Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 september 2015, nr. HO&S 791705, houdende het experiment vraagfinanciering deeltijds en duaal hoger onderwijs 2015–2024 in het kader van leven lang leren (Subsidieregeling vraagfinanciering hoger onderwijs)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en artikel 4 van de Wet overige OCW-subsidies, artikel 6.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Ad-programma:

Ad-programma als bedoeld in artikel 7.8a van de wet of waarvoor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.13 van de wet is aangevraagd;

bacheloropleiding:

bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, tenzij het tegendeel blijkt, of waarvoor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11 van de wet is aangevraagd;

bekostigde hogeschool:

hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 van de wet;

collegegeld:

instellingscollegegeld als bedoeld in artikel 7.46 van de wet voor studenten die deelnemen aan een module;

deeltijds Ad-programma:

Ad-programma dat deeltijds is ingericht;

deeltijdse bacheloropleiding:

bacheloropleiding die deeltijds is ingericht als bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van de wet;

duaal Ad-programma:

Ad-programma dat duaal is ingericht;

duale bacheloropleiding:

bacheloropleiding die duaal is ingericht als bedoeld in artikel 7.7, tweede lid, van de wet;

experiment vraagfinanciering hoger onderwijs:

het eventueel met ingang van het collegejaar 2016–2017 te starten experiment op het terrein van vraagfinanciering;

graad:

graad Bachelor als bedoeld in artikel 7.10a, tweede lid, van de wet;

hoger beroepsonderwijs:

hoger beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, van de wet;

hogescholen:

hogescholen als bedoeld in artikel 1,2, onderdeel a, van de wet en rechtspersonen voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, van de wet die hoger beroepsonderwijs verzorgen;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

module:

module als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

opleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel m, van de wet;

rechtspersoon voor hoger onderwijs:

rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van de wet;

sector:

onderdeel als bedoeld in artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008;

studiejaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende jaar;

studiepunt:

studiepunt als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de wet;

verlaagd collegegeld:

verlaagd collegegeld als bedoeld in artikel 6;

voucher:

aanspraak op subsidie ten behoeve van de vermindering van collegegeld, bedoeld in artikel 3, vierde lid;

wet:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

wettelijk collegegeld:

wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel 7.45a van de wet.

Artikel 2. Toepassing Regeling OCW-subsidies

De artikelen 4, 11 en 14 tot en met 24 van de Regeling OCW-subsidies zijn niet van toepassing op subsidieverstrekking op grond van deze regeling.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan aan hogescholen subsidie verstrekken voor:

    • a. het aanbieden van duale of deeltijdse bacheloropleidingen als bedoeld in bijlage 1 dan wel duale of deeltijdse Ad-programma’s als bedoeld in bijlage 1 in de sectoren gezondheidszorg, gedrag & maatschappij, techniek en sectoroverstijgend voor zover het een ICT-bacheloropleiding betreft, en

    • b. het verlenen van een graad aan een student die deze graad heeft behaald uitsluitend door het volgen van modules.

  • 2. De minister verstrekt subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor het aanbieden van bacheloropleidingen of Ad-programma’s die vestigingsplaatsonafhankelijk kunnen worden aangeboden en in modules van 30 studiepunten worden aangeboden aan een student die:

    • a. nieuw in een bacheloropleiding of ad-programma instroomt vanaf de start van het experiment vraagfinanciering tot en met 31 augustus 2019,

    • b. niet meer dan één opleiding of Ad-programma volgt waarvoor de student wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd, en

    • c. voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7.45a, eerste lid, van de wet.

  • 3. De voorwaarde bedoeld in het tweede lid, onder c, geldt niet voor een student die voor de eerste maal een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgt, waarvoor het wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd.

  • 4. De te verstrekken subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt in de vorm van een voucher en betreft steeds ten hoogste € 1.250,– per student per module met dien verstande dat:

    • a. een student ten hoogste acht modules kan volgen met subsidie tot 31 augustus 2024,

    • b. de studiepunten behorend bij de voorafgaande module van betreffende bacheloropleiding of Ad-programma zijn behaald of de hogeschool heeft vastgesteld dat voldoende studievoortgang is geboekt, en

    • c. bij niet meer dan twee opeenvolgende modules van dezelfde bacheloropleiding of hetzelfde Ad-programma de studiepunten niet volledig zijn behaald.

  • 5. In afwijking van het vierde lid betreft de subsidie minder dan € 1.250,– als het collegegeld lager is dan dit bedrag. De voucher is dan evenveel waard als het collegegeld.

  • 6. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt € 3.333,– per graad. Deze subsidie wordt ten hoogste een keer per student als bedoeld in het tweede lid verstrekt.

Artikel 4. Bijzondere subsidievoorwaarden

De minister verstrekt subsidie als bedoeld in artikel 3 onder de voorwaarden dat:

  • a. de aanvrager afziet van diens aanspraak op bekostiging voor het betreffende hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.9 van de wet voor zover het de studentgebonden financiering, bedoeld in artikel 4.7 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 betreft;

  • b. de aanvrager bereid is deel te nemen aan een in 2016 te starten experiment op het terrein van vraagfinanciering.

Artikel 5. Duur van de subsidie

  • 1. De minister verstrekt subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, tot en met ten hoogste 31 augustus 2024.

  • 2. De minister verstrekt subsidie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, tot en met ten hoogste 1 februari 2025.

Artikel 6. Besteding subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt besteed aan de verlaging van het collegegeld dat moet worden betaald door een student als bedoeld in artikel 3 met een bedrag van ten hoogste € 1.250,–.

  • 2. Indien de middelen verkregen door de inschrijving van een student met een voucher door de hogeschool ondoelmatig worden aangewend, kan het door de student ingezette vouchertegoed worden teruggevorderd van de hogeschool. Van ondoelmatige aanwending is in ieder geval sprake indien de student met een voucher op enigerlei wijze wordt gecompenseerd.

  • 3. Indien de situatie, bedoeld in het tweede lid, zich anders dan incidenteel voordoet, kan de minister de vouchertegoeden die de hogeschool als gevolg van inschrijvingen door studenten met een voucher heeft ontvangen, terugvorderen van de hogeschool.

Artikel 7. Aanvraag subsidie

  • 1. Een hogeschool die bereid is deel te nemen aan een eventueel per 1 september 2016 te starten experiment op het terrein van vraagfinanciering, dient uiterlijk 15 oktober 2015 een aanvraag in voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.

  • 2. Een hogeschool die bereid is deel te nemen aan het experiment vraagfinanciering per 1 september 2017 dient een aanvraag in voor een subsidie als bedoeld in artikel 3 voor 1 februari 2017.

  • 3. Een hogeschool die bereid is deel te nemen aan het experiment vraagfinanciering per 1 september 2018 dient een aanvraag in voor een subsidie als bedoeld in artikel 3 voor 1 februari 2018.

  • 4. De aanvraag van een bekostigde hogeschool wordt ingediend overeenkomstig het model, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

  • 5. De aanvraag van een rechtspersoon voor hoger onderwijs wordt ingediend overeenkomstig het model, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

  • 6. De aanvraag van een hogeschool omvat een toelichting op het overleg dat heeft plaatsgevonden met werkgeversorganisaties over onderwijsbehoeften van werkgevers en werknemers en het daarbij passende onderwijsaanbod en cofinanciering.

  • 7. Per post wordt de aanvraag ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie HO&S, postbus 16375, 2500 BJ Den Haag. Elektronische indiening vindt plaats via het e-mailadres ‘experiment vraagfinanciering-ho@minocw.nl’.

Artikel 8. Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie worden geweigerd indien:

  • a. de bekostigde hogeschool voor het hoger beroepsonderwijs, waarvoor subsidie is gevraagd, niet afziet van de aanspraak op de bekostiging, bedoeld in artikel 1.9 van de wet voor zover het de studentgebonden financiering, bedoeld in artikel 4.7 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 betreft,

  • b. in de sector gezondheidszorg, gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’) of in de sector techniek en sectoroverstijgend voor zover het een ICT-bacheloropleiding betreft (‘Techniek en ICT’) minder dan drie bekostigde hogescholen een aanvraag hebben ingediend en in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 3,

  • c. in de betreffende sector geen representatieve verhouding is tussen bacheloropleidingen en Ad-programma’s gegeven op een bekostigde hogeschool en een rechtspersoon voor hoger onderwijs,

  • d. de bacheloropleiding of het Ad-programma niet is geaccrediteerd, een herstelperiode toegekend heeft gekregen of geen onderwerp is van een toets nieuwe opleiding, of

  • e. de aanvraag een andere opleiding dan een opleiding als bedoeld in bijlage 1 betreft.

Artikel 9. Besluit minister

  • 1. De minister besluit voor 14 januari 2016 op de aanvraag, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 2. De minister besluit voor 1 mei 2017 op de aanvraag, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 3. De minister besluit voor 1 mei 2018 op de aanvraag, bedoeld in artikel 7, derde lid.

Artikel 10. Verplichtingen

  • 1. Een hogeschool meldt voor 1 september van een jaar de hoogte van het collegegeld voor een module per opleiding of Ad-programma in het studiejaar dat aanvangt op 1 september van dat jaar.

  • 2. De hogeschool schrijft de student pas in nadat het verschuldigde collegegeld voor een module door de student is voldaan.

  • 3. Nadat een student is ingeschreven meldt de rechtspersoon voor hoger onderwijs onverwijld aan de minister naam, geboortedatum, geslacht, adres en woonplaats van de student.

  • 4. De hogeschool besteedt een voucher uitsluitend aan de verlaging van het collegegeld met de waarde van de voucher voor een module dat moet worden betaald door een student als bedoeld in artikel 3.

  • 5. De hogeschool bewaart de onderwijsovereenkomsten die naar verwachting worden gevraagd op grond van het experiment vraagfinanciering hoger onderwijs in ieder geval tot 1 februari 2025.

  • 6. De hogeschool mag het bedrag van de voucher niet in geld uitkeren aan de student.

Artikel 11. Wijze van melding

De melding, bedoeld in de artikel 10 van deze regeling door een rechtspersoon voor hoger onderwijs en de melding, bedoeld in artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies, door een hogeschool geschiedt aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

Artikel 12. Betaling subsidie

  • 1. De minister betaalt de subsidieontvanger een bedrag ter hoogte van € 1.250,– vermenigvuldigd met het aantal inschrijvingen, bedoeld in artikel 3, in het voorafgaande kwartaal dat loopt van:

    • a. september tot en met november;

    • b. december tot en met februari;

    • c. maart tot en met mei;

    • d. juni tot een met augustus.

  • 2. De betaling van de subsidie, bedoeld in het eerste lid, vindt jaarlijks plaats onderscheidenlijk in de volgende maanden:

    • a. januari;

    • b. april;

    • c. juli;

    • d. oktober.

  • 3. De minister verstrekt de subsidieontvanger een bedrag ter hoogte van € 3.333,– vermenigvuldigd met het aantal verleende graden, bedoeld in artikel 3, in het voorafgaande kwartaal dat loopt van:

    • a. september tot en met november;

    • b. december tot en met februari;

    • c. maart tot en met mei;

    • d. juni tot een met augustus.

  • 4. De betaling van de subsidie, bedoeld in het derde lid, vindt jaarlijks onderscheidenlijk in de maanden, bedoeld in het tweede lid, plaats.

Artikel 13. Bijzondere intrekkingsgrond

  • 1. Indien het experiment vraagfinanciering hoger onderwijs niet op 1 september 2016 in werking treedt, kan de minister de subsidieverstrekking op grond van deze regeling beëindigen.

  • 2. Indien een subsidieontvanger de deelname aan het experiment vraagfinanciering hoger onderwijs om welke reden dan ook beëindigt, kan de minister de subsidie op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk intrekken.

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval de minister het experiment vraagfinanciering bij een subsidieontvanger tussentijds beëindigt.

Artikel 14. Verantwoording en controle na vaststelling

  • 1. Voor zover het een bekostigde hogeschool betreft, geschiedt de verantwoording van de subsidie in het jaarverslag overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. Tot twee jaar na het jaar van betaling, bedoeld in artikel 12, toont de hogeschool op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan. De hogeschool toont dit in elk geval aan door de onderwijsovereenkomsten die naar verwachting worden gevraagd op grond van het experiment vraagfinanciering hoger onderwijs, door gegevens waaruit blijkt dat de module daadwerkelijk is aangeboden en door gegevens over behaalde studiepunten.

Artikel 15. Subsidievaststelling

De minister stelt de subsidie, bedoeld in artikel 3, vast op het moment van betaling als bedoeld in artikel 12.

Artikel 16. Wijziging van de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2014

Na artikel 13 van de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2014 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Aanvullende criteria voor instemming met een opleiding in het kader van het experiment vraagfinanciering

  • 1. Indien een instelling in aanmerking komt voor een subsidie als bedoeld in artikel 3 van de Subsidieregeling vraagfinanciering hoger onderwijs voor een opleiding waarvoor een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 5a.11 of artikel 5a.13 van de wet volgens de aanvraag, bedoeld in artikel 7 van deze regeling, is aangevraagd, meldt het instellingsbestuur dit bij Minister.

  • 2. De Minister stemt in met het verzorgen van de opleiding, bedoeld in het eerste lid, waarvoor subsidie wordt verstrekt op grond van de Subsidieregeling vraagfinanciering hoger onderwijs.

  • 3. De instemming geldt voor de periode van deelname aan het experiment vraagfinanciering.

  • 4. De artikelen 4 tot en met 13 van deze beleidsregel zijn niet van toepassing op een besluit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. De artikelen 1 tot en met 9, 10, eerste tot en met het vierde lid, en zesde lid, 11, 12, 13, eerste lid, 15 en 17 van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst.

  • 2. De artikelen 10, vijfde lid, 13, tweede en derde lid, 14 en 16 treden in werking op het moment dat het experiment vraagfinanciering hoger onderwijs in werking treedt.

  • 3. Deze regeling vervalt met ingang van 1 februari 2025.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling vraagfinanciering hoger onderwijs.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING VRAAGFINANCIERING HOGER ONDERWIJS

Tabel 1: Opleidingen en Ad-programma’s die voor subsidie in aanmerking komen

Opleiding of Ad-programma

Sector

Croho code

Techiek & ICT

   

Bachelor Elektrotechniek

Techniek

34267

Bachelor Engineering

Techniek

30107

Bachelor Technische bedrijfskunde

Techniek

34421

Bachelor Werktuigbouwkunde

Techniek

34280

Bachelor Mechatronica

Techniek

30026 (in ontwikkeling)

Bachelor ICT

Sectoroverstijgend

30020

Bachelor Informatie- en Communicatie Technologie

Techniek

34671

Bachelor Informatica

Techniek

34479

Bachelor Technische Informatica

Techniek

34475

Bachelor IT Servicemanagement

Techniek

34488

Associate Degree IT Servicemanagement

Techniek

80024

Associate Degree ICT – Telecom

Techniek

80109

Associate Degree Industriële Automatisering

Techniek

80110

Associate Degree Constructeur werktuigbouwkunde

Techniek

80076

Associate Degree Engineering

Techniek

80091

Associate Degree Maintenance & Mechanics

Techniek

80079

Associate Degree Technische bedrijfskunde

Techniek

80020

Associate Degree Mechatronica

Techniek

In ontwikkeling

Associate Degree Civiele techniek Projectvoorbereiding en -realisatie

Techniek

80016

Associate Degree Projectleider techniek.

Techniek

80039

Zorg & Welzijn

   

Bachelor Opleiding tot verpleegkundige

Gezondheidszorg

34560

Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)

Gedrag & Maatschappij

34617

Bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Gedrag & Maatschappij

34616

Bachelor Social work

Gedrag & Maatschappij

34116

Bachelor Management in de zorg

Gezondheidszorg

34538

Associate Degree Management in de zorg

Gezondheidszorg

80011

Associate Degree sociaal werk in zorg en welzijn

Gedrag & Maatschappij

In ontwikkeling

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING VRAAGFINANCIERING HOGER ONDERWIJS.

Model voor subsidieaanvraag door bekostigde hogescholen

Gegevens aanvragende instelling

Instelling

 

Correspondentieadres

College van Bestuur

 

Contactpersoon

Secretariaat CvB

 

Telefoonnummer

Secretariaat CvB

 
   

Projectleider

 

Instelling

 

Adres

 

E-mail

 

Telefoonnummer

 

Mobiele telefoon

 

Opleidingen en Ad-programma’s

 
   

Status opleiding (geaccrediteerd/toets nieuwe opleiding in aanvraag)

Opleiding 1:

   

Opleiding 2:

   

Opleiding 3:

   

Opleiding 4:

   

Opleiding 5:

   

Opleiding 6:

   

Ad-programma 1

   

Ad-programma 2

   
     

Er is geen limiet aan het aantal opleidingen en Ad-programma’s dat voor subsidie in aanmerking kan worden gebracht. Opgegeven opleidingen of Ad-programma’s moeten opgenomen zijn in de tabel in bijlage 1 bij de regeling. Na de aanvraagtermijn (uiterlijk 15 oktober 2015) wordt een besluit genomen over de subsidie voor de opleidingen of Ad-programma’s.

Gevoerd overleg

Gevoerd overleg

 
   
   
   
   
   
   
   
   

Hier geeft u aan met welke andere partijen (branches, werkgevers, regiopartners, partner hogescholen etc.) overleg is gevoerd over het experiment en tot welke afspraken u gekomen bent. Het is toegestaan als bijlage bij deze inschrijving meer informatie en bijvoorbeeld steunbetuigingen van werkgevers(organisaties) over de gemaakte afspraken mee te sturen.

Hierbij verklaart het College van Bestuur, dat in het kader van het experiment wordt afgezien van het ontvangen van de reguliere bekostiging voor studenten die nieuw in de opleiding instromen vanaf het moment van deelname en dat de instelling zal meewerken aan onderzoek in het kader van de evaluatie van het experiment, en hiertoe de benodigde gegevens zal leveren.

Ondertekening en akkoordverklaring voorwaarden

Naam bestuurder

 

Functie

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

 

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ DE SUBSIDIEREGELING VRAAGFINANCIERING HOGER ONDERWIJS.

Model voor subsidieaanvraag door rechtspersonen voor hoger onderwijs

Gegevens aanvragende instelling

Instelling

 

Correspondentieadres

College van Bestuur

 

Contactpersoon

Secretariaat CvB

 

Telefoonnummer

Secretariaat CvB

 
   

Projectleider

 

Instelling

 

Adres

 

E-mail

 

Telefoonnummer

 

Mobiele telefoon

 

Opleidingen en Ad-programma’s

 
   

Status opleiding (geaccrediteerd/toets nieuwe opleiding in aanvraag)

Opleiding 1:

   

Opleiding 2:

   

Opleiding 3:

   

Opleiding 4:

   

Opleiding 5:

   

Opleiding 6:

   

Ad-programma 1

   

Ad-programma 2

   
     

Er is geen limiet aan het aantal opleidingen en Ad-programma’s dat voor subsidie in aanmerking kan worden gebracht. Opgegeven opleidingen of Ad-programma’s moeten opgenomen zijn in de tabel in bijlage 1 bij de regeling. Na de aanvraagtermijn (voor 15 oktober 2015) wordt een besluit genomen over de subsidie voor de opleidingen of Ad-programma’s.

Opleidingen en Ad-programma’s

Totaal aantal studenten in de gehele opleiding in studiejaar 2014/2015

(1 september 2014 t/m 31 augustus 2015)

Nieuwe instroom in de opleiding in studiejaar 2014/2015 (1 september 2014 t/m 31 augustus 2015)

Opleiding 1

   

Opleiding 2

   

Opleiding 3

   

Opleiding 4

   

Opleiding 5

   

Opleiding 6

   

Ad-programma 1

   

Ad-programma 2

   
     

Bovenstaande gegevens worden alleen gebruikt in het kader van deze aanvraag.

Gevoerd overleg

Gevoerd overleg

 
   
   
   
   
   
   
   
   

Hier geeft u aan met welke andere partijen (branches, werkgevers, regiopartners, partner hogescholen etc.) overleg is gevoerd over het experiment en tot welke afspraken u gekomen bent. Het is toegestaan als bijlage bij deze inschrijving meer informatie en bijvoorbeeld steunbetuigingen van werkgevers(organisaties) over de gemaakte afspraken mee te sturen.

Hierbij verklaart het College van Bestuur, dat de instelling zal meewerken aan onderzoek in het kader van de evaluatie van het experiment, en hiertoe de benodigde gegevens zal leveren.

Ondertekening en akkoordverklaring voorwaarden

Naam bestuurder

 

Functie

 

Plaats

 

Datum

 

Handtekening

 

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Leven lang leren

Leven lang leren is voor het kabinet de komende jaren een speerpunt. Meer dan ooit is er behoefte aan voortdurende bij-, om- en opscholing. Deze behoefte zal alleen maar verder toenemen in de toekomst. Het onderwijs leidt allang niet meer op voor een baan, maar voor een carrière. En hoe belangrijk een goede basis vanuit het onderwijs ook is, het leren en ontwikkelen stopt niet na de afronding van een initiële opleiding.

Het tempo waarin functies en beroepen veranderen, verdwijnen en ontstaan neemt toe. Globalisering, robotisering en technologische ontwikkelingen stellen immers steeds andere en hogere eisen aan de bekwaamheden van onze beroepsbevolking. Dit vraagt om een beroepsbevolking die wendbaar genoeg is om met deze veranderingen om te gaan. De urgentie om nieuwe kennis en vaardigheden te verwerven en bestaande competenties op peil te houden neemt daarom toe.

Tegelijkertijd zien we dat de deelname aan scholing door volwassenen in Nederland al jaren stagneert en achterblijft bij de doelstellingen. De deelname van volwassenen aan het bekostigde deeltijd hoger onderwijs neemt in Nederland al jaren af. Tegelijkertijd is de verwachting dat de komende jaren de vraag naar hoger opgeleiden op de arbeidsmarkt harder zal blijven stijgen dan het aanbod van hoger opgeleiden. Mede door verdergaande automatisering en robotisering komen beroepen in het middensegment van de arbeidsmarkt onder druk te staan. Mede daarom is het belangrijk dat volwassenen mogelijkheden worden geboden zich op te scholen naar een hoger kwalificatieniveau. Ook valt op dat in ons land relatief weinig wordt geïnvesteerd in formele scholing die leidt tot formele kwalificaties (SER, 2012; OECD, 2012). Het afronden van formele opleidingen die leiden tot een diploma heeft een breder maatschappelijk belang, en maakt mensen breder en duurzaam inzetbaar. Voor een aantal sectoren is deze onderwijsbehoefte op dit moment zeer acuut. In de sectoren techniek, zorg en welzijn is sprake van een duidelijke behoefte aan meer hoger opgeleiden.

Daartoe is van belang dat er voldoende mogelijkheden zijn om een leven lang te ontwikkelen, ook in de fase dat mensen al een baan hebben, en dat mensen deze mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruiken. Bij het aanbieden van deze mogelijkheden en het benutten ervan is nog een wereld te winnen. Hiertoe is het nodig dat aanbod goed aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt en de samenleving. Een goede samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven is daarbij onmisbaar. Voor een werkgever is bijvoorbeeld van belang dat studenten tijdens hun opleiding ook daadwerkelijk die vaardigheden opdoen die van belang zijn in hun latere werk, en dat deze vaardigheden zo veel mogelijk up to date zijn. Daarnaast is van belang dat deelnemende studenten het aanbod makkelijk in hun leven kunnen inpassen. Voor werknemers is hierbij bijvoorbeeld van belang dat het onderwijs aansluit bij de kennis en vaardigheden die zij al hebben, en dat zij geen tijd kwijt zijn aan het aanleren van kennis en vaardigheden die zij al bezitten. Het uitgangspunt is dat het onderwijs diplomagericht is. Het modulair aanbieden van volledige, diplomagerichte trajecten kan de keuze om onderwijs te volgen voor potentiële studenten vergemakkelijken. Het is als werkende immers vaak makkelijker voor een kortere tijd een onderwijsverplichting aan te gaan, dan om direct te kiezen voor een meerjarige opleiding. Met het stapelen van modules kan men dan uiteindelijk toch komen tot een diploma.

Het kabinet heeft een aantal maatregelen aangekondigd om de leercultuur in Nederland te bevorderen. Eén daarvan is een experiment met vraagfinanciering. De experimenten met vraagfinanciering zijn bedoeld om forse stappen te zetten in het komen tot een flexibel en vraaggericht aanbod. In deze experimenten wordt gewerkt met een vraaggerichte financieringsstructuur en wordt de mogelijkheid tot het aanbieden van een flexibel, modulair en vestigingsplaatsonafhankelijk aanbod voor alle deelnemende opleidingen gecreëerd.

Advies Commissie Rinnooy Kan

Hoewel vraagfinanciering naar verwachting voordelen heeft, adviseert ook de commissie niet om over te gaan tot brede invoering van vraagfinanciering, maar om eerst te experimenteren. De effecten op toename van deelname en diplomering zijn onvoldoende zeker en voorspelbaar. De positieve effecten die gevonden zijn in buitenlandse empirische studies zijn niet zonder meer een garantie voor effecten in de Nederlandse context. Er is ook sprake van veel vormgevingsvragen en er zal aandacht moeten zijn voor het beperken van de nadelen die vraagfinanciering met zich meebrengt, zoals een complexe uitvoeringsorganisatie, verzwaring van de administratieve lasten en verdringing van private investeringen in deelname van deeltijdopleidingen. Het experiment moet daarom worden benut om ervaring op te doen met de vormgeving van vraagfinanciering en inzicht te krijgen in de effecten op deelname, diplomering, kwaliteit en ontwikkeling van het aanbod. De opzet van het experiment moet zodanig representatief zijn dat de resultaten van de effectmeting te generaliseren zijn en een gedegen basis opleveren voor besluitvorming over toekomstig beleid. De commissie stelt voor alleen in het hbo te experimenteren omdat er in het wo nauwelijks niet-bekostigd geaccrediteerd aanbod is, terwijl er in het hbo sprake is van een groot aanbod van niet-bekostigde geaccrediteerde opleidingen. Daardoor is in het hbo ook meer behoefte aan een gelijker speelveld tussen bekostigde en niet-bekostigde instellingen.

Het kabinet deelt de analyse van de commissie Rinnooy Kan en heeft daarom besloten in te zetten op experimenten met vraagfinanciering in het hbo. Vraagfinanciering kan vorm worden gegeven door het verstrekken van vouchers die kunnen worden ingezet als (een deel van het) collegegeld. Met deze subsidieregeling wordt het gebruik van vouchers en bijbehorende diplomabekostiging mogelijk gemaakt.

Vraagfinanciering in combinatie met de mogelijkheid flexibeler te gaan werken, geeft naar verwachting een stimulans aan bekostigde hogescholen en niet bekostigde rechtspersonen voor hoger onderwijs (hogescholen, tenzij anders blijkt) om vraaggerichter te gaan werken en tot een meer aansprekende, flexibele inrichting van het onderwijs te komen. In een systeem van vraagfinanciering ontvangen bekostigde hogescholen niet langer de reguliere bekostiging. In plaats daarvan ontvangen studenten vouchers waarmee zij kunnen kiezen voor onderdelen van een geaccrediteerde opleiding aan zowel publiek bekostigde als private hogescholen, waarbij ook werkgevers nadrukkelijk investeren in de opleiding van hun werknemer. Hogescholen bepalen binnen een bandbreedte de hoogte van het collegegeld. Voor deeltijdstudenten wordt het mogelijk gefaseerd deel te nemen aan modulen van geaccrediteerde deeltijdse en duale bacheloropleidingen en Associate degreeprogramma’s (hierna: Ad-programma’s) in het hoger onderwijs, publiek en privaat. Deze kunnen zij op een meer flexibele manier stapelen, om op die manier hun diploma te behalen. Er gelden bij vraagfinanciering geen beperkingen ten aanzien van de locatie waar aan het onderwijs kan worden deelgenomen. Dit meer flexibele en meer vraaggerichte aanbod leidt mogelijk tot een hogere deelname aan het deeltijd hoger onderwijs en betere mogelijkheden voor studenten om alsnog een diploma in het hbo te behalen. Door een voucher betaalt een student minder collegegeld voor een module. De waarde van een voucher wordt echter uitgekeerd aan de hogeschool waaraan de student de module volgt. Voor de leesbaarheid wordt in deze toelichting gesproken over de aanspraak van een student op een voucher en de hogeschool die op basis van deze voucher subsidie ontvangt.

Vormgeving van het experiment

Het experiment vraagfinanciering zal worden vormgegeven in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 1.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die naar verwachting in de eerste helft van 2016 zal worden vastgesteld (ontwerpbesluit experiment vraagfinanciering hoger onderwijs, hierna: besluit). Het financiële arrangement dat dat experiment ondersteunt, wordt gevormd door deze subsidieregeling die feitelijk pas van betekenis zal worden op het moment dat het experiment van start gaat. Naar verwachting zal dat per 1 september 2016 het geval zijn. Vanaf dat moment kunnen de op grond van deze subsidieregeling verstrekte subsidieaanspraken door de deelnemende hogescholen worden verzilverd (door het indienen van vouchers). Om direct vanaf het nieuwe studiejaar van in ieder geval bekostigde hogescholen te kunnen starten is het nodig dat hogescholen tijdig, in casu uiterlijk 15 oktober 2015, aangeven of ze deel willen nemen voor het experiment. Dat kan door het indienen van een aanvraag voor subsidie op basis van deze subsidieregeling.

Het financiële arrangement van het experiment is drieledig:

  • subsidiëring van de vouchers,

  • diplomabekostiging, en

  • opstartsubsidie van bekostigde hogescholen.

De vouchersubsidie en de diplomabekostiging worden in deze regeling geregeld. De zogenoemde opstartsubsidie ontvangen bekostigde hogescholen via de reguliere bekostigingssystematiek. Hieronder ga ik nader op deze subsidiestromen in.

2. Vouchersubsidie

Vouchersubsidie

Hogescholen kunnen een subsidie aanvragen voor het aanbieden van duale of deeltijdse bacheloropleidingen of duale of deeltijdse Ad-programma’s in de sectoren gezondheidszorg, gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’), en in de sectoren techniek en sectoroverstijgend (‘Techniek en ICT’). Voor de sector overstijgend komen alleen ICT-bacheloropleidingen in aanmerking.

De vouchersubsidie is uitsluitend bedoeld voor het aanbieden van bacheloropleidingen of Ad-programma’s die vestigingsplaatsonafhankelijk kunnen worden aangeboden en in modules van 30 studiepunten worden aangeboden aan een student die:

  • nieuw in een bacheloropleiding of Ad-programma instroomt vanaf de start van het experiment vraagfinanciering tot en met 31 augustus 2019,

  • niet meer dan één bachelor- of masteropleiding dan wel Ad-programma volgt waarvoor de student wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd, en

  • in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld (‘één bachelor, één master principe’).

Een student die aan deze vereisten voldoet, heeft bij het betalen van het collegegeld voor een module recht op een voucher waarmee het collegegeld wordt verlaagd. De hogeschool ontvangt vervolgens subsidie op basis van het aantal vouchers: zij verzilvert de vouchers.

Tegenover een voucher dient wel een daadwerkelijk onderwijsaanbod te staan voor de student, dat kan vanzelfsprekend in de vorm van maatwerk worden aangeboden, mogelijk na het verlenen van vrijstellingen op basis van eerder opgedane kennis en vaardigheden. Echter, alleen het toekennen van studiepunten op basis van het doorlopen van een valideringsproces, is onvoldoende. Hiervoor is een voucher niet bedoeld.

Verder is de focus van de vouchersubsidie op het behalen van een eerste hoger onderwijs-diploma om te veel verwatering van de overheidsmiddelen te voorkomen. Deze focus blijkt vooral uit het ‘één bachelor, één master principe’ en het maximum aantal van 8 vouchers per student. Op deze eisen wordt hieronder nader ingegaan.

Vouchersubsidie op basis van nieuwe studenten

Financiering middels vouchers vindt plaats voor studenten die vanaf de start van deelname aan de experimenten vraagfinanciering nieuw instromen in één van de deelnemende opleidingen. Voor ingeschrevenen van bekostigde en niet-bekostigde opleidingen die reeds eerder zijn gestart met de opleiding kan geen financiering m.b.v. vouchers plaatsvinden en de opleiding kan voor hen bij afstuderen ook geen aanspraak maken op diplomabekostiging in het kader van het experiment (zie paragraaf 4). Voor ingeschrevenen van bekostigde opleidingen die reeds eerder zijn ingestroomd blijft de reguliere bekostigingssystematiek van toepassing.

‘Eén bachelor, één master principe’

Bij de vouchers wordt het bestaande ‘één bachelor, één master principe’ toegepast. Als een student nog niet eerder een bachelor respectievelijk mastergraad in het bekostigde hoger onderwijs heeft gehaald, kan de student dus aanspraak maken op vouchers voor een deeltijdopleiding die deel uitmaakt van het experiment vraagfinanciering. Wanneer zij deelnemen aan een opleiding binnen het experiment, studeren deze studenten via de vouchersystematiek. Deze studenten kunnen daarnaast niet bij een andere opleiding ingeschreven staan, waarvoor een hogeschool ook bekostiging ontvangt. Dat wordt in deze regeling geregeld.

De bestaande uitzonderingsregeling voor tweede studies in de sectoren zorg en onderwijs zal eveneens van toepassing zijn (artikel 7.45a, tweede lid, van de wet). Dat betekent dat studenten die een tweede opleiding willen doen gericht op zorg of onderwijs aanspraak kunnen maken op vouchers, indien hun eerste opleiding op hetzelfde niveau niet gericht was op de sectoren zorg of onderwijs, en indien de opleiding beschikbaar is binnen het experiment.

Aantal vouchers per student

Een student kan in totaal acht vouchers aanvragen ten behoeve van deelname aan de gehele opleiding, en ter waarde van maximaal de nominale omvang van de opleiding in studiepunten. Voor een Ad-programma is dat 120 studiepunten, voor een hbo-bacheloropleiding 240 studiepunten. In totaal maakt een student aanspraak op acht vouchers. Bij wisseling van opleiding wordt de aanspraak verminderd met het aantal al gebruikte vouchers.

Bij voldoende studievoortgang kan een student zich inschrijven voor de volgende module, waarna de student opnieuw het door de opleiding vastgestelde collegegeld verminderd met het bedrag van de voucher betaalt, en de hogeschool opnieuw het voucherbedrag ontvangt van DUO. Onder voldoende studievoortgang wordt verstaan het behalen van het volledig aantal punten van de voucher (te weten 30 punten). Echter, de hogeschool mag hier in individuele gevallen voor twee opeenvolgende vouchers van afwijken als zij vinden dat een student voldoende studievoortgang heeft geboekt en verwachten dat de resterende punten binnen redelijke termijn behaald zullen worden. Dit is bedoeld om onnodige studievertraging te voorkomen. De student kan dan toch alvast verder, terwijl er misschien nog enkele punten openstaan. Wanneer de student echter verder gaat naar weer een volgende voucher voor de betreffende opleiding (de derde), dan moeten de punten van het eerste voucher wel zijn behaald, en zo verder. Er kunnen dus altijd maar maximaal twee vouchers bij dezelfde opleiding in gebruik zijn waarvan niet het volledige aantal punten is behaald.

Het kan gebeuren dat een student de verkeerde keuze maakt en wil wisselen van opleiding, zoals dat nu ook gebeurt. In dat geval kan de student het resterend aantal vouchers waarop nog recht was, gebruiken voor een andere opleiding. De student heeft als uitgangspunt recht op acht vouchers. Wanneer een student bijvoorbeeld na het gebruik van het eerste voucher wisselt van opleiding, kan deze student dus nog met zeven vouchers aan de andere opleiding beginnen.

Waarde voucher

Vouchers vertegenwoordigen een geldelijke waarde van 1.250 euro per 30 studiepunten. Voor een studiejaar van nominaal 60 studiepunten betekent dat dat er 2 vouchers nodig zijn die gezamenlijk een waarde hebben van 2.500 euro.

Hogescholen zijn vrij prijzen te bepalen voor de modules, waarbij wel sprake zal zijn van een bandbreedte. Een hogeschool mag voor de opleiding in het experiment dus afwijken van het wettelijk collegegeld. De voucher heeft als waarde maximaal een bedrag van € 1.250 per 30 studiepunten (mocht het gevraagde collegegeld lager zijn, dan is de voucher ook minder waard). Het maximum tarief voor het collegegeld dat de hogeschool in rekening brengt ligt op € 3.750 per 30 studiepunten. Dit wordt vastgelegd in het besluit.

Aanvraag vouchersubsidie door hogeschool

De hogescholen krijgen tot uiterlijk 15 oktober 2015 de tijd subsidie aan te vragen op grond van deze subsidieregeling. Zij kunnen hierbij aanvragen doen voor de opleidingen zoals genoemd in tabel 1. van de bijlage. Voor de aanvraag gebruiken hogescholen het model zoals opgenomen in bijlage 2 (voor de bekostigde hogescholen) of bijlage 3 (voor de niet-bekostigde hogescholen). Met een aanvraag geven zij aan dat zij mee willen doen aan het experiment, en daarmee in aanmerking willen komen voor vouchers gedurende het experiment. Hiermee geven hogescholen ook aan dat ze overleg hebben gevoerd met werkgevers(organisaties) om tot afspraken te komen over de invulling van het experiment en de financiële bijdragen vanuit werkgevers(organisaties), dat ze bereid zijn mee te werken aan de evaluatie van het experiment en – in het geval van bekostigde hogescholen – dat zij bereid zijn af te zien van de reguliere bekostiging voor de opleidingen waarmee ze deelnemen voor de studenten die instromen tijdens het experiment. Indien een opleiding aan een instelling meerdere vestigingen heeft, kan de instelling ervoor kiezen met één van de vestigingen deel te nemen aan de experimenten vraagfinanciering. Dit moet dan gemeld worden in het aanvraagformulier. Het dient in zo’n geval wel te gaan om een vestiging waar de betreffende deeltijdopleiding al bestaat, het kan niet om een voor de vestiging nieuwe (deeltijd) opleiding gaan.

Voor 14 januari 2016 zal bekend worden gemaakt welke aanvragen voor vouchersubsidie in aanmerking komen. De opleidingen die hiervoor in aanmerking, zullen voorwaardelijk aan inwerkingtreding van het besluit in het voorjaar van 2016 deelnemen aan het experiment. Bij inwerkingtreding van het besluit zal de voorwaardelijke deelname van de hogescholen worden omgezet in een definitieve deelname. Indien een instelling de afspraken met werkgevers niet rond krijgt heeft een instelling tot 31 december 2015 de tijd zich terug te trekken. Dit is een uiterste datum. Het is van belang dat instellingen hier zo vroeg mogelijk helderheid over geven.

Voor de studiejaren 2017/2018 en 2018/2019 kunnen nog aanvragen worden ingediend voor nieuwe opleidingen. Voor deelname vanaf 1 september 2017 kan een aanvraag worden ingediend voor 1 februari 2017. Voor deelname vanaf 1 september 2018 kan een aanvraag worden ingediend voor 1 februari 2018.

Afwegingen toekenning vouchersubsidie

Voor de afweging of een Ad-programma of een bacheloropleiding in aanmerking komt voor vouchersubsidie zullen de volgende criteria worden betrokken:

  • Investeringsbereidheid werkgevers: Om tot een vraaggericht, flexibel aanbod te komen is het van belang dat werkgevers hun onderwijsbehoefte goed kenbaar maken en dat zij bereid zijn te investeren in de experimenten. Cofinanciering van de vouchers door werkgevers is hierbij een onmisbaar element van de experimenten. De investeringen die branches/werkgevers bereid zijn te doen in deze opleidingen in het kader van de experimenten blijken deels uit de onderbouwingen van de branches, waarop de initiële keuze van opleidingen is gebaseerd. Bij aanvraag van deelname aan het experiment zal hierover meer duidelijkheid moeten zijn, als hogescholen met werkgevers afspraken hebben gemaakt over het opleiden van medewerkers en cofinanciering door werkgevers. De experimenten moeten leiden tot een versterkte samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers en daarmee tot een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Hogescholen voorzien een aanvraag voor deelname van toelichting over gemaakte afspraken met bijvoorbeeld (lokale) werkgevers en brancheorganisaties in het kader van het experiment. Hierbij kunnen ook steunbetuigingen van bijvoorbeeld (lokale) werkgevers en brancheorganisaties worden toegevoegd.

  • De zeggingskracht van het experiment: Een experiment met vraagfinanciering zal van voldoende omvang moeten zijn om lessen uit het experiment te kunnen trekken. Er is daarom een setting met per sector (gezondheidszorg, gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’) en techniek en sectoroverstijgend voor zover het een ICT-bacheloropleiding betreft (‘Techniek en ICT’) in ieder geval meerdere opleidingen of hogescholen van voldoende omvang nodig met een representatieve verhouding van opleidingen van bekostigde en niet-bekostigde hogescholen. In de afweging zal worden betrokken dat toetreding van nieuwe opleidingen tijdens het experiment mogelijk is.

  • De budgettaire consequenties: Een deel van de financiering van het experiment komt uit de reguliere bekostiging van het deeltijdonderwijs waarvan deelnemende, bekostigde opleidingen vrijwillig afzien. Voor de financiering van de experimenten is het daarom van belang dat er voldoende bekostigde opleidingen deelnemen aan het experiment. Vooral als sprake is van een erg scheve verdeling tussen slechts een of enkele publieke opleidingen in het experiment, tegenover een groot aantal niet-bekostigde opleidingen, zal de betaalbaarheid in het geding komen. Hier zal bij toekenning van deelname rekening mee worden gehouden. Dit kan er ook toe leiden dat voor een van de twee groepen (Zorg & Welzijn of Techniek & ICT) in de tabel geen experimenten worden gestart.

Misbruik vouchersubsidie is ondoelmatige besteding vouchersubsidie

Artikel 6, tweede lid, is opgenomen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de voucher. In deze bepaling is opgenomen dat indien sprake is van ondoelmatige besteding van de middelen die verkregen zijn door de inschrijving van een student met een voucher de minister daar een gevolg aan kan verbinden inhoudende dat de voucher die de hogeschool heeft ontvangen kan worden teruggevorderd. Dit geldt zowel voor de bekostigde als de niet-bekostigde hogescholen. Onder verkregen middelen valt in ieder geval het collegegeld en de voucher.

Als voorbeeld van ondoelmatige besteding. Een student ziet het niet zitten om nóg een module te gaan volgen om de waarde van de voucher te kunnen verzilveren. Een hogeschool biedt een module aan die € 2.000 kost en waar je een tablet ter waarde van bijvoorbeeld € 500 bij krijgt. De student betaalt € 750 (€ 2.000 minus de waarde van de voucher, € 1.250) en krijgt een tablet. Stel dat de hogeschool bereid is het collegegeld terug te betalen aan een student die tussentijds stopt – in het experiment zijn hogescholen daartoe niet verplicht – dan krijgt de student zijn € 750 terug en mag de tablet houden. De hogeschool houdt dan de voucher ter waarde van € 1.250 en heeft daardoor een winst van € 750 (waarde voucher minus waarde tablet). Beide partijen kunnen bij een dergelijke constructie dus, bedoeld of onbedoeld, financieel baat hebben.

Verantwoording vouchersubsidie

De subsidie op basis van het aantal vouchers in een bepaald jaar wordt binnen twee jaar na betaling vastgesteld. Deze termijn is gekozen, zodat DUO steekproefsgewijs een aantal subsidieontvangers kan vragen een verantwoording in te dienen. Deze verantwoording bestaat in elk geval uit de gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat de subsidie rechtmatig is besteed, waaronder de onderwijsovereenkomsten die op basis van het besluit verplicht worden. Ook kan er gekeken worden naar de gegevens over behaalde studiepunten. Mocht blijken dat er een deel onverschuldigd is betaald, dan zal het onverschuldigd betaalde deel worden teruggevorderd bij de instelling. De instelling kan vervolgens op basis van de onderwijsovereenkomst het geld terugvorderen bij de student.

3. Inschrijvingsproces vouchers

Inschrijving voucherstudent

Bij inschrijving voor modules van een geaccrediteerde duaal of in deeltijd gegeven bacheloropleiding of Ad-programma die onderdeel uitmaakt van het experiment kan een student – indirect – aanspraak maken op een voucher.

Studenten die aanspraak kunnen maken op een voucher, schrijven zich in voor de opleiding en voor in totaal 30 studiepunten per keer (hogescholen bieden een samenhangend geheel van vakken aan die samen tot 30 studiepunten leiden, en onderdeel zijn van een geaccrediteerde opleiding). Studenten schrijven zich dus ook automatisch in voor de opleiding, maar studenten leggen zich in het experiment contractueel vast voor het afnemen van modules van maximaal 30 studiepunten. Dat laatste zal in het eerder genoemde besluit worden geregeld. Aan de opleidingen en Ad-programma’s die tot het experiment zijn toegelaten kunnen zich ook nog steeds niet voucher-gerechtigden studenten inschrijven.

Bij inschrijving door de student, ontvangt de deelnemende hogeschool van DUO het voucherbedrag. Voor de student betekent dit een korting op het collegegeld. De student ontvangt dus zelf nooit het geldbedrag van de voucher (telt voor de student dus ook niet mee als inkomen). Wel zal het voor de student duidelijk zichtbaar zijn dat hij/zij via de vouchersystematiek studeert. Dat laatste zal eveneens in het besluit worden geregeld.

In het kader van het experiment werkt de inschrijving bij de bekostigde hogescholen als volgt: Studenten die zich vanaf 1 september 2016 willen inschrijven voor een opleiding, gaan hiervoor naar de website van de hogeschool, net zoals nu het geval zou zijn. Op de website van de hogeschool staat een toelichting over de deelname van de opleiding aan het experiment. Hierin kan de student duidelijk lezen dat wanneer de student nog geen bachelor- of masterdiploma in het bekostigde onderwijs behaald heeft, en hij/zij dus nog in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, deze student wanneer hij/zij voor deze opleiding kiest automatisch zal studeren via de vouchersystematiek. Ook zal voor de student duidelijk moeten zijn dat hij niet meer dan één opleiding of Ad-programma mag volgen waarvoor wettelijk collegegeld of verlaagd collegegeld is verschuldigd. De student doet vervolgens op de normale manier, via studielink of via de rechtspersoon voor hoger onderwijs, een inschrijvingsverzoek voor de desbetreffende deeltijdopleiding. DUO weet dan dat de studenten die in aanmerking komen voor het wettelijk collegegeld in het experiment vraagfinanciering vallen. Als de student een module wil volgen bij een rechtspersoon van hoger onderwijs dan dient hij of zij zijn of haar gegevens zoals naam en adres te verstrekken aan deze instelling. Rechtspersonen zullen dit doorgeven aan DUO, zodat DUO kan nagaan of de student niet eerder is afgestudeerd aan een opleiding waarvoor wettelijk collegegeld is betaald. De opleiding rekent vervolgens aan de student het door de opleiding vastgestelde collegegeldtarief verminderd met het bedrag van de voucher. Dit collegegeldtarief kan verschillen van het instellingscollegegeld dat voor niet-vouchergerechtigde studenten wordt vastgesteld. Na betaling van het collegegeld wordt de student ingeschreven in de opleiding. De hogeschool ontvangt van DUO het bedrag van de voucher. Dit zal op kwartaalbasis gebeuren.

Voor de niet-bekostigde hogescholen geldt dat de student eveneens een verzoek tot inschrijving doet bij de hogeschool. Op de website van een hogeschool staat een toelichting over de deelname van de opleiding aan het experiment. Hierin kan de student duidelijk lezen dat wanneer de student nog geen bachelor- of masterdiploma in het bekostigde onderwijs behaald heeft, en hij/zij dus nog in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, deze student wanneer hij/zij voor deze opleiding kiest automatisch zal studeren via de vouchersystematiek. De hogeschool levert de benodigde gegevens aan DUO, zoals beschreven in de regeling. DUO checkt dan of het gaat om studenten die in inderdaad in aanmerking komen voor een voucher. De opleiding rekent vervolgens aan de student het door de opleiding vastgestelde collegegeldtarief verminderd met het bedrag van de voucher. Na betaling van het collegegeld wordt de student ingeschreven in de opleiding. De hogeschool ontvangt van DUO het bedrag van de voucher. Dit zal, net als bij de bekostigde hogescholen, op kwartaalbasis gebeuren.

4. Diplomabekostiging

De deelnemende opleiding ontvangt een diplomabekostiging van 25% (zijnde € 3.333 euro bij en hbo-bacheloropleiding van 240 e.c.) per afgestudeerde, bij diplomering van studenten die de bacheloropleiding hebben doorlopen met vouchers binnen de experimenten vraagfinanciering. De diplomabekostiging wordt eenmalig per persoon verstrekt die afstudeert door middel van vouchers op grond van deze regeling. Net als bij de reguliere bekostigingssystematiek geldt voor de ad-programma’s geen diplomabekostiging.

Wanneer na een aantal jaren de student met het gebruik van vouchers een diploma behaalt, meldt de hogeschool dit bij DUO. De hogeschool krijgt dan van DUO de diplomabekostiging. Dit zal jaarlijks door DUO worden overgemaakt.

5. Startsubsidie

Voor de deelnemende bekostigde opleidingen die uiterlijk 15 oktober 2015 een aanvraag indienen voor vouchersubsidie geldt een overgangsperiode. In de eerste twee jaar wordt de overgang gemaakt van volledige bekostiging naar een model met vouchers en een nieuw, meer flexibel onderwijsmodel. De studentgebonden bekostiging per student wordt voor de nieuwe instromende studenten volledig stopgezet. Om deze overgang geleidelijk door te voeren en een daadwerkelijke omslag te kunnen maken naar een flexibel en vraaggericht aanbod, ontvangen deelnemende bekostigde bacheloropleidingen en Ad-programma’s een vast startbedrag ter hoogte van 50.000 euro in het eerste en in het tweede jaar van de experimenten (dus 100.000 euro in totaal per bacheloropleiding en/of Ad-programma). De startsubsidie is bedoeld voor opleidingen die in de aanvraag van 15 oktober 2015 worden aangemeld, en alleen als de opleidingen al bestaan als deeltijd of duale opleiding, of als er al een toets nieuwe opleiding loopt voor de betreffende opleiding. Wanneer bekend is welke opleidingen deelnemen, wordt hiertoe de Regeling financiën hoger onderwijs gewijzigd. Omdat niet-bekostigde hogescholen van oudsher geen beperkingen kennen voor wat betreft modulair werven en inschrijven, en vestigingsplaatsonafhankelijk werken, is voor deze hogescholen geen opstartsubsidie nodig. Omdat voor opleidingen van bekostigde hogescholen die op dit moment nog niet bestaan deeltijdopleiding of in latere jaren pas toetreden tot het experiment voldoende geanticipeerd kan worden op het experiment, geldt ook voor deze opleidingen geen overgangsperiode.

De bekostigde hogescholen die (voorwaardelijk onder inwerkingtreding van het besluit) worden toegelaten tot het experiment, komen daarmee automatisch in aanmerking voor de startsubsidie. Mocht het zo zijn dat het besluit uiteindelijk niet in werking kan treden, dan zullen de al toegekende opstartsubsidies niet worden teruggevorderd. Dit neemt niet weg dat de subsidie op de reguliere manier voor bekostiging in het jaarverslag moet worden verantwoord.

6. Reikwijdte en looptijd subsidieregeling

Reikwijdte subsidieregeling

De experimenten worden uitgevoerd in geaccrediteerde deeltijd- of duale opleidingen in het hbo, leidend tot een graad (Associate degree of Bachelor). Het gaat hierbij om deeltijdopleidingen en duale opleidingen gericht op de sectoren gezondheidszorg, gedrag & maatschappij (‘Zorg en Welzijn’) en de sector techniek en sectoroverstijgend voor zover het een ICT-bacheloropleiding betreft (‘Techniek en ICT’). Dit zijn sectoren die voor een aanzienlijke uitdaging staan om in de toekomst te beschikken over voldoende en goed gekwalificeerde medewerkers en die daarom behoefte hebben aan een goed, flexibel en vraaggericht onderwijsaanbod. Voor wat betreft de technieksector is al langere tijd bekend dat grote tekorten dreigen. Daarbij is de technieksector bij uitstek een sector die onder invloed van technologische en mondiale ontwikkelingen voortdurend verandert, waardoor een leven lang leren hier van fundamenteel belang is. Ook in bepaalde onderdelen van de zorgsector worden, gezien de veranderende zorgvraag door voortzettende vergrijzing, in de toekomst tekorten verwacht. De grote vraag naar personeel, in combinatie met de snelle technologische ontwikkeling en verschillende stelselwijzigingen, leiden ertoe dat daar op korte termijn grote behoefte is aan om-, bij- en vooral ook opscholing. Bij werkgevers is een aantoonbare bereidheid om medewerkers op te leiden en een hbo-diploma te laten behalen. De experimenten richten – en deze subsidieregeling richt – zich daarom op een aantal opleidingen binnen deze sectoren. Branche- en werkgeversorganisaties hebben in een inventarisatie beargumenteerd met name behoefte te hebben aan het opleiden van medewerkers in de in tabel 1 genoemde opleidingen. Hiermee kan het experiment voorzien in een grote behoefte die op dit moment leeft in deze sectoren.

Macrodoelmatigheidstoets

Deeltijdse en duale bacheloropleidingen en Ad-programma’s uit de bovengenoemde sectoren kunnen worden gesubsidieerd op basis van deze regeling. Het is mogelijk dat een hogeschool die een van deze opleidingen nu alleen in voltijd (geaccrediteerd) aanbiedt, deze in verband met de deelname aan het experiment ook in deeltijdvorm gaat aanbieden (deze opleidingen ontvangen geen startsubsidie). Voor nieuw te subsidiëren opleidingen die vallen in tabel 1 geldt dat wordt afgeweken van de macrodoelmatigheidsprocedure. Deze opleidingen melden aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) wel het voornemen om de nieuwe bacheloropleiding of Ad-programma te starten, maar hoeven niet de macrodoelmatigheidsaanvraagprocedure te doorlopen. Zij krijgen een positief besluit naar aanleiding van de melding. De beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2014 wordt in verband hiermee gewijzigd. Bij het later instromen in het experiment, is het aantal cohorten studenten dat recht heeft op vouchers dan wel minder, en het eerder beschreven ingroeimodel met startsubsidies zal hiervoor niet gelden. Als duidelijk is dat de experimenten aflopen (in het geval dat er niet wordt besloten tot verankering in de wet), zullen deze nieuwe opleidingen alsnog de macrodoelmatigheidsprocedure moeten doorlopen om de opleiding aan te mogen blijven bieden met de dan geldende reguliere bekostiging.

Voor de volgende bacheloropleidingen en Ad-programma’s kunnen uiterlijk 15 oktober aanvragen worden ingediend:

Opleiding

Sector

Croho code

Techniek & ICT

   

Bachelor Elektrotechniek

Techniek

34267

Bachelor Engineering

Techniek

30107

Bachelor Technische bedrijfskunde

Techniek

34421

Bachelor Werktuigbouwkunde

Techniek

34280

Bachelor Mechatronica

Techniek

30026 (in ontwikkeling)

Bachelor ICT

Sectoroverstijgend

30020

Bachelor Informatie- en Communicatie Technologie

Techniek

34671

Bachelor Informatica

Techniek

34479

Bachelor Technische Informatica

Techniek

34475

Bachelor IT Servicemanagement

Techniek

34488

Associate Degree IT Servicemanagement

Techniek

80024

Associate Degree ICT – Telecom

Techniek

80109

Associate Degree Industriële Automatisering

Techniek

80110

Associate Degree Constructeur werktuigbouwkunde

Techniek

80076

Associate Degree Engineering

Techniek

80091

Associate Degree Maintenance & Mechanics

Techniek

80079

Associate Degree Technische bedrijfskunde

Techniek

80020

Associate Degree Mechatronica

Techniek

In ontwikkeling

Associate Degree Civiele techniek Projectvoorbereiding en -realisatie

Techniek

80016

Associate Degree Projectleider techniek.

Techniek

80039

Zorg & Welzijn

   

Bachelor Opleiding tot verpleegkundige

Gezondheidszorg

34560

Bachelor Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH)

Gedrag & Maatschappij

34617

Bachelor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening

Gedrag & Maatschappij

34616

Bachelor Social work

Gedrag & Maatschappij

34116

Bachelor Management in de zorg

Gezondheidszorg

34538

Associate Degree Management in de zorg

Gezondheidszorg

80011

Associate Degree sociaal werk in zorg en welzijn

Gedrag & Maatschappij

In ontwikkeling

Looptijd subsidie

Het experiment zal vanaf 1 september 2016 acht jaar duren. De experimenten hebben in eerste instantie betrekking op drie instroomjaren. Dit zijn de instromende studenten in de jaren t/m 31 augustus 2019. Ook voor de studiejaren 2017/2018 en 2018/2019 is het nog mogelijk vouchersubsidie en diplomabekostiging aan te vragen, indien dit budgettair haalbaar is. Op die manier wordt het mogelijk met nieuw gevormde opleidingen toe te treden tot het experiment. De macrodoelmatigheidstoets wordt daarbij bijgesteld tot een meldingsplicht (zie onder), de toets nieuwe opleiding blijft bestaan. In dat geval moeten de aanvragen voor deelname binnen zijn voor 1 februari 2017, respectievelijk 1 februari 2018. De tijd tussen aanvraag en van start gaan is in dat geval korter omdat de veronderstelling is dat de hogescholen in hun voorbereiding hebben kunnen anticiperen op de experimenten. De inschrijving zal om die reden ook niet gepaard gaan met een startsubsidie.

Na een eerste tussentijdse evaluatie in 2018 wordt besloten over verlenging en uitbreiding van het experiment. Indien de tussentijdse resultaten negatief zijn, zullen geen nieuwe cohorten worden toegelaten. De drie eerder ingestroomde cohorten zullen dan wel via de vouchersystematiek verder studeren. Indien de tussentijdse resultaten positief zijn, kan het experiment worden verlengd, en eventueel worden uitgebreid met andere opleidingen. Verlenging wil in dit geval zeggen dat het experiment wordt opengesteld voor drie nieuwe cohorten. Daartoe zal dan te zijner tijd de subsidieregeling worden aangepast. Bij de eindevaluatie in 2021 wordt besloten over de toelating van nog eens twee instroomcohorten. Ook wordt bij de eindevaluatie in 2021 besloten of en hoe wordt overgegaan tot structurele verankering van (delen van) het experiment vraagfinanciering en over het in gang zetten van het wetgevingstraject hiertoe. Ook daarvoor geldt dat te zijner tijd de subsidieregeling op eventuele verlenging worden aangepast. Het toelaten van nieuwe cohorten tot het experiment bij positieve uitkomsten, voorkomt dat een succesvol experiment tijdelijk stopgezet moet worden voordat een en ander structureel verankerd wordt.

6. Gevoerd overleg en internetconsultatie

Gevoerd overleg

Vanaf het moment dat de aanbevelingen van de commissie Rinnooy Kan zijn verschenen is in het onderwijsveld, met werkgevers en met OCW al veel gesproken over de mogelijkheden die experimenten met vraagfinanciering zouden kunnen bieden. Dit gesprek is nog sterker op gang gekomen nadat de brief over leven lang leren aan de Tweede Kamer is verstuurd op 31 oktober 2014. Er hebben veelvuldig gesprekken plaatsgevonden tussen OCW, de VH, de NRTO en VNO-NCW/MKB-Nederland over de vormgeving van de experimenten, en tussen brancheorganisaties en hogescholen voor hoger onderwijs over de mogelijkheden die zij zien voor de experimenten.

De gesprekken tussen OCW, de VH, de NRTO en VNO-NCW hebben geleid tot een kader waarbinnen de experimenten met vraagfinanciering kunnen plaats vinden, zoals beschreven in de vorige paragrafen. Hierover is op 26 juni 2015 een brief aan de Kamer verzonden.

NRTO

De NRTO heeft in het gevoerde overleg, en ook bij de internetconsultatie aangegeven ontevreden te zijn over de eis dat er minimaal 3 bekostigde hogescholen binnen een sector moeten meedoen wil het experiment doorgaan. Daarnaast is de NRTO het oneens met de startsubsidies die beschikbaar komen voor bekostigde hogescholen. De keuze voor minimaal drie bekostigde deelnemers per groep opleidingen heeft te maken met het feit dat de experimenten alleen doorgang kunnen vinden als er, naast de beschikbare extra middelen, ook voldoende vrijval van middelen is uit de reguliere bekostiging. Dit was ook al in het advies van de commissie Rinnooy Kan het uitgangspunt, het gaat om een concretisering van een voorwaarde, niet om een nieuwe voorwaarde. De startsubsidies zijn onderdeel geweest van het gevoerde overleg over de kaders van de experimenten, waarin ook de NRTO partij was, zoals hierboven beschreven.

Internetconsultatie

Er zijn 7 reacties binnengekomen op de internetconsultatie van de subsidieregeling vraagfinanciering hoger onderwijs. Er zijn verschillende vragen gesteld over uitvoerbaarheid, voorwaarden voor cofinanciering en verantwoording van middelen gesteld. Deze punten zijn nader toegelicht. Ook is een vraag gesteld over de samenhang van de vouchersubsidies met de diplomabekostiging. Per student kan maximaal 10.000 aan vouchersubsidie ontvangen worden (8 x € 1.250) en daarnaast één keer een diplomabonus van € 3.333.

Een respondent doet in de internetconsultatie het verzoek mee te doen met een opleiding die niet is opgenomen in de tabel met opleidingen. Dit is in deze fase niet meer mogelijk. Een andere respondent heeft gevraagd of het mogelijk is met één vestiging van een opleiding mee te doen, en met een andere vestiging van dezelfde opleiding niet. Deze mogelijkheid is overgenomen, en in de toelichting opgenomen.

7. Samenhang met het experiment leeruitkomsten

Het experiment vraagfinanciering kent een sterke samenhang met het experiment leeruitkomsten, dat in een afzonderlijke algemene maatregel van bestuur en regeling is vormgegeven. In bedoeld experiment wordt op experimentele basis de omslag mogelijk gemaakt van aanbodgericht onderwijs naar flexibel en vraaggericht onderwijs, waarin de lerende volwassene centraal staat. Door leeruitkomsten als uitgangspunt te nemen, in plaats van te werken vanuit een vaststaand programma, kan op maat worden aangesloten op wat de volwassen student al aan kennis en vaardigheden heeft. Verder kan door validering, werkend leren en online leren te versterken, worden bijgedragen aan het versterken van de aantrekkelijkheid van het aanbod van opleidingen voor volwassenen en een vraaggerichte samenwerking met de arbeidsmarkt. Het experiment leeruitkomsten biedt een goede mogelijkheid om te onderzoeken wat de effecten zijn van het werken met flexibele trajecten op basis van leeruitkomsten, en waar mogelijke knelpunten liggen.

De doelstellingen van beide experimenten zijn vergelijkbaar: beide zijn gericht op het vraaggerichter en flexibeler maken van het deeltijd hoger onderwijs en het vergroten van deelname en diplomering. De combinatie van de experimenten versterkt de mogelijkheden tot maatwerk en vraaggericht aanbod. Daarom is het goed wanneer hogescholen deelname aan beide experimenten combineren, en krijgen hogescholen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering voorrang bij deelname aan het experiment leeruitkomsten. De schaal van de experimenten zal van elkaar verschillen, de toegang tot het experiment leeruitkomsten zal breder zijn dan de toegang tot het experiment vraagfinanciering. Het experiment leeruitkomsten is gericht op alle opleidingen deeltijd en duaal hoger onderwijs in alle sectoren (Ad-programma’s, bachelors en masters, hbo en wo, bekostigd en niet-bekostigd). Het experiment vraagfinanciering betreft alleen het hoger beroepsonderwijs en wordt gestart voor opleidingen in een beperkt aantal sectoren: techniek (inclusief ICT), zorg en welzijn.

8. Financiële gevolgen

Voor de experimenten vraagfinanciering geldt een budget dat tot stand komt op basis van de middelen uit de reguliere bekostiging die in de experimenten niet meer naar hogescholen gaan, aangevuld met additionele middelen vanuit de rijksoverheid. In dit totale budget is rekening gehouden met huidige aantallen deelnemers aan betreffende bekostigde en niet-bekostigde opleidingen en met een substantiële groei in de aantallen deelnemers. Dit leidt er naar verwachting toe dat er voldoende middelen voor groei van deelname beschikbaar zullen zijn. Er wordt daarbij uitgegaan van een extra budget voor de vouchers en diplomabekostiging van 40 miljoen euro voor de looptijd van het experiment, inclusief de startsubsidies voor bekostigde opleidingen. Bij toelating van nieuwe opleidingen tot het experiment in latere jaren, zal steeds worden bekeken of hier voldoende budget voor is. Mede op basis daarvan zal worden besloten of nog nieuwe opleidingen kunnen worden toegelaten.

De financiële gevolgen van het experiment vraagfinanciering worden gedekt binnen de OCW-begroting op artikel 6.

9. Administratieve lasten

De administratieve lasten zijn in het kader van deze subsidieregeling beperkt tot de noodzakelijke elementen: indienen aanvragen aan de hand van in de regeling bijgevoegd model, mogelijke bezwaarprocedure tegen selectie aanvragen en toekenning/afwijzing van subsidies en de reguliere verantwoording. De incidentele lasten voor het indienen van de aanvragen zijn relatief het hoogst, het gaat om 62.000 euro in het eerste jaar voor alle partijen gezamenlijk. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat overleg met werkgevers en branches nodig is voor het indienen van de aanvragen. De gemiddelde kosten per jaar voor de partijen waarvan de aanvraag is gehonoreerd bedragen in totaal voor alle deelnemers gezamenlijk ongeveer 26.000 euro per jaar (bij zo’n 14 deelnemende hogescholen).

10. Uitvoering en handhaafbaarheid

De regeling wordt door DUO uitvoerbaar geacht.

Privacy Impact Assessment

Er is een Privacy Impact Assessment Rijksdienst (PIA) uitgevoerd ten aanzien van deze regeling. Dat assessment heeft de volgende informatie opgeleverd. Deze regeling betreft onder meer het gebruik van een bestaand databestand van DUO en de instellingen. De gegevens van de studenten bij publieke instellingen die onder deze regeling komen te vallen worden op dit moment al bijgehouden door DUO. In de informatiesystemen van DUO staan de volgende gegevens geregistreerd:

  • het aantal studenten dat ingeschreven is in een opleiding;

  • of een student (wettelijk) collegegeld heeft betaald;

  • of aan een student een (bekostigde) graad is verleend.

Met deze gegevens kan DUO bepalen of een student aanspraak maakt op een voucher en of de instelling subsidie op basis van deze voucher ontvangt. Deze gegevens zijn dus beleidsmatig en technisch direct van belang en onontbeerlijk voor het bereiken van de doelstellingen van deze regeling en in het verlengde hiervan het besluit.

Studenten zijn ermee bekend dat bij inschrijving in het bekostigd hoger onderwijs hun inschrijving en diploma bij DUO worden geregistreerd. Studenten schrijven zich in via een geautomatiseerd systeem, Studielink, waar direct duidelijk is waarom hun gegevens gevraagd worden, namelijk inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs.

Thans geldt dat rechtspersonen voor hoger onderwijs nog niet zijn aangesloten op het door DUO beheerde systeem basisregister onderwijs. Wanneer die aansluiting er in de toekomst wel is, geldt bovenstaande ook voor die studenten.

De gegevens van studenten die onderwijs volgen bij een rechtspersoon voor hoger onderwijs worden in de huidige situatie niet doorgegeven aan DUO. Nu ook deze instellingen in aanmerking komen voor subsidie op basis van vouchers, is het van belang dat DUO ook bij deze studenten bekijkt of zij in aanmerking komen voor een voucher. De kans is aanwezig dat zij eerder een bekostigde graad hebben behaald en dus niet meer in aanmerking komen voor een voucher. Naam, geboortedatum, geslacht, adres en woonplaats zijn voor de uitvoering van deze regeling onontbeerlijk.

II Artikelsgewijs

Artikel 17, derde lid

De horizonbepaling in artikel 17, derde lid, wijkt af van de reguliere maximumtermijn van 5 jaar. Dit houdt verband met het feit dat deze regeling gerelateerd is aan de experimenten vraagfinanciering die een looptijd van 8 jaar zullen hebben. Om eventuele verantwoording van de subsidie over de periode mogelijk te maken, kent deze regeling een termijn van 10 jaar.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven