Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Nationaal Archief | Staatscourant 2015, 3086 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Nationaal Archief | Staatscourant 2015, 3086 | Besluiten van algemene strekking |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2014, kenmerk NA/14/14680, agentschap Nationaal Archief;
Gelet op artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet 1995;
Hebben goedgevonden en verstaan:
De bij dit besluit gevoegde ‘Selectielijst voor de neerslag van het handelen (primaire taken en institutionele aangelegenheden) van de actoren Nationale- en Kinderombudsman (Nationale ombudsman vanaf 1998; Kinderombudsman vanaf 2011)’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat in de Staatscourant zal worden geplaatst.
Wassenaar, 12 januari 2015
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker
Een instrument voor de selectie van de administratieve neerslag van het handelen van de Nationale- en Kinderombudsman
Doc-Direkt
Edward Nieuwkerk
Vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 januari 2015, nr. 2015000006.
Algemene wet bestuursrecht
Bureau Nationale ombudsman
Basisselectiedocument
Koninklijk Besluit
Kinderombudsman
Internationale Organisatie voor Standaardisatie
Nationaal Archief
Nederlands Normalisatie Instituut
Nationale ombudsman
Nederlandse Overheid Referentie Architectuur
minister(ie) van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn
Project Wegwerken Archiefachterstand
Rapport Institutioneel Onderzoek
Substituut ombudsman
Staatsblad
Staatscourant
Wet Nationale ombudsman
De voorliggende selectielijst is een selectielijst als bedoeld in artikel 5 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) en bestaat voor het grootste deel uit een lijst van handelingen of ‘werkprocessen’. Onder een handeling wordt verstaan een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid.
Deze selectielijst is organisatie specifiek en geldt voor zowel de Nationale ombudsman (No) als de Kinderombudsman (Kom). De Kinderombudsman is een substituut-ombudsman met een eigen takenpakket, zie hoofdstuk 4.5. Door het onderbrengen van de Kinderombudsman bij de Nationale ombudsman kan de Kinderombudsman bij de interne afhandeling van zaken gebruikmaken van de reeds bestaande expertise bij het bureau van de Nationale ombudsman.
De handelingen voor de Kinderombudsman zijn apart opgenomen in hoofdstuk 6. De Kinderombudsman voert zelf geen ondersteunende taken uit.
De lijst sluit aan op het Basisselectiedocument (BSD) Nationale ombudsman dat op 12 november 1999 op voordracht van de minister van OCW bij KB werd vastgesteld.1 Dit BSD blijft gelden voor de archiefbescheiden opgemaakt in de periode (1980) 1982–1997.
Voor de archiefbescheiden gevormd vanaf 1 januari 1998 geldt deze nieuwe selectielijst.
Het archief van (het bureau van) de Nationale ombudsman bestaat uit een omvangrijk onderzoeksarchief en vormt de administratieve neerslag van het primaire proces van het Bureau Nationale ombudsman (BNo).
Met de in deze lijst opgenomen handelingen kan in beginsel het gehele onderzoeksarchief worden geselecteerd, alsook een belangrijk deel van de bestandsdelen die betrekking hebben op de institutionele aangelegenheden.
De administratieve neerslag van de ‘als ondersteunend te beschouwen’ taken (personeel, financiën, huisvesting, kantoorinrichting, automatisering, documentaire informatievoorziening, overige facilitaire voorzieningen en culturele aangelegenheden voor wat betreft het archiefbeheer) kunnen niet aan de hand van deze selectielijst worden bewerkt. Deze handelingen komen aan bod in een aantal ‘horizontale’ selectielijsten die in beginsel van toepassing zijn op alle organen van de rijksoverheid.
Voor de Nationale ombudsman zijn de volgende ‘horizontale’ selectielijsten vastgesteld:
– Selectielijst voor de handelingen van de Nationale Ombudsman op het beleidsterrein Beheer van de Rijksbegroting over de periode 1945–2000, Stcrt. 19 april 2006, nr. 76
– Selectielijst voor de Nationale Ombudsman op het deelbeleidsterrein van personeelszaken, t.w. het personeelsdossier, Stcrt. 20 november 2007, nr. 225
Voor de Nationale ombudsman geldt verder:
– Selectielijst voor de handelingen van de Nationale Ombudsman op het beleidsterrein Cultuurbeheer over de periode 1945–2000, Stcrt. 18 april 2006, nr.75
Ook hier gaat het om ondersteunende processen.
De Nationale ombudsman is onafhankelijk en onpartijdig. Hij doet zijn werk samen met zo’n 170 medewerkers en drie substituut ombudsmannen. De Nationale ombudsman helpt niet alleen burgers die een probleem hebben met de overheid maar legt overheidsorganisaties ook uit hoe ze moeten handelen. Bij problemen of klachten start de Nationale ombudsman een onderzoek. Alle betrokkenen zijn verplicht om aan een onderzoek mee te werken.
Deze nieuwe selectielijst is gemaakt op verzoek van de Nationale ombudsman en heeft – als gezegd – alleen betrekking op de actoren Nationale- en Kinderombudsman en de neerslag van hun handelen.
In 1997 is er bij de Nationale ombudsman een institutioneel onderzoek uitgevoerd dat heeft geleid tot het rapport institutioneel onderzoek (RIO) Behoorlijk Behandeld, een institutioneel onderzoek naar de actoren en handelingen op het terrein van de Nationale Ombudsman in de periode(1964) 1982–1997. Op basis van dit RIO is later het Basisselectiedocument (BSD) Nationale Ombudsman 1982–1997 vastgesteld.
Na verloop van tijd bleek dat dit BSD niet helemaal meer voldeed vanwege aanpassingen in het takenpakket van de Nationale ombudsman. Zo maakt de Kinderombudsman per 1 april 2011 deel uit van het instituut Nationale ombudsman.
Sinds oktober 2012 is de Nationale ombudsman ook bevoegd om klachten over de lokale besturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba te behandelen. [N.B. Zie voor verdere veranderingen in het takenpakket van de Nationale ombudsman ook hoofdstuk 3.3 ‘Ontwikkeling’, alinea ‘Veranderingen na 1999’.]
De reden om een nieuwe selectielijst te maken is dat sommige omschrijvingen in de selectielijst te specifiek waren en dat de handelingen voor de actor Kinderombudsman nog beschreven moesten worden.
De onderhavige selectielijst, verder te noemen ‘Selectielijst Nationale- en Kinderombudsman 1998-....’, is tot stand gekomen door het toetsen van het BSD uit 1999 aan de huidige werkwijze van de Nationale ombudsman. Onderzocht is of het mogelijk is om daarin opgenomen handelingen te clusteren door een meer generieke omschrijving te gebruiken, bijvoorbeeld bij de handelingen met betrekking tot het instellen van een onderzoek door de Nationale ombudsman. Aan de hand van het takenpakket van de Kinderombudsman is beoordeeld of er specifieke handelingen voor de Kinderombudsman in de selectielijst dienen te worden opgenomen.
Het rapport institutioneel onderzoek (RIO) ‘Behoorlijk Behandeld’ uit 1997, jaarverslagen van zowel de Nationale – als de Kinderombudsman, recente interviews2 met medewerkers van de Nationale ombudsman en een onderzoek in de dossiers uit het centrale archief hebben als grondslag voor deze nieuwe selectielijst gediend.
Deze selectielijst van de Nationale ombudsman wordt bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van OCW vastgesteld.
Het doel van selectie is onderscheid te maken tussen te bewaren (dat wil zeggen naar het Nationaal Archief over te brengen) en (op termijn) te vernietigen archiefbescheiden. In een brief d.d.17 december 2010 met kenmerk (NA) 2010/S&B/6.639 van de Staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer wordt de formele selectiedoelstelling als volgt geformuleerd:
Waardering, selectie en acquisitie van archieven heeft tot doel het bijeenbrengen en veiligstellen van bronnen die het voor individuen, organisaties en maatschappelijke groeperingen mogelijk maken hun geschiedenis te ontdekken en het verleden van staat en samenleving (en hun interactie) te reconstrueren. Daartoe dienen die archieven of onderdelen van archieven veilig gesteld te worden die:
a. representatief zijn voor hetgeen in de samenleving is vastgelegd;
b. representatief zijn voor de activiteiten van de leden (personen en organisaties) van een samenleving;
c. door waarnemers als belangrijk, bijzonder of uniek worden beschouwd omdat ze de belangrijke, bijzondere en unieke maatschappelijke ontwikkelingen, activiteiten, personen en organisaties in een bepaalde periode weerspiegelen.
Deze selectiedoelstelling wordt voor de Nationale ombudsman geoperationaliseerd in een zestal selectiecriteria (zie daarvoor hoofdstuk 5).
Met archiefbescheiden worden in deze selectielijst zowel papieren- als digitale documenten bedoeld.
Bij de Nationale ombudsman is in 2012 en 2013 veel aandacht en tijd besteed aan de voorbereiding van de digitalisering van de werkprocessen met als resultaat dat de organisatie in 2013 alle klachten op basis van digitale dossiers zal gaan behandelen. Het toekennen van bewaartermijnen aan deze dossiers vindt achteraf plaats. Bij de aanmaak van een nieuw dossier is niet duidelijk hoe een zaak zal verlopen wat van invloed is op de toe te kennen bewaartermijn. Het uiteindelijke streven is om de dossiers zo in te delen dat de toekenning van een vernietigingtermijn zoveel mogelijk vooraf op documentniveau kan plaatsvinden.
De Nationale ombudsman archiveert zijn archiefbescheiden in een document management systeem (DMS). Het systeem voldoet aan de NEN-ISO normen op het gebied van informatiemanagement, metadata en beveiliging. Deze normen zijn:
– Nen-ISO 15489
– Nen 2082
– Nora
De Nationale ombudsman is een door de Grondwet ingesteld en verder bij wet uitgewerkt ambt, dat een band met het parlement onderhoudt, in onafhankelijkheid en met onpartijdigheid rechtstreeks bij het ambt ingediende klachten van burgers over overheidsoptreden behandelt, de bevoegdheid heeft naar de gegrondheid van deze klachten onderzoek te doen, daarover in openbare rapportage te oordelen en zo nodig aanbevelingen te doen en daarnaast over de bevoegdheid beschikt op eigen initiatief onderzoek naar overheidsoptreden te verrichten.3
Deze selectielijst is organisatie specifiek en beschrijft naast de primaire- ook enkele institutionele processen voor de actoren Nationale- en Kinderombudsman op het beleidsterrein van de Nationale ombudsman.
Aspecten van de Nationale ombudsman als instituut zijn de ontwikkeling van wet- en regelgeving met betrekking tot het ambt en zijn taak4, benoeming en ontslag van de ambtsdragers, alsmede het beheer van de instelling als Hoog College van Staat.
De belangrijkste actoren die van invloed zijn op de ontwikkelingen van het institutionele kader (instituut Nationale ombudsman) zijn: de Minister van Binnenlandse Zaken, het parlement en (sinds de benoeming van de eerste ambtsdrager in oktober 1981) de Nationale ombudsman zelf.
Naast de beschrijving van het primaire proces Nationale ombudsman staat het taakveld van de Nationale ombudsman. Het taakveld betreft het handelen van de Nationale ombudsman ter vervulling van zijn taak alsmede het handelen van de daarbij betrokken actoren voor zover dat op die taakvervulling betrekking heeft.
Op het taakveld speelt een viertal (categorieën) actoren een belangrijke rol:
• het instituut zelf;
• het bestuursorgaan waaraan de Nationale ombudsman een overheidsgedraging toerekent;
• de verzoeker, degene die een gedraging ter discussie stelt;
• de Tweede Kamer en verdere actoren behorende tot de Staten-Generaal.
Ten aanzien van een belangrijk deel van de taak van de Nationale- en Kinderombudsman, het uitbrengen van een jaarverslag en jaarbrieven en het anderszins informeren van de Staten-Generaal, is met name de Tweede Kamer een belangrijke actor, hier vooral als controlerende instantie in relatie tot het bij een onderzoek van de Nationale- en Kinderombudsman betrokken bestuursorgaan (i.c. een minister of staatssecretaris).
Op grond van art.16 Wet Nationale ombudsman (WNo) sturen de Nationale- en Kinderombudsman de jaarverslagen niet alleen naar beide Kamers der Staten-Generaal, maar ook naar andere vertegenwoordigende lichamen (bijv. Gemeenteraad, Provinciale Staten) en besturen van gemeenschappelijke regelingen. Een uitdrukkelijk verschil tussen Nationale en Kinderombudsman is dat de laatste daarnaast zelf kan bepalen aan welke bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties hij het jaarverslag toestuurt.
Het beleidsterrein Nationale ombudsman
In 1964 wordt het ’ombudsmanvraagstuk’ een afzonderlijke kwestie op de politieke agenda. Daarmee ontstaat (terugkijkend) het beleidsterrein. De hoofdlijn van het beleid in de periode tot eind 1981 is het tot stand brengen van een nationale instantie voor het onderzoeken van overheidsgedragingen jegens burgers (’bestuurden’).
Mijlpalen in de ontwikkeling zijn geweest:
• 1969: het door de Minister van Binnenlandse Zaken uitbrengen van een beleidsnota over de wenselijkheid van het instellen van een Nationale ombudsman;
• 1976: het presenteren van het ontwerp van een wettelijke regeling (aanvankelijk Wet commissaris van onderzoek geheten);
• 1979/80: de parlementaire behandeling en amendering van de voorgestelde wet;
• 1982: de voorbereiding en uitvoering van de praktische invoering van de voorgestelde wet, die per 1 januari 1982 haar beslag heeft gekregen; die datum is ook de startdatum van het instituut van de Nationale ombudsman (tevens de ingangsdatum van zijn werkzaamheden na de benoeming van de eerste ombudsman in oktober 1981).
Het wordingsproces van de Nationale ombudsman is in feite een enkel langlopend dossier geweest. Een proces dat gestart is met een beleidsmatige agendavorming en dat heeft geleid tot uiteenlopende maar direct op elkaar aansluitende producten als een wet, een (eerste) benoeming en een eigen organisatie (het Bureau Nationale ombudsman).
In 1982 staat de ontwikkeling van het instituut centraal. De WNo had de Nationale ombudsman bewust in een ’groeimodel’ gegoten. De kwestie van de uitbreiding van de bevoegdheid van de Nationale ombudsman tot andere overheden dan ministers en lokale korpsbeheerders is dan ook sinds 1982 bij uitstek een hoofdlijn van het beleid.
De ontwikkeling ter zake, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken, heeft er inmiddels toe geleid dat behalve de gemeenten en de gemeenschappelijke regelingen vrijwel alle bestuursorganen (in de zin van de Awb) binnen de competentie van de Nationale ombudsman vallen.
Een andere hoofdlijn op het beleidsterrein is het scheppen van optimale voorwaarden en kaders voor het goed functioneren van het instituut.
Die zorg betrof in de beginjaren vooral een voorspoedige ontwikkeling van de effectiviteit van de nog prille instelling. De toenemende praktijkervaring leidde al snel tot voorstellen voor wetswijziging op bepaalde punten. Daarbij ging het om uiteenlopende zaken als de invoering van het kenbaarheidsvereiste als element van de procesgang en de regeling van de waarneming en vervanging van de ambtsdrager. Gerelateerd aan deze hoofdlijn is, wat de ambtsdragers aangaat, de uitvoering van een zorgvuldige benoemingsprocedure. De Nationale ombudsman wordt – uniek in ons staatsbestel – benoemd door de Tweede Kamer, uit een voordracht opgesteld door een bijzondere benoemingsadviescommissie.
Veranderingen na 1999
Met ingang van 25 maart 1999 staat het instituut van de Nationale ombudsman in de Grondwet. Er is een nieuw artikel ingevoegd, dat de hoofdtaak van de Nationale ombudsman en de hoofdlijn van diens benoemingsprocedure omschrijft. De grondwetswijziging markeert de volwassenheid van het klachtenrecht van de burgers tegen de overheid, en de verankering van het instituut van de Nationale ombudsman in het Nederlandse staatsbestel.
Begin 2005 werd de Wet extern klachtrecht van kracht (Stb.116). Daarmee is wettelijk geregeld dat alle bestuursorganen van een decentrale overheid ingaande 1 januari 2006 van rechtswege binnen de bevoegdheid van de Nationale ombudsman vallen, tenzij het vertegenwoordigd orgaan heeft besloten tot het instellen van (of aansluiting bij) een andere ombudsvoorziening. Er is nu een landelijk dekkend stelsel van onafhankelijke klachtinstanties (de Nationale ombudsman en alle lokale en regionale ombudsmannen en ombudscommissies in de publieke sector) voor de bestuursorganen en van alle gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen.
De Nationale ombudsman is toegankelijker geworden voor de burger door de introductie van een eigen website in december 2010, waar mensen hun klacht digitaal kunnen indienen en er is digitaal informatie beschikbaar gesteld over de Nationale ombudsman.
Sinds 1 april 2011 heeft Nederland een Kinderombudsman. De Kinderombudsman is een landelijk functionerend instituut dat naleving van de rechten van kinderen en jongeren onafhankelijk aan de orde stelt. De Kinderombudsman is ondergebracht bij het Bureau Nationale ombudsman. Formeel is hij een substituut-ombudsman van de Nationale ombudsman, met een eigen werkgebied en een eigen verantwoording naar de Eerste en Tweede Kamer.
Met het instellen van de Kinderombudsman is Nederland het Kinderrechtencomité5 tegemoet gekomen. Het comité adviseerde om een landelijk systeem in te stellen voor het verzamelen en analyseren van gegevens op alle terreinen waarop het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) betrekking heeft als basis voor het meten van de voortgang bij de realisatie van de rechten van kinderen en het uitwerken van beleid voor implementatie van het Verdrag.
In december 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de veteranenwet (Stb. 2012, 133). Dat betekent dat de Ombudsman voor veteranen wordt ondergebracht bij de Nationale ombudsman.
Afgezien van de vraag of de Nationale ombudsman daarmee zijn ’natuurlijke grenzen’ heeft bereikt, zal de werkingssfeer van het instituut (dan wel de afbakening van zijn bevoegdheid ten opzichte van andere instanties) ook in de toekomst een aanhoudende aandacht van wetgever en regering met zich meebrengen.
Vanaf 10 oktober 2012 is de Nationale ombudsman ook bevoegd om klachten over de lokale besturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba te behandelen.
De hoofdtaak van de Nationale ombudsman is om onpartijdig onderzoek te verrichten naar de gegrondheid van bij hem ingediende klachten van ’een ieder’ over overheidsgedragingen. Er zijn diverse methoden van behandeling (interventies, ombudsbemiddeling, etc.). De rapporten die de Nationale ombudsman uitbrengt zijn openbaar, zo nodig voorzien van aanbevelingen.
Daarnaast is de Nationale ombudsman bevoegd om op eigen initiatief onderzoek te verrichten naar de behoorlijkheid van overheidsoptreden in een bepaalde aangelegenheid.
Wat betreft het klachtenonderzoek moet worden benadrukt dat een ieder directe toegang tot de Nationale ombudsman heeft en dat deze, mits hij in de zaak bevoegd en de verzoeker in zijn verzoekschrift ontvankelijk is, ook verplicht is tot onderzoek van een ter discussie gestelde gedraging.
De uitvoering van bovengenoemde taken vormt het primaire proces van het Bureau Nationale ombudsman. Dat primaire proces bestaat formeel uit drie onderdelen: de ingang van het onderzoek, het onderzoek zelf en de beoordeling. De beide laatste onderdelen zijn feitelijk sterk verweven tot een enkel werkproces. In dat kader wordt ook de rol van het bij een onderzoek betrokken bestuursorgaan belicht. Aan het ambt van Nationale ombudsman zijn diverse functies te onderscheiden. Ten opzichte van de burger is de functie van het instituut als aanvullende voorziening voor de administratieve rechtsbescherming evident.
Het verrichten van onderzoek uit eigen beweging, het doen van aanbevelingen aan bestuursorganen en het rapporteren naar het parlement verwijzen (onder meer) naar een preventieve, dan wel controlerende functie ten opzichte van de overheid in verband met haar uitvoeringspraktijk. Afgeleide functies zijn een informatieve functie ten opzichte van de burger, die onder meer gestalte krijgt in het doorverwijzen van klagende burgers, en een normatieve functie ten aanzien van het bestuur, waarbij het gaat om het stellen en doen accepteren van normen voor ’behoorlijk’ gedrag in de contacten van overheidsorganisaties met burgers.
In de WNo is de bevoegdheid van de No over bestuursorganen beschreven. In titel 9.2. Algemene wet bestuursrecht staan bepalingen over de uitvoering van de onderzoekstaak. In welke mate en op welke wijze de afgeleide functies worden ontwikkeld, hangt af van de taakopvatting van de Nationale ombudsman. Evenzo bepaalt het instituut zijn eigen onderzoeksbeleid, beslist de ombudsman welke toepassing hij geeft aan zijn wettelijke bevoegdheden (bijvoorbeeld tot het doen van onderzoek op eigen initiatief) en hoe hij zijn procesgang inricht. Naar buiten toe geeft de Nationale ombudsman vorm aan zijn primaire proces door middel van procedurele werkafspraken met de bestuursorganen binnen zijn competentie en met een veelheid aan andere klachtbehandelingsinstanties, zoals de Commissies voor de Verzoekschriften uit de Tweede en Eerste Kamer.
Aan deze en andere activiteiten van de Nationale ombudsman die de uitvoering van zijn hoofdtaak conditioneren, wordt in hoofdstuk 3 van het RIO aandacht besteed. Daarbij komen ook de organisatorisch en procedureel gerichte activiteiten van de kant van het bestuursorgaan aan bod. In hoofdstuk 6 van ’Behoorlijk behandeld’ wordt een veelheid aan activiteiten beschreven die in het kader van de daar genoemde secundaire taakvervulling worden verricht. Zo is een belangrijke wettelijke taak van de Nationale ombudsman het jaarlijks uitbrengen van een openbaar verslag van zijn werkzaamheden.
Openbaarheid en bekendheid zijn in het algemeen belangrijke voorwaarden voor een goed functioneren van de Nationale ombudsman. Deze legt dan ook betrekkelijk veel nadruk op een actief informatie- en voorlichtingsbeleid, zowel ten opzichte van het algemene publiek als ten opzichte van bepaalde doelgroepen, waaronder (categorieën) ambtenaren. Daarbij gaat het enerzijds om de bekendmaking van de Nationale ombudsman als voorziening (functie, bevoegdheden, werkwijze), anderzijds om het openbaar maken van wat het primaire proces aan effecten en inzichten heeft opgeleverd. Ook hierbij komen weer de verschillende aspecten van het ambt van de Nationale ombudsman om de hoek kijken: zo is met name de voorlichting aan ambtenaren sterk gericht op preventie van klachten en het uitdragen van gedragsnormen en opinies.
De Kinderombudsman heeft tot taak te bevorderen dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door privaatrechtelijke organisaties.
Hij doet dit in elk geval door:
• Voorlichting en informatie te geven over de rechten van jeugdigen;
• Gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over wetgeving en beleid dat de rechten van jeugdigen raakt;
• Het instellen van onderzoek naar eerbiediging van de rechten van jeugdigen naar aanleiding van klachten of uit eigen beweging;
• Het toezicht houden op de wijze waarop klachten van jeugdigen of hun wettelijke vertegenwoordigers door de daartoe bevoegde instanties, niet zijnde de ombudsman, worden behandeld.
Bij de uitvoering van zijn taken houdt de Kinderombudsman zo veel mogelijk rekening met de mening van jeugdigen zelf overeenkomstig artikel 12 van het kinderverdrag, met de belangen van jeugdigen en met hun belevingswereld.
Om inzicht te verkrijgen in welke mate de kinderrechten worden nageleefd is er met betrokkenheid van de Universiteit van Leiden en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een Kinderrechtenmonitor ontwikkeld en opgesteld.
De Kinderrechtenmonitor heeft een signaalfunctie. Naast het controleren of de kinderrechten voldoende worden nageleefd, is het ook de bedoeling om te benoemen met welke kinderrechten in Nederland het goed is gesteld. De Kinderrechtenmonitor is een document waarin talrijke Nederlandse onderzoeken op een rij worden gezet waarin de naleving van kinderrechten direct dan wel indirect aan de orde komt.
Net zoals de Nationale ombudsman is de Kinderombudsman verplicht om een jaarlijks verslag van zijn werkzaamheden (WNo) te verzenden aan de beiden Kamers der Staten-Generaal, de ministers, alsmede aan de andere bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties waarvoor hij dat wenselijk acht.
Deze selectielijst behandelt alleen de actor Nationale- en Kinderombudsman. Op het terrein van de Nationale ombudsman is echter een groot aantal andere actoren actief.
Een uitgebreid overzicht daarvan, voorzien van de nodige toelichting, is te vinden in hoofdstuk 1.3 van het RIO.
De belangrijkste actoren zijn:
• de Tweede Kamer en verdere actoren behorende bij de Staten-Generaal;
• de Minister van Binnenlandse Zaken;
• een Bestuursorgaan als bedoeld in art. 1, sinds 1993 art. 1a van de WNo;
• een ieder, als bedoeld in art, 9:18 van het Awb;
• overige ministers;
• de Commissie van aanbevelingen Nationale ombudsman (CANO).
Het archiefbeheer van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman valt archiefwettelijk onder de zorg van de Nationale ombudsman.
Om de selectiedoelstelling te bereiken worden de handelingen in de selectielijst gewaardeerd aan de hand van de onderstaande algemene selectiecriteria. Deze criteria zijn in 1997 door het Convent van Rijksarchivarissen vastgesteld en geaccordeerd door PC DIN en KNHG.
Algemene selectiecriteria zijn van toepassing op alle handelingen van de actoren, ongeacht op welk beleidsterrein van de overheid deze handelingen worden verricht. De algemene criteria worden hieronder vermeld. In hoofdstuk 6 worden de handelingen van de Nationale- en Kinderombudsman opgesomd. Na de selectiewaardering is aangegeven op welk criterium deze waardering is gebaseerd. Tevens is vermeld in welke periode de betreffende handeling is verricht, het product van de handeling en welk handelingnummer het krijgt.
Algemene Selectiecriteria |
|
---|---|
Handelingen die gewaardeerd worden met B(ewaren) |
|
Algemeen selectiecriterium |
Toelichting |
1. Handelingen die betrekking hebben op de voorbereiding en de bepaling van beleid op hoofdlijnen. |
Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten |
2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen |
Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid |
3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren |
Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie |
4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen |
Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan |
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt |
Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken |
6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten |
Bijvoorbeeld in het geval de ministeriele verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving |
De vernietigingstermijnen in deze selectielijst zijn gebaseerd op de al bestaande selectielijst van het handelen op het beleidsterrein Nationale ombudsman (1980) 1982–1997. De Nationale ombudsman heeft de handelingen getoetst op de juistheid van de toegewezen termijnen.
Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en /of gebeurtenissen van bijzondere cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd.
Organisatiespecifieke selectielijst voor de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman.
De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:
– Handeling: een complex van activiteiten die een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. In de praktijk komt een handeling meestal overeen met een procedure of een werkproces.
– Periode: dit geeft de jaren weer waarin de handeling werd verricht. - Grondslag: dit is de (wettelijke) basis op grond waarvan de actor de handeling verricht.
– Bron: wanneer er geen wettelijke grondslag voor een handeling bestaat, kan de bron worden genoemd waarin de betreffende handeling staat vermeld.
– Product: dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.
– Opmerking: deze aanvullende informatie wordt slechts vermeld wanneer de strekking van de handeling toelichting behoeft of anderszins aanvullende informatie nuttig is.
– Waardering: De afkorting 'B' staat voor 'bewaren', dat wil zeggen het na afloop van de wettelijke overbrengingstermijn overdragen aan het Nationaal Archief van de documentaire neerslag (ongeacht de gegevensdrager) van de handeling. Bij een B-handeling is achter de selectiebeslissing aangegeven welk selectiecriterium is toegepast. De afkorting 'V' staat voor 'vernietigen (op termijn)', oftewel 'niet overbrengen'. Bij de desbetreffende handelingen wordt de vernietigingstermijn vermeld. Deze termijn betreft het aantal volle jaren dat dient te zijn verlopen sinds het einde van het jaar waarin een archiefbestanddeel (dossier, register, databestand) dat behoort tot de neerslag van de handeling, is afgesloten.
Ambtsbekleding en algemeen functioneren
1 |
|
Handeling |
Het (opnieuw) treden in het ambt, alsmede het afleggen van de eed of verklaring en belofte |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Opmerking |
De ambtsdrager in kwestie kan ook een Substituut Ombudsman (So) zijn |
Waardering |
B (5) |
2 |
|
Handeling |
Het voorbereiden van (her)benoeming, verlenging, waarneming of (eventuele) beëindiging van het ambt Nationale (substituut) ombudsman |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Waardering |
B (5) |
3 |
|
Handeling |
Het door middel van overleg met de (vaste) Kamercommissie onder de aandacht brengen van een aangelegenheid of standpunt betreffende het functioneren van het instituut of de ambtsuitoefening |
Periode |
1998– |
Bron |
Archief BNo |
Product |
notulen, briefwisseling |
Opmerking |
sinds 1994 met de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken |
Waardering |
B (2) |
4 |
|
Handeling |
Het (bijdragen aan het) beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek informeren van leden van, of commissies uit de Kamer der Staten-Generaal over een aangelegenheid met betrekking tot het (functioneren) van het instituut |
Periode |
1998– |
Bron |
Kamerstukken |
Waardering |
B (2) |
5 |
|
Handeling |
Het afdoen van een verzoek, aanbod of mededeling bestemd voor de ambtsdrager niet gerelateerd aan de functie van het ambt of de taakvervulling |
Periode |
1998– |
Bron |
Archief BNo |
Opmerking |
Betreft bijvoorbeeld adhesiebetuigingen en verzoeken om (ideële of morele) steun of participatie aan een maatschappelijke actie |
Waardering |
V 1 jaar |
6 |
|
Handeling |
Het al dan niet door de (substituut-) ombudsman aanvaarden en uitoefenen van een nevenfunctie |
Periode |
1998– |
Bron |
Jaarverslagen No |
Opmerking |
Bekleding van het ambt voor de functie (substituut-) ombudsman is niet een noodzakelijke voorwaarde |
Waardering |
B (5) |
7 |
|
Handeling |
Het adviseren aan de Minister van Binnenlandse Zaken over een voorgenomen wijziging van de WNo alsook ten aanzien van de ontwikkelingen van het instituut |
Periode |
1998– |
Bron |
Archief BNo |
Waardering |
B (3) |
8 |
|
Handeling |
Het becommentariëren van voorgenomen wet- en regelgeving met betrekking tot de Nationale ombudsman |
Periode |
1998– |
Bron |
Archief BNo |
Waardering |
B (3) |
9 |
|
Handeling |
Het ten aanzien van de taakvervulling voorbereiden, onderzoeken of vaststellen van nieuw beleid, dan wel (doen) evalueren of wijzigen van gevoerd beleid |
Periode |
1998– |
Grondslag |
[Onafhankelijkheid van het ambt] |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo |
Product |
Interne rapporten, nota’s, beleidsnotities, verslagen, |
Waardering |
B (1) |
10 |
|
Handeling |
Het vaststellen of wijzigen van taken van een functionaris van het Bureau Nationale ombudsman |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Intern besluit Nationale ombudsman |
Waardering |
B (4) |
11 |
|
Handeling |
Het voorbereiden, vaststellen of evalueren van een wijziging van organisatorische aard van het Bureau Nationale ombudsman |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Intern besluit Nationale ombudsman |
Opmerking |
Bijvoorbeeld een (organisatiebesluit waarbij een onderdeel van de BNo zoals een afdeling, sectie of specifieke (staf)functie (bijvoorbeeld voorlichter wordt ingesteld dan wel opgeheven of het takenpakket daarvan wezenlijk wordt gewijzigd |
Waardering |
B (4) |
12 |
|
Handeling |
Het opstellen van interne beleidsregels, uitvoeringsrichtlijnen en voorschriften |
Periode |
1998– |
Grondslag |
[Onafhankelijkheid van het ambt] |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo |
Product |
Bijvoorbeeld beleidsnotities en (werkgroep)verslagen over; procedure hoor en wederhoor; uitgangspunten voor waarheidsvinding; vertaling inquisitoire bevoegdheden in onderzoeksinstrumenten; |
wijzen van interventie; behoorlijkheidsnormen; (openbare) rapporten. Uitvoeringsvoorschriften: bijvoorbeeld lijst van afdoeningsgronden verzoekschriften, lijst beoordelingscriteria, handboek BNo, (sub)procedures, zoals voor correspondentie met ambassades, behandeling (interne) klachten. |
|
Waardering |
B (5) |
13 |
|
Handeling |
Het verzamelen van gegevens ten behoeve van de taakvervulling |
Periode |
1998– |
Bron |
Archief BNo; vraaggesprekken BNo |
Product |
Stukken betreffende vakbibliotheek BNo, interne verslagen |
Opmerking |
Te denken valt aan praktische informatie over overheidsorganen en andere organisaties, maar ook aan verslagen van bijeenkomsten, stages, etc. |
Waardering |
V 5 jaar |
14 |
|
Handeling |
Het ontwikkelen, vervaardigen en onderhouden van een (registratie) systeem voor het vastleggen van gegevens ten behoeve van de taakvervulling |
Periode |
1998– |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo, vraaggesprekken BNo |
Product |
registratiesysteem (applicatie) met toebehoren (criteria voor invoer, gebruiksinstructie, etc.) |
Waardering |
B (5): Eindproducten |
V 5 jaar: Overige stukken (Voorbereidend, concepten, correspondentie) |
|
15 |
|
Handeling |
Het maken van (werk)afspraken of adviseren van een bestuursorgaan, instituut of derden op het (beleids) terrein van de Nationale ombudsman |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo, vraaggesprekken BNo |
Waardering |
B(5): Voor afspraken op het hoogst ambtelijk of bestuurlijke beslissingsniveau, adviezen |
V 5 jaar: Overige (werk)afspraken |
16 |
|
Handeling |
Het afdoen van een buitenwettelijk verzoekschrift |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen No; handboek BNo; vraaggesprekken BNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, zo mogelijk met een verwijzing, nadere inlichtingen of een (algemeen) advies |
Opmerking |
Een verzoekschrift is buitenwettelijk als het in geen enkel opzicht betrekking heeft op een bestuursorgaan of een gedraging binnen de competentie van de Nationale ombudsman |
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
|
17 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het niet instellen of niet voortzetten van een onderzoek op verzoek |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, antwoordbrief, mededeling of telefoonnotitie, zo nodig met, verwijzing, nadere inlichtingen, (algemeen) advies aan verzoeker en doorzendbrief aan administratiefrechtelijke instantie; |
Herhaald rappel met gemotiveerde afwijzing op gestelde termijn |
|
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
|
18 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het niet instellen of niet voortzetten van een onderzoek uit eigen beweging |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, antwoordbrief, mededeling of telefoonnotitie, zo nodig met, verwijzing, nadere inlichtingen, (algemeen) advies aan verzoeker en doorzendbrief aan administratiefrechtelijke instantie; |
Herhaald rappel met gemotiveerde afwijzing op gestelde termijn |
|
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
19 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het instellen en uitvoeren van een onderzoek op verzoek |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Rapport (met instemmingformule), aanbeveling(en), brieven, gespreksverslag |
Waardering |
B (5) |
20 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het instellen en uitvoeren van een onderzoek uit eigen beweging |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Rapport (met instemmingformule), aanbeveling(en), brieven, gespreksverslag |
Waardering |
B (5) |
21 |
|
Handeling |
Het voeren van verweer of afdoen van een klacht over een gedraging van (een medewerker van het Bureau van) de Nationale ombudsman |
Periode |
1998– |
Bron |
Vraaggesprekken BNo |
Waardering |
B (2) |
22 |
|
Handeling |
Het door middel van overleg met een of meer (vertegenwoordigers van) bestuursorganen bevorderen van: |
– opheffing van gesignaleerde structurele tekortkomingen, knelpunten of problemen; |
|
– overname van het eigen normenpatroon en preventie van klachten. |
|
Periode |
1998– |
Product |
Verslagen overleg, correspondentie |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo |
Waardering |
B (5) |
V 5 jaar: Overige stukken (Voorbereidend, concepten, correspondentie) |
|
23 |
|
Handeling |
Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo |
Product |
Voorlichtingsmateriaal en publicaties |
Opmerking |
Onder deze handeling valt ook: |
– de neerslag van activiteiten zoals deelname aan of het uitvoeren van een cursus, bijeenkomst of campagne; |
|
– beschikbaarstelling van informatie (ook via de website). |
|
– de informatie op de website; van iedere digitale folder of document wordt ook een papierenexemplaar bewaard. |
|
Waardering |
B (3, 5) Eigen publicaties |
V 5 jaar: Overige neerslag |
|
24 |
|
Handeling |
Het onderhouden van contacten met verwante instellingen en met buitenlandse professionele relatie(s) |
Periode |
1998– |
Bron |
Jaarverslagen No; vraaggesprekken BNo. |
Waardering |
B (5): Verslagen en programma’s |
V 5 jaar: Documentatie |
25 |
|
Handeling |
Het opstellen van periodieke verslagen |
Periode |
1998– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen No; vraaggesprekken BNo |
Product |
Openbaar jaarverslag, met aanbiedingsbrief, jaarbrieven |
Waardering |
B (3) |
26 |
|
Handeling |
Het (opnieuw) treden in het ambt, alsmede het afleggen van de eed of verklaring en belofte |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Waardering |
B (5) |
27 |
|
Handeling |
Het doormiddel van overleg met de (vaste) Kamercommissie onder de aandacht brengen van een aangelegenheid of standpunt betreffende het functioneren van het instituut of de ambtsuitoefening |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo |
Product |
notulen, briefwisseling |
Opmerking |
sinds 1994 met de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken |
Waardering |
B (2) |
28 |
|
Handeling |
Het (bijdragen aan het) beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek informeren van leden van, of commissies uit de Kamer der Staten-Generaal over een aangelegenheid met betrekking tot het (functioneren) van het instituut |
Periode |
2011– |
Bron |
Kamerstukken |
Waardering |
B (2) |
29 |
|
Handeling |
Het afdoen van een verzoek, aanbod of mededeling bestemd voor de ambtsdrager niet gerelateerd aan de functie van het ambt of de taakvervulling |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo |
Opmerking |
Betreft bijvoorbeeld adhesiebetuigingen en verzoeken om (ideële of morele) steun of participatie aan een maatschappelijke actie |
Waardering |
V 1 jaar |
30 |
|
Handeling |
Het al dan niet door de Kinderombudsman aanvaarden en uitoefenen van een nevenfunctie |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo |
Opmerking |
Bekleding van het ambt voor de functie Kinderombudsman is niet een noodzakelijke voorwaarde |
Waardering |
B (5) |
31 |
|
Handeling |
Het adviseren aan de Minister van Binnenlandse Zaken over een voorgenomen wijziging van de Wet Kinderombudsman alsook ten aanzien van de ontwikkelingen van het instituut |
Periode |
2011– |
Grondslag |
Wet Kinderombudsman |
Waardering |
B (3) |
32 |
|
Handeling |
Het becommentariëren van voorgenomen wet- en regelgeving met betrekking tot de Kinderombudsman |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo |
Waardering |
B (3) |
33 |
|
Handeling |
Het opstellen van interne beleidsregels, uitvoeringsrichtlijnen en voorschriften |
Periode |
2011– |
Grondslag |
[Onafhankelijkheid van het ambt] |
Bron |
Vraaggesprekken BNo |
Product |
Bijvoorbeeld beleidsnotities en (werkgroep)verslagen over; procedure hoor en wederhoor; uitgangspunten voor waarheidsvinding; vertaling inquisitoire bevoegdheden in onderzoeksinstrumenten; |
wijzen van interventie; behoorlijkheidsnormen; (openbare) rapporten. Uitvoeringsvoorschriften: bijvoorbeeld lijst van afdoeningsgronden verzoekschriften, lijst beoordelingscriteria, handboek BNo, (sub)procedures, zoals voor correspondentie met ambassades, behandeling (interne) klachten. |
|
Waardering |
B (5) |
34 |
|
Handeling |
Het verzamelen van gegevens ten behoeve van de taakvervulling |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo; vraaggesprekken BNo |
Product |
Stukken betreffende vakbibliotheek BNo, interne verslagen |
Opmerking |
Te denken valt aan praktische informatie over overheidsorganen en andere organisaties, maar ook aan verslagen van bijeenkomsten, stages, etc. |
Waardering |
V 5 jaar |
35 |
|
Handeling |
Het ontwikkelen, vervaardigen en onderhouden van een (registratie) systeem voor het vastleggen van gegevens ten behoeve van de taakvervulling |
Periode |
2011– |
Bron |
Archief BNo, vraaggesprekken BNo |
Product |
registratiesysteem (applicatie) met toebehoren (criteria voor invoer, gebruiksinstructie, etc.) |
Waardering |
B (5): Eindproducten |
V 5 jaar: Overige stukken (Voorbereidend, concepten, correspondentie) |
|
36 |
|
Handeling |
Het maken van (werk)afspraken of adviseren van een bestuursorgaan, instituut of derden op het (beleids) terrein van de Kinderombudsman |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen No; archief BNo, vraaggesprekken BNo |
Waardering |
B (5): Voor afspraken op het hoogst ambtelijk of bestuurlijke beslissingsniveau, adviezen |
V 5 jaar: Overige (werk)afspraken |
37 |
|
Handeling |
Het afdoen van een buitenwettelijk verzoekschrift |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Handboek BNo; vraaggesprekken BNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, zo mogelijk met een verwijzing, nadere inlichtingen of een (algemeen) advies |
Opmerking |
Een verzoekschrift is buitenwettelijk als het in geen enkel opzicht betrekking heeft op een bestuursorgaan of een gedraging binnen de competentie van de Kinderombudsman |
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
|
38 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het niet instellen of niet voortzetten van een onderzoek op verzoek |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, antwoordbrief, mededeling of telefoonnotitie, zo nodig met, verwijzing, nadere inlichtingen, (algemeen) advies aan verzoeker en doorzendbrief aan administratiefrechtelijke instantie; |
Herhaald rappel met gemotiveerde afwijzing op gestelde termijn |
|
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
|
39 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het niet instellen of niet voortzetten van een onderzoek uit eigen beweging |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Gemotiveerde afschrijfbrief, antwoordbrief, mededeling of telefoonnotitie, zo nodig met, verwijzing, nadere inlichtingen, (algemeen) advies aan verzoeker en doorzendbrief aan administratiefrechtelijke instantie; |
Herhaald rappel met gemotiveerde afwijzing op gestelde termijn |
|
Waardering |
V 5 jaar |
B (5): product met precedentwerking of normatieve betekenis voor de verdere taakvervulling. |
40 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het instellen en uitvoeren van een onderzoek op verzoek |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Rapport (met instemmingformule), aanbeveling(en), brieven, gespreksverslag, Kinderrechtenmonitor |
Waardering |
B (5) |
41 |
|
Handeling |
Het besluiten tot het instellen en uitvoeren van een onderzoek uit eigen beweging |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Product |
Rapport (met instemmingformule), aanbeveling(en), brieven, gespreksverslag, Kinderrechtenmonitor |
Waardering |
B (5) |
42 |
|
Handeling |
Het door middel van overleg met een of meer (vertegenwoordigers van) bestuursorganen bevorderen van: |
– opheffing van gesignaleerde structurele tekortkomingen, knelpunten of problemen; |
|
– overname van het eigen normenpatroon en preventie van klachten. |
|
Periode |
2011– |
Product |
Verslagen overleg, correspondentie |
Bron |
Jaarverslagen Kom; archief BNo |
Waardering |
B (5) |
V 5 jaar: Overige stukken (Voorbereidend, concepten, correspondentie) |
|
43 |
|
Handeling |
Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen Kom; archief BNo |
Product |
Voorlichtingsmateriaal en publicaties |
Opmerking |
Onder deze handeling valt ook: |
– de neerslag van activiteiten zoals deelname aan of het uitvoeren van een cursus, bijeenkomst of campagne; |
|
– beschikbaarstelling van informatie (ook via eigen website). |
|
– de informatie op de website; van iedere digitale folder of document wordt ook een papierenexemplaar bewaard. |
|
Waardering |
B (3, 5) Eigen publicaties |
V 5 jaar: Overige neerslag |
|
44 |
|
Handeling |
Het onderhouden van contacten met verwante instellingen en met buitenlandse professionele relatie(s) |
Periode |
2011– |
Bron |
Jaarverslagen Kom; vraaggesprekken BNo. |
Waardering |
B (5): Verslagen en programma’s |
V 5 jaar: Documentatie |
45 |
|
Handeling |
Het opstellen van periodieke verslagen |
Periode |
2011– |
Grondslag |
WNo |
Bron |
Jaarverslagen Kom; vraaggesprekken BNo |
Product |
Openbaar jaarverslag, met aanbiedingsbrief, jaarbrieven |
Waardering |
B (3) |
De ‘Selectielijst voor de neerslag van het handelen (primaire taken en institutionele aangelegenheden) van de actoren Nationale en Kinderombudsman (Nationale ombudsman vanaf 1998 en Kinderombudsman vanaf 2011) is per brief van 11 oktober 2013, kenmerk 20121064U door de Nationale ombudsman aan de algemene rijksarchivaris aangeboden. De selectielijst is vastgesteld onder de zogenaamde overgangsregeling. Die overgangsregeling houdt in dat niet wordt getoetst of de categorieën archiefbescheiden waaruit de selectielijst bestaat in overeenstemming zijn met de ordeningsstructuur die de zorgdragers – Nationale ombudsman en Kinderombudsman – op de informatie toepassen of hebben toegepast.
Het voorgeschreven (driehoeks)overleg over de lijst werd gevoerd in de periode juli 2013 – februari 2014.
De selectielijst en het (voorlopige) verslag van het driehoeksoverleg d.d. 17 april 2014 zijn op diezelfde dag toegestuurd aan de heer drs. P.R. te Slaa, historicus en publicist te Amsterdam, met het verzoek om als extern deskundige als bedoeld in art. 3, eerste lid, onder d, van het Archiefbesluit 1995 daarover van advies te dienen. De heer Te Slaa zond zijn advies op de 20ste april daaraanvolgend naar het Nationaal Archief. Op diezelfde dag werd het advies doorgestuurd naar de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman met een verzoek om een reactie. Die reactie kwam bij het Nationaal Archief binnen op 18 juli 2014.
De externe deskundige had een aantal opmerkingen bij de lijst die geleid hebben tot verschillende kleinere wijzigingen en aanpassingen in zowel de lijst als de toelichting daarop. Een meer fundamentele wijziging betrof het toevoegen van een aantal handelingen van de Kinderombudsman (pas in een later stadium is deze als een afzonderlijke actor aangemerkt).
Vanaf 1 september 2014 lagen de selectielijst en het verslag van het gevoerde (driehoeks)overleg gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van de studiezaal en op de website van het Nationaal Archief (hiernaar werd verwezen vanuit de website van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant. Van (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar op de selectielijst ontvangen.
De selectielijst is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 januari 2015, nr. 201500000.
Interview met Mirjan Winkel, Directiesecretaresse/Programmamanager en Emile Alberto, unithoofd Documentaire Informatievoorziening en Archief.
Comité van internationale deskundigen op het gebied van kinderrechten. Dit Kinderrechtencomité controleert of de landen die beloofd hebben het Kinderrechtenverdrag na te leven, dit ook daadwerkelijk doen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-3086.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.