Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 3 september 2015, nr. 2015-0000044093, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Parlementaire Geschiedenis (Subsidieregeling Parlementaire Geschiedenis 2015)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, 20 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. Stichting:

de Stichting Parlementaire Geschiedenis.

Artikel 2

  • 1. De minister kan aan de Stichting subsidie verstrekken voor het doen van onderzoek en het verzorgen van publicaties in het kader van de parlementaire geschiedenis van Nederland alsmede voor uiteenlopende valoriserende activiteiten die voortvloeien uit het onderzoek, zoals spreken op nationale en internationale congressen en het schrijven van artikelen.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

Artikel 4

  • 1. De Stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 31 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Ook indien de subsidie, bedoeld in artikel 2, hoger is dan € 125.000, zijn de bepalingen van het Kaderbesluit BZK-subsidies inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing.

  • 3. De aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring als bedoel in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening uitbetaald.

Artikel 6

Een subsidie die is verleend op grond van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2015 en vervalt met ingang van 1 januari 2020.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting Parlementaire Geschiedenis 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, er ook sancties volgen. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De subsidiëring van de Stichting Parlementaire Geschiedenis was tot nog toe uitsluitend gebaseerd op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Aangezien het een jaarlijks terugkerende subsidie betreft, is het wenselijk de subsidierelatie in een ministeriële regeling te verankeren en daarmee onder de werking van het nieuwe subsidiekader van BZK te brengen. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is overigens geen inhoudelijke wijziging in de subsidierelatie beoogd. De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk, althans vloeien er geen extra administratieve lasten voor de stichting uit voort ten opzichte van de subsidiëring zoals die voorheen plaatsvond op basis van de rijksbegroting.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten de subsidie kan worden aangewend. De subsidie kan onder meer worden aangewend voor onderzoek in het kader van de serie Parlementaire geschiedenis van Nederland na 1945 en voor het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis dat jaarlijks wordt uitgegeven.

Artikel 3

De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de Stichting Parlementaire Geschiedenis de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Ingevolge artikel 4, eerste lid, moet de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk op 31 oktober hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 31 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 31 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement (arrangement 1) betreft subsidies lager dan € 25.000 (artikel 16 van het Kaderbesluit); het iets zwaardere arrangement (arrangement 2) heeft in beginsel betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (artikel 17 van het Kaderbesluit) en voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit). Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit kan bij ministeriële regeling echter worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken.

De subsidie ten behoeve van de Stichting Parlementaire Geschiedenis omvat in beginsel een groter bedrag dan € 125.000 en valt daarom onder arrangement 3. Gelet op de ervaringen met de stichting in het verleden volstaan echter de regels voor subsidies voor subsidies tussen € 25.000 en € 125.000 (arrangement 2). Dit is geregeld in artikel 4, tweede lid. Een subsidie volgens arrangement 2 wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag (lump sum) of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid. Bij de verstrekking van de subsidie wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gedaan. Daarbij moet worden aangetoond dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Omdat voor subsidies lager dan € 125.000 geen controleverklaring kan worden gevraagd, is in artikel 4, derde lid van deze regeling bepaald dat ook voor de onderhavige subsidie geen controleverklaring is vereist.

Artikel 7

In aanwijzing 6A van het USK zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een subsidieregeling een einddatum bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling per 1 januari 2020 vervalt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven