TOELICHTING
ALGEMEEN
Met de onderhavige regeling wordt ter uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum
arbeidsbeperkten een nieuw hoofdstuk 3a in de Regeling Wfsv ingevoegd. Dit hoofdstuk
heeft betrekking op:
-
• Indeling sectoren;
-
• Gemiddeld aantal verloonde uren werkzame arbeidsbeperkten;
-
• Monitoring banenafspraak;
-
• Ingeleende arbeidskrachten;
-
• De nadere bepaling variabelen quotumpercentage.
Tevens worden de Regeling statistiek Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 en de Regeling
uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken aangepast ten behoeve van een
juiste doelgroepregistratie en de nulmeting en monitoring van de banenafspraak.
Tot slot wordt in de Regeling SUWI in hoofdstuk 3 een paragraaf toegevoegd over de
gegevensverstrekking doelgroepregistratie.
Regeling Wfsv
Indeling sectoren
In het sociaal akkoord van 11 april 2013 hebben het kabinet en de sociale partners
een afspraak gemaakt over het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking.
Werkgevers in de marktsector (inclusief zorg) stellen zich garant voor 100.000 extra
banen. In aanvulling daarop stelt de overheid zich garant voor 25.000 extra banen.
Doordat er voor de marktsector en de overheidssector separate afspraken zijn gemaakt,
kunnen er twee afzonderlijke quota worden geactiveerd, als deze sectoren de afgesproken
extra banen niet realiseren. Eén voor de marktsector en/of één voor de overheid.
Voor een goede werking van de banenafspraak, de monitoring daarvan en voor de quotumheffing
is derhalve een duidelijke vaststelling nodig van de sector markt en de sector overheid.
In overleg met het ministerie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
kiest het kabinet ervoor om voor de indeling markt versus overheid uit te gaan van
de afbakening van de overheid zoals die geldt sinds de Organisatiewet sociale verzekeringen
1952 en de afbakening zoals die geldt langs de lijn van het pensioenfonds ABP. De
minister van BZK is, via de Wet privatisering ABP, verantwoordelijk voor de bepaling
van de kring van overheidswerkgevers in de zin van de pensioenregeling en, daaraan
gekoppeld, de WW. Deze afbakening sluit het beste aan bij de verantwoordelijkheid
van de minister van BZK als coördinerend minister voor de arbeidszaken van de publieke
sector. Het onderscheidend criterium voor de indeling in markt dan wel overheid is
hiermee of een werkgever premieplichtig is aan een sectorfonds of aan het Uitvoeringsfonds
overheid (Ufo).
In de praktijk komt het zelden voor dat werkgevers overgaan van sector overheid naar
sector markt (de overstap van markt naar overheid is niet meer mogelijk met ingang
van 1 juli 2014). Er wordt jaarlijks gemonitord of er werkgevers overgaan van de sector
overheid naar markt. Indien er in een jaar werkgever(s) van sector zijn gewisseld,
bekijkt het kabinet in overleg met werkgeverspartijen uit beide sectoren hoe met deze
wisseling om te gaan.
Gemiddeld aantal verloonde uren arbeidsbeperkten
Het doel van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om extra banen te
creëren voor mensen uit de doelgroep. Hierbij is een goede definitie van het begrip
‘baan’ van evident belang. Gewaarborgd moet worden dat het om betekenisvolle arbeidsrelaties
gaat. Het kabinet wil voorkomen dat bijvoorbeeld dienstbetrekkingen van enkele uren
als een volledige baan meetellen. Dan wordt immers het doel, mensen naar vermogen
laten participeren, niet bereikt. Een baan wordt daarom uitgedrukt in een aantal verloonde
arbeidsuren. Het kabinet gaat hierbij uit van het aantal uren dat mensen uit de doelgroep
gemiddeld werken, zoals dat blijkt uit de data van de nulmeting. Op basis van de nulmeting1 is het gemiddeld aantal verloonde uren voor een baan van iemand uit de doelgroep
vastgesteld op 25,50 uur per week. Dit is gelijk aan 1.331 verloonde uren op jaarbasis
(25,5 uur per week / 5 dagen x 261 dagen). Voor de maand december komt dit neer op
110,92 verloonde uren (1.331 uur per jaar / 12 maanden).
In tegenstelling tot de premieheffing voor de werknemersverzekeringen waarbij een
jaar wordt gesteld op 260 dagen, wordt voor de monitoring van de banenafspraak en
de quotumheffing uitgegaan van 261 dagen.
Monitoring banenafspraak
In de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten wordt uitgegaan van een opbouw
tot 100.000 extra banen bij werkgevers in de markt (in 2025) en tot 25.000 extra banen
bij de overheid (in 2023). Voor de monitoring tijdens de banenafspraak wordt aan het
eind van ieder jaar bekeken of het aantal extra afgesproken banen op macroniveau ook
werkelijk is gecreëerd. Voor de banenafspraak gaat het daarbij om de extra banen bij
alle werkgevers in de markt en in de overheid, ongeacht de grootte van de werkgever.
Dit wordt gemeten middels een peilmoment (het totaal aantal verloonde uren in december
van een jaar wordt jaarlijks afgezet tegen het totaal aantal verloonde uren in december
tijdens de nulmeting). Voordeel van dit peilmoment is dat in december zichtbaar wordt
of deze extra banen er op dat moment ook werkelijk zijn. Daarnaast is het kabinet
met UWV in overleg over tussentijdse peilmomenten om te zien hoe de banenafspraak
vordert door het jaar heen.
Indien de quotumheffing wordt geactiveerd, wordt per individuele werkgever met 25
of meer werknemers (uitgedrukt in verloonde uren) bekeken of het aantal verloonde
uren van mensen uit de doelgroep in een jaar boven of onder het quotumpercentage ligt.
Dit vereist een nauwkeurigere berekening dan tijdens de banenafspraak en daarom hanteert
het kabinet tijdens de quotumheffing een stroommeting in plaats van een peilmoment.
De nauwkeurigheid van een stroommeting is om twee redenen noodzakelijk:
-
1) Er zit mogelijk een heffing voor individuele werkgevers aan vast met bezwaar en beroep
mogelijkheden.
-
2) Het quotum is op microniveau (individueel werkgeversniveau). Werkgevers zouden bij
hanteren van een peilmoment makkelijker aan hun verplichting kunnen voldoen, zonder
dat er daadwerkelijk structureel extra banen beschikbaar komen (een werkgever neemt
bijvoorbeeld alleen mensen uit de doelgroep in december aan en voldoet dan aan het
quotumpercentage).
In onderhavige regeling wordt het aantal banen uit de nulmeting vastgesteld en uitgedrukt
in verloonde uren per maand (tijdvak december). Uit de nulmeting blijkt dat het aantal
verloonde uren van mensen uit de doelgroep binnen de sector overheid 1.055.474 uren
bedraagt en binnen de markt 6.914.491 uren bedraagt. Dit aantal verloonde uren is
nog niet gecorrigeerd voor uitgeleende arbeidskrachten. Deze tellen niet mee bij de
uitlenende sector, maar bij de inlenende sector.
Als we de nulmeting corrigeren voor de inleenverbanden (inleenverbanden meetellen
bij de sector van de werkgever die de werknemer heeft ingeleend) dan bedraagt het
aantal verloonde uren binnen de sector overheid 1.385.098 en binnen de markt 6.584.867.
In de brief over de nulmeting van 19 december 20142 zijn de resultaten van de nulmeting uitgebreid toegelicht.
Voor de jaarlijkse monitoring is voor elk jaar het cumulatief aantal extra banen uitgedrukt
in verloonde uren in december zoals afgesproken bij de banenafspraak (aantal banen
bij de banenafspraak vermenigvuldigd met 110,92 uur). Dit wordt in één keer gedaan
voor de volledige periode van de banenafspraak. Dit leidt voor de markt en de overheid
tot onderstaande tabellen.
Voor de beoordeling of de banenafspraak is gerealiseerd, wordt de realisatie van het
extra aantal verloonde uren ten opzichte van de nulmeting afgezet tegen de cumulatieve
reeks uitgedrukt in verloonde uren zoals opgenomen in deze tabellen.
Tabel: te realiseren aantal banen overheid uitgedrukt in verloonde uren
Jaar
|
cumulatief aantal extra banen overheid
|
extra banen overheid uitgedrukt in aantal verloonde uren december
|
2015
|
3.000
|
332.760
|
2016
|
6.500
|
720.980
|
2017
|
10.000
|
1.109.200
|
2018
|
12.500
|
1.386.500
|
2019
|
15.000
|
1.663.800
|
2020
|
17.500
|
1.941.100
|
2021
|
20.000
|
2.218.400
|
2022
|
22.500
|
2.495.700
|
2023
|
25.000
|
2.773.000
|
2024
|
25.000
|
2.773.000
|
2025 en verder
|
25.000
|
2.773.000
|
Tabel: te realiseren aantal banen markt uitgedrukt in verloonde uren
Jaar
|
cumulatief aantal extra banen markt
|
extra banen markt uitgedrukt in aantal verloonde uren december
|
2015
|
6.000
|
665.520
|
2016
|
14.000
|
1.552.880
|
2017
|
23.000
|
2.551.160
|
2018
|
31.000
|
3.438.520
|
2019
|
40.000
|
4.436.800
|
2020
|
50.000
|
5.546.000
|
2021
|
60.000
|
6.655.200
|
2022
|
70.000
|
7.764.400
|
2023
|
80.000
|
8.873.600
|
2024
|
90.000
|
9.982.800
|
2025 en verder
|
100.000
|
11.092.000
|
Ingeleende arbeidskrachten
Het meetellen van inleenverbanden3 vergroot de mogelijkheden voor werkgevers om invulling te geven aan het beschikbaar
stellen van extra banen voor mensen uit de doelgroep. Voor de nulmeting en monitoring
van de banenafspraak is het niet noodzakelijk om inleenverbanden op individueel werkgeversniveau
te monitoren. Dit maakt het mogelijk om gedurende de periode van de banenafspraak
te werken met een minder fijnmazig systeem dan tijdens de quotumheffing. Als het quotum
is geactiveerd, wordt per individuele werkgever met 25 of meer werknemers (uitgedrukt
in verloonde uren) berekend of wordt voldaan aan het quotum en zo nodig een quotumheffing
opgelegd. Dit betekent dat er op dat moment gegevens nodig zijn op individueel werkgeversniveau.
Tijdens de periode van de banenafspraak kan echter worden volstaan met gegevens waarbij
op macroniveau wordt gekeken of mensen uit de doelgroep worden ingeleend door de sector
overheid dan wel niet-overheid.
In de regeling is bepaald dat voor de nulmeting en de jaarlijkse monitor van de banenafspraak
mensen uit de doelgroep die aan een werkgever ter beschikking zijn gesteld, meetellen
bij de inlenende sector en niet meetellen bij de uitlenende sector.
Samen met betrokken partijen (sociale partners, de uitzendbranche, de Wsw-sector,
UWV en de Belastingdienst) is uitgewerkt hoe dit tijdens de periode van de banenafspraak
vormgegeven wordt. Op basis van de polisadministratie en het doelgroepregister wordt
jaarlijks het totaal aantal banen van mensen uit de doelgroep in de sector overheid
onderscheidenlijk de sector niet-overheid vastgesteld. Voor de monitoring of de extra
banen zijn gerealiseerd wordt dit aantal banen afgezet tegen het aantal banen uit
de nulmeting. Deze aantallen zijn gebaseerd op de formele werkgever.
Deze initiële meting wordt gecorrigeerd voor de inleenverbanden. De uitgeleende Wajongers,
Wsw-detacheringen en (in de toekomst) ook mensen die onder de Participatiewet vallen,
worden door UWV uit deze meting gehaald en daarmee niet meegeteld bij hun formele
(uitlenende) werkgever en dus ook niet bij de sector waartoe deze werkgever behoort.
Door een jaarlijks vast te stellen verdeelsleutel worden de uitgeleende mensen uit
de doelgroep vervolgens verdeeld over beide sectoren. Deze verdeelsleutel wordt vastgesteld
middels aanvullend onderzoek onder de mensen uit de doelgroep die zijn uitgeleend
dan wel door onderzoek onder de uitlenende werkgevers.
De hierboven beschreven correctie voor inleenverbanden tijdens de banenafspraak kent
dus de volgende twee fases:
Groot voordeel van dit systeem op macroniveau is dat er slechts beperkt additionele
administratieve lasten zijn omdat gebruik wordt gemaakt van bestaande gegevensbestanden
met een beperkte extra uitvraag.
Voor de monitoring van het aantal extra Wsw-detacheringen geldt daarbij het volgende.
Met partijen (FNV, VNO-NCW en VNG) is afgesproken dat extra Wsw-detacheringen alleen
meetellen tot het aantal nieuwe voorzieningen beschut werk dat is gecreëerd. Deze
herbezettingvoorwaarde wordt in een separate ministeriele regeling nader uitgewerkt.
Mocht het quotum geactiveerd worden dan geldt deze beperking voor het meetellen van
extra Wsw-detacheringen niet meer en tellen alle Wsw-detacheringen mee.
Nadere bepaling variabelen quotumpercentage
Indien uit de monitoring blijkt dat de banenafspraak niet is gerealiseerd, dan kan
na overleg met sociale partners en gemeenten de quotumregeling geactiveerd worden.
In deze regeling wordt een quotumpercentage berekend waaraan individuele werkgevers
moeten voldoen. Hierbij geldt dat voor de marktsector en de overheid afzonderlijk
wordt beoordeeld of de banenafspraak is gerealiseerd en zo niet, welk quotumpercentage
gaat gelden. Bij de berekening van het quotumpercentage gaat het om de verhouding
tussen het aantal banen dat conform de banenafspraak moet worden ingevuld door mensen
uit de doelgroep ten opzichte van het totale aantal banen in de sector markt onderscheidenlijk
de sector overheid. Deze banen worden wederom uitgedrukt in verloonde uren.
De formule voor de vaststelling van het quotumpercentage ziet er als volgt uit:
A
|
staat voor
|
Aantal banen doelgroep nulmeting werkgevers met 25 of meer medewerkers.
|
B
|
staat voor
|
Aantal extra banen dat meetelt voor de berekening (= aantal extra banen van 2014 t/m
jaar t-1 + 50% banen jaar t).
|
C
|
staat voor
|
Gemiddeld aantal verloonde uren van de doelgroep (dit is vastgesteld aan de hand van
de nulmeting).
|
D
|
staat voor
|
Totaal aantal banen werkgevers met 25 of meer werknemers.
|
E
|
staat voor
|
Gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer bij deze werkgevers met 25 of meer
werknemers.
|
In deze regeling worden de variabelen uit de formule voor de berekening van het quotumpercentage
nader gedefinieerd. Met de invulling van de variabelen A tot en met E is de formule
zoals opgenomen in artikel 38f, tweede lid van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten
nog niet volledig ingevuld. Aan de formule zijn twee variabelen toegevoegd die betrekking
hebben op een uitbreiding van de doelgroep met personen die vallen onder de Participatiewet
met een arbeidsbeperking die is ontstaan voor de leeftijd van 18 jaar en die zonder
voorziening niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen, maar met voorziening
wel het WML kunnen verdienen. Deze variabelen (F en G) worden conform artikel 38f,
vierde lid van de wet ingevuld bij nader op te stellen algemene maatregel van bestuur.
Variabele A
Het aantal banen uit de nulmeting (variabele A) wordt bepaald door het totaal aantal
verloonde uren op jaarbasis zoals dat blijkt uit de nulmeting, onderscheidenlijk de
sector overheid en sector markt, te delen door het gemiddeld aantal verloonde uren
van de doelgroep. In tegenstelling tot de monitoring wordt voor variabele A voor de
berekening van het quotumpercentage uitsluitend uitgegaan van het aantal banen uit
de nulmeting bij grote werkgevers (met 25 of meer werknemers). Als voor variabele
A ook het aantal banen voor arbeidsbeperkten bij kleine werkgevers zou worden meegenomen
dan werkt dit door in het quotumpercentage. Omdat alleen grote werkgevers quotumplichtig
zijn, is dit niet wenselijk. Zonder rekening te houden met inleenverbanden leidt dit
tot de volgende tabel.
Sector
|
Uren uit nulmeting bij kleine werkgevers
|
Uren uit nulmeting bij grote werkgevers
|
Totaal uren nulmeting exclusief uren inleenverbanden
|
Overheid
|
11.745
|
436.472
|
448.217
|
Markt
|
1.433.327
|
2.184.748
|
3.618.076
|
Bij de vaststelling van variabele A moet voor de berekening van het quotumpercentage
tevens rekening worden gehouden met mensen uit de doelgroep die worden ingeleend.
Deze mensen tellen niet mee bij de uitlenende sector, maar bij de inlenende sector.
Ook hierbij geldt dat het moet gaan om ingeleende werknemers door grote werkgevers.
Uit het onderzoek naar de verdeelsleutel voor de inleenverbanden blijkt uit een representatieve
steekproef dat van het totaal aantal verloonde uren van inleenverbanden 24,0% is ingeleend
door de overheid en 76,0% is ingeleend door de markt. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek
dat binnen de overheid voor 97,8% van deze uren bij grote werkgevers wordt verloond.
Binnen de markt ligt dit percentage op 58,7%.
Dit leidt tot de volgende berekening:
Sector
|
Uren nulmeting inleenverbanden totaal
|
Uren nulmeting inleenverbanden bij grote werkgevers
|
Overheid
|
936.881 (24,0%)
|
916.269 (97,8%)
|
Markt
|
2.966.791 (76,0%)
|
1.741.506 (58,7%)
|
Dit leidt tot het volgende totaaloverzicht.
Sector
|
Uren uit nulmeting bij grote werkgevers
|
Uren uit nulmeting inleenverbanden bij grote werkgevers
|
Totaal uren nulmeting bij grote werkgevers
|
Overheid
|
436.472
|
916.269
|
1.352.741
|
Markt
|
2.184.748
|
1.741.506
|
3.926.254
|
Om het aantal banen vast te stellen zoals dat voor variabele A moet worden aangehouden,
moet het totaal aantal uren worden gedeeld door het aantal uren dat iemand uit de
doelgroep gemiddeld werkt. Het gemiddeld aantal arbeidsuren van iemand uit de doelgroep
is vastgesteld op 110,92 uur per maand.
Het aantal banen dat voor variabele A wordt aangehouden, wordt berekend in onderstaande
tabel.
Sector
|
Totaal uren nulmeting bij grote werkgevers
|
Uren per maand
|
Aantal banen nulmeting bij grote werkgevers (variabele A)
|
Overheid
|
1.352.741
|
110,92
|
12.196
|
Markt
|
3.926.254
|
110,92
|
35.397
|
Variabele B
Het aantal extra banen dat meetelt voor de berekening van het quotumpercentage (variabele
B) wordt eerst vanaf 2017 ingevuld, aangezien de quotumheffing niet eerder dan per
kalenderjaar 2017 kan worden geactiveerd. Variabele B wordt afgeleid van het aantal
extra banen voor arbeidsbeperkten bij werkgevers dat dient te worden gerealiseerd
vanaf het kalenderjaar 2015 voor de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.
Daarbij wordt voor de vaststelling van het quotumpercentage rekening gehouden met
het feit dat werkgevers gedurende het betreffende kalenderjaar de tijd hebben om het
extra aantal banen te realiseren. Dit wordt gedaan door uit te gaan van een gewogen
gemiddelde waarbij de extra banen uit het betreffende kalenderjaar voor 50% worden
meegeteld.
Variabele C
Net als bij de bepaling van het quotumtekort, wordt bij de berekening van het quotumpercentage
het gemiddeld aantal verloonde uren van iemand uit de doelgroep (variabele C) vastgesteld
op 1.331 verloonde uren op jaarbasis.
Variabele D
Het totaal aantal banen van werkgevers met 25 of meer werknemers (variabele D) wordt
jaarlijks vastgesteld wanneer het quotumpercentage voor het volgende jaar bekend wordt
gemaakt. Op die manier kan gebruik worden gemaakt van de meest recente cijfers en
sluiten we met de berekening van het quotumpercentage zoveel mogelijk aan bij de situatie
op de arbeidsmarkt. Hierdoor zal het aantal banen dat middels het quotumpercentage
gerealiseerd wordt zoveel als mogelijk aansluiten bij het aantal extra banen uit de
banenafspraak.
Variabele E
Bij de berekening wordt het aantal verloonde uren (variabele E) op jaarbasis vastgesteld
op 1.623 verloonde uren (31,1 / 5 dagen x 261 dagen). Jaarlijks wordt het aantal banen
bij werkgevers met 25 of meer werknemers (variabele D) berekend door het totaal aantal
verloonde uren bij deze werkgevers te delen door 1.623.
Het aldus berekende quotumpercentage zal jaarlijks in het kalenderjaar voorafgaand
aan het kalenderjaar waarover het quotumpercentage wordt toegepast bekend worden gemaakt.
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer
Tijdens de periode van de banenafspraak wordt jaarlijks bij ministeriële regeling
de uitkomst van de monitoring kenbaar gemaakt. Daarbij wordt tevens kenbaar gemaakt
of de cumulatieve extra banen in het betreffende kalenderjaar zijn gerealiseerd. Vanaf
het moment dat de quotumheffing geactiveerd zou moeten gaan worden, zal jaarlijks
een ministeriële regeling worden opgesteld waarin (de berekening van) het quotumpercentage
voor het volgende kalenderjaar kenbaar wordt gemaakt.
Uiterlijk 4 weken voorafgaand aan de publicatie van deze ministeriële regelingen zal
de Tweede Kamer schriftelijk worden geïnformeerd over de inhoud.
Regeling statistiek Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015
UWV ontwerpt en beheert een doelgroepregister. Dit doelgroepregister wordt onder meer
gebruikt voor de nulmeting en de monitoring van de banenafspraak. Het is daarom van
belang dat alle personen die tot de doelgroep van de banenafspraak en een eventueel
quotum behoren, in dit doelregister zijn opgenomen. In artikel 3.4 van het Besluit
SUWI is geregeld dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevoegd is om
gegevens die hij verkrijgt van gemeenten (ook via tussenkomst van het CBS) en die
nodig zijn voor de vulling van het doelgroepregister, de nulmeting en de monitoring
aan UWV te leveren. In deze regeling wordt bepaald welke gegevens in dat kader aan
UWV mogen worden geleverd. Het betreft de gegevens over de mensen die werkzaam zijn
op ID- en WIW-banen.
Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008
UWV ontwerpt en beheert een doelgroepregister. Dit doelgroepregister wordt onder meer
gebruikt voor de nulmeting en de monitoring van de banenafspraak.
Mensen met een Wsw-indicatie behoren tot de doelgroep voor de banenafspraak en het
quotum, maar tellen slechts mee indien zij in dienst zijn bij een reguliere werkgever
(begeleid werken) of als zij vanuit de Wsw zijn gedetacheerd bij een reguliere werkgever
(Wsw-detachering4).
Om hiermee rekening te kunnen houden, heeft UWV een aantal gegevens nodig die worden
geleverd voor de statistiek sociale werkvoorziening. De organisatie Panteia verzorgt
deze Wsw-statistiek. In deze regeling wordt bepaald dat Panteia de benodigde gegevens
aan UWV mag verstrekken, voor zover deze nodig zijn voor de uitvoering van de Wet
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten.
Regeling SUWI; gegevensverstrekking aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK)
In deze regeling is geregeld dat UWV gegevens levert aan de minister van BZK. De minister
van BZK heeft een coördinerende rol met betrekking tot het personeelsbeleid van de
overheid. De minister van BZK ontvang gegevens van UWV waarmee de ontwikkelingen met
betrekking tot de banenafspraak binnen de overheid gevolgd kunnen worden. Dit stelt
de minister van BZK in staat zo nodig gerichte maatregelen te treffen.
Financiële consequenties
De financiële consequenties van alle lagere regelgeving bij de Wet banenafspraak en
quotum arbeidsbeperkten zijn opgenomen in de toelichting op het Besluit tot wijziging
van enkele ministeriële regelingen in verband met de uitvoering van de Wet banenafspraak
en quotum arbeidsbeperkten. Hiervoor is gekozen omdat het besluit en deze regeling
onderling nauw met elkaar samenhangen.
Regeldruk
In deze regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van de Wet banenafspraak
en quotum arbeidsbeperkten. Net zoals al beschreven in het algemeen deel van de toelichting
bij deze Wet geldt dat regeldruk zich pas gaat voordoen op het moment dat de quotumheffing
daadwerkelijk wordt geactiveerd. Zolang werkgevers de in het sociaal akkoord afgesproken
extra banen in de markt en bij de overheid jaarlijks realiseren, zal de quotumregeling
op non-actief blijven. De banenafspraak is een vrijwillige afspraak tussen sociale
partners en het kabinet. Er is geen sprake van directe regeldruk die voortvloeit uit
wet -en regelgeving.
Als besloten wordt het quotum te activeren, dan zorgt dit voor regeldruk voor werkgevers
en mensen uit de doelgroep vanuit de overheid. Het grootste deel van deze regeldruk
is al in paragraag 6.3 van de memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en
quotum arbeidsbeperkten in kaart gebracht. Dit stuk beschrijft welke extra regeldruk
voortkomt uit de bepalingen in deze regeling. Deze bepalingen betreffen in de meeste
gevallen nadere uitwerking en deze regeling leidt slechts in beperkte mate tot extra
verplichtingen en regeldruk. Voor de bepalingen in deze regeling betreft dit het meetellen
van inleenverbanden tijdens de periode van banenafspraak.
Inleenverbanden gedurende banenafspraak
Voor de monitoring van de banenafspraak is het niet noodzakelijk om inleenverbanden
op individueel werkgeversniveau te monitoren. Hier is alleen de indeling overheid
/ niet-overheid waarin ingeleende mensen uit de doelgroep werken van belang. Daarom
is ervoor gekozen dit vast te stellen middels een aanvullend onderzoek. Bij dit onderzoek
worden zoveel mogelijk gegevens uit bestaande registraties en statistieken gebruikt.
Middels dit onderzoek worden de ingeleende mensen uit de doelgroep jaarlijks verdeeld.
Groot voordeel van dit systeem op macroniveau is dat er geen additionele administratieve
lasten zijn omdat gebruik wordt gemaakt van bestaande gegevensbestanden eventueel
met een beperkte extra uitvraag.
Voor het geval de quotumheffing geactiveerd zou moeten worden, zijn op verzoek van
sociale partners, de uitzendbranche en de Wsw-sector, betrokken partijen bezig een
systeem op te zetten dat het mogelijk maakt om tijdens de quotumheffing ingeleende
arbeidskrachten mee te tellen bij de inlenende werkgever. Dit systeem zal naar verwachting
gepaard gaan met extra regeldruk omdat niet volstaan kan worden met bestaande gegevensbestanden.
Zodra hiervoor een werkend systeem is opgezet, zal dit nader worden uitgewerkt in
lagere regelgeving. Op dat moment zal de regeldruk nader in beeld worden gebracht.
Ontvangen commentaren en adviezen
Deze regeling alsmede het besluit5 zijn gezamenlijk op uitvoeringsaspecten beoordeeld door de Belastingdienst, UWV,
VNG en het Uitvoeringspanel gemeenten. Het Adviescollege toetsing administratieve
lasten (Actal) heeft een advies uitgebracht ten aanzien van de administratieve lasten
/ regeldruk. De Inspectie SZW heeft het besluit en de regeling bezien op toezichtbaarheid.
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft een advies uitgebracht ten aanzien
van de privacy-aspecten. Ook het College van de Rechten van de Mens heeft het besluit
en de regeling beoordeeld. Hieronder gaan we in op de reacties die betrekking hebben
op deze regeling.
Belastingdienst
De Belastingdienst concludeert dat de regeling uitvoerbaar is. De Belastingdienst
concludeert dat de oplossing om inleenverbanden mee te kunnen tellen bij de sector
van de inlenende werkgever buiten de loonaangifte is vormgegeven en er daarmee geen
rol voor hen is weggelegd.
UWV
UWV acht de regeling uitvoerbaar en plaatst de volgende opmerkingen.
UWV geeft aan dat de levering van gegevens aan het onderzoeksbureau ten behoeve van
het vaststellen van een verdeelsleutel ten aanzien van inleenverbanden uitvoerbaar
is, maar dat mogelijk voor de gegevenslevering onvoldoende juridische grondslag bestaat.
De lagere regelgeving is hierop aangepast. Aan artikel 3.4 zoals opgenomen in het
besluit is een nieuw derde lid toegevoegd waarmee de bevoegdheid van UWV om gegevens
aan een onderzoeksbureau te leveren, wordt geregeld.
UWV wijst erop dat voor de nulmeting en monitoring gemeten wordt met een peilmoment
over de maand december van enig kalenderjaar, terwijl de regelgeving jaartotalen hanteert.
De lagere regelgeving is hierop aangepast.
UWV stelt voor om in geval het quotum geactiveerd wordt, werkgevers al vroegtijdig
in het kalenderjaar waarin de heffing wordt berekend, te informeren over de gegevens
waarop een eventuele heffing zal worden gebaseerd. Tevens stelt UWV voor om samen
met SZW te onderzoeken welke aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden om het
aantal bezwaarzaken te verminderen. Net als UWV hecht de regering aan een soepel lopend
uitvoeringsproces waarbij het aantal bezwaarzaken zo beperkt mogelijk blijft. Graag
gaat de regering daarom met UWV in gesprek om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken.
Daarbij zal ook de Belastingdienst worden betrokken, aangezien de Belastingdienst
de heffing aan werkgevers oplegt.
UWV geeft verschillende malen aan dat het belangrijk is om werkgevers op een goede
manier te informeren over de banenafspraak en al haar facetten. De regering onderschrijft
dit belang. Daarom is een overleg gestart met vertegenwoordigers van sociale partners,
UWV, Belastingdienst, VSO (verbond sectorwerkgevers overheid), Oval (branchevereniging
voor onder meer arbodiensten, re-integratiebedrijven en jobcoachorganisaties), Cedris
(vertegenwoordiger sw-sector) en VNG om dit op een goede manier vorm te geven.
VNG
De VNG betrekt in haar bestuurlijke reactie de opmerkingen van het uitvoeringspanel.
De VNG wijst op het belang van een goede communicatie en verzoekt SZW om het communicatieproces
maximaal te ondersteunen. De regering onderschrijft het belang van een goede communicatie.
Daarom is een overleg gestart met vertegenwoordigers van sociale partners, BZK, VSO,
Oval, Cedris en VNG om dit op een goede manier vorm te geven.
De VNG is positief over de mogelijkheid die geboden wordt om inleenverbanden mee te
kunnen tellen bij de sector van de inlenende werkgever voor de periode van de banenafspraak.
De VNG acht het vaststellen van een verdeelsleutel een elegante oplossing. Benadrukt
wordt dat de uitvraag onder uitgeleende mensen van de doelgroep zoveel mogelijk vermeden
moet worden en idealiter verkregen wordt uit bestaande registraties en van de uitlenende
werkgevers. De VNG geeft aan graag betrokken te worden bij de opzet van het onderzoek.
De regering is op dit moment vergevorderd met de aanbesteding van het onderzoek naar
de verdeelsleutel. Uitgangspunt daarbij is dat de gegevensverzameling plaatsvindt
op basis van bestaande registraties en een (beperkte) aanvullende uitvraag bij uitlenende
en inlenende werkgevers. Daarmee wordt voldaan aan het verzoek van de VNG om uitvraag
onder ingeleende mensen uit de doelgroep zoveel mogelijk te beperken. De regering
zal de VNG uitnodigen om deel te nemen aan de begeleidingscommissie.
Het College Bescherming Persoonsgegevens
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) constateert dat in het voorgestelde
artikel 3.30 een uitwerking is opgenomen ten aanzien van de ingeleende arbeidskrachten.
Het CBP merkt daarbij op dat niets is geregeld voor de informatievoorziening aan werkgevers
over ingeleende arbeidskrachten.
De informatievoorziening aan werkgevers is geregeld in het besluit. Artikel 3.3 van
het besluit is verduidelijkt. Zie voor een toelichting de reactie die is opgenomen
in de toelichting bij het besluit.
Actal
Actal adviseert om een goede informatievoorziening aan werkgevers vorm te geven. Zoals
al eerder aangegeven onderschrijft de regering het belang van een goede communicatie
en wordt hierover overleg gevoerd met belanghebbende partijen.
College voor de rechten van de mens en de Inspectie SZW
De reacties van het College van de rechten voor de mens en van de Inspectie SZW zijn
opgenomen in de toelichting bij het ontwerpbesluit.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 3.26)
Een werknemer die werkzaam is in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), of op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet, of die werkzaam is in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen wordt als een arbeidsbeperkte beschouwd. De WIW en het ID-besluit zijn per 1 januari
2004 vervallen maar voor de werknemers die met toepassing van deze regelingen destijds
zijn gaan werken zijn deze regelingen nog steeds van toepassing. Dit is geregeld in
artikel 78d van de Participatiewet. Hierbij is bepaald dat deze dienstbetrekkingen
gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van
de Participatiewet. Dit betekent dat het hierbij gaat om dienstbetrekkingen die door
de gemeenten worden gesubsidieerd. Dergelijke banen worden in de praktijk aangeduid
als WiW-banen en ID-banen. De bepaling brengt met zich mee dat deze arbeidsbeperkten
worden meegeteld bij de monitoring van het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten
en voor de bepaling of er sprake is van een quotumtekort bij een werkgever in het
kader van de quotumheffing. Wanneer de subidieverstrekking door de gemeente wordt
beëindigd, worden deze werknemers niet meer beschouwd als arbeidsbeperkten werkzaam
als WiW’er of in een ID baan. In dat geval is er geen voorziening meer als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet, zodat artikel 78d van
de Participatiewet niet meer van toepassing is.
Met betrekking tot de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de WIW wordt opgemerkt
dat het hierbij gaat om een dienstbetrekking met de gemeente die vervolgens de werknemer
voor het verrichten van arbeid ter beschikking stelt aan een andere (inlenende) werkgever.
Deze categorie arbeidsbeperkten tellen voor de bepaling van het quotumtekort mee bij
de gemeente als formele werkgever tenzij uitvoering is gegeven aan artikel 38g, vierde
lid, van de Wfsv. In dat geval wordt deze categorie betrokken bij de inlenende werkgever.
Met betrekking tot de personen die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de WiW, of die werkzaam zijn in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen geldt dat zij niet door de gemeente zijn uitgeleend maar in dienst zijn van de werkgever
waar zij feitelijk werken.
Artikel I (artikel 3.27)
Voor zowel de monitoring van het aantal werkzame arbeidsbeperkten als voor de vaststelling
van het quotumtekort in het kader van de quotumheffing wordt een onderscheid gemaakt
tussen de sectoren overheid en niet-overheid. In dit artikel is bepaald dat overheidswerkgevers
worden gerekend tot de sector overheid en overige werkgevers tot de sector niet-overheid.
De overheidswerkgever is ingevolge artikel 1, onderdeel r, van de Wfsv de werkgever,
bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet, waarbij de overheidswerkgever
nader is gedefinieerd. In artikel 1, onderdeel q, van de Wfsv is de werkgever gedefinieerd
als de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. In deze wetten
is de werkgever gedefinieerd als de overheidswerkgever, onderscheidenlijk de natuurlijke
persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in diensbetrekking
staan. Gelet op deze definitie is het noodzakelijk om in het eerste lid de overheidswerkgevers
van het begrip werkgever uit te zonderen. Voor de toepassing van de Wfsv is het onderscheid
werkgever en overheidswerkgever in het bijzonder van belang voor de premieverschuldigdheid
van de overheidswerkgever voor het uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo), bedoeld
in hoofdstuk 3, afdeling 3 van de Wfsv. Hierbij wordt aangesloten voor de onderhavige
onderverdeling naar sectoren. Indien een werkgever premieplichtig is voor het Ufo
(eigenrisicodrager voor de WW), dan wordt deze werkgever aangemerkt als overheidswerkgever.
Is dit niet het geval dan wordt de werkgever gerekend tot de sector niet-overheid.
In het tweede lid is een regeling gegeven wanneer een overheidswerkgever tevens premieplichtig
is ten gunste van een sectorfonds op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2 van de Wfsv.
In dat geval wordt deze overheidswerkgever als werkgever die behoort tot de sector
niet-overheid aangemerkt indien van het totaal aantal verloonde uren voor ten minste
de helft is onderworpen aan de premieplicht ten gunste van een sectorfonds.
In het derde lid is geregeld dat de indeling van (overheids)werkgevers in de onderscheiden
sectoren wordt bepaald op basis van de gegevens uit het laatste aangiftetijdvak in
het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarover het quotumtekort wordt berekend.
Deze indeling geldt in het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt berekend.
Artikel I (artikel 3.28)
In artikel 38g, derde lid, van de Wfsv is een formule weergegeven voor de berekening
van het quotumtekort. Variabele D van deze formule heeft betrekking op het gemiddeld
aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten op jaarbasis. In artikel 3.28 is vervolgens
bepaald dat het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten op jaarbasis
afgerond 1.331 verloonde uren bedraagt. Hierbij is een jaar op 261 dagen gesteld.
Verder is hierbij uitgegaan van een werkweek van 25,5 uren en een week is gesteld
op 5 werkdagen. Op maandbasis komt dit neer op 110,9 uur per maand.
Het gemiddeld aantal verloonde uren van arbeidsbeperkten op jaarbasis is ook van betekenis
bij de vaststelling van het quotumpercentage; zie artikel 3.31.
Artikel I (artikel 3.29)
Op grond van artikel 122n, tweede lid, van de Wfsv wordt bij ministeriële regeling
de jaarlijkse toename van het aantal banen voor arbeidsbeperkten ten opzichte van
de nulmeting op 1 januari 2013 bepaald. Hierbij gaat het om arbeidsbeperkten, werkzaam
bij alle werkgevers ongeacht de grootte, als bedoeld in de artikelen 38b, eerste lid,
en 38f, vijfde lid, van de Wfsv. Artikel 38f, vijfde lid, van de Wfsv is uitgewerkt
in artikel 3.26 van de Regeling Wfsv (gelijkgestelde arbeidsbeperkten). De arbeidsbeperkten,
bedoeld in artikel 38b, tweede lid, van de Wfsv worden niet betrokken bij de nulmeting
en de monitoring van de banenafspraak; deze categorie arbeidsbeperkten worden alleen
betrokken bij de vaststelling van de quotumheffing. Voor de monitoring wordt eerst
het aantal banen voor de doelgroep in de desbetreffende sector bepaald op 1 januari
2013 (nulmeting), uitgedrukt in verloonde uren over de maand december 2012. Voor de
banenafspraak gaat het hierbij om alle werkgevers in de betreffende sector, ongeacht
of het gaat om een grote of kleine werkgever. Hieraan is uitvoering gegeven in het
eerste lid van artikel 3.29. Vervolgens wordt per kalenderjaar voor de desbetreffende
sector het aantal extra te realiseren banen voor arbeidsbeperkten bepaald, uitgedrukt
in verloonde uren in december. Hierbij gaat het om een cumulatief oplopende reeks
in de jaren 2015 tot en met 2025. Dit zijn de afspraken die in het sociaal akkoord
zijn gemaakt over het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten. Hieraan is uitvoering
gegeven in het tweede en derde lid van artikel 3.29.
Daarna wordt per kalenderjaar voor de desbetreffende sector het feitelijke aantal
banen bepaald dat voor arbeidsbeperkten is gerealiseerd, uitgedrukt in verloonde uren
in december. Voor het eerst zal in 2016 bekend zijn wat over het kalenderjaar 2015
hier het resultaat van is. In 2015 en volgende kalenderjaren zal artikel 3.29 worden
aangevuld met de cumulatief gerealiseerde banen, uitgedrukt in verloonde uren over
december, voor arbeidsbeperkten in de desbetreffende sector. Gestreefd zal worden
om zo snel mogelijk na het bekend worden van het aantal gerealiseerde banen in het
voorafgaande kalenderjaar dit gegeven door middel van een aanvulling op artikel 3.29
te publiceren.
Tot slot wordt de uitkomst van de vergelijking tussen het aantal afgesproken extra
banen en de extra gerealiseerde banen, uitgedrukt in verloonde uren per december,
voor de desbetreffende sectoren vastgesteld. In 2015 en volgende kalenderjaren zal
artikel 3.29 worden aangevuld met deze vergelijking voor arbeidsbeperkten in de desbetreffende
sector, gelijktijdig met de hiervoor genoemde aanvulling van artikel 3.29.
Indien de uitkomst is dat er in vergelijking met de afspraken in het sociaal akkoord
te weinig extra banen voor arbeidsbeperkten in de desbetreffende sector zijn gerealiseerd,
dan kan op grond van artikel 122n, eerste lid, van de Wfsv worden bepaald dat de quotumheffing
voor de desbetreffende sector wordt geactiveerd.
Artikel I (artikel 3.30)
In dit artikel is een regeling gegeven voor de wijze waarop rekening wordt gehouden
met arbeidsbeperkte werknemers van werkgevers in een bepaalde sector die worden ingeleend
door werkgevers in een andere sector voor de bepaling van de toename van het aantal
banen voor arbeidsbeperkten in de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid.
In artikel 122n, vierde lid, van de Wfsv is geregeld dat bij ministeriële regeling
bepaalde categorieën arbeidsbeperkten die door de werkgever in de sector overheid
of de sector niet-overheid worden uitgeleend, worden aangewezen die meetellen bij
de sector van de inlenende werkgever volgens de regels die bij die regeling worden
gesteld. Deze arbeidsbeperkte werknemers tellen dan niet mee bij de sector van de
werkgever die deze werknemers ter beschikking heeft gesteld.
Bij artikel 3.30 is hier uitvoering aan gegeven. In het eerste lid zijn alle categorieën
arbeidsbeperkten die bij de inlenende werkgever worden ingeleend als zodanig aangewezen.
Dit betekent dat deze ingeleende personen meetellen bij de sector van de werkgever
die deze personen heeft ingeleend en niet meetellen bij de sector van de werkgever
die deze personen heeft uitgeleend. Het gaat hierbij om alle arbeidsbeperkten die
zijn gedefinieerd in artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv en de gelijkgestelde arbeidsbeperkten,
bedoeld in artikel 3.26.
Met betrekking tot de aard van het ter beschikking stellen wordt opgemerkt dat hierbij
gaat om alle vormen van ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Hierbij gaat
het niet alleen om personen die op grond van artikel 690 van Boek 7 van het BW (regeling
uitzendovereenkomst) worden uitgeleend al dan niet met toepassing van een uitzendbeding
als bedoeld in artikel 691, lid 2, van Boek 7 van het BW. Hierbij gaat het om het
ter beschikking stellen van arbeidskrachten in het kader van de uitoefening van beroep
of bedrijf (bijvoorbeeld uitzendbureaus). Artikel 3.30 is ruimer en heeft ook het
oog op werknemers die in dienstbetrekking staan tot de uitlenende werkgever (bijvoorbeeld
op basis van een arbeidsovereenkomst) en die worden uitgeleend aan de inlenende werkgever.
Dus ook wanneer een werkgever, bijvoorbeeld een gemeente, die uiteraard niet het bedrijf
uitoefent van het uitlenen van personeel, een arbeidsbeperkte uitleent dan telt betrokkene
mee bij de bepaling van de toename van het aantal banen in de sector waartoe de inlenende
werkgever behoort.
In het tweede lid is een rekenregel gegeven. Bij de nulmeting van de banenafspraak
wordt het aantal banen gecorrigeerd met het aantal banen van arbeidsbeperkten die
zijn uitgeleend naar een werkgever die behoort tot een andere sector. Hierbij worden
deze banen uitgedrukt in verloonde uren. Dit betekent dat het aantal verloonde uren
die betrekking hebben op de uitgeleende arbeidsbeperkten van de uitlenende werkgever
in mindering worden gebracht van het totaal aantal verloonde uren in de sector waartoe
de werkgever behoort. Vervolgens worden deze uren opgeteld bij het totaal aantal verloonde
uren in de sector waartoe de werkgever behoort waarnaar wordt uitgeleend.
Met betrekking tot de uitvoering van de nulmeting en de monitoring wordt er op gewezen
dat op grond van artikel 38d, zesde lid, van de Wfsv (doelgroepregistratie) het UWV
bevoegd is om gegevens uit de polisadministratie te gebruiken die noodzakelijk zijn
om voornoemde rekenregels te kunnen toepassen. Waar het gaat om de gegevens met betrekking
tot de populatie van de Wsw wordt op grond van artikel 19 van het Besluit uitvoering
sociale werkvoorziening en begeleid werken deze gegevens door de gemeenten aan het
UWV verstrekt.
Artikel I (artikel 3.31)
Op grond van artikel 38f, eerste lid, van de Wfsv worden bij ministeriële regeling
voor het desbetreffende kalenderjaar quotumpercentages voor de verschillende sectoren
vastgesteld. Hierbij gaat het om het percentage van het totaal aantal verloonde uren
bij een werkgever in het desbetreffende kalenderjaar dat moet worden ingevuld door
arbeidsbeperkte werknemers. Deze percentages worden voor elk kalenderjaar vastgesteld
nadat de quotumheffing is geactiveerd. De quotumheffing kan op zijn vroegst voor het
kalenderjaar 2017 geactiveerd worden.
De vaststelling van de quotumpercentages vindt plaats op grond van de berekeningsformule
in het tweede lid van artikel 38f van de Wfsv. De quotumpercentages worden jaarlijks
vastgesteld omdat de uitkomst van de variabelen in de formule van het tweede lid in
de tijd kan veranderen. Bij artikel 3.31 worden de variabelen nader bepaald. De variabelen,
de verschillende elementen in de berekeningsformule, hebben betrekking op het totaal
aantal banen voor arbeidsbeperkten in de desbetreffende sector, het aantal extra te
realiseren banen voor arbeidsbeperkten in de desbetreffende sector, het gemiddeld
aantal verloonde uren van alle arbeidsbeperkten in de sectoren tezamen, het totaal
aantal banen bij werkgevers met 25 of meer werknemers in de desbetreffende sector
en het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer in de sectoren tezamen.
Bij variabele A in de formule gaat het om het totaal aantal banen bij werkgevers waarop
de quotumheffing van toepassing is en die worden vervuld door arbeidsbeperkten op
grond van de nulmeting op 1 januari 2013 in de sector overheid onderscheidenlijk de
sector niet-overheid.
In onderdeel a van artikel 3.31 is voor variabele A bepaald dat het aantal banen wordt
vastgesteld op basis van de nulmeting, rekening houdend met het gemiddeld aantal verloonde
uren van arbeidsbeperkten in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen
overeenkomstig variabele C als bedoeld in onderdeel c (zie hierna); dit aantal uren
is bepaald op 1.331 verloonde uren op jaarbasis. Het aantal banen uit de nulmeting
wordt vastgesteld door de nulmeting uit te drukken in het totaal aantal verloonde
uren van de doelgroep en dit aantal te delen door het gemiddeld aantal verloonde uren
van de totale doelgroep (variabele C). Door het aantal banen uit de nulmeting vast
te stellen op basis van het gemiddeld aantal verloonde uren van de doelgroep (variabele
C) wordt bereikt dat de baan uit de nulmeting (variabele A) in uren gelijk wordt gesteld
aan de extra banen (variabele B). Variabele A wordt voor de sector overheid onderscheidenlijk
de sector niet-overheid vastgesteld.
Bij de vaststelling van het totaal aantal banen vervuld door arbeidsbeperkten in 2013,
voor de desbetreffende sectoren wordt uitgegaan van het totaal aantal verloonde uren
van werkgevers in de sector waarop de quotumheffing van toepassing is (dat betreffen
dus de werkgevers met 25 of meer werknemers, uitgedrukt in verloonde uren) op grond
van de monitoring zoals is vastgesteld in artikel 3.29, eerste lid, gecorrigeerd met
het aantal uren van ter beschikking gestelde arbeidskrachten als bedoeld in artikel
3.30, eerste en tweede lid. Evenals bij de monitoring wordt ook bij de vaststelling
van variabele A van het quotumpercentage rekening gehouden met ingeleende arbeidsbeperkte
arbeidskrachten die meetellen voor de bepaling van het aantal banen door arbeidsbeperkten
in de inlenende sector die vervolgens niet meetellen bij de uitlenende sector.
In onderdeel b van artikel 3.31 is variabele B gedefinieerd. Variabele B in de formule
wordt afgeleid van het aantal extra banen voor arbeidsbeperkten bij werkgevers dat
dient te worden gerealiseerd vanaf het kalenderjaar 2015 overeenkomstig het sociaal
akkoord voor de sector overheid onderscheidenlijk de sector niet-overheid. Daarbij
wordt voor de vaststelling van het quotumpercentage rekening gehouden met het feit
dat werkgevers gedurende het desbetreffende kalenderjaar de tijd hebben om het extra
aantal banen te realiseren. Dit wordt gedaan door uit te gaan van een gewogen gemiddelde
waarbij voor het desbetreffende kalenderjaar 50% van het extra aantal banen wordt
meegeteld.
Bij variabele C in de formule gaat het om het gemiddeld aantal verloonde uren van
arbeidsbeperkten in de sector overheid en de sector niet-overheid tezamen.In onderdeel
c van artikel 3.31 is voor variabele C bepaald dat het gemiddeld aantal verloonde
uren van arbeidsbeperkten in de onderscheiden sectoren tezamen 1.331 uren per jaar
bedraagt. Dit aantal is gebaseerd op 25,5 uren per week en 261 werkdagen per jaar.
Dit aantal uren zal niet periodiek worden aangepast maar blijft een constante factor.
Bij variabele D in de formule gaat het om het totaal aantal banen bij werkgevers met
25 of meer werknemers in de desbetreffende sector. Dit aantal banen wordt vastgesteld
door het totaal aantal verloonde uren bij deze werkgevers te delen door variabele
E. Voor deze variabele geldt dat eerst vanaf begin 2016 hierover duidelijkheid zal
zijn, waarna artikel 3.31 van de Regeling Wfsv met deze gegevens zal worden aangevuld.
Deze variabele zal voor onderscheiden sectoren per kalenderjaar worden aangepast.
Bij variabele E van de formule gaat het om gemiddeld aantal verloonde uren van een
werknemer in de sectoren tezamen. In onderdeel d van artikel 3.31 is voor variabele
E bepaald dat het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer in de onderscheiden
sectoren tezamen 1.623 verloonde uren per jaar bedraagt. Dit aantal is gebaseerd op
31,1 uur per week en 261 werkdagen per jaar.
Artikel II (artikel 6a)
Op grond van artikel 3.4, tweede lid, van het Besluit SUWI is de minister bevoegd
om gegevens die hij verkrijgt van gemeenten, ook indien deze gegevens door tussenkomt
van het CBS zijn verkregen, met betrekking tot re-integratievoorzieningen en de personen
die het betreft op grond van de artikelen 77 van de Wet SUWI, 78, derde lid, van de
Participatiewet, 55, tweede lid, van de IOAW en 55, tweede lid, van de IOAZ te verstekken
aan het UWV ten behoeve van de registratie van arbeidsbeperkten, bedoeld in artikel
38d van de Wfsv. Hierbij kan het gaan om gegevens die de minister op grond van artikel
3 van de Regeling statistiek Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 ontvangt van de gemeenten
door tussenkomst van het CBS op grond van artikel 5, eerste lid, van deze regeling.
In artikel 3.4, derde lid, van het Besluit SUWI is geregeld dat de desbetreffende
gegevens nader worden bepaald.
In het nieuwe artikel 6a, eerste lid, zijn deze gegevens meer specifiek bepaald. Personen
die werkzaam zijn in WIW-banen en ID-banen worden op grond van artikel 38b, aanhef
en onder 1, onderdeel d, van de Wfsv beschouwd als arbeidsbeperkten. In verband hiermee
is het noodzakelijk dat deze mensen in het doelgroepregister worden opgenomen. Met
betrekking tot deze dienstbetrekkingen en de personen die het aangaan wordt op grond
van artikel 3 van de Regeling statistiek Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 en de
hierbij behorende bijlage 2 door de gemeenten specifieke informatie versterkt door
tussenkomst van het CBS aan de minister. In artikel 6a, eerste lid, is nader bepaald
welke gegevens ten aanzien van deze personen noodzakelijk zijn voor de registratie
in het doelgroepregister. Hierbij gaat het alleen om het burgerservicenummer en de
kwalificatie van de dienstbetrekking WIW-baan of ID-baan.
In het tweede lid van artikel 6a is geregeld dat het CBS gemachtigd is om de desbetreffende
gegevens rechtstreeks, dus zonder tussenkomst van de minister, te verstrekken aan
het UWV om te worden verwerkt in het doelgroepregister. De wijze van verstrekking
dient op een veilige wijze plaats te vinden. Met het oog hierop worden tussen de minister,
het CBS en het UWV afspraken gemaakt om de gegevensverstrekking veilig te laten plaatsvinden.
Artikel III (Onderdeel A; artikel 11)
Als bewerker voor de statistiek sociale werkvoorziening is de organisatie Panteia
aangewezen. Hierbij gaat het om een gewijzigde naam van de aangewezen bewerker Research
voor Beleid.
Artikel III (Onderdeel B; artikel 12a)
Op grond van artikel 19, eerste lid, van het Besluit uitvoering sociale werkvoorziening
en begeleid werken zijn de gemeenten verplicht om gegevens te verstekken aan het UWV
die betrekking hebben op (uitgeleende) Wsw'ers die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. In het eerste lid zijn deze gegevens
aangewezen. Hierbij gaat het om een deel van de informatie die is opgenomen in de
bijlage bij de Regeling uitvoering sociale werkvoorziening en begeleid werken 2008
die de gemeenten aan de aangewezen bewerker verstekken voor de statistiek sociale
werkvoorziening.
Op grond van het tweede lid van artikel 12a verstrekken de gemeenten de desbetreffende
gegevens aan een daartoe door de minister aangewezen bewerker op een door de bewerker
te bepalen wijze. De gegevens worden op een zodanige wijze bewerkt dat hieruit blijkt
welke Wsw’er in de onderscheiden dienstbetrekkingen al dan niet zijn uitgeleend naar
een werkgever in een andere sector dan de sector waartoe de formele werkgever behoort.
De bewerker is gemachtigd deze gegevens te verstrekken aan het UWV. Dit gebeurt op
een wijze die door de minister is bepaald na overleg met het UWV. Als bewerker is
aangewezen de organisatie Panteia.
Artikel IV (artikel 3.13)
Dit artikel regelt de informatieverstrekking uit het doelgroepenregister arbeidsbeperkten,
bedoeld in artikel 38d van de Wfsv, en uit de polisadministratie, bedoeld in artikel
33 van de Wet SUWI, door het UWV aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK).
Het UWV heeft tot taak een registratie van arbeidsbeperkten in te richten en zorg
te dragen voor een adequate werking van deze registratie o.a. met het oog op het bevorderen
van de arbeidsdeelname van deze personen. In het kader van de banenafspraak tussen
sociale partners en het kabinet is bij het sociaal akkoord in 2013 afgesproken dat
de marksector en de overheidssector in de tijd banen beschikbaar stellen die bestemd
zijn voor arbeidsbeperkten overeenkomstig de aantallen en tijdschema die hierbij zijn
afgesproken.
De Minister van BZK heeft een coördinerende rol met betrekking tot het personeelsbeleid
van de overheid. Dit brengt met zich mee dat BZK de ontwikkelingen met betrekking
tot de banenafspraak in de verschillende overheidssectoren dient te volgen en zo nodig
maatregelen kan nemen om te kunnen voldoen aan de banenafspraak. In verband hiermee
is het nodig om inzicht te hebben welke overheidswerknemers behoren tot de doelgroep
arbeidsbeperkten, onderverdeeld naar de verschillende categorieën arbeidsbeperkten,
waar deze arbeidsbeperkten werkzaam zijn binnen de sector overheid en het aantal verloonde
uren ten aanzien van deze arbeidsbeperkten. Tegen deze achtergrond heeft de Minister
van BZK gegevens nodig uit het doelgroepenregister en de polisadministratie. De in
bijlage IV genoemde gegevens worden ten behoeve van dit doel verstrekt. De gegevens
die zijn vermeld in de onderdelen a en b in bijlage IV vloeien voort uit het doelgroepenregister
en de gegevens die zijn vermeld in de onderdelen c en d worden verkregen uit de polisadministratie.
De Minister van BZK draagt er zorg voor dat de desbetreffende gegevens alleen voor
dit doel worden gebruikt en dat overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens
er voldoende privacybeschermende maatregelen worden getroffen, opdat de gegevens slechts
toegankelijk zijn voor de onderdelen van zijn ministerie die belast zijn met de eerdergenoemde
coördinatiefunctie voor het personeelsbeleid van de overheid. De gegevens zullen in
overleg tussen BZK, UWV en SZW periodiek worden geleverd. De gegevens worden in ieder
geval aan BZK verstekt wanneer ook SZW van het UWV de desbetreffende gegevens ontvangt
in het kader van de monitoring van de banenafspraak. De gegevens worden door het UWV
aan BZK geleverd via het gebruikelijke digitale loket; dit is een internet applicatie
waarin UWV gegevens kan uploaden en waarbij altijd gebruik wordt gemaakt van versleutelde
gegevens. Dit artikel is gebaseerd op artikel 72 van de Wet SUWI.
Artikel IV
De Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten en het Besluit tot wijziging van enkele
algemene maatregelen van bestuur in verband met de uitvoering van deze wet zijn beide
op 1 mei 2015 in werking getreden. De onderhavige ministeriële regeling, die uitvoering
geeft aan voornoemde wet en besluit, werkt na de inwerkingtreding, terug tot en met
1 mei 2015 waarmee wordt aangesloten bij de datum van inwerkingtreding van de wet
en besluit.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma