Besluit van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie van 24 september 2015, nummer WBV 2015/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Mvv-vereiste

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning van een vreemdeling van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

  • aangeeft dat de noodzakelijke medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

B

Paragraaf B6/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.5 Arbeid als zelfstandige

Mvv-vereiste bij start-up

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking ‘arbeid als zelfstandige’ niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • De aanvraag is ingediend in het kader van artikel 3.30, zesde lid, Vb; en

  • De vreemdeling al in Nederland is in verband met het oprichten van een innovatieve onderneming en in het bezit van een visum kort verblijf of niet-visumplichtig is.

Bevoegdheid of vergunning om het beroep of onderneming te mogen uitoefenen

In aanvulling op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ aan een vreemdeling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling wil een onderneming voeren in de individuele gezondheidszorg en registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden; of

  • de vreemdeling is in het bezit van alle noodzakelijke vergunningen voor de uitoefening van de onderneming. Dit hangt af van de betreffende wetgeving die voor de onderneming geldt.

Directeur-(groot)aandeelhouder

In aanvulling op artikel 3.30 Vb beschouwt de IND de vreemdeling als zelfstandige die een directeur-(groot)aandeelhouder is als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een belang van 25% of meer in de onderneming;

  • de vreemdeling loopt een ondernemingsrisico; en

  • de vreemdeling kan de hoogte van het salaris zelf beïnvloeden.

Het Nederlands – Amerikaans Vriendschapsverdrag en Het Verdrag van handel en scheepsvaart tussen Nederland en Japan

De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30 Vb aan een vreemdeling die onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika of Japan op grond van de hierboven genoemde Verdragen als wordt voldaan aan de algemene verblijfsvoorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder c, Vw, én de vreemdeling:

  • a. handel drijft tussen de grondgebieden van de twee verdragspartijen en zich bezighoudt met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied; of

  • b. de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd of waarin deze daadwerkelijk bezig is dat te doen, ontwikkelt en leidt.

Ad b.

De IND verstaat onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ in ieder geval één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling vertegenwoordigt een Amerikaanse of Japanse onderneming in Nederland en is in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie; of

  • de vreemdeling oefent een vrij beroep uit tenzij sprake is van een zekere publieke taak of een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidsector.

De IND verstaat onder ‘aanzienlijk kapitaal’ in de hierna genoemde situaties het volgende:

  • Eenmanszaak: een kapitaal waarmee de ondernemer zelfstandig de onderneming kan exploiteren. De IND beoordeelt de hoogte van het kapitaal per situatie, maar houdt als minimum een kapitaal van € 4.500 aan;

  • Vennootschap onder firma: een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500;

  • Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen onderneming uit en valt niet onder het bepaalde in de verdragen;

  • Besloten vennootschap: een kapitaal van ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal in Nederland is ten minste € 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 4.500 beslaat;

  • Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 beslaat.

De IND telt geleend kapitaal niet mee als onderdeel van het ‘aanzienlijk kapitaal’.

De IND trekt de verblijfsvergunning in als het aanzienlijk kapitaal onder het voor de ondernemingsvorm geldende minimum komt.

C

Paragraaf B6/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5 Arbeid als zelfstandige

Startende ondernemer als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.20b, VV, in ieder geval een van de volgende bewijsmiddelen:

  • a. De vreemdeling zelf bekostigt de financiering:

    • een afschrift van een bankrekening die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling of van de onderneming is gesteld, waarop het saldo staat vermeld dat beschikbaar is; of

    • een verklaring van de buitenlandse bank waar de vreemdeling een rekening heeft waaruit blijkt welk bedrag (maandelijks) ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland, die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling staat;

  • b. De begeleider bekostigt de financiering:

    • De overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat aan de vreemdeling financiële middelen worden toegekend;

  • c. Een derde persoon of rechtspersoon bekostigt de financiering:

    • een verklaring van de bank waaruit blijkt welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland gedurende het verblijf in Nederland; of

    • een verklaring van de derde persoon of rechtspersoon welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens de bankrekening in Nederland gedurende diens verblijf in Nederland; en

    • een recent(e) bankafschrift of rekeningspecificatie waar het rekeningsaldo van de derde persoon of rechtspersoon op staat; en

    • een kopie van het paspoort van de derde persoon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleider:

  • een bewijs van inschrijving van de start-up van de vreemdeling in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider minimaal 2 jaar ervaring heeft in het begeleiden van startende ondernemers, zoals een eigen ondernemingsplan, voorbeelden van begeleide start-ups, referenties en/of het curriculum vitae (cv) van medewerkers waaruit ervaring blijkt;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider financieel gezond is, zoals recente jaarrekeningen, overeenkomsten met financiers, garantstellingen door financiers, accountantsverklaringen, bankafschriften en/of onderbouwde financiële prognoses.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de vreemdeling (start-up):

  • een bewijs van inschrijving van de start-up in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • een stappenplan van de vreemdeling dat informatie bevat over:

    • de rol van de vreemdeling in de start-up (de organisatie);

    • het idee voor het product of de dienst van de start-up;

    • de innovatie van het product of de dienst;

    • de activiteiten (stappen) die de startende ondernemer neemt in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen.

  • een door beide partijen ondertekende overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat informatie bevat over:

    • de aard van de begeleiding (bijvoorbeeld de aangeboden faciliteiten, bijvoorbeeld over toegang tot coaching, technologie, onderzoek, bescherming intellectueel eigendom, marktonderzoek, financiering etc);

    • de voorwaarden waaronder de begeleiding wordt aangeboden;

    • het (mogelijk) belang van de begeleider in de onderneming.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat er geen familierechtelijk relatie is tussen de vreemdeling en de begeleider een verklaring waarin de vreemdeling bevestigd dat er geen familierechtelijke relatie (tot en met de derde graad) bestaat tussen de vreemdeling en de begeleider.

Arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling bevoegd is een beroep of onderneming uit te oefenen:

  • een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; en

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen.

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister met een omschrijving van het beroep of de bedrijfsactiviteiten die in de onderneming worden uitgeoefend als bewijsmiddel dat de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke externe deskundige (register accountant, een accountant administratieconsulent, boekhouder of een financieel adviseur).

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;

  • een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;

  • een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens van de ondernemer;

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • de organisatie;

    • de (openings)balans;

    • de omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen; en

    • een specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/ stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering voor zover het een buitenlands diploma betreft;

  • afschriften van getuigschriften (diploma, promotie) van een Nederlandse opleiding (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een onderneming in het land van herkomst: de akte van oprichting en de statuten van de onderneming;

  • arbeidsovereenkomst(en) en referenties van de voormalige dienstbetrekking(en);

  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.;

  • bewijsmiddelen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.) die het innovatieve karakter van het product of de dienst voor Nederland aantonen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • bewijsmiddelen van arbeidscreatie in de eigen onderneming (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • gegevens met betrekking tot de voorgenomen investeringen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een BV: een kopie van het aandelenregister en de oprichtingsakte;

  • als sprake is van een VOF/CV: een kopie van VOF/CV contract met daarin: inbreng van vennoten, verantwoordelijkheden en aandeel in resultaat;

  • als de vreemdeling een freelancer is: kopieën van intentieverklaringen en/of overeenkomst(en) van (de) opdracht(en) waaruit blijkt dat de vreemdeling in opdracht werkzaamheden als freelancer gaat uitvoeren.

Vriendschapsverdragen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd:

  • bij een Eenmanszaak: een bankafschrift van de onderneming waarop het geïnvesteerde bedrag staat en de openingsbalans;

  • bij een Vennootschap onder firma: een oprichtingsakte of contract waarin staat hoe groot de financiële deelname is van iedere vennoot, de (openings)balans en een bankafschrift van de onderneming; of

  • bij een Besloten Vennootschap en een Naamloze Vennootschap: de oprichtingsakte.

D

Paragraaf B7/2.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

2.1.3. Referent met verblijfsrecht als bedoeld in B2 of B5 Vc

In aanvulling op artikel 3.22, eerste lid, Vb beschouwt de IND de middelen van bestaan van de referent die verblijfsrecht heeft in het kader van studie, wetenschappelijk onderzoek, arbeid als kennismigrant, het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst of arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb als duurzaam als de middelen van bestaan beschikbaar zijn voor een jaar of zoveel korter als de verblijfsduur van de referent.

Middelen van bestaan van de referent uit een andere bron zoals genoemd in artikel 3.73, eerste lid, Vb worden ook als middelen van bestaan in het kader van de aanvraag om familie- of gezinslid beschouwd als deze voor de hoofdpersoon meetellen bij het beoordelen of deze duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

E

Paragraaf B7/3.5 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

3.5 Gezinsleden van een verblijfsvergunninghouder medische behandeling

De IND kan op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning verlenen aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, als genoemd in artikel 3.14, sub a en c, Vb:

  • de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;

  • de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.

Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:

  • de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;

  • de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voor medische behandeling’. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.

Middelen van bestaan

Op grond van artikel 3.46, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is nadat gedurende ten minste een jaar, direct voorafgaand aan de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’, tegen de uitzetting beletselen hebben bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw.

F

Paragraaf B7/3.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te vervallen.

G

Paragraaf B7/3.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B7/3.6.1 en komt te luiden:

3.6.1 Buitenlandse adoptiekinderen

De IND maakt een onderscheid tussen buitenlandse adoptiekinderen en buitenlandse adoptiefkinderen (zie paragraaf 3.6.4).

De IND verstaat onder buitenlandse adoptiekinderen:

  • niet Nederlandse en in de zin van de Nederlandse wet minderjarige kinderen;

  • die buiten Nederland zijn geboren; en

  • in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke worden of zullen worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers de plaats van de ouders innemen.

De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een buitenlands adoptiekind aan artikel 3.26, eerste lid, Vb als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • in Nederland moet (alsnog) in de adoptie worden voorzien;

  • de buitenlandse rechter heeft ingestemd met de plaatsing van het kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders maar hij moet de definitieve adoptie nog uitspreken; of

  • erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:109 BW moet nog plaatsvinden; of

  • de buitenlandse adoptiebeslissing kan niet op grond van het Haags adoptieverdrag of op grond van artikel 10:103 t/m artikel 10:112 BW worden erkend; of

  • de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing is nog niet door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing erkend, in de situatie dat de aspirant- adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka).

H

Paragraaf B7/3.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B7/3.6.2 en komt te luiden:

3.6.2 Wobka

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier onder de beperking familie- of gezinslid als aan alle volgende vereisten van de Wobka als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, Vb is voldaan:

  • de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft een beginseltoestemming afgegeven (artikel 2 Wobka);

  • het adoptiekind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten of de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toestemming verleend dat van deze leeftijdsvereisten kan worden afgeweken (artikel 3, artikel 5, vijfde, zesde en zevende lid, en artikel 8, aanhef en onder a, Wobka);

  • er is een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse adoptiekind (artikel 8, aanhef en onder b, Wobka) overgelegd waaruit blijkt dat het kind niet lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. Als uit de medische verklaring blijkt dat het kind al op tbc is getest, hoeft het kind niet alsnog (hier te lande) een onderzoek naar tbc te ondergaan, voor zover dit onderzoek op grond van zijn nationaliteit vereist is;

  • de aspirant-adoptiefouders hebben gebruikgemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie (artikel 8, aanhef en onder c Wobka).

  • als de aspirant-adoptiefouders geen gebruik hebben gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, maar van andere contacten, moeten de aspirant-adoptiefouders hiervoor toestemming hebben gekregen van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (artikel 7a Wobka);

  • de afstand door de biologische ouder(s) van het buitenlandse adoptiekind is naar behoren geregeld (artikel 8, aanhef onder d, Wobka); en

  • de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders (artikel 8, aanhef en onder e, Wobka).

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

Versnelde procedure

De IND handelt de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van het adoptiekind versneld – binnen twee weken- af als deze wordt ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instantie namens de aspirant-adoptiefouders.

Nadat de IND heeft gecontroleerd dat de beginseltoestemming is afgegeven en de leges zijn betaald, geeft de IND de toestemming aan de Nederlandse vertegenwoordiging voor het land van herkomst voor afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij geldt het voorbehoud dat de volgende bewijsmiddelen worden overgelegd bij de Nederlandse vertegenwoordiging:

  • de afstandsverklaring van de biologisch ouders;

  • de verklaring van de bevoegde autoriteiten waaruit moet blijken dat zij hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders;

  • de medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat het adoptiekind niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De betrokken Nederlandse vertegenwoordiging controleert of de afstandsverklaring van de biologische ouders, de verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst, waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van het buitenlandse adoptiekind in het gezin van de aspirant-adoptiefouders en de medische verklaring aanwezig zijn.

Als er bij de Nederlandse vertegenwoordiging twijfel bestaat over de juistheid van bovengenoemde documenten, legt de Nederlandse vertegenwoordiging de zaak aan de IND voor. De IND stelt nader onderzoek in en beslist op basis van het onderzoeksresultaat of de machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging.

I

Paragraaf B7/3.6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B7/3.6.3 en komt te luiden:

3.6.3 Afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders

Als het buitenlandse adoptiekind, als bedoeld in artikel 3.27 Vb, op het tijdstip van de inreis in Nederland sinds meer dan een jaar verblijft bij de aspirant-adoptiefouders en door hen wordt verzorgd en opgevoed, vindt er geen onderzoek meer plaats naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders. De IND merkt het buitenlands adoptiekind dan aan als een minderjarig juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid aanhef en onder c, Vb, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.27, eerste lid aanhef en onder a en b. Vb. In dat geval beoordeelt de IND de toelating van het kind aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22 Vb.

De IND wijst de aanvraag af als bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding de identiteit van het buitenlandse adoptiekind niet op een andere manier is aangetoond.

J

Paragraaf B7/3.6.5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot paragraaf B7/3.6.4 en komt te luiden:

3.6.4 Buitenlandse adoptiefkinderen

Een adoptiefkind is een juridisch kind als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

Onder buitenlands adoptiefkind wordt verstaan een niet Nederlands en in de zin van de Nederlandse wet minderjarig kind:

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van het Haags adoptieverdrag van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend;

  • van wie de buitenlandse adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter is erkend;

  • van wie de rechtsgeldigheid van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing is erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben niet de procedure hebben gevolgd zoals vereist op grond van de Wobka; of

  • dat in Nederland is geadopteerd.

De IND beoordeelt de toelating van buitenlandse adoptiefkinderen aan de hand van artikelen 3.13 t/m 3.22a Vb.

K

Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5 Bewijsmiddelen

Middelen
Blijvend en volledig arbeidsongeschikt

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;

  • de meest recente herbeoordeling; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:

  • een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en

  • de meest recente herbeoordeling.

De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Niet in staat om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen:

  • toekenningsbesluiten op grond van de Wwb die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;

  • correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en

  • (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Huwelijk en geregistreerd partnerschap

De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.

De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.

De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.

De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent in het land van herkomst en/of het land van bestendig verblijf niet is gehuwd. De ongehuwdverklaring mag niet ouder zijn dan zes maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:

  • recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en

  • recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

Minderjarige kinderen

De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.

De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.

De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.

De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.

De IND beschouwt -in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag- als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:

  • een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en

  • een kopie van een identiteitsbewijs van de achtergebleven ouder.

Verruimde gezinshereniging met minderjarige houder verblijfsvergunning asiel

De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.

Adoptie
a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent

De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent:

  • geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie; en

  • gebruik mag maken van een vergunninghoudende bemiddelende instantie als bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.

De IND beschouwt een verklaring van de vergunninghoudende bemiddelende instantie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent gebruik heeft gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.

Als geen gebruik is gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka, dan beschouwt de IND een toestemmingsverklaring van de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent toestemming heeft gekregen om zonder directe bemiddeling van een vergunninghoudende bemiddelende instantie een procedure tot opneming van een adoptiekind in het buitenland te starten.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.

De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:

  • een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;

  • een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);

  • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);

  • een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of

  • een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.

b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders; of

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.

De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.

De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist- de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:

  • een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en

  • een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.

De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.

Artikel 8 EVRM

De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.

Mvv-vereiste voor de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart

De IND beschouwt gegevens en bescheiden waaruit de duur en aard van het eerdere verblijf als gezinslid in de andere staat die partij is bij het EU-verdrag als bewijsmiddel dat de vreemdeling geen mvv hoeft over te leggen.

L

Paragraaf B8/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Beleidsregels

Eergerelateerd geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder e, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst;

  • 2. er is een reële dreiging die niet op korte termijn kan worden weggenomen;

  • 3. de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld is voldoende ernstig; en

  • 4. de vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 1. en 2.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als uit het deskundigenadvies van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld voor de Nederlandse politie (LEC EGG) blijkt dat sprake is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland. Het LEC EGG betrekt in haar advies in ieder geval de mogelijkheid om de dreiging af te wenden.

Naast dreiging in Nederland moet ook in het land van herkomst van het slachtoffer dreiging aanwezig zijn. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of:

  • familieleden in het land van herkomst wonen;

  • welke familieleden dat zijn; en

  • waar deze familieleden woonachtig zijn.

Ad 3.

De IND verstaat onder een voldoende ernstige uiting van eergerelateerd geweld in ieder geval:

  • levensbedreigende delicten gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, waaronder ook wordt begrepen het aanzetten tot zelfmoord, waartegen het slachtoffer geen weerstand kan bieden;

  • andere strafbare feiten, gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, zoals verminking, mishandeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving;

  • verstoting, met als gevolg dat het slachtoffer zich niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst;

  • kinderontvoering; of

  • als het geweld leidt tot schrijnende omstandigheden, zoals gedwongen scheiding tussen ouder en kind of een gedwongen uithuwelijking.

Huiselijk geweld

De IND verleent op grond van artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder f, Vb een verblijfsvergunning aan een slachtoffer van huiselijk geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. er is sprake van (een reële dreiging van) huiselijk geweld;

  • 2. het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie;

  • 3. het huiselijk geweld heeft geen relatie met eer(wraak);

  • 4. het slachtoffer kan zich niet onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst; en

  • 5. het slachtoffer komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Ad 2.

Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.

Uitsluitend bij minderjarige slachtoffers is het in verband met de leeftijd niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.

Ad 4.

De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij zich niet aan het geweld kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst. Naast geweld of dreiging van geweld in Nederland moet ook in het land van herkomst dreiging aanwezig zijn. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen, dreiging voor betrokkene uitgaat.

M

Paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1 Beleidsregels

Voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland inreist zijn de bevoegdheden van de Districtscommandant KMar Schiphol gelijkgesteld met die van de Korpschef van Politie.

EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:

  • 1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;

  • 2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en

  • 3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.

Ad 1. De bedenktijd

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.

Reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel, biedt de politie aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.

Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.

De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.

De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:

  • werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;

  • nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of

  • geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, bepaalt of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.

De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie hiermee akkoord gaan.

Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks bij de regionale eenheid van de politie waar hij of zij administratief is ondergebracht.

De bedenktijd eindigt op het moment dat:

  • de politie vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;

  • het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;

  • het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of

  • het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.

Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.

Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie is doorgestuurd naar de IND.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de aanvraag door de politie aan de IND is verzonden.

Ambtshalve verlening in de asielprocedure

De IND toetst ex nunc bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

De IND laat de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel achterwege als:

  • de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel; of

  • de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers die is ingetrokken.

De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en wijst af als:

  • de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.

Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken

De IND kan aan een slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder d, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:

  • een ernstige bedreiging; en/of

  • een medische of psychische beperking.

In aanvulling op artikel 3.48, derde lid Vb wijst de IND de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het slachtoffer:

  • een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waar de vreemdeling slachtoffer van is; of

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

N

Paragraaf C2/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.3 Veilig derde land

In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:

  • artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw;

  • artikel 3.106a, Vb;

  • artikel 3.37e, VV.

Bij de vraag of een veilig derde land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende derde land in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.

De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:

  • de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt; en

  • de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.

De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat.

De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land:

  • de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;

  • in dat land is eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of

  • de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.

De IND neemt in ieder geval aan dat een derde land niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer voor dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is.

De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het veilige derde land.

O

Paragraaf C2/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9. Nadere bepalingen over de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Arbeidsmarktbeperking

De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de arbeidsmarktbeperking: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Voor de bepalingen over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 3.105, eerste lid, Vb.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar, tenzij zich één van de gronden van artikel 32 Vw voordoet, van de vreemdeling die vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van artikel 8, onder c, Vw, maar niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar geldt tevens als de aanvraag van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd buiten behandeling wordt gesteld vanwege het niet voldoen van het legesbedrag.

Verblijfsdocument

De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.

De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.

P

Paragraaf C7/2.4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

C7 2.4.5 Alleenstaande vrouwen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan.

De IND merkt een Afghaanse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Afghanistan geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en,

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Afghanistan niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad. 2.

De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:

  • de Afghaanse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of

  • de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

Uitzondering op de regel dat een alleenstaande Afghaanse vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat de bescherming op grond van haar status van alleenstaande niet nodig is.

Q

Paragraaf C7/13.4.3 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

C7 13.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groepen aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • a. christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • b. mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • c. yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • d. joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • e. shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • f. kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;

  • g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak; en

  • h. Turkmenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak.

Ad g.

De IND merkt een Iraakse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en

  • 2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt of terugkeer naar het ouderlijk gezin niet mogelijk is.

Ad 2.

De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:

  • de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of

  • de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.

Uitzondering op de regel dat een alleenstaande vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat bescherming op grond van haar alleenstaande status niet nodig is.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2015.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 september 2015

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

BIJLAGE 1

Het Model M19 Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6 eerste lid, of eerste en tweede lid, of derde lid of artikel 6a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit verzamel-WBV wordt u geïnformeerd over enkele relevante wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire 2000.

ARTIKELSGEWIJS

A, E, F, G, H, I, J, L en M

Op 1 oktober 2015 treedt de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de herschikking en beperkte uitbreiding van de vrijstellingen van de visumplicht voor de toegang en het verblijf van langere duur in werking. Hiermee zijn vier specifieke groepen waarin de hardheidsclausule werd toegepast verheven tot algemeen verbindende voorschriften en overgeheveld naar artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000. Hierdoor kunnen deze gevallen uit deze paragrafen worden geschrapt.

In paragraaf B1/4.1 is verder onder het kopje Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule het geval genoemd bij punt 6 geschrapt, aangezien dit geval al is meegenomen bij punt 1. Daarnaast is een tekstuele wijziging doorgevoerd.

In paragraaf B7/3.6.2 is verder een beschrijving opgenomen van de reeds jarenlang bestaande versnelde procedure voor mvv aanvragen adoptie die zijn ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instantie namens de aspirant-adoptiefouders. Hierin wordt duidelijk aangegeven hoe de verantwoordelijkheden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst enerzijds en de betrokken Nederlandse vertegenwoordiging voor het land van herkomst van het adoptiekind anderzijds zijn belegd.

B en C

Uit ervaringen met de regeling voor startende ondernemers die op 1 januari 2015 in werking is getreden, is gebleken dat het stellen van het mvv-vereiste een serieuze belemmering vormt voor deze specifieke categorie. Startende ondernemers die toegelaten willen worden tot het programma van de facilitator moeten daarvoor in Nederland eerst enkele (administratieve) zaken regelen, zoals het presenteren van de ideeën bij de facilitator en het oprichten van een BV bij een Nederlandse notaris. Deze zaken worden door de visumplichtige vreemdelingen gedaan op basis van een visum kort verblijf of wanneer men niet visumplichtig is gedurende de vrije termijn. Nadat ze toegelaten zijn tot een facilitator voldoen ze aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning en kunnen ze een mvv aanvragen als startende ondernemer. Echter, omdat het begeleidingsprogramma meestal meteen van start gaat, moet de vreemdeling (met het geldige visum) twee keer heen en weer reizen (om de mvv aan te vragen en de mvv af te halen). Dit vormt een serieuze belemmering voor de voortgang van het programma en de intensieve begeleiding van de start-up. Om deze onwenselijke drempel weg te nemen wordt de aanvraag voor deze specifieke categorie niet afgewezen op grond van het mvv-vereiste wanneer ze aan alle voorwaarden van het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30, zesde lid, Vb voldoen. Het betreft hier een invulling van artikel 3.71, derde lid, Vb waarbij redengevend is dat het voor een aantal voorwaarden voor de verblijfsvergunning als startende ondernemer noodzakelijk is dat de vreemdeling voordat een verblijfsvergunning aangevraagd kan worden in Nederland enkele zaken regelt die enkel in Nederland te regelen zijn.

In paragraaf B6/4.5 zijn verder enkele aanpassingen gedaan om de tekst te verduidelijken en is beter aangegeven welke bewijsmiddelen overgelegd moeten worden om ervoor te zorgen dat RVO een goed advies kan geven. Dit moet herstel verzuim in een later stadium van de aanvraagprocedure tegengaan.

D

In de Vreemdelingencirculaire zoals deze geldig was voor 1 juni 2013 stond voor buitenlandse studenten (B6/7) en wetenschappelijk onderzoekers (B18/3.1) opgenomen dat wanneer deze in het bezit zijn van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur korter dan een jaar het aan te tonen bedrag waarover deze moet beschikken in het geval de gezinsleden verblijf bij deze referent beogen wordt gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van het verblijf. Deze regels zijn per abuis niet meer opgenomen. Met deze wijziging wordt dat rechtgezet. De categorie waarvoor een uitzondering wordt gemaakt op de regel dat de middelen van bestaan minimaal één jaar beschikbaar moeten zijn, wordt met deze wijziging uitgebreid met kennismigranten en afgestudeerden die in aanmerking komen voor een zoekjaar. Reden hiervoor is dat in de uitvoeringspraktijk voor deze categorieën al overeenkomstig werd gehandeld. Met deze wijziging wordt de uitvoeringspraktijk derhalve bestendigd in het beleid. Ten slotte is nog de categorie van start-ups toegevoegd. Voor deze specifieke verblijfsdoelen geldt dat het hier verblijfsdoelen betreft waarbij het voorkomt dat de referent (kennismigrant, student, wetenschappelijk onderzoeker, start-up, afgestudeerde met zoekjaar) voor een periode korter dan één jaar in Nederland verblijft. Omdat gezinsleden die verblijf willen hebben bij de referent een afhankelijke verblijfsduur krijgen van de referent kan voor deze gezinsleden de duurzaamheid van de middelen worden gerelateerd aan de verblijfsduur indien het verblijf korter is dan één jaar.

De middelen van bestaan mogen voor de verblijfsdoelen waarbij naast arbeid in loondienst ook middelen van bestaan zijn toegestaan uit een andere bron zoals een beurs, saldo op de bank of financiering door een derde ook in het kader van verblijf in het kader van familie en gezin worden meegeteld. Ook voor deze regel geldt dat dit in de Vreemdelingencirculaire stond zoals die geldig was voor 1 juni 2013. Hieruit volgt ook dat een lening geen bron die is toegestaan. De hoogte van het inkomen moet minimaal gelijk zijn aan de hoogte van de gezinsnorm als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb.

K

De naam van de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie is gewijzigd in Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden.

N

Er blijkt geen noodzaak te zijn om voor toepassing van de regelgeving voor veilige derde landen een lijst van landen te hanteren. Daarom is de betreffende passage uit Vc C2/6.3 gehaald. De IND kan derhalve vanaf de inwerkingtreding van dit WBV per geval beoordelen of een bepaald land als veilig derde land kan worden aangemerkt. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de laatste zin van de paragraaf weer in lijn te brengen met de Procedurerichtlijn. Dit betreft slechts een redactionele aanpassing.

O

Met deze aanvulling wordt aangesloten bij de hogere regelgeving na invoering van het legesbedrag bij de vergunning asiel voor onbepaalde tijd en bij de huidige beslispraktijk.

P en Q

In het landenbeleid Afghanistan en Irak zijn per abuis in WBV 2015/8 twee zinsdelen weggevallen, hetgeen in deze WBV wordt rechtgezet. Daarnaast is het beleid van Irak en Afghanistan ten aanzien van alleenstaande vrouwen met de toevoeging van een zin gelijkluidend gemaakt.

R (NB. model M 19 is apart bijgevoegd)

De aankruismogelijkheid van de toegangsweigering op grond van artikel 3, eerste lid, Vw, is abusievelijk bij een eerdere wijziging verwijderd. Derhalve is deze weer toegevoegd aan de M19. Ten aanzien van de zware feiten is de tekst op enkele punten conform artikel 5.1b Vb aangepast.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

Naar boven