Advies Reclasseringsstelsel, Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)

uitgebracht aan: de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

datum: 15 januari 2015

Op verzoek van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Raad zich georiënteerd op een eventuele uitbreiding van het bestaande reclasseringsstelsel met andere organisaties. Onder ‘het bestaande stelsel’ verstaat de Raad hetgeen is vastgelegd in de Reclasseringsregeling 1995 en de manier waarop het reclasseringswerk op dit moment praktisch is vormgegeven. Bij de totstandkoming van dit advies is de Raad uitgegaan van de brief d.d. 18 november 2014 van de Staatssecretaris van VenJ aan de Tweede Kamer. Daarnaast is onder meer gebruik gemaakt van het rapport Verkenning stelselvarianten reclassering d.d. 31 juli 2014 van onderzoeksbureau Significant.

De Raad zoekt bouwstenen voor het beantwoorden van de gestelde vraag in het mogelijke effect hiervan in relatie tot kernwaarden voor het reclasseringswerk. Een integraal geheel van activiteiten, waaronder begrepen continuïteit in het contact met cliënten, en de doelstelling van resocialisatie en maatschappelijke re-integratie zijn dergelijke kernwaarden:

  • in artikel 8 van de Reclasseringsregeling 1995 is bepaald dat de drie reclasseringsactiviteiten hulp en steun, voorlichtingsrapportage en de voorbereiding en begeleiding van de taakstraf “zoveel mogelijk in onderlinge samenhang” worden uitgevoerd. De Raad acht het, voor zowel cliënten en opdrachtgevers / afnemers als voor de kwaliteit van het werk van belang, dat deze samenhang behouden blijft.

  • in de European Probation Rules staat de reclasseringsdoelstelling ‘resocialisatie en maatschappelijke re-integratie’ centraal. Ook de Raad beschouwt het bieden van perspectief, het streven naar resocialisatie en het organiseren van maatschappelijke re-integratie als een kernwaarde in de strafrechtstoepassing.

Het bestaande reclasseringsbestel wordt gekenmerkt door samenwerking, in de eerste plaats tussen de (drie) organisaties en daarnaast in en buiten de strafrechtsketen. Vanuit de buitenwereld gezien is dit van belang. Samenwerking in ketenverband is sterk in ontwikkeling, getuige het functioneren van Veiligheidshuizen en de opkomst van ZSM. Het aantal participanten in deze samenwerkingsverbanden is nog groeiende. Dat biedt extra kansen maar maakt deze verbanden ook kwetsbaar voor onnodige complicering.

De Staatssecretaris kiest er blijkens zijn brief d.d. 18 november 2014 op korte termijn niet voor om het stelsel (sterk) te veranderen. De Raad ondersteunt die keuze. Ontwikkelingen in en buiten de strafrechtsketen, waaronder het verwerken van bezuinigingen, groeiende samenwerking en decentralisatie, maken deze voor dit moment de meest verstandige. Het toevoegen van nieuwe organisaties zal het bestaande stelsel compliceren en zal problemen en tekortkomingen (die in het advies worden aangeduid) niet oplossen. Tegelijk bestaan er vragen ten aanzien van verschillende aspecten van het aanbod en de organisatie, die een meer fundamentele heroverweging rechtvaardigen, zo niet noodzakelijk maken. Daarbij zijn een beschouwing van zowel maatschappelijke ontwikkelingen op lokaal, nationaal en Europees niveau als de specifieke context van de sanctietoepassing te betrekken.

Het advies kan worden opgevraagd bij het secretariaat van de Raad

Postbus 30 137

2500 GC Den Haag

070 – 36 19 300

http://www.rsj.nl

Naar boven