TOELICHTING
1. Doel en aanleiding
ZLTO heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken verzocht om Japanse haver (Avena
strigosa) toe te voegen aan de lijst van wettelijk toegestane vanggewassen na de teelt
van maïs. Dit verzoek is voorgelegd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM)
met de vraag het te beoordelen.
CDM concludeert dat er geen redenen zijn om het grasachtige gewas Japanse haver uit
te sluiten als vanggewas. Uit onderzoeken blijkt dat dit gewas bij de gebruikelijke
inzaai tot begin september, qua stikstofopname zeker niet onderdoet voor de gewassen
die al op de lijst van wettelijk toegelaten vanggewassen staan. Bij latere inzaai
zal de stikstofopname wel aanzienlijk minder zijn dan uit de beschikbare onderzoeksgegevens
naar voren komt. Maar ook dan zal Japanse haver, mede vanwege de goede kiemkracht,
in staat zijn minstens de hoeveelheid stikstof uit de bodem te halen die andere vanggewassen
uit de bodem halen.
In het verzoek van ZLTO wordt in overweging gegeven om als uiterste inzaaimoment 1 oktober
te nemen. CDM gaat daarop in en adviseert om, net als voor de reeds aangewezen vanggewassen,
niet te eisen dat maïs voor een bepaalde datum geoogst moet zijn en het vanggewas
voor 1 oktober gezaaid moet zijn. Dit advies is overgenomen en in de regeling is geen
voorschrift opgenomen om voor een bepaalde datum Japanse haver in te zaaien.
Japanse haver kan bevriezen en is dus vorstgevoelig. Daarover zijn echter onvoldoende
onderzoeksgegevens. Bronnen zijn niet eensluidend over de mate van vorstgevoeligheid.
Het oordeel daarover loopt van vorstgevoelig tot beperkt vorstgevoelig. In vergelijking
met bladrammenas, dat op de lijst van vanggewassen staat en waarvan bekend is dat
het vorstgevoelig is, kan met een grote mate van zekerheid worden gesteld dat Japanse
haver niet gevoeliger is voor vorst.
ZLTO voert in haar verzoek aan dat Japanse haver een aaltjesbeheersende werking bezit.
Dit argument speelt echter geen criterium om dit gewas wel of niet toe te staan als
vanggewas. Wel is het een gunstige eigenschap die telers kunnen benutten om bij aanwezigheid
van het aaltje Pratylenchus penetrans in de bodem te voorkomen dat de populatie van
dit aaltje zich verder uitbreid. Het aaltje Meloidogyne chitwoodi kan zich wel op
Japanse Haver vermeerderen; een kortere groeiperiode, zoals die na maïs, verkleint
echter de vermeerderingskansen.
Alle onderzoeken met Japanse Haver hebben betrekking op situaties waarin het gewas
tussen eind juli en begin september gezaaid werd. Bij gebruik van Japanse Haver als
vanggewas na maïs wordt later gezaaid en zou de groeiperiode 4-8 weken korter duren.
De potentiële N-opname is in dat geval 40–80 kg N per ha lager, maar deze is vergelijkbaar
met andere vanggewassen na maïs. Omdat de gewaardeerde eigenschappen van Japanse Haver
voor wat betreft aaltjes niet berusten op een dodend effect maar op het onvermogen
van Pratylenchus penetrans om zich op Japanse Haver te vermeerderen, doet (ver)late
zaai niets af aan die eigenschap van het gewas.
2. Regeldruk
Qua regeldruk verandert er niets. Ook in de uitvoering en de handhaving zijn er geen
veranderingen.
3. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2015. Voor wat betreft de datum van inwerkingtreding
wordt dan ook gehandeld conform het beleid inzake de vaste verandermomenten. Voor
wat betreft de inwerkingtredingstermijn van twee maanden wordt hiervan afgeweken.
Dat is in dit geval gerechtvaardigd, omdat de betrokken partijen gebaat zijn bij spoedige
inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma