TOELICHTING
Met deze wijziging van de Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de
lucht worden de geldende eisen voor het verkrijgen van een E-erkenning om de hierna
toegelichte reden aangescherpt. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt
om enkele meer juridisch-technische aanpassingen door te voeren.
E-erkenning
Om zich met het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht bezig te kunnen houden,
dient men in het bezit te zijn van een zogenaamde erkenning. Dit volgt uit artikel
6.55, eerste lid, van de Wet luchtvaart. Op basis van het Besluit vervoer gevaarlijke
stoffen door de lucht (hierna ‘het Besluit’) kunnen verschillende soorten erkenningen
worden verleend. Het gaat om de A-, B-, C-, D- en E-erkenning.
Een A-erkenning geeft een afzender de bevoegdheid gevaarlijke stoffen aan te bieden
voor vervoer door de lucht. Een E-erkenning geeft een in het vervoer door de lucht
gespecialiseerde organisatie de bevoegdheid om in opdracht van derden op te treden
als afzender en verpakker van gevaarlijke stoffen. Deze bevoegdheid omvat ook het
herverpakken van afgekeurde dan wel beschadigde luchtvaartzendingen gevaarlijke stoffen
door deze organisaties, mits dit gebeurt met de expliciete toestemming van de oorspronkelijke
afzender.
In de Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (hierna ‘de Regeling
erkenningen vervoer’) en de Regeling erkenning opleidingsinstellingen en examinering
vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (hierna ‘de Regeling erkenning opleidingsinstellingen’)
zijn de vereisten opgenomen waaraan dient te worden voldaan om in aanmerking te komen
voor een erkenning. Uit artikel 8, zesde lid, van de Regeling erkenning opleidingsinstellingen
vloeit voort dat voor het met goed gevolg afleggen van een examen voor een E-erkenning
een hogere score dient te worden behaald dan voor examens voor andere erkenningen
(90 punten vs. 70 punten). Daarnaast vloeit uit Bijlage B bij de Regeling erkenning
opleidingsinstellingen voort dat de opleidings- en exameneisen voor een E-erkenning
uitgebreider zijn en op een hoger niveau liggen dan voor een A-erkenning. Bijvoorbeeld
dient men te beschikken over kennis van de toepasselijke regels voor aansluitende
vervoerstakken (zogenaamde multimodale kennis).
In de praktijk is geconstateerd dat sommige houders van een A-erkenning optreden als
waren zij houder van een E-erkenning. Zij verrichten hiermee dus werkzaamheden waartoe
de erkenning die zij hebben hen geen recht geeft. Aangezien voor het verkrijgen van
een E-erkenning aan hogere eisen dient te worden voldaan (zoals hierboven benoemd),
en een houder van een E-erkenning dus ook meer kosten maakt dan een houder van een
A-erkenning, is sprake van een ongewenste situatie. Met een wijziging van het Besluit
wordt dit probleem opgelost. Voor een verdere toelichting hierop wordt op dit punt
volstaan met een verwijzing naar het wijzigingsbesluit1.
Tegelijkertijd is geconstateerd dat de geldende eisen voor E-erkenningen verder aangescherpt
dienen te worden. Gelet op het karakter van de werkzaamheden waartoe deze erkenning
recht geeft (te weten het in opdracht van derden verpakken en verzenden van gevaarlijke stoffen), is versterking van de eisen waaraan
men moet voldoen nodig. Voorkomen dient te worden dat organisaties een E-erkenning
kunnen aanvragen zonder dat een adequate beoordeling kan plaatsvinden of deze organisaties
over de vereiste kennis beschikken en hiervoor op een juiste wijze zijn ingericht.
Gelet op het bovenstaande wordt de Regeling erkenningen vervoer aangevuld met een
aantal extra bepalingen inzake de E-erkenning. De belangrijkste aanvulling betreft
de eis dat een aanvraag voor een E-erkenning vergezeld dient te gaan van een zogenaamd
Dangerous Goods Operations Manual (DGOM). Hiermee wordt in feite het bovenstaande
veiligheidsrisico afgedekt. In de artikelsgewijze toelichting wordt op enkele punten
nader ingegaan.
Nalevingskosten en administratieve lasten
Voor het bedrijfsleven heeft deze regeling de volgende effecten op de inhoudelijke
nalevingskosten en administratieve lasten.
Inhoudelijke nalevingskosten:
Bestaande bedrijven die nu in het bezit zijn van een E-erkenning beschikken reeds
vrijwillig over een DGOM. Deze bedrijven zullen niet worden geconfronteerd met initiële
kosten die het opstellen van een DGOM met zich meebrengt. Bedrijven die bij de aanvraag
voor een E-erkenning echter nog niet beschikken over een DGOM zullen te maken krijgen
met initiële kosten van ongeveer € 3800,–. Het opstellen van een DGOM neemt 12 werkdagen
van elk 8 uren in beslag tegen een gemiddeld uurbedrag van € 40. In verband met de
wijzigingen van de Technische Voorschriften bij Annex 18 van het ICAO-verdrag die
1 keer per 2 jaren plaatsvinden, zullen bedrijven hun handboeken moeten aanpassen.
Het updaten van het DGOM zal dan ook 1 keer per 2 jaren moeten plaatsvinden. Voor
het bijhouden van het DGOM zullen de tweejaarlijkse kosten per bedrijf ongeveer € 600,–
bedragen, uitgaande van 2 werkdagen van 8 uren tegen gemiddeld € 40 per uur. Er zijn
op dit moment 5 bedrijven die reeds beschikken over een DGOM. Deze bedrijven zullen
enkel met de tweejaarlijkse kosten voor het bijhouden van hun DGOM te maken krijgen.
Voor de bestaande bedrijven bedragen de jaarlijkse kosten in totaal ongeveer € 1500,–.
Administratieve lasten:
Met het aanvragen van de E-erkenning zullen als gevolg van de verplichting daar het
DGOM bij te voegen voor het bedrijfsleven geen extra administratieve kosten gemoeid
zijn.
Internetconsultatie
Een concept van deze regeling heeft open gestaan voor internetconsultatie. Hier zijn
geen reacties op ontvangen.
Inwerkingtreding
In lijn met het systeem van vaste verandermomenten zal deze regeling op 1 januari
2016 in werking treden en minimaal twee maanden voorafgaand worden gepubliceerd.
Artikelsgewijs
Artikel I
A
De belangrijkste toevoeging aan de definities betreft het begrip ‘DGOM’. Het Dangerous
Goods Operations Manual wordt als extra eis voorgeschreven voor het verkrijgen van
een E-erkenning. Het DGOM kan worden aangemerkt als bedrijfshandboek, waarin de belangrijkste
procedures van een organisatie staan beschreven. In artikel 3, derde lid, wordt opgesomd
welke onderwerpen in het DGOM dienen te worden opgenomen.
B
Het aanvraagformulier voor een erkenning kan worden gedownload van de website van
de Inspectie Leefomgeving en Transport – www.ilent.nl.
C
Onderdeel 2 betreft de correctie van een onjuiste verwijzing: de vergunning ingevolge
de Wet milieubeheer wordt vervangen door de omgevingsvergunning op grond van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.
Om systeemtoezicht te kunnen houden op de E-erkenninghouders dienen zij te beschikken
over een Dangerous Goods Operations Manual (DGOM). Deze zal na de wijziging van de
regeling reeds bij de aanvraag voor een erkenning dienen te worden overgelegd en zal
door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna ‘ILT’) worden beoordeeld. In het
DGOM worden procedures neergelegd die een integrale veiligheidsbenadering waarborgen.
In een DGOM wordt bovendien vastgelegd welke procedures er bestaan binnen een organisatie
die er voor zorgen dat de internationale regelgeving op een correcte wijze wordt nageleefd.
Met onderdeel 3 worden de eisen met betrekking tot het DGOM en de daarbij behorende
documenten aan de Regeling erkenningen vervoer toegevoegd.
In artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de Regeling erkenningen vervoer (nieuw),
wordt voorgeschreven dat het DGOM een beschrijving van de inrichting, uitrusting en
veiligheidsmanagementsysteem bevat. In het kader van deze regeling wordt onder ‘inrichting’
verstaan de wijze waarop de aanvrager zijn bedrijf of organisatie heeft vormgegeven.
Hiervoor kan mede gebruik gemaakt worden van het organigram als bedoeld in artikel
3, eerste lid, onderdeel f (oud artikel 3, onder f). Onder ‘uitrusting’ worden verstaan
alle installaties en andere benodigdheden die de aanvrager tot zijn beschikking heeft
om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten.
D
Artikel 4 van de Regeling erkenningen vervoer bevat een aantal criteria waaraan moet
zijn voldaan voordat een erkenning wordt afgegeven. Onder andere zal de aanvrager
moeten aantonen dat hij per vestiging voortdurend feitelijk over ten minste één medewerker
beschikt die in het bezit is van een geldig certificaat. Voor een continu werkend
bedrijf betekent dit dat meerdere functionarissen opgeleid dienen te worden en over
een certificaat dienen te beschikken. Het begrip ‘voortdurend’ stond reeds in de Regeling
erkenningen vervoer zoals deze gold voor deze wijziging. Met deze wijziging wordt
hier ook nog ‘feitelijk’ aan toegevoegd. Praktisch gesproken moet dit zo worden begrepen
dat gedurende de uren dat de werkzaamheden waartoe de erkenning recht geeft, worden
uitgevoerd, er daadwerkelijk tenminste één medewerker met een dergelijk certificaat
aan het werk en beschikbaar zal moeten zijn op de plaats waar deze werkzaamheden worden
uitgevoerd. Een medewerker die verlof heeft of is ziek gemeld, kan niet als ‘beschikbaar’
worden aangemerkt.
Onder ‘medewerker’ moet in dit verband worden verstaan een persoon die krachtens contract
werkzaamheden verricht voor de aanvrager (dit kan zijn een vast of tijdelijk dienstverband,
dan wel via een derden-constructie, zoals bijvoorbeeld een uitzendbureau).
Aan artikel 4 wordt omwille van de duidelijkheid als extra toetscriterium voor de
afgifte van een erkenning toegevoegd dat voldaan moet zijn aan artikel 3. Bij het
beoordelen van de aanvraag wordt getoetst of alle documenten die bij de aanvraag overgelegd
moeten worden, aanwezig en compleet zijn.
Voordat een erkenning (A, B, C, D of E) wordt afgegeven kan een audit worden uitgevoerd
(een zogenaamde toelatingsaudit). Dit onderzoek heeft tot doel vast te stellen of
de aanvrager voldoet aan de voor de desbetreffende erkenning gestelde eisen. In het
kader van deze audit zullen ook de eisen van artikel 3 worden betrokken.
Daarnaast kan in het kader van het reguliere toezicht op de erkenninghouder (als eenmaal
een erkenning is verleend) een zogenaamde continueringsaudit worden uitgevoerd. Deze
continueringsaudits worden mede gehouden op basis van praktijksignalen en analyses.
Resultaten van door de onderneming zelf uitgevoerde interne audits kunnen tijdens
een dergelijke continueringsaudit door ILT worden opgevraagd.
Met behulp van documenten (bijvoorbeeld een Operations Manual of op schrift gestelde
procedures of werkinstructies) zal de aanvrager of houder van een erkenning in het
kader van een audit moeten kunnen aantonen dat wordt voldaan aan de voor de erkenning
gestelde eisen. Een enkele verwijzing naar, of het tonen van, de geldende regelgeving
is in dat kader onvoldoende. Op basis van dat laatste kan de ILT namelijk geen afgewogen
oordeel vormen of alle eisen correct (zullen) worden toegepast.
In het kader van haar reguliere toezichtstaak, zal de ILT deze continueringsaudits
overigens zowel kunnen uitvoeren bij bedrijven die reeds een erkenning hebben, als
bij bedrijven die na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling een nieuwe erkenning
verkrijgen.
E
In plaats van publicatie in de Staatscourant zal voortaan een overzicht van de verleende
erkenningen op de website van de ILT worden geplaatst – www.ilent.nl.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld