoffen), is versterking van de eisen waaraan men moet voldoen nodig. Voorkomen dient te worden dat organisaties een E-erkenning kunnen aanvragen zonder dat een adequate beoordeling kan plaatsvinden of deze organisaties over de vereiste kennis beschikken en hiervoor op een juiste wijze zijn ingericht.

Gelet op het bovenstaande wordt de Regeling erkenningen vervoer aangevuld met een aantal extra bepalingen inzake de E-erkenning. De belangrijkste aanvulling betreft de eis dat een aanvraag voor een E-erkenning vergezeld dient te gaan van een zogenaamd Dangerous Goods Operations Manual (DGOM). Hiermee wordt in feite het bovenstaande veiligheidsrisico afgedekt. In de artikelsgewijze toelichting wordt op enkele punten nader ingegaan.

Nalevingskosten en administratieve lasten

Voor het bedrijfsleven heeft deze regeling de volgende effecten op de inhoudelijke nalevingskosten en administratieve lasten.

Inhoudelijke nalevingskosten:

Bestaande bedrijven die nu in het bezit zijn van een E-erkenning beschikken reeds vrijwillig over een DGOM. Deze bedrijven zullen niet worden geconfronteerd met initiële kosten die het opstellen van een DGOM met zich meebrengt. Bedrijven die bij de aanvraag voor een E-erkenning echter nog niet beschikken over een DGOM zullen te maken krijgen met initiële kosten van ongeveer € 3800,–. Het opstellen van een DGOM neemt 12 werkdagen van elk 8 uren in beslag tegen een gemiddeld uurbedrag van € 40. In verband met de wijzigingen van de Technische Voorschriften bij Annex 18 van het ICAO-verdrag die 1 keer per 2 jaren plaatsvinden, zullen bedrijven hun handboeken moeten aanpassen. Het updaten van het DGOM zal dan ook 1 keer per 2 jaren moeten plaatsvinden. Voor het bijhouden van het DGOM zullen de tweejaarlijkse kosten per bedrijf ongeveer € 600,– bedragen, uitgaande van 2 werkdagen van 8 uren tegen gemiddeld € 40 per uur. Er zijn op dit moment 5 bedrijven die reeds beschikken over een DGOM. Deze bedrijven zullen enkel met de tweejaarlijkse kosten voor het bijhouden van hun DGOM te maken krijgen. Voor de bestaande bedrijven bedragen de jaarlijkse kosten in totaal ongeveer € 1500,–.

Administratieve lasten:

Met het aanvragen van de E-erkenning zullen als gevolg van de verplichting daar het DGOM bij te voegen voor het bedrijfsleven geen extra administratieve kosten gemoeid zijn.

Internetconsultatie

Een concept van deze regeling heeft open gestaan voor internetconsultatie. Hier zijn geen reacties op ontvangen.

Inwerkingtreding

In lijn met het systeem van vaste verandermomenten zal deze regeling op 1 januari 2016 in werking treden en minimaal twee maanden voorafgaand worden gepubliceerd.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

De belangrijkste toevoeging aan de definities betreft het begrip ‘DGOM’. Het Dangerous Goods Operations Manual wordt als extra eis voorgeschreven voor het verkrijgen van een E-erkenning. Het DGOM kan worden aangemerkt als bedrijfshandboek, waarin de belangrijkste procedures van een organisatie staan beschreven. In artikel 3, derde lid, wordt opgesomd welke onderwerpen in het DGOM dienen te worden opgenomen.

B

Het aanvraagformulier voor een erkenning kan worden gedownload van de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport – www.ilent.nl.

C

Onderdeel 2 betreft de correctie van een onjuiste verwijzing: de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer wordt vervangen door de omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Om systeemtoezicht te kunnen houden op de E-erkenninghouders dienen zij te beschikken over een Dangerous Goods Operations Manual (DGOM). Deze zal na de wijziging van de regeling reeds bij de aanvraag voor een erkenning dienen te worden overgelegd en zal door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna ‘ILT’) worden beoordeeld. In het DGOM worden procedures neergelegd die een integrale veiligheidsbenadering waarborgen. In een DGOM wordt bovendien vastgelegd welke procedures er bestaan binnen een organisatie die er voor zorgen dat de internationale regelgeving op een correcte wijze wordt nageleefd. Met onderdeel 3 worden de eisen met betrekking tot het DGOM en de daarbij behorende documenten aan de Regeling erkenningen vervoer toegevoegd.

In artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Regeling erkenningen vervoer (nieuw), wordt voorgeschreven dat het DGOM een beschrijving van de inrichting, uitrusting en veiligheidsmanagementsysteem bevat. In het kader van deze regeling wordt onder ‘inrichting’ verstaan de wijze waarop de aanvrager zijn bedrijf of organisatie heeft vormgegeven. Hiervoor kan mede gebruik gemaakt worden van het organigram als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f (oud artikel 3, onder f). Onder ‘uitrusting’ worden verstaan alle installaties en andere benodigdheden die de aanvrager tot zijn beschikking heeft om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten.

D

Artikel 4 van de Regeling erkenningen vervoer bevat een aantal criteria waaraan moet zijn voldaan voordat een erkenning wordt afgegeven. Onder andere zal de aanvrager moeten aantonen dat hij per vestiging voortdurend feitelijk over ten minste één medewerker beschikt die in het bezit is van een geldig certificaat. Voor een continu werkend bedrijf betekent dit dat meerdere functionarissen opgeleid dienen te worden en over een certificaat dienen te beschikken. Het begrip ‘voortdurend’ stond reeds in de Regeling erkenningen vervoer zoals deze gold voor deze wijziging. Met deze wijziging wordt hier ook nog ‘feitelijk’ aan toegevoegd. Praktisch gesproken moet dit zo worden begrepen dat gedurende de uren dat de werkzaamheden waartoe de erkenning recht geeft, worden uitgevoerd, er daadwerkelijk tenminste één medewerker met een dergelijk certificaat aan het werk en beschikbaar zal moeten zijn op de plaats waar deze werkzaamheden worden uitgevoerd. Een medewerker die verlof heeft of is ziek gemeld, kan niet als ‘beschikbaar’ worden aangemerkt.

Onder ‘medewerker’ moet in dit verband worden verstaan een persoon die krachtens contract werkzaamheden verricht voor de aanvrager (dit kan zijn een vast of tijdelijk dienstverband, dan wel via een derden-constructie, zoals bijvoorbeeld een uitzendbureau).

Aan artikel 4 wordt omwille van de duidelijkheid als extra toetscriterium voor de afgifte van een erkenning toegevoegd dat voldaan moet zijn aan artikel 3. Bij het beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of alle documenten die bij de aanvraag overgelegd moeten worden, aanwezig en compleet zijn.

Voordat een erkenning (A, B, C, D of E) wordt afgegeven kan een audit worden uitgevoerd (een zogenaamde toelatingsaudit). Dit onderzoek heeft tot doel vast te stellen of de aanvrager voldoet aan de voor de desbetreffende erkenning gestelde eisen. In het kader van deze audit zullen ook de eisen van artikel 3 worden betrokken.

Daarnaast kan in het kader van het reguliere toezicht op de erkenninghouder (als eenmaal een erkenning is verleend) een zogenaamde continueringsaudit worden uitgevoerd. Deze continueringsaudits worden mede gehouden op basis van praktijksignalen en analyses. Resultaten van door de onderneming zelf uitgevoerde interne audits kunnen tijdens een dergelijke continueringsaudit door ILT worden opgevraagd.

Met behulp van documenten (bijvoorbeeld een Operations Manual of op schrift gestelde procedures of werkinstructies) zal de aanvrager of houder van een erkenning in het kader van een audit moeten kunnen aantonen dat wordt voldaan aan de voor de erkenning gestelde eisen. Een enkele verwijzing naar, of het tonen van, de geldende regelgeving is in dat kader onvoldoende. Op basis van dat laatste kan de ILT namelijk geen afgewogen oordeel vormen of alle eisen correct (zullen) worden toegepast.

In het kader van haar reguliere toezichtstaak, zal de ILT deze continueringsaudits overigens zowel kunnen uitvoeren bij bedrijven die reeds een erkenning hebben, als bij bedrijven die na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling een nieuwe erkenning verkrijgen.

E

In plaats van publicatie in de Staatscourant zal voortaan een overzicht van de verleende erkenningen op de website van de ILT worden geplaatst – www.ilent.nl.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Stb. 2014, 241.

Naar boven