Regeling van de Minister van Financiën van 7 oktober 2015, FM 2015-0000012489, directie Financiële Markten, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft en enkele andere regelingen met het oog op de vrijstelling van kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars en ter implementatie van de richtlijn solvabiliteit II

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 1:24, vierde lid, 1:51e, 1:65, zesde lid, 1:69, derde lid, 2:49b, 2:54.0a en 3:3 van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van paragraaf 2.0b tot paragraaf 2.0c wordt na paragraaf 2.0a een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.0b. Bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang

Vrijstelling als bedoeld in de artikelen 2:49b en 2:54.0a van de wet

Artikel 1d
  • 1. Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars:

    • a. waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro;

    • b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro;

    • c. die niet behoren tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan 25 miljoen euro bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt;

    • d. waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die:

      • 1°. meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of

      • 2°. meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald;

    • e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit natura-uitvaartherverzekering; en

    • f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een natura-uitvaartverzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, van de wet te verrichten.

  • 3. Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar informeert binnen zes maanden volgend op het van toepassing worden van de vrijstelling eenmalig alle verzekeringnemers over het feit dat hij niet meer onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank. Bij ieder aanbod voor het sluiten van een verzekering, in reclame-uitingen en documenten waarin een dergelijk aanbod in het vooruitzicht wordt gesteld, in andere precontractuele informatie aan aspirant-verzekeringnemers en in de verzekeringovereenkomst, vermeldt de verzekeraar dat hij voor het sluiten van natura-uitvaartverzekeringen niet onder prudentieel toezicht staat van de Nederlandsche Bank.

  • 4. Een ingevolge het eerste lid vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor de toepassing van de vrijstelling van het eerste lid.

  • 5. Indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde bedragen onderscheidenlijk percentages drie achtereenvolgende jaren worden overschreden, is de vrijstelling met ingang van het vierde jaar niet meer van toepassing. De vrijstelling is opnieuw van toepassing indien de verzekeraar gedurende drie achtereenvolgende jaren aan de eisen van het eerste lid heeft voldaan.

Artikel 1e
  • 1. Van artikel 2:48, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars:

    • a. waarvan de jaarlijkse bruto geboekte premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro;

    • b. waarvan de technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten of op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, niet meer bedragen dan 10 miljoen euro;

    • c. die niet behoort tot een groep waarvan de totale technische voorzieningen, berekend overeenkomstig titel 9, afdeling 15, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, meer dan 25 miljoen euro bedragen of waarvan een verzekeraar, niet zijnde een verzekeraar met beperkte risico-omvang, deel uitmaakt;

    • d. waarvan het bedrijf geen herverzekeringsactiviteiten omvat die:

      • 1°. meer bedragen dan 0,5 miljoen euro van de bruto geboekte premie-inkomsten, of meer dan 2,5 miljoen euro van de technische voorzieningen berekend ingevolge Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en van entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald, of

      • 2°. meer dan 10% uitmaken van de bruto geboekte premie-inkomsten of meer dan 10% uitmaken van de technische voorzieningen, zonder aftrek van de bedragen die op grond van herverzekeringsovereenkomsten en op entiteiten voor risico-acceptatie kunnen worden verhaald;

    • e. die geen ander bedrijf uitoefenen dan het schadeverzekeringsbedrijf, met uitzondering van handelsactiviteiten die voortvloeien uit het schadeverzekeringsbedrijf en het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit schadeherverzekering;

    • f. die geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval; en

    • g. die geen schaden verzekeren veroorzaakt door of ontstaan uit gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij die zich in Nederland voordoen, behoudens het verzekeren van risico’s van molest in de algemeen gebruikelijke molestclausules in zee-, transport-, luchtvaart- en reisverzekeringen, zolang de Nederlandsche Bank daartegen geen bedenkingen naar voren heeft gebracht.

  • 2. Artikel 1d, tweede tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1f
  • 1. Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld natura-uitvaartverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdelen a tot en met f.

  • 2. Van artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld schadeverzekeraars die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 1e, eerste lid, onderdelen a tot en met g.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een verzekeraar die ervoor gekozen heeft zijn werkzaamheden met een vergunning als bedoeld in artikel 2:50, eerste lid, van de wet te verrichten.

  • 4. Artikel 1d, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

In paragraaf 2.0c (nieuw) worden de artikelen 1c en 1d vernummerd tot 1h en 1i.

C

Na paragraaf 3.1A wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.1B. Verzekeraars met beperkte risico-omvang

Vrijstelling als bedoeld in artikel 3:3 van de wet

Artikel 18b

Natura-uitvaartverzekeraars die ingevolge artikel 1d, eerste lid, of 1f, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:48, eerste lid respectievelijk artikel 2:50, eerste lid, van de wet en schadeverzekeraars die ingevolge artikel 1e, eerste lid of 1f, tweede lid, zijn vrijgesteld van artikel 2:48, eerste lid respectievelijk artikel 2:50, eerste lid, van de wet zijn tevens vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7 en 3:20, van de wet, is bepaald.

D

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. Waarborg- en garantiefondsen zijn vrijgesteld van artikel 3:6, eerste lid, van de wet voor zover zij waarborgen of garanties aanbieden die ten gunste komen van:

    • a. natuurlijke personen of vennootschappen die geen rechtspersoon zijn en per aangeboden waarborg of garantie een verplichting van minder dan 12.500 euro per begunstigde per potentieel schadegeval wordt aangegaan; of

    • b. rechtspersonen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op waarborg- en garantiefondsen die hun werkzaamheden hebben aangevangen na 31 december 2015.

E

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘heeft;’ vervangen door: heeft; of.

2. In onderdeel b wordt ‘heeft; of’ vervangen door: heeft.

3. Onderdeel c vervalt.

ARTIKEL II

De Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de definities van ‘richtlijn kapitaalvereisten’ en ‘richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep’.

B

In artikel 1a wordt aan tabel 1 het volgende onderdeel toegevoegd:

Verzekeraars

Richtlijn solvabiliteit II

art. 4, vierde lid

Toetsing uitzonderingsvoorwaarden

art. 28

Effecten voor de stabiliteit van de financiële systemen in de EU

art. 31, tweede lid

Bekendmaking van algemene toezichtinformatie

art. 36

Inrichting toezichtproces

art. 231, tweede lid

Beoordeling aanvraag voor een intern model van een groep

art. 237, tweed lid

Beoordeling aanvraag toepassing bijzonder regime voor een groep met geconcentreerd risicobeheer

C

In artikel 2 wordt in tabel 2 het onderdeel ‘Verzekeraars in een verzekeringsgroep’ vervangen door:

Verzekeraars

Richtlijn solvabiliteit II

art. 25 bis

Kennisgeving van verleende en ingetrokken vergunningen

art. 26

Samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van andere lidstaten

art. 30, derde lid

Melding aan de lidstaat van herkomst

art. 38, tweede lid

Melding aan de lidstaat van herkomst

art. 52, eerste lid

Informatie aan EIOPA over kapitaalopslagfactoren

art. 60

Samenwerking inzake voorgenomen verwerving door financiële onderneming

art. 65 bis

Samenwerking met EIOPA

art. 71, tweede lid

Convergentie van het toezicht

art. 77 septies, eerste lid, tweede alinea

Informatie aan EIOPA over de toepassing van een aantal richtlijnbepalingen

art. 138, vierde lid, vierde alinea, en vijfde lid

Samenwerking bij de uitoefening van solvabiliteitstoezicht

art. 139, derde lid

Samenwerking bij de uitoefening van solvabiliteitstoezicht

art. 144, tweede lid

Samenwerking bij de intrekking van een vergunning

art. 146, eerste en derde lid

Informatieverstrekking i.v.m. vestiging van een bijkantoor

art. 148, eerste lid

Informatieverstrekking i.v.m. dienstverrichting

art. 155, tweede, derde en negende lid

Informatie over door een lidstaat van ontvangst genomen maatregelen

art. 158, eerste en tweede lid

Samenwerking bij het toezicht op herverzekeraars

art. 159, derde alinea

Statistische informatie over grensoverschrijdende werkzaamheden

art. 167, derde lid

Samenwerking bij het toezicht op verzekeraars met vergunningen in meerdere lidstaten

art. 170

Kennisgeving inzake intrekking vergunning

art. 176

Informatie over vergunningverlening aan verzekeraars met moederonderneming in een derde land

art. 177, eerste lid

Melding van door verzekeraars ondervonden moeilijkheden in een derde land

art. 195

Uitwisseling van informatie

art. 196

Samenwerking m.b.t. communautaire co-assurantie

art. 206, tweede lid, derde alinea

Informatie over ziektetafels en andere statistische gegevens

art. 213, derde, vierde en zesde lid

Informatie over de op een gemengde financiële holding toe te passen richtlijnbepalingen

art. 214, tweede lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 215, tweede lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 216, eerste lid en vierde lid, derde alinea

Kennisgeving inzake uiteindelijke moederonderneming op nationaal niveau

art. 217, eerste lid, derde alinea

Kennisgeving inzake moederonderneming die meerdere lidstaten bestrijkt

art. 218, vijfde lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 219, eerste lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 220, tweede lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 221, tweede lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 227, tweede lid, tweede alinea

Verificatie gelijkwaardigheid van de solvabiliteitsregeling van een derde land

art. 231, eerste lid, zesde lid, tweede en derde alinea, en zevende lid, derde alinea

Kennisgeving inzake toepassing intern model van een groep

art. 237, eerste lid, en zesde lid, derde alinea

Kennisgeving inzake toepassing bijzonder regime voor een groep met geconcentreerd risicobeheer

art. 238, tweede, derde en vierde lid

Samenwerking m.b.t. toepassing bijzonder regime voor een groep met geconcentreerd risicobeheer

art. 239, eerste, tweede en derde lid

Te treffen maatregelen m.b.t. een groep met geconcentreerd risicobeheer

art. 240, eerste lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 244, tweede en derde lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 245, tweede en derde lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 248, eerste en vierde lid

Afstemming in het kader van het groepstoezicht

art. 249, eerste en tweede lid

Informatie-uitwisseling in het kader van het groepstoezicht

artt. 250 tot en met 252

Samenwerking in het kader van het groepstoezicht

art. 258, eerste en tweede lid

Handhavingsmaatregelen in het kader van het groepstoezicht

art. 260, eerste lid

Verificatie van gelijkwaardigheid van het toezicht in een derde land

art. 261, tweede lid

Samenwerking met de toezichthoudende autoriteiten van derde landen

art. 270

Kennisgeving van saneringsmaatregelen

art. 273, derde lid

Kennisgeving van een liquidatieprocedure

art. 284, tweede lid

Informatie m.b.t. een liquidatieprocedure

art. 298, tweede lid

Samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Commissie

art. 308 ter, vierde lid

Bekendmaking lijst van verzekeraars waarop bepaalde overgangsmaatregelen van toepassing zijn

D

In artikel 3 wordt aan tabel 3 het volgende onderdeel toegevoegd:

Verzekeraars

Richtlijn solvabiliteit II

art. 33, derde alinea

Verificaties bij in een andere lidstaat gevestigde bijkantoren

art. 38, tweede lid, derde alinea

Verificaties bij dienstverleners waaraan functies of activiteiten zijn uitbesteed

art. 155, derde lid, tweede alinea

Inbreuken op wettelijke voorschriften van de lidstaat van ontvangst

art.158, tweede lid, tweede alinea

Inbreuken op wettelijke voorschriften van de lidstaat van ontvangst

art. 227, tweede lid, derde alinea

Gelijkwaardigheid van de solvabiliteitsregeling van een derde land

art. 231, derde lid

Aanvraag voor toepassing van een intern model van een groep

art. 237, derde lid

Aanvraag voor toepassing bijzonder regime voor een groep met geconcentreerd risicobeheer

art. 238, vijfde lid

Toezicht op een groep met geconcentreerd risicobeheer

art. 239, vierde lid

Herstelmaatregelen van dochterondernemingen

art. 247, vierde lid

Aanwijzing groepstoezichthouder

art. 248, tweede lid, derde alinea

Uitoefening groepstoezicht

art. 248, vierde lid, tweede alinea

Coördinatie-afspraken m.b.t. uitoefening groepstoezicht

art. 249, lid 1 bis

Samenwerking en informatie-uitwisseling in het kader van het groepstoezicht

art. 255, tweede lid, vierde alinea

Verificaties in het kader van het groepstoezicht

art. 260, eerste lid, vierde alinea

Gelijkwaardigheid van het toezicht van een derde land

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘2:54b, vierde lid,’.

2. In het tweede lid wordt ‘3:53, zesde lid’ vervangen door ‘3:53, zevende lid’, wordt ‘3:57, zevende lid’ vervangen door ‘3:57, zesde lid’ en wordt ‘3:67, vijfde lid’ vervangen door: 3:67, zesde lid.

3. In het vierde lid wordt ‘de solvabiliteitsmarge’ vervangen door: de solvabiliteit.

B

Hoofdstuk 4A vervalt.

ARTIKEL IV

De Regeling theoretisch solvabiliteitscriterium levensverzekeraars Wft wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige regeling wijzigt de Vrijstellingsregeling Wft, de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft en de Uitvoeringsregeling Wft. De Regeling theoretisch solvabiliteitscriterium levensverzekeraars Wft wordt ingetrokken. De wijzigingen hangen samen met de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II1, zoals gewijzigd door de richtlijn Omnibus II2, en met de inwerkingtreding van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II.

De invoering van de richtlijn solvabiliteit II heeft tot gevolg dat in het toezicht onderscheid wordt gemaakt tussen verzekeraars die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen en verzekeraars waar dat niet voor geldt (verzekeraars met beperkte risico-omvang). Op deze laatste verzekeraars is een aangepast nationaal regime van toepassing (Solvency II Basic), met dien verstande dat de kleinste natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang ingevolge de nieuwe artikelen 1d en 1e van de Vrijstellingsregeling Wft worden vrijgesteld van prudentieel toezicht. Deze vrijstelling geldt voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars waarvan de jaarlijkse bruto premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro en de bruto technische voorzieningen niet meer bedragen dan 10 miljoen euro. Daarnaast moeten zij aan enkele aanvullende voorwaarden voldoen, waarvan de belangrijkste is dat zij geen verzekeringen mogen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval, respectievelijk per begunstigde per potentieel schadegeval. Levensverzekeraars komen niet voor vrijstelling van het prudentieel toezicht in aanmerking. Het maximale dekkingsbedrag en de andere hierboven genoemde bedragen zullen eenmaal per vijf jaar worden aangepast aan de inflatie, met gebruikmaking van de systematiek van artikel 300 van de richtlijn solvabiliteit II.

Schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars die aan de toepasselijke voorwaarden voldoen, worden – tenzij zij op vrijwillige basis kiezen voor een DNB-vergunning -vrijgesteld van het prudentieel toezicht, maar niet van het gedragstoezicht. Voor zover zij adviseren of bemiddelen dienen zij over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te beschikken, tenzij zij daarvan zijn vrijgesteld. Voor kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars die op 31 december 2015 werkzaam zijn op basis van een vergunning respectievelijk een verklaring van DNB geldt dat deze vergunning respectievelijk verklaring van rechtswege wordt omgezet in een AFM-vergunning (zie de overgangsregelingen dienaangaande ingevolge artikel XIII, eerste lid, van de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II respectievelijk artikel XI, derde lid, en artikel XII, derde lid van laatstgenoemde wet). Startende verzekeraars zullen, indien zij onder de onderhavige vrijstelling vallen maar wel adviseren of bemiddelen, een vergunning bij de AFM moeten aanvragen, tenzij een vrijstelling van toepassing is.

De aanpassing van de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft implementeert een aantal bepalingen van de richtlijn solvabiliteit II die betrekking hebben op de uitvoering van de toezichthoudende taak van DNB, op de samenwerking van DNB met andere toezichthoudende instanties en op de beslechting van meningsverschillen die zich tussen de nationale toezichthoudende instanties van de verschillende lidstaten zouden kunnen voordoen bij de uitvoering en toepassing van de richtlijn.

De invoering van de richtlijn solvabiliteit II noodzaakte tot slot tot het aanpassen van een aantal verwijzingen in de Uitvoeringsregeling Wft en tot het doen vervallen van een hoofdstuk van die regeling. Ook is de grondslag voor de Regeling theoretisch solvabiliteitscriterium levensverzekeraars Wft vervallen.

Consultatiereacties

De conceptregeling is op de gebruikelijke wijze door middel van internetconsultatie voor commentaar voorgelegd aan marktpartijen en andere betrokkenen. Dit heeft reacties opgeleverd van het Verbond van Verzekeraars, van Nardus samenwerkende uitvaartorganisaties en van of namens diverse kleine verzekeraars. Veel van de reacties waren afkomstig uit de hoek van de natura-uitvaartverzekeraars.

Uit de reacties bleek zorg over de positie van kleine verzekeraars. Verschillende partijen vonden dat het proportionaliteitsbeginsel nog onvoldoende was toegepast en dat de vrijstellingsregeling op onderdelen verruimd zou moeten worden. Sommige partijen hebben daartoe ook concrete voorstellen gedaan. Aangezien proportionaliteit een belangrijk uitgangspunt is bij de vormgeving van het toezicht op kleine verzekeraars zijn de consultatiereacties aanleiding geweest om de regeling op enkele punten aan te passen. Zo is de vrijstellingsgrens van 10.000 euro per overlijden of per schadegeval verhoogd naar 12.500 euro. Verder zijn de vrijstellingsvoorwaarden aangepast, waardoor kleine natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars in aanmerking komen voor vrijstelling als hun jaarlijkse premie-inkomsten niet meer bedragen dan 2 miljoen euro (was 1 miljoen), en hun bruto technische voorzieningen niet meer bedragen dan 10 miljoen euro (was 5 miljoen). Ook is de termijn waarbinnen vrijgestelde verzekeraars hun verzekeringnemers moeten informeren over het feit dat ze niet (meer) onder toezicht van DNB vallen, verruimd naar zes maanden (was drie maanden). Tot slot is de toelichting op enkele punten verduidelijkt.

Enkele marktpartijen gaven aan behoefte te hebben aan meer duidelijkheid over het toezicht van de AFM waar ze mee te maken kunnen krijgen, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken tussen de toepassing van de vrijstellingsregeling dan wel het voortzetten van hun werkzaamheden op basis van een (vrijwillige) DNB-vergunning als basic-verzekeraar. Deze voorlichting is door DNB en de AFM ter hand genomen.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

A

De aanpassing van de Vrijstellingsregeling Wft houdt in dat kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars onder bepaalde voorwaarden worden vrijgesteld van prudentieel toezicht. De vrijstelling wordt, voor zover deze betrekking heeft op het Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen, geregeld door in hoofdstuk 2 van de Vrijstellingsregeling Wft een nieuwe paragraaf 2.0b in te voegen, onder vernummering van de oude paragraaf 2.0b tot 2.0c.

Artikel 1d

Artikel 1d, eerste lid, bepaalt dat natura-uitvaartverzekeraars die aan de in de onderdelen a tot en met f bedoelde voorwaarden voldoen, zijn vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning van DNB het verzekeringsbedrijf uit te oefenen. De onderdelen a en b hebben betrekking op de omvang van de natura-uitvaartverzekeraar, gemeten aan zijn bruto premie-inkomsten en zijn technische voorzieningen. Indien de verzekeraar deel uitmaakt van een groep is ook de omvang van die groep, gemeten aan de technische voorzieningen, van belang (onderdeel c). De totale technische voorzieningen van de groep mogen niet meer bedragen dan 25 miljoen euro. ‘Groep’ heeft hier de betekenis die dat begrip in het BW heeft, dat wil zeggen dat sprake moet zijn van een economische eenheid onder centrale leiding. Voor een natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar die deel uitmaakt van een groep waartoe een Solvency II-verzekeraar behoort, geldt de vrijstelling niet, ongeacht de omvang van de groep. Onderdeel d houdt in dat de verzekeraar geen of slechts heel beperkte herverzekeringsactiviteiten mag verrichten. Ook het verbod op nevenbedrijf is van toepassing op vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraars (onderdeel e). Een vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar mag geen verzekeringen sluiten met een dekking van meer dan 12.500 euro per overlijdensgeval (onderdeel f). Uit een oogpunt van consumentenbescherming is wel een vergunning (van DNB) vereist als een verzekeraar verzekeringen aanbiedt met een hogere dekking.

Een natura-uitvaartverzekeraar die voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden kan niettemin voor DNB toezicht kiezen ingevolge het tweede lid.

Ingevolge het derde lid dient een vrijgestelde natura-uitvaartverzekeraar zijn polishouders op de hoogte te stellen van het feit dat hij niet (meer) onder toezicht van DNB valt op het moment dat de vrijstelling van toepassing wordt. Deze eenmalige mededeling dient binnen zes maanden na het van toepassing worden van de vrijstelling aan bestaande polishouders te worden gedaan. Ten aanzien van de aspirant-verzekerden na dat moment dient dezelfde mededeling te worden opgenomen in alle precontractuele informatie-uitingen.

Het vierde lid bepaalt dat de betrokken verzekeraars DNB in kennis moeten stellen van wijzigingen die gevolgen kunnen hebben voor de toepassing van de vrijstelling.

Het vijfde lid beoogt te voorkomen dat fluctuaties in bijvoorbeeld de premie-inkomsten of de technische voorzieningen tot gevolg zouden hebben dat een verzekeraar het ene jaar wel en het andere jaar niet onder de vrijstelling valt. De vrijstelling is niet langer van toepassing indien de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, genoemde bedragen respectievelijk percentages drie jaar achtereen zijn overschreden. Omgekeerd moet een verzekeraar waarop de vrijstelling niet meer van toepassing is drie jaar achtereen aan de vrijstellingsvoorwaarden van het eerste lid hebben voldaan alvorens de vrijstelling opnieuw van toepassing wordt. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat indien een niet meer vrijgestelde verzekeraar een vergunning verkrijgt van DNB, deze geen vergunning van de AFM meer nodig heeft.

Artikel 1e

Artikel 1e heeft betrekking op de vrijstelling voor kleine schadeverzekeraars. Het artikel is, mutatis mutandis, nagenoeg gelijk aan artikel 1d. Voor vrijgestelde schadeverzekeraars geldt als aanvullende voorwaarde dat deze geen oorlogsmolest mogen verzekeren. Voor het overige is de toelichting bij artikel 1d van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1f

Artikel 1f geeft een analoge regeling aan de regeling in de artikelen 1d en 1e voor natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars met zetel buiten Nederland. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de eisen, bedoeld in de artikelen 1d en 1e voor de verzekeraar als geheel gelden en niet alleen voor het bijkantoor in Nederland.

B

Deze wijziging vloeit voort uit de invoeging van een nieuwe paragraaf met enkele nieuwe artikelen.

C

De nieuwe paragraaf 3.1.B bepaalt dat de kleine natura-uitvaartverzekeraars en kleine schadeverzekeraars die ingevolge paragraaf 2.0b zijn vrijgesteld van het verbod om zonder vergunning van DNB het verzekeringsbedrijf uit te oefenen, tevens zijn vrijgesteld van het doorlopende prudentieel toezicht. De vrijstelling geldt niet voor de artikelen 3:5 (verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden door anderen dan banken), 3:6 (verbod om zonder vergunning op te treden als waarborg- of garantiefonds) en 3:7 (verbod op het gebruik van het woord ‘bank’ door anderen dan banken). Ook artikel 3:20 is van toepassing op vrijgestelde verzekeraars, hetgeen betekent dat zij de rechtsvorm van naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap moeten hebben.

D

Artikel 25, eerste lid, bevat materieel de oude tekst van dat artikel, met dien verstande dat het bedrag van de maximale dekking in lijn met de artikelen 1d, eerste lid, onderdeel f, en 1e, eerste lid, onderdeel f, is gewijzigd in 12.500 euro. Dit bedrag zal, net als de overeenkomstige bedragen in de artikelen 1d en 1e, eenmaal per vijf jaar worden aangepast aan de inflatie, met gebruikmaking van de systematiek van artikel 300 van de richtlijn solvabiliteit II. Toegevoegd is het tweede lid waardoor het voor nieuwe waarborg- en garantiefondsen die eerst na 31 december 2015 met hun werkzaamheden aanvangen niet meer mogelijk is gebruik te maken van de vrijstelling.

E

In artikel 48 vervalt onderdeel c. Dit is een gevolg van het vervallen van het verklaringenregime zoals dat was opgenomen in afdeling 2.1 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft.

ARTIKEL II

A

Het is niet meer nodig in artikel 1 van de Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft een definitie op te nemen van de richtlijn kapitaalvereisten, aangezien die richtlijn al in artikel 1:1 van de Wft is gedefinieerd. De richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep is door de richtlijn solvabiliteit II ingetrokken, zodat ook die definitie is vervallen.

B, C en D

De artikelen 1a, 2 en 3 van de regeling zijn gericht tot de beide toezichthouders (DNB en de AFM) en hebben achtereenvolgens betrekking op:

  • de door DNB bij de uitvoering van haar taak op grond van de Wft in acht te nemen richtlijnbepalingen (artikel 1a);

  • de door DNB en de AFM bij de uitvoering van hun taken op grond van de Wft in acht te nemen richtlijnbepalingen betreffende samenwerking met, en informatieverstrekking aan, buitenlandse toezichthoudende instanties (artikel 2);

  • de toepassing van de relevante richtlijnprocedure voor de schikking van meningsverschillen tussen bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende situaties (artikel 3).

De in deze artikelen opgenomen tabellen 1a, 2 en 3 bevatten een opsomming van de bedoelde richtlijnbepalingen, gerangschikt per richtlijn. In de onderdelen B, C en D worden deze tabellen telkens uitgebreid met een blokje voor de richtlijn solvabiliteit II, in tabel 2 onder vervanging van het blokje voor de ingetrokken richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep.

ARTIKEL III

A

De wijzigingen in artikel 10 van de Uitvoeringsregeling Wft, dat betrekking heeft op de door de toezichthouders aan ontheffingen te verbinden voorwaarden, zijn van technische aard. Subonderdeel 1 is een gevolg van het vervallen van artikel 2:54b van de Wft. Subonderdeel 2 bevat enkele aanpassingen in verband met de vernummering van een aantal artikelleden. Subonderdeel 3 vervangt het begrip solvabiliteitsmarge, dat sinds de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II niet meer wordt gebruikt.

B

Hoofdstuk 4A, dat diende ter uitvoering van artikel 68, tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), bevatte een bijzondere bepaling (artikel 10a) voor het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge van (schade)herverzekeraars en schadeverzekeraars die ziektekostenverzekeringen beheren als waren het levensverzekeringen. Artikel 68 van het Bpr is in verband met de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II zodanig aangepast dat er geen ruimte meer is voor het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling. Hoofdstuk 4a is om die reden dan ook vervallen.

ARTIKEL IV

De Regeling theoretisch solvabiliteitscriterium levensverzekeraars Wft berustte op artikel 24a1, vierde lid, van het Bpr en had betrekking op door grote en middelgrote levensverzekeraars uit te voeren scenarioanalyses in het kader van het door hen te berekenen theoretisch solvabiliteitscriterium (TSC). Artikel 24a1 van het Bpr, evenals de verplichting tot het berekenen van een TSC, is met ingang van 1 januari 2015 vervallen. De regeling heeft sindsdien geen grondslag meer en wordt niet meer toegepast. Ter wille van de duidelijkheid wordt de regeling in artikel IV expliciet ingetrokken.

ARTIKEL V

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016, dat wil zeggen gelijktijdig met de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II en het Implementatiebesluit richtlijn en verordening solvabiliteit II.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU L 335).

X Noot
2

Richtlijn 2014/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EU en 2009/138/EG, alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014, L 153) (Wet implementatie Omnibus II-richtlijn).

Naar boven