De Minister van Economische Zaken;
Gelet op artikelen 13, tweede lid, onder b, en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;
Besluit:
ARTIKEL I
Aan artikel 5:5 van de Regeling producenten- en brancheorganisaties wordt een derde
lid toegevoegd, luidende:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
’s-Gravenhage, 2 oktober 2015
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp
TOELICHTING
1. Doel en aanleiding
Indien een erkende producenten- of brancheorganisatie een verzoek bij de lidstaat
indient tot verbindend verklaring, schrijft Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het
Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke
ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen
(EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de
Raad (PbEU 2013, L 347) (hierna: verordening) dwingend voor dat de lidstaat (i.c.
de Minister van EZ) de mededingingsaspecten van het voorschrift toetst aan de mededingingscriteria
van artikel 210, vierde lid, uit de verordening.
In de Regeling producenten- en brancheorganisaties (hierna: Regeling) is in artikel
5.5, eerste lid, onderdeel i, opgenomen dat een brancheorganisatie (hierna: BO) die
verzoekt tot verbindend verklaring het voorschrift altijd eerst ter toetsing aan de
hiervoor bedoelde mededingingscriteria aan de Europese Commissie (hierna: EC) zelf
moet hebben voorgelegd én dat de EC een positief besluit moet hebben genomen; pas
daarna kan het verzoek tot verbindend verklaring door de BO bij de Minister van EZ
worden ingediend. Recent is gebleken dat de EC deze indiening van de BO ter toetsing
bij de EC niet verplicht acht, maar het lidstaten vrij staat om deze toets als verplichting
in hun regelgeving op te nemen. Dit geeft de lidstaat meer zekerheid over mededingingsaspecten
hetgeen opportuun is in het geval daarover twijfel mogelijk is.
Omdat de toets bij de EC ten minste twee maanden in beslag neemt én mededingingsrisico’s
bij verbindend verklaringen voor onderzoek en innovatie (met collectieve financiering)
in beginsel gering worden geacht, wordt de in de Regeling opgenomen verplichting voor
BO’s om – voorafgaand aan indiening van een verzoek tot verbindend verklaring – het
voorschrift ter toetsing aan de mededingingscriteria aan de EC voor te leggen geschrapt
voor voorschriften die betrekking hebben op het verrichten van onderzoek. Dit laat
onverlet dat ingevolge artikel 164, vierde lid, van de verordening de Minister van
EZ de mededingingsaspecten van de verbindend verklaring zelf zal toetsen.
Deze versoepeling wordt alleen toegepast op verzoeken die verbindend verklaring van
onderzoek of innovatie (met collectieve financiering) betreffen.
2. Regeldruk
Het laten vervallen van de verplichting voor BO’s tot het voorleggen aan de EC van
verbindend te verklaren voorschriften op het gebied van onderzoek en innovatie levert
BO’s in de goedkeuringsprocedure een tijdwinst op van minimaal twee maanden. Daarnaast
wordt daarmee door deze BO’s per verzoek circa 500 euro reductie aan kosten behaald
van werkzaamheden die samenhangen met de indiening en afhandeling van het voorschrift
voor de mededingingstoets door de EC. Bij 15 verzoeken van BO’s zou dat een reductie
van administratieve lasten opleveren van circa 7.500 euro.
3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd. Hierbij wordt afgeweken van een vast
verandermoment, zoals opgenomen in het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten
(Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Deze afwijking wordt gerechtvaardigd door het belang dat de BO’s hebben bij een
spoedige wijziging van de regeling waarmee de procedure van verbindendverklaring wordt
verkort.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp