Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 oktober 2015, nr. WJZ/15122169, houdende wijziging van de Regeling producenten- en brancheorganisaties

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikelen 13, tweede lid, onder b, en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 5:5 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid, onderdeel i, is niet van toepassing op voorschriften die betrekking hebben op het verrichten van onderzoek.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 2 oktober 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Doel en aanleiding

Indien een erkende producenten- of brancheorganisatie een verzoek bij de lidstaat indient tot verbindend verklaring, schrijft Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347) (hierna: verordening) dwingend voor dat de lidstaat (i.c. de Minister van EZ) de mededingingsaspecten van het voorschrift toetst aan de mededingingscriteria van artikel 210, vierde lid, uit de verordening.

In de Regeling producenten- en brancheorganisaties (hierna: Regeling) is in artikel 5.5, eerste lid, onderdeel i, opgenomen dat een brancheorganisatie (hierna: BO) die verzoekt tot verbindend verklaring het voorschrift altijd eerst ter toetsing aan de hiervoor bedoelde mededingingscriteria aan de Europese Commissie (hierna: EC) zelf moet hebben voorgelegd én dat de EC een positief besluit moet hebben genomen; pas daarna kan het verzoek tot verbindend verklaring door de BO bij de Minister van EZ worden ingediend. Recent is gebleken dat de EC deze indiening van de BO ter toetsing bij de EC niet verplicht acht, maar het lidstaten vrij staat om deze toets als verplichting in hun regelgeving op te nemen. Dit geeft de lidstaat meer zekerheid over mededingingsaspecten hetgeen opportuun is in het geval daarover twijfel mogelijk is.

Omdat de toets bij de EC ten minste twee maanden in beslag neemt én mededingingsrisico’s bij verbindend verklaringen voor onderzoek en innovatie (met collectieve financiering) in beginsel gering worden geacht, wordt de in de Regeling opgenomen verplichting voor BO’s om – voorafgaand aan indiening van een verzoek tot verbindend verklaring – het voorschrift ter toetsing aan de mededingingscriteria aan de EC voor te leggen geschrapt voor voorschriften die betrekking hebben op het verrichten van onderzoek. Dit laat onverlet dat ingevolge artikel 164, vierde lid, van de verordening de Minister van EZ de mededingingsaspecten van de verbindend verklaring zelf zal toetsen.

Deze versoepeling wordt alleen toegepast op verzoeken die verbindend verklaring van onderzoek of innovatie (met collectieve financiering) betreffen.

2. Regeldruk

Het laten vervallen van de verplichting voor BO’s tot het voorleggen aan de EC van verbindend te verklaren voorschriften op het gebied van onderzoek en innovatie levert BO’s in de goedkeuringsprocedure een tijdwinst op van minimaal twee maanden. Daarnaast wordt daarmee door deze BO’s per verzoek circa 500 euro reductie aan kosten behaald van werkzaamheden die samenhangen met de indiening en afhandeling van het voorschrift voor de mededingingstoets door de EC. Bij 15 verzoeken van BO’s zou dat een reductie van administratieve lasten opleveren van circa 7.500 euro.

3. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd. Hierbij wordt afgeweken van een vast verandermoment, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Deze afwijking wordt gerechtvaardigd door het belang dat de BO’s hebben bij een spoedige wijziging van de regeling waarmee de procedure van verbindendverklaring wordt verkort.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven