Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016–2021 in Regio Zuid van de samenwerkende Partijen in het Deltaplan Hoge Zandgronden in Zuid-Nederland

Versie: 9.2, eindconcept

1. Partijen en mandatering

• De Minister van Infrastructuur en Milieu, handelende als bestuursorgaan, rechtsgeldig vertegenwoordigd door Minister mevrouw drs. M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, hierna te noemen: het Rijk;

• De provincie Limburg, voor zover het de bestuurlijke bevoegdheden betreft het College van Gedeputeerde Staten van Limburg, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door gedeputeerde D.M.M.T. Prevoo, gemachtigd door de commissaris van de Koning d.d.28 juli 2015, handelende ter uitvoering van het GS-besluit van 28 juli 2015;

• De provincie Noord-Brabant, voor zover het de bestuurlijke bevoegdheden betreft het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door gedeputeerde J.J.C. van den Hout, gemachtigd door de commissaris van de Koning d.d.6 juli 2015, handelende ter uitvoering van het GS-besluit van 6 juli 2015;

• Waterschap Aa en Maas, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door dijkgraaf de heer drs. L.H.J. Verheijen, handelend ter uitvoering van het AB-besluit van 5 juni 2015;

• Waterschap Brabantse Delta, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door dagelijks bestuurslid de heer J. van der Aa, gemachtigd met toestemming van het dagelijks bestuur bij besluit van 14 juli 2015;

• Waterschap De Dommel, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door bestuurslid de heer ing. A.H.C. Huijbers, gemachtigd bij DB-besluit van 18 augustus 2015, en handelend ter uitvoering van het DB-besluit van 18 augustus 2015;

• Waterschap Peel en Maasvallei, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door dagelijks bestuurslid de heer H.E.G. Frenken, handelend ter uitvoering van het DB-besluit van 7 juli 2015;

• Waterschap Roer en Overmaas, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door dagelijks bestuurslid mevrouw F.M.M.U. Wijnen-Kivit, handelend ter uitvoering van het DB-besluit van 21 juli 2015;

• Brabant Water NV, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer ir. J.G.H. Philips, hiertoe gemachtigd bij een mondeling besluit van algemeen directeur de heer drs. G.J. van Nuland;

• Waterleidingmaatschappij Limburg NV, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door mevrouw dr. ir. L. van Oord, gemachtigd bij besluit van algemeen directeur mevrouw R. Doedel;

• De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door bestuurslid de heer G.H.M. Nabuurs, gemandateerd door het Bestuur van de ZLTO bij besluit van 22 juni 2015;

• De Limburgse Land- en Tuinbouwbond, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door portefeuillehouder water de heer J.G.T.M. Veltmans, handelend ter uitvoering van het besluit van het Bestuur van de LLTB van 31 augustus 2015;

• Staatsbosbeheer, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door hoofd Staatsbosbeheer Noord-Brabant de heer ir. M.A. de Wit;

• Natuurmonumenten Regio Noord-Brabant en Limburg, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer ir. C.A.M. Rijnen, gemachtigd door de algemene directie bij besluit van 29 juni 2015;

• Stichting het Brabants Landschap, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door directeur de heer ing. J. Baan;

• Stichting het Limburgs Landschap, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door directeur-rentmeester de heer ing. G.W.P. Frenken;

• Brabantse Milieufederatie, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door algemeen directeur de heer N. Verdaasdonk;

• Stichting Milieufederatie Limburg, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door algemeen directeur de heer ir. J.H. Heijnen;

• Gemeente Breda, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder, de heer P. de Beer;

• Gemeente Eindhoven, in deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder, mevrouw drs. M.-A. Schreurs.

Hierna te noemen: Partijen,

2. Overwegingen

Gezien:

De erkenning van Partijen dat adaptieve maatregelen nodig zijn die een transitie richting een meer klimaatbestendige samenleving bewerkstelligen en dat maatregelen in het kader van de zoetwatervoorziening onderdeel zijn van deze transitie. Dit blijkt uit:

  • de verklaring ‘Hoog en Droog’, vastgesteld op 6 juni 2012, waarin eerdere voornemens van Partijen zijn neergelegd;

  • het document ‘Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden, op weg naar een strategie en uitvoeringsprogramma voor de Regio's Oost en Zuid: sparen, aanvoeren, accepteren/adapteren’ (90%-versie, 14-2-2014 (hierna te noemen: UP);

  • het daarop gebaseerde Regionale Bod inzake zoetwater dat Partijen op 17 februari 2014 hebben uitgebracht aan de Deltacommissaris, met bijlagen;

  • de Bestuurlijke Intentieverklaring (hierna te noemen: Intentieverklaring) tot operationaliseren uitvoeringsprogramma zoetwatervoorziening hoge zandgronden (UP), d.d. 12 juni 2014;

  • het Deltaprogramma 2015, aangeboden op 16 september 2014 aan de Tweede Kamer, samen met de begroting van het Deltafonds, waarin € 60 miljoen is opgenomen voor zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden.

  • Voornoemde stukken zijn bij Partijen genoegzaam bekend en in te zien op de websites: www.deltaplanhogezandgronden.nl en www.deltacommissaris.nl.

Constaterende dat:

  • a. de Intentieverklaring een inzet vraagt van Regionale Partijen om hun aandeel in de strategie en ambities, zoals verwoord in het Regionaal Bod en UP, bestuurlijk en organisatorisch te verankeren in hun beleids- en beheerplannen voor de periode 2016–2021, en de benodigde menskracht en middelen bestuurlijk vast te leggen;

  • b. de Intentieverklaring een inzet vraagt van Regionale Partijen om in 2015 een bestuursovereenkomst te hebben waarbij UP en Regionaal Bod gestand worden gedaan en ook de governance van het uitvoeringstraject wordt bekrachtigd;

  • c. Regionale Partijen met hun bod inzet van het Rijk verwachten;

  • d. de noodzakelijke nationale en Regionale maatregelen en de financiering daarvan op Rijksniveau zijn vastgelegd in de Deltabeslissing Zoetwater en het Deltaprogramma 2015;

  • e. Op 31 oktober 2014 de leden van het Bestuurlijk Platform Zoetwater hebben afgesproken dat, voor de programmering van zoetwatermaatregelen voor de periode tot 2021, afspraken over verantwoordelijkheden, kostenverdeling, financieel arrangement en planning via bestuursovereenkomsten per regio worden vastgelegd.

Komen Partijen het volgende overeen:

Artikel 1. Begrippenkader

a. Ambtelijke coördinatiegroep:

Een ambtelijke groep, in te stellen door de Stuurgroep RBOM/DHZ, die de uitvoering van het werkprogramma op hoofdlijnen coördineert en de Stuurgroep RBOM/DHZ adviseert wat betreft voortgangsrapportage en aanpassing van het werkprogramma.

b. Bestuurlijk platform zoetwater (BPZ):

Landelijk bestuurlijk overleg met vertegenwoordigers van de zoetwaterregio’s, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen (UvW), Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ministerie van Economische Zaken, Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN) en Staf Deltacommissaris zijn agendalid. Het BPZ stemt af over de uitvoering van de Deltabeslissing Zoetwater en bijbehorende zoetwaterstrategie en adviseert de stuurgroep Deltaprogramma.

c. Deltabeslissing zoetwater:

Hoofdkeuze voor de aanpak van de zoetwatervoorziening in Nederland. Het beleid dat voortvloeit uit het voorstel voor de Deltabeslissing, dat is opgenomen in het Deltaprogramma 2015 wordt door overheden verankerd in beleidsplannen. Dit beleid geeft richting aan de maatregelen die worden ingezet voor de aanpak van het behoud en waar mogelijk het verbeteren van de zoetwatervoorziening, op korte en op lange termijn.

d. Deltafonds:

Begrotingsfonds (als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Compatibiliteitswet 2001) dat bedoeld is voor de financiering en bekostiging van maatregelen en voorzieningen in verband met de opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. De beoogde bijdragen uit het Deltafonds aan de zoetwatermaatregelen zijn opgenomen in het Deltaprogramma 2015, verdeeld over de perioden 2015-2021 en een agendering van maatregelen 2022-2028 waarover later een beslissing wordt genomen.

e. Initiatiefnemers:

Initiatiefnemers zijn de organisaties of particulieren die de maatregelen zoals benoemd in het Werkprogramma Hoge zandgronden 2016–2021 realiseren.

f. Programmabudget:

Het programmabudget betreft de Rijksbijdrage

g. Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) Rijn-Oost:

Bestuurlijk overleg met vertegenwoordigers van Regionale overheden, Rijk en drinkwatersector uit het deelstroomgebied Rijn-Oost.

h. Stuurgroep RBOM/DHZ:

Bestuurlijk overleg met vertegenwoordigers van Regionale overheden, Rijk en andere organisaties uit het stroomgebied Maas. Voor de huidige samenstelling zie bijlage I.

i. Verkenningsfase/Planuitwerkingsfase/Uitvoeringsfase:

Fasering conform MIRT-systematiek. Deze wordt toegepast op programmaniveau

j. Voorzieningenniveau:

Het begrip is omschreven in het Deltaprogramma 2015. Het betreft in het kort: afspraken tussen overheden en gebruikers van water, die gaan over de beschikbaarheid van zoet water, risico’s als gevolg van mogelijke tekorten en de onderlinge verantwoordelijkheden

k. Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021:

Het door de Regionale Partijen opgestelde werkprogramma, waarin het Regionaal Bod en bijbehorende uitvoeringsprogramma (febr. 2014) nader is uitgewerkt. Het werkprogramma is geen integraal onderdeel van de Bestuursovereenkomst, maar vormt een uitwerking. Het is een instrument om de samenhang van de uitvoering te beschrijven en te bewaken. Het werkprogramma wordt periodiek geactualiseerd. Het werkprogramma is bestuurlijk vastgesteld in de Stuurgroep RBOM/DHZ op 21 mei 2015<< N.B. na definitieve goedkeuring door alle Partijen, wordt tekst en datum hierop aangepast>> en is ter informatie als bijlage opgenomen (bijlage II). Na actualisatie zal de vigerende versie steeds geplaatst worden op de volgende website: www.deltaplanhogezandgronden.nl

l. Werkwijze:

Bestuurlijke afspraak over werkwijze zoetwaterprogrammering.

m. Zoetwaterregio’s (waaronder Hoge Zandgronden Zuid en Oost):

Het landelijk deelprogramma Zoetwater kent vijf Zoetwaterregio’s, waaronder de Hoge Zandgronden Zuid en Oost.

Artikel 2. Doel en reikwijdte

Deze overeenkomst heeft tot doel om de afspraken vast te leggen tussen (1) Regionale Partijen en het Rijk en tussen (2) de Regionale Partijen onderling voor de uitvoering van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021. De afspraken betreffen de organisatie van de uitvoering, de financiering en de rapportage over besteding van middelen.

Artikel 3. De maatregelen en investeringen

  • a. Regionale Partijen hebben de maatregelen – op basis van het Regionaal Bod – nader uitgewerkt in het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 (bijlage II). De maatregelen zijn voor de hanteerbaarheid geclusterd in zes categorieën.

  • b. De Regionale Partijen doen het toegezegde investeringsvolume van het Regionaal Bod gestand. Dit houdt in dat Partijen hun deel van het investeringsvolume zoals opgenomen in bijlage III, inzetten voor de uitwerking en uitvoering van de maatregelen uit het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021. Regionale Partijen reserveren hiervoor de middelen in hun begrotingen en meerjarenramingen.

  • c. Het Rijk zal voor de uitvoering van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 de toegezegde middelen uit het Deltafonds reserveren.

  • d. Het Regionaal Bod en het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 laten een grotere ambitie (investeringsvolume) zien dan met de inzet van middelen uit Regionaal Bod en Deltafonds kan worden gerealiseerd. Partijen gaan uit van de ambitie die bij het Regionaal Bod is geformuleerd voor de periode 2016–2021 voor de zoetwatervoorziening in Zuid Nederland en spannen zich in om de daarvoor benodigde ontbrekende financiering te verkrijgen. In tabel 1 zijn de bedragen van het Regionaal Bod en de Ambitie weergegeven. Voor het overzicht zijn de bedragen van beide Regio’s weergegeven. Voor deze overeenkomst zijn alleen de bedragen voor Hoge Zandgronden-Zuid relevant.

    Tabel 1: Regionaal Bod (bedragen in miljoenen)
     

    Ambitie

    Regionale Bijdrage

    Bijdrage uit Deltafonds

    Nog niet gedekt

    Hoge Zandgronden-Oost

    131

    87

    27,1

    16,9

    Hoge Zandgronden-Zuid

    159

    106

    32,9

    20,1

    Hoge Zandgronden-Totaal

    290

    193

    60,0

    37,0

  • e. Uiterlijk 31 juli 2018 zullen de Partijen evalueren in hoeverre zij er gezamenlijk in slagen om de transitie richting een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening vorm te geven volgens de strategie (be)sparen-aanvoeren-adapteren/accepteren. Op basis daarvan wordt in gezamenlijk overleg vastgesteld of het maatregelpakket aanpassing behoeft.

FINANCIËN EN ORGANISATIE

Artikel 4. Financiële afspraken Rijk-Regio

  • a. De verdeling van de Rijksbijdrage over Regionale Partijen in Hoge Zandgronden Oost en Regionale Partijen in Hoge Zandgronden Zuid vindt plaats op basis van de verhouding in het Regionale bod van 2014, zie tabel 1. Dit betekent dat het Rijk aan de maatregelen van Hoge Zandgronden aan Zuid € 32,9 miljoen bijdraagt voor de periode 2016–2021.

  • b. Partijen spreken af de verdeling in 2018 tussentijds te evalueren, op basis daarvan wordt in een gezamenlijk overleg van RBO Rijn-Oost en de Stuurgroep RBOM/DHZ vastgesteld of de verdeling aanpassing behoeft. Indien de tussenevaluatie leidt tot andere verdeling dan zal deze overeenkomst hierop worden aangepast.

  • c. De bijdrage van het Rijk voor Regio Zuid wordt toegekend aan de provincies Limburg en Noord-Brabant. Het Rijk draagt er zorg voor dat deze bijdrage via het provinciefonds (decentralisatie-uitkeringen) aan deze provincies wordt toegekend. De € 32,9 miljoen Rijksmiddelen voor Hoge zandgronden Zuid wordt als volgt over beide provincies verdeeld. Provincie Limburg € 15,9 miljoen – Provincie Noord-Brabant € 17,0 miljoen. De provincies zorgen voor de doorgeleiding van de Rijksmiddelen naar de initiatiefnemers.

  • d. De in het vorige lid genoemde provincies benutten de bijdrage van het Rijk alleen voor de uitvoering van de maatregelen die zijn opgenomen in het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021.

  • e. Ten aanzien van de bijdrage van het Rijk aan de provincies Noord-Brabant en Limburg gelden de volgende Rijksregels over BTW:

    • De toegezegde Rijksbijdragen bij de projecten zijn inclusief BTW;

    • Provincies en gemeenten mogen in sommige gevallen een beroep doen op het BTW-compensatiefonds om de door hen afgedragen BTW terug te vorderen;

    • Het Rijk stort het BTW-compensabele deel van zijn bijdrage in het BTW-compensatiefonds en de bijdrage aan het programma netto in het provinciefonds;

    • De omvang van het BTW-compensabele deel wordt bepaald op basis van een raming die de initiatiefnemer opstelt en die getoetst wordt door het Rijk;

    • De initiatiefnemer kan de compensabele BTW op basis van daadwerkelijke betaalde rekeningen terugvragen bij de beheerder van het BTW-compensatiefonds;

    • Verrekening achteraf met het Rijk vindt niet plaats.

  • f. De volgende kasreeks zal worden aangehouden voor de Rijksbijdrage (Tabel 2). Het Rijk maakt de bedragen van de eerste drie jaren van deze kasreeks over aan de provincies Noord-Brabant en Limburg. De bedragen voor de laatste drie jaren van deze kasreeks kunnen in 2018 op basis van een tussentijdse evaluatie door Partijen worden herzien.

    Tabel 2: kasreeks Rijksbijdrage
     

    Co-financiering (percentage)

    Provincie Noord-Brabant (€’s)

    Provincie Limburg (€’s)

    2016

    10

    1.700.000

    1.590.000

    2017

    15

    2.550.000

    2.385.000

    2018

    15

    2.550.000

    2.385.000

    2019

    20

    3.400.000

    3.180.000

    2020

    20

    3.400.000

    3.180.000

    2021

    20

    3.400.000

    3.180.000

    Totaal

    100

    17.000.000

    15.900.000

Artikel 5. Financiële afspraken tussen Regionale Partijen onderling

  • a. De bepalingen van artikel 5 betreffen afspraken tussen de Regionale Partijen onderling. Het Rijk is geen partij bij dit artikel.

  • b. De verdeling van de toegekende Rijksmiddelen wordt in onderling overleg tussen de Regionale Partijen vastgesteld.

  • c. De provincies zorgen via een regeling voor toedeling van de Rijksmiddelen aan initiatiefnemers. Uitgangspunt daarbij is dat de provincies geen aanvullende inhoudelijke beoordeling van maatregelen of projecten doen, aangezien dit al in het kader van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 heeft plaatsgevonden. Aanvragen, die passen binnen het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021, worden toegekend op basis van de criteria in de regeling.

  • d. Van het programmabudget wordt 20% ingezet om initiatiefnemers die nog geen eigen investering hebben opgevoerd in deze overeenkomst, hierna te noemen nieuwkomers, van cofinanciering te voorzien voor projecten, zoals beschreven in het werkprogramma. Deze initiatiefnemers kunnen tot 31 december 2016 een beroep doen op genoemd deel van het programmabudget.

Artikel 6. Organisatie

  • a. Bij het opstellen van deze overeenkomst en het werkprogramma is de door het BPZ vastgestelde werkwijze gehanteerd (zie bijlage IV). Mocht het programma worden bijgesteld dan zullen Partijen genoemde werkwijze opnieuw toepassen. Aanpassing van deze werkwijze is alleen mogelijk na instemming van het BPZ. De Stuurgroep RBOM/DHZ kan hiervoor voorstellen doen aan het BPZ.

  • b. Bij de uitvoering van dit Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 draagt iedere initiatiefnemer de verantwoordelijkheid voor de realisatie van de maatregelen zoals die per partij zijn beschreven in of ten grondslag liggen aan het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021. die door hen zijn aangedragen in het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021.

  • c. De Regionale Partijen zullen het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 gezamenlijk op een flexibele manier aansturen zodat nieuwe inzichten kunnen leiden tot andere maatregelen dan nu beschreven in het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021. Uitgangspunt daarbij is dat initiatiefnemers de vrijheid hebben om een maatregel uit het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 in te wisselen voor een gelijkwaardige maatregel. De werkwijze die de Regionale Partijen hierbij hanteren is beschreven in bijlage V. Daarnaast rapporteren de initiatiefnemers aan de Partijen die de maatregelen cofinancieren (Rijk en provincies). De wijze van rapporteren is beschreven in artikel 7.

  • d. De aansturing van de uitvoering van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 als geheel ligt in handen van het RBO Rijn-Oost en de Stuurgroep RBOM/DHZ gezamenlijk.

  • e. In de Regio Zuid zorgt de Stuurgroep RBOM/DHZ voor de aan- en bijsturing van de uitvoering van maatregelen in Regio Zuid. De Stuurgroep RBOM/DHZ:

    • bewaakt en rapporteert over de voortgang en samenhang van het deel van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 dat de Regio Zuid betreft en signaleert en bespreekt eventuele knelpunten in de uitvoering van deze overeenkomst;

    • verzorgt de afstemming met het BPZ en met RBO Rijn-Oost;

    • stelt jaarlijks een voortgangsrapportage op en stuurt deze uiterlijk 1 maart toe aan het Rijk.

  • f. In bijlage V wordt de werkwijze voor de aan- en bijsturing van de uitvoering van de maatregelen in Regio Zuid nader uitgewerkt.

  • g. Hieronder genoemde maatschappelijke koepelorganisaties vervullen de volgende rol in de uitvoering van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021:

    • ZLTO en LLTB: stimuleren en enthousiasmeren agrarische ondernemers om projecten op bedrijfsniveau op te pakken, leggen verbinding met het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer in een brede aanpak voor de landbouwsector (ook voor niet-leden).

    • De Brabantse Milieufederatie communiceert en legt verbinding met burgers, gemeenten en terreinbeheerders, stimuleert en enthousiasmeert particulieren en grondeigenaren om projecten op eigen gronden op te pakken, vanuit haar rol als bepleiter van duurzaam systeemherstel.

  • h. De gemeenten Breda en Eindhoven leggen zich, ondersteund door de Stuurgroep RBOM/DHZ en de ambtelijke coördinatiegroep, toe op het stimuleren van een klimaatrobuuste stedelijke inrichting en spannen zich in om andere gemeenten bij het realiseren van een meer klimaatrobuuste stedelijke inrichting te betrekken.

  • i. Uiterlijk 31 juli 2018 worden de afspraken in deze bestuursovereenkomst betreffende de financiën en de organisatie geëvalueerd en na overeenstemming tussen Partijen zo nodig bijgesteld. Bij de evaluatie wordt betrokken hetgeen is geformuleerd onder artikel 3.e.

Artikel 7. Voortgangsrapportage

  • a. Op basis van een jaarlijkse voortgangsrapportage informeren Partijen elkaar over de voortgang van het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021.

  • b. Over de uitvoering van de maatregelen uit het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 wordt jaarlijks als volgt gerapporteerd:

    • van initiatiefnemers aan de Stuurgroep RBOM/DHZ en op basis hiervan vanuit de Stuurgroep RBOM/DHZ ter informatie naar de respectievelijke GS-en;

    • van de Stuurgroep RBOM/DHZ in gebundelde vorm voor de gehele zoetwaterregio Zuid-Nederland aan het Rijk op het niveau van maatregelcategorieën (zie voor een beschrijving hiervan Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021 (bijlage II)). Het Rijk stelt geen verplichtingen bovenop de overeengekomen programmaverplichtingen.

  • c. Onderdelen van de jaarlijkse rapportage zijn:

    • Voortgang van de uitvoering per categorie van maatregelen in termen van: % voorbereiding (verkenning/planvorming); % uitvoering en % gereed.

    • Inzicht in de financiële uitgaven op basis van informatie die beschikbaar komt uit de horizontale verantwoording door Partijen

    • Verloop van programma als geheel: % verloopt volgens planning; % loopt enige vertraging op; % loopt ernstige vertraging op

    • Verklaring van eventuele afwijkingen

    • Voorstellen voor aanpassing programma

    • Voortgang van de klimaatpilots

    • Voortgang van de uitwerking van het voorzieningenniveau

    • Waar mogelijk worden doelbereik en effect van de maatregelen kwalitatief en kwantitatief geduid

    • Prognose van de eindstand van het programma op de aspecten tijd, geld, kwaliteit en doelbereik

Artikel 8. Voorzieningenniveau

  • a. Partijen werken gezamenlijk aan het beschrijven van het voorzieningenniveau voor Regio Zuid-Nederland.

  • b. Partijen hanteren bij de uitwerking van het voorzieningenniveau de termijnen die zijn vastgelegd in het Deltaprogramma 2015. Dit betekent dat de Stuurgroep RBOM/DHZ vanuit haar coördinerende rol, in 2018 informatie aanlevert voor de landelijke evaluatie en dat in 2021 voor alle gebieden voorzieningenniveaus zijn afgesproken.

Artikel 9. Looptijd en planning

  • a. Deze overeenkomst treedt in werking op de dag na (de laatste) ondertekening en eindigt op 22 december 2021.

  • b. Uiterlijk een jaar voor laatstgenoemde datum treden Partijen in overleg over een vervolg op deze overeenkomst voor de periode 2021–2028, of over maatregelen die nog moeten worden afgerond.

Artikel 10. Wijzigingen en beëindiging

  • a. Elke partij kan, onverminderd de eventuele andere aan Partijen toegekende rechten tot wijziging, de andere Partijen verzoeken deze overeenkomst te wijzigen.

  • b. Wijzigingen van één of meer bepalingen van de overeenkomst behoeven de schriftelijke instemming van alle Partijen.

  • c. Beëindiging van deze overeenkomst kan uitsluitend plaatsvinden om zwaarwegende redenen die naar redelijkheid niet waren te voorzien.

  • d. Tussentijdse opzegging door één van de Partijen kan pas worden geëffectueerd na een schriftelijk verzoek hiertoe aan de andere Partijen waarna Partijen in een bijzonder gezamenlijk overleg de reden voor opzegging hebben besproken en zich tot het uiterste hebben ingespannen om deze in de geest van deze overeenkomst op te lossen.

Artikel 11. Geschillen

  • a. Deze overeenkomst is niet in rechte afdwingbaar.

  • b. Partijen zullen zich inspannen om te voorkomen dat er geschillen ontstaan ter zake de totstandkoming, uitleg of uitvoering van deze overeenkomst.

  • c. Een geschil is aanwezig als een der Partijen dat stelt.

  • d. Eventuele geschillen in verband met de uitvoering van deze overeenkomst worden, met uitsluiting van de rechter, in onderling overleg tot een oplossing gebracht, waarbij Partijen niet tussentijds over het geschil met derden zullen communiceren.

  • e. Partijen zullen zich inspannen om geschillen minnelijk op te lossen; indien één der partijen daarom verzoekt, zal een mediator worden aangesteld.

Artikel 12. Slotbepaling

  • a. De volgende bijlagen vormen een nadere uitwerking van de afspraken in deze overeenkomst, Partijen hebben hier kennis van genomen:

    • I. Samenstelling Stuurgroep RBOM/DHZ

    • II. Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021

    • III. Toegezegde bijdragen per organisaties op basis van Regionaal Bod 2014

    • IV. Werkwijze voor de zoetwaterprogrammering door Rijk-Regio

    • V. Werkwijze voor de zoetwaterprogrammering door Regionale Partijen onderling

  • b. De (zakelijke inhoud van) deze overeenkomst zal binnen 20 werkdagen na ondertekening van deze bestuursovereenkomst in de Staatscourant worden gepubliceerd

  • c. Bij wijzigingen van de tekst van deze bestuursovereenkomst vindt het tweede lid overeenkomstige toepassing.

Aldus in enkelvoud ondertekend door alle partijen op2 september 2015

De provincie Noord-Brabant, J.J.C. van den Hout

Waterschap Brabantse Delta, J. van der Aa

Waterschap De Dommel, A.H.C. Huijbers

Waterschap Peel en Maasvallei, H.E.G. Frenken

Waterschap Roer en Overmaas, F.M.M.U. Wijnen-Kivit

Brabant Water NV, J.G.H. Philips

Waterleidingmaatschappij Limburg NV, L. van Oord

De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie G.H.M. Nabuurs

De Limburgse Land- en Tuinbouwbond, J.G.T.M. Veltmans

Staatsbosbeheer, M.A. de Wit

Natuurmonumenten Regio Noord-Brabant en Limburg, C.A.M. Rijnen

Stichting het Brabants Landschap, J. Baan

Stichting het Limburgs Landschap, G.W.P. Frenken

Brabantse Milieufederatie N. Verdaasdonk

Stichting Milieufederatie Limburg, J.H. Heijnen

Gemeente Breda, P. de Beer

Gemeente Eindhoven, wethouder M.-A. Schreurs

Aldus in enkelvoud ondertekend door onderstaande partijen op7 september 2015

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

De provincie Limburg D.M.M.T. Prevoo

Waterschap Aa en Maas L.H.J. Verheijen

BIJLAGE I: SAMENSTELLING STUURGROEP RBOM/DHZ

Dhr. L. Verheijen (voorzitter)

Waterschap Aa en Maas

Dhr. J. Busstra

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Dhr. C. Berrevoets

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Dhr. J. van den Hout

Provincie Noord-Brabant

Dhr. R. Heijltjes

Provincie Noord-Brabant

Dhr. T. Boer

Brabantse Waterschapsbond

Dhr. R. Dupont

Waterschap Peel en Maasvallei

Dhr. D. Prevoo

Provincie Limburg

Dhr. S. Philips

Drinkwaterbedrijf Brabant Water

Dhr. H. Frenken

Waterschap Peel en Maasvallei

Dhr. J. Schrijen

Waterschap Roer en Overmaas

Dhr. D. Timmer

Rijkswaterstaat Zuid Nederland

Dhr. H. Winten

Rijkswaterstaat Zuid-Nederland

Dhr. L. Huijbers

Waterschap De Dommel

Dhr J. Hendriks

Waterschap De Dommel

Mw C. Moonen

Waterschap Brabantse Delta

Mw. L. van Oord

Waterleiding Maatschappij Limburg

Dhr. N. Verdaasdonk

Brabantse Milieufederatie

Dhr. J. Veltmans

Limburgse Land- en Tuinbouwbond

Dhr. G. Nabuurs

Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie

Dhr. M. de Wit

Staatsbosbeheer

Dhr. J. Boelhouwer

Voorzitter Klankbordgroep Maas

Dhr. H. Litjens

Gemeente Weert

Dhr. R. van Moorselaar

Gemeente Bernheze

Dhr. A. Theunis

Gemeente Roosendaal

Dhr. P. van de Wiel

Gemeente Boxtel

BIJLAGE II: WERKPROGRAMMA HOGE ZANDGRONDEN 2016–2021

Zie het document getiteld: ‘Wel goed watergeven, Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021’ bestuurlijk geaccordeerd door de Stuurgroep RBOM/DHZ op 21 mei 2015.

BIJLAGE III: TOEGEZEGDE BIJDRAGEN PER ORGANISATIE OP BASIS VAN HET REGIONAAL BOD

 

Investering o.b.v. Regionaal Bod

DF middelen

TOTAAL

Waterschap Aa en Maas

€ 17.763.616

€ 26.320.000 (80%)

 

Waterschap Brabants Delta

€ 11.019.661

Waterschap Dommel

€ 14.274.640

Waterschap Peel en Maasvallei

€ 10.874.287

Waterschap Roer en Overmaas

€ 19.477.785

Provincie Noord-Brabant

€ 17.000.000

 

Provincie Limburg

€ 15.900.000

Nieuwkomers

 

€ 6.580.000 (20%)

TOTAAL

€ 106.309.989

€ 32.900.000

€ 139.209.989

Toelichting bij bovenstaande tabel:

• Bedragen waterschappen komen overeen met bedragen zoals opgenomen in het Werkprogramma.

• Bijdragen door nieuwkomers waaronder gemeenten, TBO’s, land- en tuinbouw kunnen tot uiterlijk eind 2016 worden ingevuld, mits voldoende concreet onderbouwd.

• De Bijdrage van Provincie Noord-Brabant wordt als volgt ingezet: € 15,5 miljoen zal worden toegekend aan initiatiefnemers en € 1,5 miljoen voor andere projecten van provincie in het kader van de zoetwatervoorziening.

BIJLAGE IV: WERKWIJZE VOOR DE ZOETWATERPROGRAMMERING DOOR RIJK-REGIO

(versie, 13 mei 2015)

A. Begrippenkader

Amendement

Verzoek tot aanpassing van het budget van een van de onderdelen (project, programma, onderzoek, pilot) in de programmering van het Deltaprogramma Zoetwater door een van de initiatiefnemers.

Deltaplan Zoetwater

Uitvoeringsprogramma van het Deltaprogramma Zoetwater: beschrijft de manier waarop de Deltabeslissing Zoetwater wordt gerealiseerd; omvat een gezamenlijk investeringsprogramma van Rijk, zoetwaterregio’s en een aantal sectoren/gebruiksfuncties voor de periode 2015-2021), een onderzoeksprogramma en een agenda met kansrijke maatregelen voor de middellange en lange termijn.

ECK-B

Expertisecentrum Kosten en Baten: geeft in opdracht van het programmabureau Zoetwater een advies (‘second opinion’) van de onderbouwingen van de kosten en de risico-analyse voor de verschillende onderdelen met een Rijksbijdrage in de programmering van het Deltaprogramma Zoetwater.

Hardheidsclausule

Onderdeel van de werkwijze programmering Deltaprogramma Zoetwater dat beschrijft hoe te handelen bij onvoorziene omstandigheden die niet zijn voorzien in de risico-analyse en die leiden tot een kostenverhoging die redelijkerwijs niet alleen door de initiatiefnemers kan worden gedragen.

MIRT

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport: investeringsprogramma van het Rijk voor ruimtelijke en infrastructurele programma’s en projecten. Programma’s en projecten doorlopen in samenwerking tussen het Rijk en decentrale overheden drie of vier fasen: onderzoek, verkenning, planuitwerking en realisatie.

Programmabureau Zoetwater

Werkorganisatie ter ondersteuning van de taken van het Bestuurlijk Platform Zoetwater met vertegenwoordigers van enkele zoetwaterregio’s, IPO, UvW, Rijkswaterstaat en DGRW dat de landelijke coördinatie van de uitvoering van het Deltaplan Zoetwater, de uitwerking van het voorzieningenniveau en de verdere ontwikkeling van de voorkeurstrategie verzorgt met inbreng van zoetwaterregio’s, Rijkswaterstaat, koepels, Rijk en gebruikers via madelijkse werksessies.

Regiovertegenwoordiger

Ambtelijk vertegenwoordiger van de zoetwaterregio.

Samenwerkingsovereenkomst

Nadere uitwerking van (een onderdeel van) de Regionale bestuursovereenkomst Zoetwater waarin Partijen nadere afspraken maken over de realisatie van (onderdelen van) de programmering Zoetwater.

SSK methode

Standaard Systematiek voor Kostenramingen: systematiek voor het maken van eenduidige kostenramingen in de (water)bouwsector.

B. Doel, afbakening en status

Doel

Het vastleggen van de werkwijze en planning van de programmering is bedoeld om de maatregelen binnen tijd, scope en budget te realiseren.

Afbakening

De beschrijving van werkwijze heeft betrekking op de programmering en de financiering van de zoetwatermaatregelen die opgenomen zijn in het Deltaplan Zoetwater en die bekostigd worden of waaraan wordt bijgedragen vanuit het Deltafonds. Deze maatregelen staan genoemd in tabel 13 van het Deltaprogramma 2015.

Status

De beschreven werkwijze betreft een aantal bestuurlijke afspraken ten behoeve van de programmering van zoetwatermaatregelen en is niet in rechte afdwingbaar.

C. Werkwijze voor de programmering

1. Beschikbaar budget vanuit het Deltafonds

Voor het programma is 150 mln euro investeringsruimte vanuit het Deltafonds voor de periode 2015-2021 beschikbaar. Als door tegenvallers in de geprogrammeerde projecten dit bedrag dreigt te worden overschreden zal het Bestuurlijk Platform Zoetwater (BPZ) bespreken hoe door fasering en/of prioritering de programmering weer binnen de grens van de programmaruimte wordt gebracht.

2. Kostenverdeling Rijk-Regio

De kostenverdeling is per maatregel beschreven in het Deltaplan Zoetwater en wordt nader uitgewerkt in de Regionale bestuursovereenkomsten.

3. Typen maatregelen

Het Deltaplan Zoetwater is opgebouwd uit 4 typen maatregelen. Het betreft:

Projecten met fysieke ingreep: de specificaties liggen vast en kunnen in de verdere uitwerking niet (of nauwelijks) worden aangepast.

Programma’s: waar resultaatsafspraken in een gebied zijn gemaakt, die nog verder moeten worden uitgewerkt in concrete projecten. De specificaties van de maatregelen moeten nog verder worden uitgewerkt en de locatie moet nog worden bepaald. Aanpassingen in dimensionering of aantal maatregelen is nog mogelijk.

Onderzoek (o.a. voorzieningenniveau en slim watermanagement): eindproduct is nog niet exact gespecificeerd. Op basis van vast budget kan hoeveelheid en kwaliteit worden geoptimaliseerd.

Pilots: een combinatie van innovatieve fysieke maatregelen en onderzoek. Gegeven de hoeveelheid middelen kan de omvang en diepgang worden aangepast.

4. Fasering

Voor de programmering van de zoetwater maatregelen type a en b wordt gebruik gemaakt van de MIRT systematiek. Er worden 3 of 4 fasen onderscheiden: (onderzoek), verkenning, planuitwerking en realisatie. Er wordt een besluit genomen per fase via het onder punt 5 beschreven proces.

5. Planning jaarlijkse programmering

Jaarlijks wordt een nieuwe programmering opgesteld door het programmabureau. Deze is afgestemd op de planningscyclus van de Rijksbegroting: Een concept programmering wordt jaarlijks bij IenM ingediend op 1 november. Een definitieve programmering uiterlijk 1 februari.

Het BPZ wordt vooraf instemming gevraagd met de programmering, de fasering, het omgaan met mee- en tegenvallers en eventuele amendementen. Het BPZ besluit vormt een advies voor de Deltacommissaris en voor de reservering van budgetten in het Deltafonds en op begrotingen van andere deelnemende Partijen.

De initiatiefnemers dienen via een door het programmabureau opgesteld format tweemaal per jaar geactualiseerde informatie aan. Voor 1 maart ten behoeve van de voortgangsrapportage en voor 15 september ten behoeve van de jaarlijkse programmering. De jaarlijkse programmering wordt uitgewerkt in een planningstabel en financieringstabel met jaarreeksen.

6. Financieringsgrondslag

Voor de financiering vanuit de Rijksbegroting (Deltafonds) zijn er 3 mogelijke grondslagen: opdrachtverlening, subsidiebeschikking en decentrale uitkering. In overleg met de Regio kiest IenM een financieringsgrondslag per Regio of maatregel op basis van rechtmatigheid en minimale procedurele lasten. De Rijksbijdrage voor waterschappen zal zoveel als mogelijk via incidentele subsidies ter beschikking worden gesteld. Als grondslag van deze (incidentele) subsidies zal de Rijksbegroting worden gebruikt. Rijksbijdragen aan Provincies zullen zoveel als mogelijk via decentralisatieuitkeringen worden verstrekt. Daar waar incidentele subsidie of decentrale uitkering niet mogelijk is wordt gekozen voor gedeeld opdrachtgeverschap.

De grondslag wordt in een bestuursovereenkomst per Regio voor de maatregelen van de betreffende Regio vastgelegd. De nadere uitwerking gebeurt waar nodig in samenwerkingsovereenkomsten per programma of project. Met het ondertekenen van de overeenkomsten wordt de bijdrage per deelnemer geborgd.

7. Beschikbaar komen Rijksbudgetten

Voor maatregelen die in 2015 een Rijksbijdrage ontvangen, komen de Rijksbudgetten beschikbaar nadat de wijziging van de Deltafondsbegroting 2015 bij Voorjaarsnota openbaar is (begin juni), tenzij het een project betreft waarover politiek nog geen overeenstemming is. Dan komt het budget beschikbaar nadat de Kamer de begroting heeft goedgekeurd.

Overige Rijksbudgetten zijn per 1 januari 2016 gereserveerd in de Rijksbegroting. De toekenning geschiedt per fase, waarbij per fase een aanvraag wordt ingediend. In een bestuurs- en/of samenwerkingsovereenkomst worden hierover specifieke afspraken gemaakt. Als er geen specifieke afspraken zijn gemaakt wordt jaarlijks overgemaakt.

8. Personeelskosten

Personeelskosten van overheden voor de uitwerking en uitvoering van de projecten worden niet bekostigd uit het investeringsbudget (Deltafonds), tenzij anders wordt afgesproken.

9. Onderbouwing kostenberekening

De kostenberekening is gebaseerd op:

  • Een erkende methodiek, zoals de Standaard Systematiek Kostenramingen (SSK-methode).

  • ECK-B factsheets van kostenramingen voor zoetwatermaatregelen. Deze zijn bij het programmabureau opvraagbaar.

Als er geen factsheet of SSK is gebruikt voor de kostenraming geeft de initiatiefnemer aan op basis van welke eenheidsprijzen de raming is gebaseerd, inclusief verwijzing.

Als de kostenraming van de initiatiefnemer afwijkt van de factsheet/referentie is een onderbouwing nodig. De kostenonderbouwing bevat ten minste de investering, het beheer&onderhoud en BTW.

10. Risicoverdeling (Mee- en tegenvallers)

Algemeen uitgangspunt bij risicoverdeling is dat de partij die het risico kan beheersen, het risico in beginsel ook draagt. De initiatiefnemer benoemt, kwantificeert en onderbouwt de voorziene/bekende risico’s middels een risicoanalyse en neemt deze op in de raming (voorzien onvoorzien). Tevens neemt de initiatiefnemer een reservering op voor onvoorziene risico’s (onvoorzien onvoorzien). Er kunnen specifieke afspraken over de risicoverdeling worden gemaakt en vastgelegd in een bestuurs- of samenwerkingsovereenkomst.

Specifiek voor type a maatregelen:

Basis voor de risicoanalyse is de SSK-methodiek, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van het project en de complexiteit. Aanbestedingsrisico’s worden meegenomen in de risicoanalyse. Onvoorzien kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarbij de werkelijke kosten sterk afwijken van de geraamde kosten (onvoorzien onvoorzien). Een voorbeeld hiervan is een geval waarin tijdens de uitvoering van een project onverwacht een grote archeologische vindplaats wordt aangetroffen. Met het oog op dergelijke gevallen kan worden afgeweken van de kostenraming. Er kan dan een beroep worden gedaan op de Hardheidsclausule. Na afronding van de maatregel wordt een eindrapport opgesteld met verantwoording over de uitvoering van het project inclusief de financiering.

Voor de overige typen maatregelen worden de risico’s (mee- en tegenvallers) binnen het project/programma opgevangen. Ook voor deze projecten/programma’s geldt dat een beroep kan worden gedaan op de zogenoemde Hardheidsclausule en dat na afronding een eindrapport wordt opgesteld met verantwoording over de uitvoering van het project inclusief de financiering.

Het is niet de bedoeling dat ‘Risico bij diegene die risico kan beheersen’ leidt tot conservatieve aanpak en het vermijden van (meer risicovolle) innovatieve oplossingen of meekoppelkansen. De initiatiefnemer kan als dit speelt via een amendement aanpassing van de programmering vragen. Deze werkwijze kan worden opgenomen in het projectplan of in de bestuursovereenkomst.

11. De Hardheidsclausule

Een initiatiefnemer die een beroep wenst te doen op de Hardheidsclausule dient hiertoe een onderbouwd verzoek in bij de voorzitter van het BPZ/programmabureau. Het BPZ stelt een advies op over het verzoek, waarbij alle Partijen zich inspannen voor het vinden van een oplossing. De status van het advies van het BPZ staat beschreven onder punt 5. Criterium voor deze clausule is dat vasthouden aan de raming voor de initiatiefnemers zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

12. Second opinion kosten- en risico-onderbouwing

Het Expertisecentrum Kosten en Baten (ECK-B) geeft een oordeel over de kosten- en risico-onderbouwing en beoordeelt of de kostenraming conform de fasering is. Het ECK-B maakt bij de beoordeling onderscheid tussen de vier typen maatregelen. Er wordt door het ECK-B een protocol opgesteld welke informatie wanneer nodig is voor de toetsing en hoe er wordt getoetst. Het ECK-B geeft een advies aan het programmabureau over de kostenonderbouwing, risico-analyse en fasering. Het Programmabureau geeft in het advies aan het BPZ over de programmering aan wat de uitkomst is van de second opinion van het ECK-B.

13. Amendementen t.a.v. de programmering

Over amendementen dient beslist te worden voor 1 november in verband met het opstellen van de Rijksbegroting. Amendementen dienen daarom voor 1 oktober aan het programmabureau te worden gemeld. Het BPZ van oktober stelt vervolgens een advies op over de verzoeken tot aanpassing van de programmering ten behoeve van de besluitvorming over de Rijksbegroting. In het aanvangsjaar 2015 zal ook in het BPZ van april over amendementen die van belang zijn voor een betekenisvolle start worden gesproken.

14. Toetsen en advisering

De benodigde informatie wordt verzameld via projectenformats en een uitvraag van het programmabureau over de voortgang. De planning staat beschreven onder punt 5. Actualiseren van de projectenformats is alleen nodig als er zaken zijn veranderd bijvoorbeeld qua planning, financiering, scope.

Het Programmabureau beoordeelt de ingevulde formats en de half-jaarlijkse actualisatie en formuleert zo nodig voorstellen voor aanpassing van de programmering, de fasering, het omgaan met mee- en tegenvallers en eventuele amendementen. Het programmabureau stelt op basis van de jaarlijkse uitvraag een voortgangsrapportage op. Deze voortgangsrapportage vormt de verantwoording of de maatregel conform de afspraken is uitgevoerd. Specifieke eisen met betrekking tot de verantwoording kunnen worden gesteld via bestuurlijke en/of juridische overeenkomsten tussen betrokken Partijen.

Het programmabureau bereidt de besluitvorming in het BPZ over programmering en voortgang voor in overleg met Regio’s en initiatiefnemers tijdens de gezamenlijke landelijke werksessies. Het BPZ besluit vormt een advies voor de Deltacommissaris en voor de reservering van budgetten in het Deltafonds en op begrotingen van andere deelnemende Partijen.

Het programmabureau toetst na een fase samen met de Regiovertegenwoordigers of de activiteiten waarvoor een bijdrage is verleend hebben plaatsgevonden en of is voldaan aan de afspraken. De bevindingen uit deze toets resulteren in een advies aan het BPZ en jaarlijks aan de Minister van Infrastructuur en Milieu of een gemandateerde directeur.

15. Meekoppelen

De initiatiefnemer is verantwoordelijk om te zoeken naar mogelijkheden voor meekoppelen en ‘werk-met-werk’ maken. De initiatiefnemer laat zien h de verantwoordelijkheid is ingevuld door per project/maatregel aan te geven wat er is gedaan aan meekoppelen met andere dossiers (waterkwaliteit, natuur, gebiedsontwikkeling, innovatie). De informatie hierover wordt jaarlijks op 1 maart als onderdeel van de voortgangsrapportage aangeleverd bij het programmabureau. Het programmabureau zorgt voor een overzicht en evaluatie en kan hiervoor specifieke deskundigheid inschakelen (bijvoorbeeld reviewteam).

BIJLAGE V: WERKWIJZE VOOR DE ZOETWATERPROGRAMMERING DOOR REGIONALE PARTIJEN ONDERLING

De werkwijze is als volgt:

  • De Programmamiddelen worden in onderling overleg tussen de Regionale Partijen toegekend.

  • Ten behoeve van maatregelen uit het Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021, of vergelijkbare maatregelen, die worden getroffen door organisaties of particulieren die geen onderdeel uitmaken van deze overeenkomst (nieuwkomers) zetten Regionale Partijen 20% van de Programmamiddelen in. Voorstellen om aanspraak te kunnen maken op (een deel van) deze middelen kunnen tot uiterlijk 31 december 2016 worden gedaan.

  • Waterschappen hebben de zoetwaterinvesteringen al wel in hun begrotingen opgenomen en zijn geen nieuwkomers.

  • Voor zover realisatie van de doelen afhankelijk is van financiering buiten deze bestuursovereenkomst, zullen Regionale Partijen zich inspannen om op zoek te gaan naar extra financiële middelen om deze doelen te realiseren.

  • Over de verdeling van de resterende 80% Deltafondsmiddelen over de waterschappen maakt Provincie Noord-Brabant nadere afspraken met de waterschappen. In een subsidieverordening bij het Provinciale Milieu- en Waterplan worden de Programmamiddelen en provinciale cofinanciering per waterschap vastgelegd.

  • In de provincie Limburg wordt het beoogde doelbereik DHZ en de daaraan gekoppelde cofinanciering (met Rijks- en provinciale middelen) vastgelegd in meerjarige partnercontracten. Op basis van voortgangsrapportages worden jaarschijven beschikbaar gesteld aan de partners.

  • Eventuele herverdeling van DF middelen tussen Regionale Partijen vindt plaats op basis van de tussentijdse evaluatie die uiterlijk 31 juli 2018 moet zijn uitgevoerd. De herverdeling richt zich op de inzet van middelen in de periode 2019-2021.

  • Wanneer uit de evaluatie blijkt dat een initiatiefnemer een maatregel niet of niet geheel binnen de periode t/m 2021 zal kunnen uitvoeren en geen gelijkwaardige alternatieve maatregelen binnen het eigen gebied kan inzetten, dan kan de Stuurgroep RBOM/DHZ besluiten om resterende Deltafonds middelen:

    • o opnieuw te verdelen over de Partijen in Regio Zuid (dit kunnen ook nieuwkomers zijn).

    • o als die niet in Regio Zuid kunnen worden ingezet (omdat geen geschikte alternatieve maatregelen bij Partijen beschikbaar zijn) over te hevelen aan Partijen in Regio Oost.

  • Indien voor 2018 al blijkt dat onderbesteding plaatsvindt, zullen deze in het resterende deel van de planperiode alsnog ingezet worden door maatregelen van andere Partijen als onderdeel van het pluspakket in te zetten ofwel worden vrijgemaakt voor cofinanciering van projecten van nieuwkomers, mochten deze met concrete investeringsvoorstellen komen. De Stuurgroep RBOM/DHZ beslist hierover.

  • Jaarlijks wordt in een rapportage door elke initiatiefnemer de voortgang per maatregeltype in beeld gebracht. Deze rapportages worden aangeboden aan de Stuurgroep RBOM/DHZ. Stuurgroep RBOM/DHZ stelt op grond daarvan jaarlijks vast of bijsturing van het programma wenselijk is.

  • De advisering aan het Stuurgroep RBOM/DHZ over de voortgang en bijstelling van de uitvoering van het werkprogramma en verdeling van Programmamiddelen gebeurt door een ambtelijke coördinatiegroep bestaande uit vertegenwoordigers van de waterschappen en van de provincies.

  • In een later stadium zullen aanvullende bepalingen worden vastgesteld over de volgende zaken:

    • o Criteria die gelden voor toekenning van DF- en provinciale middelen aan projecten in Limburg.

    • o De wijze waarop de resterende 20% Programmamiddelen worden toegekend aan nieuwkomers in Brabant.

    • o De wijze waarop wordt omgegaan met een eventuele onderbesteding van de middelen voor nieuwkomers.

Naar boven