ARTIKEL I
De Regeling indienststelling spoorvoertuigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepalingen voor ‘Richtlijn 2004/49’, ‘TSI HS RST’, ‘TSI CR Loc&Pas’ en
‘wet’ vervallen.
2. In de alfabetische volgorde worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
- ERTMS:
-
European Rail Traffic Management System;
- TSI Loc&Pas:
-
verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een
technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem ‘rollend materieel
– locomotieven en reizigerstreinen’ van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU
2014, L 356);.
3. De begripsbepaling voor ‘TSI CR WAG’ komt te luiden:
- TSI CR WAG:
-
verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische
specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem ‘rollend materieel – goederenwagens’
van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG
(PbEU 2013, L 104);.
4. De begripsbepaling voor ‘TSI PRM’ komt te luiden:
- TSI PRM:
-
verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de
technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid
van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit
(PbEU 2014, L 356);.
5. De begripsbepaling voor ‘TSI SRT’ komt te luiden:
- TSI SRT:
-
verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de
technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende ‘veiligheid in spoorwegtunnels’
van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PbEU 2014, L 356);.
6. De begripsbepaling voor ‘verordening 352/2009’ komt te luiden:
- verordening 402/2013:
-
uitvoeringsverordening (EU) nr. 402/2013 van de Commissie van 30 april 2013 betreffende
de gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling en
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 352/2009 (PbEU 2013, L 121);.
7. Aan het slot van de begripsbepaling voor ‘verordening 201/2011/EU’ wordt de punt
vervangen door een puntkomma.
8. Aan het slot van de begripsbepaling voor ‘verordening 445/2011’ wordt een puntkomma
toegevoegd.
9. Aan het slot van de begripsbepaling voor ‘wagen’ wordt de puntkomma vervangen door
een punt.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt na ‘Staatscourant’ toegevoegd: , tenzij een dergelijk besluit
als verordening is vastgesteld.
2. In het derde lid vervalt: , die richtlijn.
C
Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef, wordt ‘of stuurstandrijtuig’ vervangen door: , stuurstandrijtuig of
bijzonder spoorvoertuig.
2. In onderdeel d wordt de punt vervangen door een puntkomma.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
In artikel 4, eerste lid, wordt ‘TSI CR Loc&Pas, TSI CCS of TSI HS RST’ vervangen
door: TSI Loc&Pas of TSI CCS.
E
In artikel 5, eerste lid, wordt ‘TSI CR Loc&Pas’ vervangen door: TSI Loc&Pas.
F
Na artikel 5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 5a
Het veiligheidsaardingscircuit voldoet aan EN 50153:2014.
Artikel 5b
-
1. Treinstellen die in verband met de constructie, massa en beremming gevoelig zijn
voor blokkeren of waarbij onder slechte adhesiecondities ontoelaatbare remwegverlengingen
optreden, zijn voorzien van een antiblokkeerinstallatie en van een adhesie-onafhankelijke
rem of van adhesieverbeterende maatregelen die het blokkeren van de wielen goed bestrijden.
-
2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan, indien:
-
a. bij treinstellen bestaande uit één eenheid twee draaistellen voorzien zijn van een
paar magneetremmen;
-
b. bij treinstellen bestaande uit twee eenheden minimaal twee draaistellen voorzien zijn
van een paar magneetremmen;
-
c. bij treinstellen bestaande uit drie of meer eenheden minimaal een paar magneetremmen
per twee eenheden is aangebracht.
G
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7
-
1. De in dit artikel opgenomen voorschriften vormen de uitwerking van open punten in
bijlage G van de TSI CCS, uitgewerkt in het document, genoemd in bijlage A, tabel
A2, indexnummer 77, van de TSI CCS.
-
2. De ruimte zonder metalen en inductieve onderdelen tussen de wielen voldoet aan de
omschrijving in artikel 17, vierde lid, onder a.
-
3. De elektromagnetische storingen (tractiestroom en elektromagnetische velden) voldoen
aan de omschrijving in artikel 17, eerste en tweede lid.
-
4. Spoorvoertuigen met gelijkstroomsystemen en onderdelen met een lage frequentie van
tractiestroom voldoen aan de omschrijving in artikel 17, eerste, tweede en vierde
lid.
-
5. Het gebruik van magneetremmen en wervelstroomremmen voldoet aan artikel 15.
I
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. Het derde tot en met vijfde lid vervallen.
K
Artikel 12, eerste tot en met derde lid, komt te luiden:
-
1. De artikelen 13 tot en met 18 gelden voor het gebruik van een spoorvoertuig op niet-TSI-conforme
hoofdspoorweginfrastructuur.
-
2. De artikel 19 en 20 gelden voor elektrische spoorvoertuigen die gebruik maken van
hoofdspoorweginfrastructuur voorzien van 1.500 V DC.
-
3. De artikelen 21 en 22 gelden voor elektrische spoorvoertuigen die gebruik maken van
hoofdspoorweginfrastructuur voorzien van 25 kV AC.
L
Artikel 14, eerste en tweede lid, komen te luiden:
-
1. Behoudens onderhoudsvoertuigen zonder tractie die voldoen aan EN 14033-1, voldoet
bij een wagen de verhouding aslast – wieldiameter van een wielstel aan UIC 510-2.
-
2. Aan voertuigen met een wieldiameter kleiner dan 730 mm kunnen beperkingen worden
opgelegd ten aanzien van de te berijden kruisingen en Engelse wissels met een verhouding
1:10, tenzij voor dat voertuig is vastgesteld dat de gaping in het kruisstuk niet
groter is dan 80 mm.
M
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het eerste en tweede lid, vervallen
het eerste, tweede, derde en zesde lid van artikel 15.
N
Artikel 16, tweede lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.
O
Artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17
-
1. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van laagfrequente spoorstroomlopen 75 Hz, onder de volgende voorwaarden:
-
a. de effectieve waarde van de AC-component in de DC-lijnstroom zonder externe 50 Hz
injectie bedraagt voor een treinsamenstelling niet meer dan 50 A voor frequenties
vanaf 5 Hz;
-
b. de psofometrische component in de DC-lijnstroom inclusief externe 50 Hz injectie als
bedoeld in NEN-EN 50121-3-1 bedraagt voor een trein minder dan 10 A;
-
c. de detectiekwaliteit (kortsluitwaarde) van de treinsamenstelling voldoet aan de in
bijlage 5 opgenomen eisen;
-
d. de AC stoorstroomcomponent in de lijnstroom zonder externe 50 Hz injectie voldoet
aan bijlage 6, tabel 1 en 2a;
-
e. de impedantie tussen stroomafnemer en wielen van rollend materieel bij een frequentie
van 75 ± 3 Hz op treinniveau ten minste 0,40 Ω bedraagt en niet capacitief is;
-
f. de impedantie tussen stroomafnemer en wielen bij een frequentie van 50 Hz ten minste
0,2 Ω bedraagt en niet capacitief is, waarbij de waarde de maximale 50Hz stroom op
treinniveau begrenst;
-
g. de effectieve waarde van de AC-component in DC-lijnstroom met externe 50 Hz injectie
bedraagt voor een spoorvoertuig niet meer dan 50 A voor frequenties vanaf 5 Hz, waarbij
de 50 Hz-component van de AC-stroom mag worden genegeerd. Deze eis moet worden beoordeeld
ten aanzien van de trein waarin het spoorvoertuig kan worden opgenomen;
-
h. de AC-stoorstroomcomponent in de DC-lijnstroom voldoet met externe 50 Hz injectie
aan bijlage 6, tabel 2b;
-
i. de spoorvoertuigen voldoen ten aanzien van elektromagnetische compatibiliteit aan
NEN-EN 50121-3-1;
-
j. op baanvakken uitgerust met 75 Hz spoorstroomlopen is in elektrische spoorvoertuigen
die gebruik maken van hoofdspoorweginfrastructuur 1.500 V DC een stoorstroomdetector
aanwezig, die voldoet aan bijlage 6, tenzij de kans dat stoorstroom wordt overtreden,
conform bijlage 6, bij een defect kleiner is dan 10-7/uur per trein.
-
2. De eisen, genoemd in artikel 1, onder b, f, g en h, zijn van toepassing op spoorvoertuigen
die rijden op trajecten voorzien van 1.500 V DC die parallel lopen met sporen voorzien
van 25 kV AC. Het infrastructuurregister vermeldt welke sporen als parallelloop worden
aangemerkt.
-
3. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van toonfrequente spoorstroomlopen indien:
-
a. de detectiekwaliteit (kortsluitwaarde) van het spoorvoertuig voldoet aan de in bijlage
5 opgenomen eisen; en
-
b. de AC-stoorstroomcomponent in de lijnstroom zonder externe 50 Hz injectie voldoet
aan CLC/TS 50238-2, Annex A tabel A.6 en A.7.
-
4. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van assentellers indien:
-
a. de aanwezigheid van voldoende metaalvrije ruimte rond de wielen voldoet aan bijlage
4, tenzij wordt voldaan aan figuur 3 van het document, genoemd onder bijlage A, tabel
A2, indexnummer 77, van de TSI CCS; en
-
b. magnetische velden veroorzaakt door het spoorvoertuig en eventuele retourstroom voldoen
aan bijlage 4.
-
5. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van massadetectielussen, indien het frame en de wielstellen van het spoorvoertuig
van magnetiseerbaar materiaal zijn.
Q
In artikel 19, eerste lid, wordt ‘EN 50388’ vervangen door: EN 50388:2012.
R
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen a, b, c en f vervallen.
2. De onderdelen d en e worden geletterd a en b.
3. Aan onderdeel a (nieuw) wordt na ‘ten hoogste 150 °C’ ingevoegd: conform EN 50367:2012.
4. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
S
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. In het tweede lid, onder a, wordt ‘NEN-EN 50388’ vervangen door: NEN-EN 50388:2012.
3. In het vijfde lid wordt na ‘500 Hz’ ingevoegd: conform bijlage C2.1 van EN50388:2012.
T
Artikel 22 komt te luiden:
Artikel 22
De stroomafnemer is bij het opkomen binnen 10 seconden tot maximale hoogte opgeveerd.
U
In artikel 26, tweede lid, wordt ‘module SD’ vervangen door: module SD, SF of SH1.
V
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde tot derde lid vervallen het derde en vierde lid.
2. In het derde lid (nieuw) wordt ‘artikel 3’ vervangen door: artikel 4.
W
In artikel 28, derde lid, wordt ‘Verordening Nr. 352/2009’ vervangen door: verordening
402/2013.
X
In bijlage 1, hoofdstuk 1, onderdeel 10, voorlaatste alinea, wordt ‘hoofdstuk 6.2’
vervangen door: tabel 2a en 2b.
Y
Bijlage 1, hoofdstuk 2, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt ‘Atbeg-functies’ vervangen door: ATBEG-functies.
2. In paragraaf 2.2.1., eerste tabel, wordt na ‘getoond.’ een spatie ingevoegd.
Z
Bijlage 1, hoofdstuk 3, wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘ATB systeem’ wordt vervangen door: ATB-systeem.
2. ‘Railinfra-beheerder’ wordt vervangen door: beheerder.
AA
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Paragraaf 1.8 komt te luiden:
1.8. ATB toestanden
Wanneer de specifieke transmissiemodule een overgang maakt naar DA, dan moet het spoorvoertuig
in de toestand CONST komen, zoals gespecificeerd in paragraaf 2.2.7 van bijlage 1.
De transitie van ATB STM DA naar CS dient vanuit alle interne toestanden mogelijk
te zijn, met uitzondering van ‘Uitgeschakeld’.
2. Paragraaf 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel 1 wordt ‘versie 3.3.0’ vervangen door: versie 3.4.0.
b. In onderdeel 2 wordt ‘versie 3.0.0’ vervangen door: versie 3.1.0.
3. In paragraaf 2.2 wordt ‘versie 3.3.0’ vervangen door ‘versie 3.4.0’ en wordt ‘de
de zogenaamde planningsinformatie’ vervangen door: de zogenaamde planningsinformatie.
4. Paragraaf 2.3, onderdeel 1, komt te luiden:
5. Paragraaf 2.4 komt te luiden:
2.4 Testprocedure voor trein-baan integratie
Spoorvoertuigen, die gebruik maken van de ERTMS van de hoofdspoorweginfrastructuur,
voldoen aan de eisen opgenomen in de vigerende versie van document RLN 00295. Dit
document is op te vragen bij de beheerder.
BB
Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste alinea wordt ‘dat niet voldoet aan TSI CR WAG of TSI CR Loc&Pas’ vervangen
door: waarvoor TSI CR WAG, TSI Loc&Pas of TSI CCS niet geldt.
2. Paragraaf 1.3, onderdeel Definities, komt te luiden:
Definities
- dichte deur:
-
deur is gesloten, maar kan geopend worden door het bedienen van de deurbedieningsorganen;
- vergrendelde deur:
-
deur is gesloten en kan niet geopend worden door het bedienen van de deurbedieningsorganen,
wel door bedienen van de noodbediening;
- geblokkeerde deur:
-
deur is gesloten en kan niet geopend worden door het bedienen van de deurbedieningsorganen
en ook niet door de noodbediening. Een noodbedieningsinrichting waarbij twee handelingen
nodig zijn om de deur te openen geeft ontheffing aan de eis ‘tot blokkeren’ onder
‘Reizigersinstapdeuren’ punt 1.3.1.5.
3. Onderdeel 1.3.1.1, eerste punt, komt te luiden:
-
• alle deuren moeten worden uitgevoerd met een noodontgrendelingsvoorziening per deur
voor passagiers waarmee de deur alleen geopend kan worden bij snelheden lager dan
10 km/u of een noodontgrendelingsvoorziening per deur voor passagiers waarmee de deur
geopend kan worden onafhankelijk van de snelheid na twee opeenvolgende bedieningshandelingen.
De noodontgrendelingsvoorziening hoeft geen effect te hebben op de buiten dienst gestelde
deuren. In dit geval kan de betreffende deur eerst ontgrendeld worden.
4. In de onderdelen 1.11.1, 1.12.1 en paragraaf 2.1 wordt ‘EN 50388’ vervangen door:
EN 50388:2012.
5. In de onderdelen 1.13.1 en 1.14.1 wordt ‘EN 50367’ vervangen door: EN 50367:2012.
6. Paragraaf 1.4 komt te luiden:
1.4. Detectie
-
1. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van laagfrequente (75 Hz), toonfrequente en prikspanningsspoorstroomlopen,
indien:
-
a. de afstand tussen twee opeenvolgende assen voldoet aan paragraaf 3.1.2 van het document,
genoemd in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS;
-
b. de weerstand tussen twee wielen van een as voldoet aan paragraaf 3.1.9 van het document,
genoemd in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS.
-
2. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van assentellers indien:
-
a. de wielen van staal zijn voorzien van een flens die voldoet aan paragraaf 3.1.3.3
van het document, genoemd in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS;
-
b. de wielen ten minste een diameter hebben van 300 mm conform paragraaf 3.1.3.2 van
het document, genoemd in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS;
-
c. de afstand tussen twee opeenvolgende assen voldoet aan paragraaf 3.1.2 van het document,
genoemd in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS.
-
3. Spoorvoertuigen zijn met betrekking tot detectie-eigenschappen geschikt voor inzet
op gedeelten van de hoofdspoorweginfrastructuur waar de detectie wordt geregeld door
middel van pedalen, indien:
-
a. de flenshoogte van de wielen voldoet aan paragraaf 3.1.3.4 van het document, genoemd
in bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS;
-
b. de druk van een as voldoet aan paragraaf 3.1.7.1 van het document, genoemd in bijlage
A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS.
7. Paragraaf 1.10 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.10.1’ geplaatst.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende
8. Paragraaf 1.12 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 1.12.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘800 A’ vervangen door: 500 A.
b. In onderdeel 1.12.2, onderdeel a, wordt ‘800 A’ vervangen door: 500 A.
9. Paragraaf 1.13 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel 1.13.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding 1.13.1 voor de tekst vervalt.
3. De onderdelen c tot en met j worden verletterd tot b tot en met i.
4. In onderdeel c (nieuw) wordt ‘figuur B.3’ vervangen door: figuur B.2.
5. In onderdeel i (nieuw) wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma.
6. Er worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
-
j. De opdruk van de rijdraad bedraagt ten hoogste 100 mm bij een voertuigsnelheid tot
en met 140 km/uur;
-
k. De opdruk van de rijdraad bedraagt ten hoogste 120 mm bij een voertuigsnelheid vanaf
140 km/uur tot en met 160 km/uur;
-
l. de dynamische opdrukkracht bedraagt ten minste 40 N en ten hoogste 300 N.
b. Onderdeel 1.13.2 vervalt.
10. Onderdeel 1.14.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt ‘figuur A.7’ vervangen door: figuur A.6.
b. In onderdeel d wordt ‘figuur B.3’ vervangen door: figuur B.2.
c. In onderdeel o wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma.
d. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
-
p. de opdruk van de rijdraad voldoet aan paragraaf 1.13 van deze bijlage, onderdelen
j en k;
-
q. de dynamische opdrukkracht bedraagt ten minste 40 N, ten hoogste 200 N bij een snelheid
van 160 km/u en ten hoogste 350 N bij een overgang naar starre ophanging.
11. Paragraaf 1.15 wordt als volgt gewijzigd:
a. Het opschrift komt te luiden: Besturing, seingeving en elektrische veiligheid.
b. Onder vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 3 vervalt onderdeel 3 (oud).
12. In de tabel bij paragraaf 2.1 wordt bij onderwerp h ‘TSI SRT paragraaf 4.2.5’ vervangen
door: TSI SRT paragraaf 4.2.3.
13. In de tabel bij paragraaf 2.2 vervalt: (3e editie van 1 januari 1966, herdruk van
1 juli 1985, inclusief 9 wijzigingsbladen van 1 januari 1985).
14. De tabel bij paragraaf 2.3 komt te luiden:
Onderwerp
|
Eisen
|
|
Locomotief
|
Treinstel
|
Rijtuig
|
Bijzonder spoorvoertuig
|
Wagen
|
a. Algemeen
|
|
UIC 565-1
UIC 565-2
UIC 565-3
|
UIC 565-1
UIC 565-2
UIC 565-3
UIC 568
|
|
|
Punt 1.3 van deze bijlage
|
b. Reizigers instapdeuren en treden
|
|
EN 14752
|
UIC 560
|
|
|
c. Overige deuren en handgrepen
|
|
UIC 560
|
|
|
d. Cabinedeuren
|
UIC 651
|
UIC 651
|
UIC 651
|
UIC 651
|
|
15. De tabel bij paragraaf 2.5 komt te luiden:
Onderwerp
|
Eisen
|
|
Locomotief
|
Treinstel
|
Rijtuig
|
Bijzonder spoorvoertuig
|
Wagen
|
a. Draaistel algemeen
|
|
UIC 510-1
UIC510-3
UIC 517
UIC 530-1
UIC 530-2
UIC 530-4
|
b. Wielstellen
|
UIC 510-2
UIC 512
UIC 810
UIC 812
EN 13979-1 punten 6.2, 6.3, 6.4, 7.2 en 7.3
EN 13260 punten 3.2.1 en 3.2.2, waarin de grenswaarden worden gegeven voor de axiale
kracht en voor vermoeidheid, en de bijbehorende controletesten.
|
UIC510-2
UIC510-4
UIC 511
UIC 512
|
|
|
EN 13103 punten 4, 5 en 6
|
|
EN 13104 punten 4, 5 en 6
|
|
EN 13104 punten 4, 5 en 6
|
|
c. Wielaslagers
|
EN 12080
EN 12081
EN 12082
EN 15437-1 punten 5.1 en 5.2
EN 14865-1
EN 14865-2
|
d. Sterkte
|
EN 13749 punten 7 en 9.2; bijlage C
|
e. Dynamisch gedrag, ontsporingsveiligheid en spoorbelasting
|
EN 14363 punten 4.1 en 5
|
f. Spoorstaafruimers
|
Onder normale gebruiksomstandigheden is de afstand tussen de onderzijde van de spoorstaafruimer
en de bovenzijde van de spoorstaven zo klein mogelijk, voor zover dit door bewegingen
van het spoorvoertuig en het bijbehorende omgrenzingsprofiel wordt toegestaan.
Opmerking voor rijtuigen: geldt alleen voor stuurstandrijtuigen.
|
|
g. Snelheid
|
|
|
|
|
UIC 432
|
CC
Bijlage 4 komt te luiden:
Bijlage 4., behorende bij artikel 17, vierde lid
Eisen ten aanzien van detectie door middel van assentellers
Ter invulling van het open punt in paragraaf 3.1.3.5 van het document, genoemd in
bijlage A, tabel A2, indexnummer 77, van de TSI CCS, geldt dat de aanwezigheid van
voldoende metaalvrije ruimte rond de wielen van andere spoorvoertuigen dan goederenwagens
ten behoeve van de goede werking van assentelsystemen ook aangetoond kan worden door
te voldoen aan figuur 3 van het document, genoemd onder bijlage A, tabel A2, indexnummer
77, van de TSI CCS. Indien dit niet aangetoond kan worden, zal in overleg met de beheerder
moeten worden vastgesteld hoe de compatibiliteit kan worden aangetoond.
Ter invulling van het open punt in paragraaf 3.2.1 en 3.2.3 van het document, genoemd
in bijlage A, tabel A2 indexnummer 77, van de TSI CCS, geldt dat de veroorzaakte dalen
of toppen (afhankelijk van werkingsprincipe assenteller) in het analoge (gedemoduleerde)
signaal zowel in opgetrokken als neergelaten toestand van de magneet- en wervelstroomremmen
niet meer dan 50% van de ruimte tussen het rust niveau en het treshold (trigger) niveau
mogen gebruiken.
Conformiteit van voertuigen die rijden over sporen die uitgerust zijn met assentellers
zal voor de TSI CCS via de meetmethode van de EN50592 gaan plaatsvinden. De EN50592
en de bijbehorende wijziging van het document, genoemd in bijlage A, tabel A2 indexnummer
77, van de TSI CCS is nog niet gepubliceerd, tot aan publicatie dient de meetmethode
gehanteerd te worden zoals beschreven in de TS50238-3:2010.
De grenswaarden voor magneetvelden voor AC-systemen zijn vastgelegd in het document,
genoemd in bijlage A, tabel A2 indexnummer 77, van de TSI CCS paragraaf 3.2.1. Deze
grenswaarden worden van toepassing verklaard voor invulling van het open punt in paragraaf
3.2.1 voor DC-systemen (voor Nederland 1.500 V DC) en van het open punt in paragraaf
3.2.2 voor ‘conducted interference’. Hierbij is het uitgangspunt dat het uitgestraalde
magneetveld door componenten onder het spoorvoertuig (‘radiated emission’) en het
magneetveld ten gevolge van retourstroom (‘conducted interference’) samen niet mogen
leiden tot een overschrijding.
In afwijking van Tabel 3 in paragraaf 3.2.1.3 van het document, genoemd in bijlage
A, tabel A2 indexnummer 77, van de TSI CCS mag er voor Band 1 enkel de grenswaarde
voor 1,0 x Tint worden gehanteerd1.
De volgende typen assentellers zijn in gebruik op de hoofdspoorweginfrastructuur:
Type
|
Telkop
|
Werk-freq. [kHz]
|
Bandbreedte limiet
[kHz]
|
Az L90-4
|
Sk30C
|
~ 28
~ 30,7
|
27,0 ... 29,0
29,7 ... 31,7
|
Az LM
|
Sk30H of
Sk30K
|
~ 28
~ 30,7
|
27,0 ... 29,0
29,7 ... 31,7
|
GETS1
|
WDD
|
~ 39,0
~ 50,0
|
38,0 ... 40,0
49,0 ... 51,0
|
EBI Track 20002
|
ELS-95
|
~ 46,8
~ 48,2
|
46,78 ... 46,84
48,16 ...48,22
|
X Noot
1De GETS assenteller komt alleen voor op dieselbaanvakken.
X Noot
2De EBI Track 2000 assenteller wordt alleen toegepast in combinatie met het LWA voor
NCBG-systeem.
DD
Bijlage 6 komt te luiden:
Bijlage 6., behorende bij artikel 7, derde en vierde lid, en artikel 17, eerste lid,
onder d, h en j en tweede lid
Eisen voor stoorstroomdetector
De stoorstroomdetector detecteert de overschrijding en schakelt de stoorstroombron
uit gedurende ten minste vijf seconden met maximaal drie automatische wederinschakelingen.
Hieraan is in ieder geval voldaan, indien:
-
1°. de stoorstroomdetector voldoet aan EN 50155;
-
2°. de lijnstroom volgens de frequentiekarakteristiek ten minste meet:
-
a. tot kantelpunt op 68 Hz ± 1 Hz: stijgend met 96 dB/oct ± 3 dB/oct;
-
b. gebied 68 Hz tot 82 Hz: vlak ± 0.5 dB; en
-
c. na kantelpunt op 82 Hz ± 1 Hz: dalend met 120 dB/oct ± 3 dB/oct;
-
3°. de stoorstroomdetector een uitschakelcommando genereert, indien de effectieve waarde
van de lijnstroom binnen het beschreven frequentiegebied een instelbare drempelwaarde
te boven gaat;
-
4°. de stoorstroomdetector slechts een uitschakelcommando genereert nadat gedurende een
bepaalde tijdsduur de drempelwaarde continu overschreden is.
Bij de berekening van het uitschakelcommando mag rekening worden gehouden met TPR-emulatie
conform ‘30%-algoritme’;
-
5°. de stoorstroomdetector in geval van een defect voorziet in blokkering of overbrugging
van het uitschakelcommando; en
-
6°. de stoorstroomdetector een reactietijd heeft van ten hoogste 500 ms. Daarbij wordt
de reactietijd omschreven als de tijd tussen het genereren van het uitschakelcommando
en het uitschakelen van de stoorstroombron. Maximale tijd voor overschrijding tot
uitschakelcommando 1.500 ms.
-
7°. de werking van de stoorstroomdetector en voorliggende meetketen automatisch worden
gecontroleerd bij het opstarten van de trein.
In de in de eerste alinea genoemde eis 4° staat aangegeven dat bij de berekening van
het uitschakelcommando van de stoorstroomdetector rekening mag worden gehouden met
de TPR-emulatie conform het 30%-algoritme.
Het 30% algoritme wordt gebruikt op de MeMo monitoring locaties om onderscheid te
maken tussen transiënten die behoren bij een inschakelverschijnsel en stoorstromen
die langere tijd aanwezig zijn. Het 30% algoritme is een emulatie van het gedrag van
de TR en het meestal daarachter geplaatste vertraagd aantrekkende TPR relais. Een
TPR kan alleen opblijven indien het TR relais 70% van de tijd gedurende 1 s op blijft.
Het volgende algoritme wordt gebruikt op de MeMo monitor locaties.
-
1. De (ruwe) gemeten AC component van de lijnstroom in een treinstel wordt gefilterd
met een bandfilter. De karakteristieken van dit filter zijn beschreven in bijlage
6 tabel 1;
-
2. De effectieve waarde (RMS) van de uitkomst wordt elke 20ms bepaald;
-
3. Vervolgens wordt een schuivend venster met een lengte van 1 seconde, ofwel 50 samples
van de RMS waarden, toegepast;
-
4. De waarden binnen dit venster worden gesorteerd in oplopende grootte. De waarde die
gevonden wordt bij 30% van het venster (oftewel de 30/100*50 = 15e waarde in de gesorteerde
data is dan de ‘30e percentiel’);
-
5. De maximale waarde van alle vensters wordt bepaald en dat is dan de waarde die gerapporteerd
wordt als 30e percentiel;
Onderstaande figuur geeft dit schematisch weer:
Bij gebruik in een stoorstroomdetector waarbij alleen het voldoen aan een vooraf gedefinieerde
grens behoeft te worden gecontroleerd kunnen stappen 4 en 5 worden vereenvoudigd tot
het testen of meer dan 30 van de 50 samples het criterium in tabel 1 overschrijden.
Eisen voor elektrische compatibiliteit tussen spoorvoertuigen en treindetectiesystemen
Voor de eisen voor elektrische compatibiliteit tussen spoorvoertuigen en treindetectiesystemen
wordt verwezen naar EN 50238-1 en CLC/TS 50238-2:2010.
Als toevoeging dient bij de compatibiliteitsstudie treindetectie, zoals genoemd in
paragrafen 7.1.2 en 7.1.3 van CLC/TS 50238-2:2010, rekening te worden gehouden met
alle normaal voorkomende omstandigheden, zoals:
Voor zover van toepassing op trajecten met 1.500 V DC die parallel lopen met sporen
onder 25 kV AC wordt, gelet op artikel 17 eerste lid b, f, g en h van deze regeling,
paragraaf 5.4.2 van CLC/TS 50238-2:2010 aangevuld en aangepast. De externe 50Hz injectie
is als volgt:
-
– De 50 Hz rimpel in de 1500V DC tractiespanning bedraagt 50 V en heeft een inductieve
bronimpedantie van 0,5 ohm.
-
– De aanvrager toont aan dat het spoorvoertuig onder alle bedrijfscondities van het
materieel (zie paragrafen 7.1.1 en 7.1.2 van CLC/TS 50238-2:2010) en van de infrastructuur
(zie paragraaf 7.1.3 van CLC/TS 50238-2:2010) de grenswaarden, met uitzondering van
een extern geïnjecteerde 50 Hz component, niet overschrijdt.
Bijlage A.4 van CLC/TS 50238-2:2010 wordt als volgt gelezen:
De grenswaarden en filterkarakteristieken van tabel 1 zijn van toepassing op DC-lijnen
met GRS.
Tabel 1 – GRS
Systeem / type
|
F0
[Hz]
|
I0
RMS [A]
|
Δf3dB
[Hz]
|
Δf20dB
[Hz]
|
2*N [–]
|
T
[s]
|
Ti
[s]
|
GRS (ATBEG)
|
75
|
0,5
|
20
|
40
|
6
|
0,2
|
1,7
|
De aanvullende eisen van tabel 2a gelden voor mengtermen die tijdens leemtebedrijf
van het onderstation zonder externe 50Hz injectie kunnen leiden tot ongewenste 75Hz
componenten.
Tabel 2a – GRS – grenswaarden als gevolg van interactie met DC-onderstation
Systeem / type
|
f0
[Hz]
|
I0
RMS [A]
|
Δf3dB
[Hz]
|
Δf20dB
[Hz]
|
2*N
[–]
|
T
[s]
|
Ti
[s]
|
GRS (ATBEG)
|
25
|
22,7
|
20/3
|
40/3
|
–
|
0,2
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
37
|
8,6
|
20/2
|
40/2
|
–
|
0,2
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
225
|
1
|
20
|
40
|
6
|
0,2
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
375
|
1
|
20
|
40
|
6
|
0,2
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
525
|
1
|
20
|
40
|
6
|
0,2
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
675
|
1
|
20
|
40
|
6
|
0,2
|
1,7
|
De aanvullende eisen van tabel 2b gelden voor mengtermen die tijdens leemtebedrijf
van het onderstation met externe 50Hz injectie kunnen leiden tot ongewenste 75Hz componenten.
Tabel 2b – GRS – grenswaarden voor parallelloopsporen
Systeem / type
|
f0
[Hz]
|
I0
RMS [A]
|
Δf3dB
[Hz]
|
Δf20dB
[Hz]
|
2*N
[–]
|
T
[s]
|
Ti
[s]
|
GRS (ATBEG)
|
25
|
12,6
|
20
|
40
|
6
|
1
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
75
|
5,3
|
20
|
40
|
6
|
1
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
125
|
12,6
|
20
|
40
|
6
|
1
|
1,7
|
GRS (ATBEG)
|
175
|
12,6
|
20
|
40
|
6
|
1
|
1,7
|
Voor de definities van de in de tabellen genoemde begrippen wordt verwezen naar CLC/TS
50238-2:2010, Annex A.
EE
Bijlage 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Bijlage 7., behorende bij artikel 3, eerste lid, onder e
2. In de tabel wordt ‘ATB cabineseinen’ vervangen door: ATB-cabineseinen.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
Deze wijziging van de Regeling indienststelling spoorvoertuigen (RIS) volgt uit het
in werking treden van verschillende Europese verordeningen van de Europese Commissie
(zie hieronder). Deze verordeningen regelen de ‘technische specificaties inzake interoperabiliteit’
(TSI) voortvloeiend uit richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees parlement en de
raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in
de Gemeenschap (hierna: interoperabiliteitsrichtlijn). Deze TSI’s waren tot op heden
neergelegd in besluiten ter uitvoering van deze richtlijn, waardoor implementatie
in nationale regelgeving noodzakelijk was. Inmiddels is een groot deel van de TSI’s
als verordening vastgesteld. Deze zijn per 1 januari 2015 in werking getreden. Het
vaststellen van een TSI als verordening betekent dat de regels uit deze TSI rechtstreeks
werken.
De vaststelling van een aantal van de TSI’s als verordening heeft voor de RIS tot
gevolg dat een aantal bepalingen vervallen of aangepast zijn. Daarnaast is met het
vaststellen van de verordeningen ook een aantal open punten uit de eerdere versies
van de TSI’s ingevuld. Ook ten aanzien van deze punten is de RIS aangepast. Door vaststelling
en publicatie van deze wijziging is tevens voldaan aan de publicatieplicht ten aanzien
van de technische specificaties inzake interoperabiliteit, zoals neergelegd in artikel
2, tweede lid, van deze regeling.
Voorafgaand aan deze wijziging is overleg geweest in een werkgroep met daarin vertegenwoordigers
van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de Nederlandse Spoorwegen (NS), ProRail,
de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Lloyd’s Register Rail (LRR). Deze
werkgroep heeft de verordeningen nader bekeken en onderzocht welke bepalingen uit
de RIS geschrapt dan wel aangepast moesten worden.
In dit algemene gedeelte van de toelichting wordt in algemene zin ingegaan op de Europese
regelgeving die aanleiding geeft voor deze wijziging. In het artikelsgewijze gedeelte
worden de belangrijke wijzigingen nader toegelicht.
1. Regeling indienststelling spoorvoertuigen
De RIS heeft betrekking op een drietal onderwerpen:
-
– Toelating van nieuwe, verbeterde of vernieuwde spoorvoertuigen tot het spoorverkeer
binnen de Europese Unie (EU);
-
– Inschrijving van spoorvoertuigen in het voertuigregister;
-
– Het onderhoud van spoorvoertuigen.
Met betrekking tot toelating en inschrijving behoort de RIS tot de Nederlandse regelgeving
ter implementatie van de zogenaamde Interoperabiliteitsrichtlijn (2008/57/EG). Deze
richtlijn bevordert de interoperabiliteit van het spoorwegstelsel van de EU. Door
middel van een aantal TSI’s zijn de eisen vastgelegd waaraan spoorvoertuigen moeten
voldoen voor toelating tot het spoor.
2. Technische specificaties inzake interoperabiliteit
TSI’s bevatten technische voorschriften ter uitwerking van de volgende in de richtlijn
algemeen verwoorde eisen: veiligheid, betrouwbaarheid en beschikbaarheid, gezondheid,
bescherming van het milieu en technische compatibiliteit. Deze eisen noemt de richtlijn,
in hoofdstuk II, ‘essentiële eisen’. De volgende TSI’s zijn gebaseerd op de Interoperabiliteitsrichtlijn:
-
• TSI CCS (beveiliging)
-
• TSI Loc&Pas (locomotieven, treinstellen en rijtuigen)
-
• TSI CR WAG (goederenwagens)
-
• TSI PRM (minder validen)
-
• TSI SRT (tunnels)
-
• TSI Noise (geluid)
Bovenstaande TSI’s vormen het Europese toetsingskader bij toelating van het materieel.
Eind 2014 en begin 2015 is een aantal TSI’s als verordening gepubliceerd, die voorheen
als besluit waren vastgesteld. Het gaat, voor zover voor de RIS relevant, om de volgende
TSI’s:
-
– Verordening 1300/2014: TSI PRM
-
– Verordening 1302/2014: TSI Loc&Pas
-
– Verordening 1303/2014: TSI SRT
Daarnaast is reeds in 2013 de TSI CR WAG als verordening (EU) 321/2013 gepubliceerd.
Door deze wijziging van de regeling indienststelling spoorvoertuigen wordt het Nederlandse
toelatingsregime aangepast aan de nieuwe Europese regelgeving.
In onderstaande tabel is weergegeven welke open punten uit de verordeningen door middel
van de gewijzigde regeling worden ingevuld. Doordat de meeste TSI’s geen open punten
meer bevatten die in de RIS ingevuld moeten worden is een deel van de bepalingen uit
de RIS vervallen.
Open punten TSI
|
Ingevuld in:
|
TSI CCS: Bijlage G
|
Artikel 7 RIS
|
TSI Loc&Pas: Aanhangsel I
|
Artikel 10 RIS
|
3. Traject Duitsland–Venlo
In de werkgroep is tevens overeenstemming bereikt over de eisen die gesteld moeten
worden aan spoorvoertuigen die in Nederland enkel kunnen rijden tussen de Duitse grens
en het emplacement in Venlo. De inwerkingtreding van deze bepaling is echter afhankelijk
van nog te verrichten technische maatregelen op dit traject. Het tijdstip waarop deze
uitgevoerd worden is op dit moment nog onbekend. Om die reden is gekozen deze bepalingen
pas in een latere wijziging mee te nemen.
4. Handhavings-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
Deze regeling is voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en voor een uitvoerbaarheidstoets
voorgelegd aan ProRail.
Zowel ILT als ProRail hebben een groot aantal taalkundige en technische punten ingebracht
in reactie op de Regeling. Voor het overgrote deel is naar aanleiding van deze punten
besloten de Regeling aan te passen. Dit heeft er, onder meer, toe geleid dat in de
huidige versie de voormalige artikelen 15 en 18 verplaatst zijn naar paragraaf 2 van
de regeling (artikelen 5a en 5b), de formulering en redactie van artikel 7 en artikel
17 zijn aangepast en in de diverse bijlagen aanpassingen zijn gedaan.
Ook hebben zowel de ILT als ProRail diverse opmerkingen gemaakt met betrekking tot
de formulering in de toelichting. Deze opmerkingen hebben, op onderdelen, geleid tot
aanpassing van de toelichting.
5. Sectorconsultatie
Na de handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoetsen is deze
regeling via het Overleg Infrastructuur en Milieu (hierna: OIM) voorgelegd aan verschillende
sectorpartijen.
Het OIM heeft reacties ontvangen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS), ProRail,
Shunter B.V., Strukton Rail Nederland B.V., KNV Spoorgoederenvervoer, Mitsui, DB Schenker
en Historisch Railvervoer Nederland (HRN).
Mede naar aanleiding van bovenstaande adviezen is besloten bijlage 5 bij de regeling
ongewijzigd te laten. In de versie die naar de sector is gestuurd werd bijlage 5 op
onderdelen gewijzigd. Deze bijlage heeft betrekking op de detectie-eigenschappen van
spoorvoertuigen voor toelating. In overleg met de infrastructuurbeheerder is besloten
om eerst nader met betrokken partijen te overleggen over een voorstel tot aanscherping
van de detectie-eisen alvorens deze in regelgeving op te nemen.
Naast dit concrete punt pleit een aantal partijen in het algemeen voor terughoudendheid
met betrekking tot nationale toelatingseisen voor spoorvoertuigen. In reactie hierop
is nogmaals benadrukt dat de onderhavige regeling zo dicht mogelijk bij de Europese
regelgeving blijft en slechts nationale bepalingen bevat waar en voor zover zij nodig
zijn om de verenigbaarheid van spoorvoertuigen met de nationale infrastructuur te
kunnen garanderen.
Ten slotte is naar aanleiding van een aantal opmerkingen van betrokken partijen de
regeling op kleine, technische punten aangepast.
6. Administratieve lasten
Deze regeling veroorzaakt geen administratieve lasten voor bedrijven of burgers. Aangezien
deze wijzigingsregeling met name aanpassing aan, reeds geldende, Europese regelgeving
betreft vindt geen verandering plaats in de lasten die op dit moment gelden voor het
bedrijfsleven.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdelen A, B, D, U en W
Deze wijzigingen zijn van (wetgevings-)technische aard. Het betreft onder andere wijzigingen
aan de begripsbepalingen en daaruit voortvloeiende wijzigingen.
Onderdelen C, X, Y, Z, AA en EE
Artikel 3 en bijlage 1 bevatten de aanvullende nationale eisen die gelden naast de
eisen die zijn vastgelegd in diverse TSI’s. Deze blijven beperkt tot de technische
eisen aan het treinbeïnvloedingssysteem. In bijlage 1 staan de specificaties van het
systeem ATB uitgewerkt. In bijlage 2 staan de aanvullende specificaties voor ERTMS.
Een locomotief, stuurrijtuig of treinstel dient in ieder geval over één van deze systemen
te beschikken. Voor een goederenlocomotief, die over de Betuweroute pendelt tussen
Duitsland en de Rotterdamse haven volstaat ERTMS. De goederencorridor Duitsland-Rotterdam
is per dienstregeling van 13 december 2014 vrij van het nationale ATB-systeem.
Naast de aanvullende eisen op grond van artikel 3 bestaan er ook nationale eisen voor
de toelating van voertuigen die niet aan de TSI’s voldoen (niet-TSI-conforme voertuigen).
Deze staan in bijlage 3 bij deze regeling. Bij het opstellen van deze eisen wordt
zoveel mogelijk verwezen naar EN-normen en UIC-fiches. In bijlage 3, paragraaf 1.4,
zijn de detectie-voorschriften opgenomen die gelden voor spoorvoertuigen. Deze eisen
zijn voor TSI-conforme voertuigen vervallen (zie artikel I, onderdeel N) omdat ze
in de TSI CCS staan. Voor niet-TSI-conforme voertuigen blijven de eisen echter nog
altijd gelden op basis van het Nederlands recht. In bijlage 3, paragraaf 2.2, worden
eisen gesteld aan remsystemen, waarbij verwezen wordt naar UIC-fiches. Hierbij wordt
voor de rempercentages niet langer statisch verwezen naar het UIC-fiche uit 1985,
maar dynamisch verwezen naar de meest recente versie van het fiche.
Ten slotte is de verwijzing naar bijlage 7, die voorheen in artikel 10 stond, verplaatst
naar artikel 3, waardoor ook het opschrift van bijlage 7 gewijzigd moest worden.
Onderdelen F, P en M
In de nieuw opgenomen artikelen 5a en 5b staan eisen die voorheen in artikel 15, eerste
tot en met derde lid, en artikel 18 stonden. Er is geconstateerd dat deze eisen geen
verband houden met de compatibiliteit tussen spoorvoertuigen en infrastructuur. Om
die reden zijn genoemde eisen verplaatst naar nieuwe artikelen in paragraaf 2.
Onderdelen G, O, CC en DD
Artikel 7 van de Regeling bevat de aanvullende nationale eisen op de TSI CCS en eisen
aan de interactie tussen spoorwegvoertuig en de spoorweginfrastructuur. Voor het functioneren
van de diverse detectiemethoden (bijvoorbeeld spoorstroomlopen en assentellers) zijn
nadere eisen aan het voertuig opgesteld. De TSI CCS vult deze interface-aspecten nader
in. Artikel 7 is om die reden aangepast.
Waar deze aspecten door de TSI nog niet zijn ingevuld wordt aangesloten bij de nationale
voorschriften voor niet-TSI-conforme infrastructuur zoals neergelegd in artikel 17
en bijbehorende bijlagen. Artikel 17 stelt regels met betrekking tot de verschillende
nationale detectiesystemen die in de Nederlandse infrastructuur in gebruik zijn. Ieder
systeem stelt specifieke, nationale eisen aan een voertuig. De eisen voor wielassen
gelden niet langer voor alle voertuigen, maar slechts voor niet-TSI-conforme voertuigen.
Om die reden zijn deze eisen verplaatst naar bijlage 4 bij de regeling.
Onderdeel H
Artikel 9 vervalt vanwege het inwerkingtreden van de TSI Loc&Pas. Deze TSI is een
geconsolideerde versie van de voorheen geldende TSI’s voor onderscheidenlijk conventioneel
en hoge snelheidsmaterieel. Door de geconsolideerde versie is voor aanvullende eisen
met betrekking tot hoge snelheidsmaterieel geen reden meer.
Onderdeel I
Met het inwerkingtreden van de huidige TSI Loc&Pas is het aantal open punten voor
dit subsysteem teruggebracht. Om die reden vervallen artikel 10, derde, vierde en
vijfde lid. Enkel de eis met betrekking tot de wervelstroomrem is in de huidige versie
van de TSI Loc&Pas als open punt opgenomen.
Onderdeel J
Artikel 11 vervalt omdat de open punten uit de TSI CR WAG in de meest recente versie
(321/2013) zijn ingevuld.
Onderdeel K
Artikel 12 is de leeswijzer voor de overige artikelen in paragraaf 4. Deze paragraaf
regelt de eisen waaraan een spoorvoertuig moet voldoen om over de Nederlandse hoofdspoorweginfrastructuur
te rijden (compatibiliteitseisen). Een correct werkende interface tussen trein en
baan is daarbij van groot belang. Onder niet-TSI-conforme hoofdspoorweginfrastructuur
wordt begrepen: hoofdspoorweginfrastructuur waarvan niet is aangetoond dat deze aan alle aspecten
voldoet van de de TSI’s die gelden voor infrastructuur (TSI INF), voor besturing en
seingeving (TSI CCS) en voor energievoorziening (TSI ENE).
De Nederlandse hoofdspoorweginfrastructuur voldoet niet volledig aan deze TSI’s. Het
kent enkele nationale karakteristieken die specifieke eisen stellen aan het voertuig.
Deze eisen moeten zorgen voor een goede wisselwerking tussen de spoorweginfrastructuur
en het spoorvoertuig. Het maakt bijvoorbeeld voor de compatibiliteit veel uit of het
voertuig rijdt onder een 1.500V-bovenleiding of onder een 25kV-bovenleiding. Om die
reden is dat onderscheid ook in de verschillende artikelen van paragraaf 4 gemaakt.
De artikelen 13 tot en met 18 gelden onafhankelijk van de elektrische spanning van
de bovenleiding. De artikelen 19 en 20 gelden voor het gebruik van 1.500 volt-bovenleidingen.
De artikelen 21 en 22 gelden voor het gebruik van 25 kilovolt-bovenleidingen. Ten
slotte bevatten de artikelen 23 en 24 de specifieke eisen met betrekking tot grensbaanvakken.
Onderdeel L
In artikel 14, tweede lid, is de tekst met betrekking tot de eisen voor kleine wielen
in kruisingen en Engelse wissels verduidelijkt.
Onderdeel N
Het tweede lid van artikel 16 vervalt omdat het geen eis voor toelating van een spoorvoertuig
tot het Nederlandse spoor bevat. De norm komt dus niet overeen met het doel van de
regeling. Daarnaast is het een vage bepaling en daardoor niet handhaafbaar.
Onderdelen Q, R, S en T
Een aantal specifieke nationale eisen voor rijden onder gelijk- of wisselstroom is
door de inwerkingtreding van de vernieuwde TSI Loc&Pas overbodig geworden. De artikelen
18 tot en met 22 zijn overeenkomstig aangepast.
Onderdeel V
Het derde en vierde lid van artikel 27 vervallen omdat artikel 23 van de Regeling
tarieven Spoorwegwet 2012 al regelt dat eerst het verschuldigde tarief voldaan moet
zijn voordat een beschikking kan worden afgegeven.
Artikel II
De TSI’s die door deze wijzigingsregeling geïmplementeerd worden zijn reeds op 1 januari
2015 (TSI Loc&Pas, TSI SRT, TSI PRM) in werking getreden. Daarnaast wordt de Regeling
ook aangepast aan de reeds eerder in werking getreden, eerdergenoemde, TSI CR WAG.
Om die reden is gekozen voor een zo snel mogelijke inwerkingtreding van de regeling
na publicatie. Ook wordt om die reden afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste
verandermomenten. De regeling voorziet namelijk in de aanpassing van de RIS aan rechtstreeks
werkende EU-verordeningen.
Ook is geen overgangsrecht opgenomen omdat de TSI Loc&Pas voorziet in overgangsrecht
(paragraaf 7.1 van de bijlage bij deze TSI). Dit hoeft in de nationale regelgeving
niet vastgelegd te worden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld