Artikel 34
De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst Rotterdam-Rijnmond (GGD Rotterdam-Rijnmond).
Memorie van Toelichting bij de Gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke Gezondheidsdienst
Rotterdam-Rijnmond
(GGD
Rotterdam-Rijnmond
)
De Gemeenschappelijke regeling GGD Rotterdam-Rijnmond, hierna te noemen: de regeling, regelt de samenwerking tussen de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne inzake de uitvoering van die taken waartoe de gemeenten verantwoordelijk zijn op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg).
De gemeenten Bernisse, Brielle, Dirksland, Goedereede, Hellevoetsluis, Middelharnis, Oostflakkee, Spijkenisse en Westvoorne werkten tot 1 januari 2010 samen in de Gemeenschappelijke Regeling tot de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke gezondheidsdienst voor de Zuidhollandse Eilanden, die met ingang van 23 juni 1995 is ingesteld.
Deze gemeenten hebben in verband met de opheffing van de laatst genoemde regeling besloten toe te treden tot de (aangepaste) regeling van de GGD Rotterdam-Rijnmond. Ook de gemeente Rozenburg was deelnemer aan de (opgeheven) regeling, maar omdat deze gemeente heeft besloten om na de verkiezingen in het voorjaar van 2010 deelgemeente van de gemeente Rotterdam te worden, is Rozenburg met ingang van 2010 niet meer toegetreden als gemeente. Met ingang van 1 januari 2013 zijn de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee opgegaan in de gemeente Goeree-Overflakkee.
Wijziging van de regeling is, gelet op toedeling van taken in de Wpg, een collegebevoegdheid, zij het dat een collegebesluit in alle gevallen nog wel ter goedkeuring aan de raad dient te worden voorgelegd.
De gemeentebesturen die deelnemen aan deze regeling achten het, gelet op de uitoefening van de soms nauw samenhangende taken in het kader van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, wenselijk om een groot deel van de Wpg-taken gezamenlijk te laten uitvoeren door de gemeente Rotterdam. Door de gezamenlijke uitvoering van de GGD-taken wordt de continuïteit gewaarborgd.
Deze regeling roept een openbaar lichaam in het leven, met een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur inclusief voorzitter en een secretaris van het bestuur. Conform art. 14 Wpg wordt dit openbaar lichaam aangeduid als gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD Rotterdam-Rijnmond). Het openbaar lichaam heeft zelf geen personeel in dienst. Om de uitvoering van de Wpg te verzekeren maakt het openbaar lichaam gebruik van de diensten van de gemeente Rotterdam. De gemeente Rotterdam levert aan alle deelnemende gemeenten producten en diensten op het terrein van de publieke gezondheid in de meest brede zin van het woord. Een deel van die producten en diensten is voor alle gemeenten gelijk en vormt een zogenaamd ‘basistakenpakket’. Deze regeling regelt dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam beslist wat er in dat basistakenpakket zit, en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd wordt. Indien een of meer deelnemende gemeenten andere producten of diensten van de gemeente Rotterdam af willen nemen, om zo tot lokaal maatwerk te komen, dan kunnen deze gemeenten daarvoor aparte overeenkomsten afsluiten met de gemeente Rotterdam.
Gekozen is voor de vorm van een openbaar lichaam omdat deze vorm de mogelijkheid biedt om commissies met beslissingsbevoegdheid in het leven te roepen, die bijvoorbeeld over dan aan deze regeling toe te voegen taken beslissen. Daarnaast bezit een openbaar lichaam rechtspersoonlijkheid (waardoor bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten mogelijk is) en kan het bestuur van een openbaar lichaam verordenende bevoegdheden overgedragen krijgen.
Het algemeen bestuur van deze regeling wordt gevormd door één vertegenwoordiger per deelnemende gemeente. De verschillen in grootte tussen de deelnemende gemeenten komt tot uiting in het aantal stemmen dat elk van deze vertegenwoordigers uit kan brengen. Uit en door het algemeen bestuur wordt een dagelijks bestuur gekozen, inclusief de voorzitter. De secretaris van zowel het algemeen als het dagelijks bestuur is de directeur publieke gezondheid, die conform art. 14 Wpg leiding geeft aan de GGD.
Deze regeling is sober opgezet. Nadrukkelijk is er voor gekozen om in de tekst niet datgene te regelen waarin de Wet gemeenschappelijke regelingen al voorziet. In de hiernavolgende toelichting zijn verwijzingen naar die wet wel opgenomen. Nadere regelgeving kan worden opgenomen in reglementen van orde, om qua werkwijze en procedures zo flexibel mogelijk te kunnen opereren.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 en artikel 2 naamgeving, definities
Zowel de regeling als het openbaar lichaam dat hierdoor wordt ingesteld worden –afgekort- aangeduid als ‘GGD Rotterdam-Rijnmond’. Met de toevoeging ‘Rotterdam-Rijnmond’ wordt tot uitdrukking gebracht dat gemeenten samenwerken op een schaalgrootte die overeenkomt met het gebied van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.
De begroting is nader omschreven en komt feitelijk neer op twee stukken, namelijk een begroting (geeft inzicht in omvang/volume en kosten) en een productenboek (geeft inzicht in de inhoud).
Daarnaast is ook een omschrijving gegeven van het begrip ‘rekening’. De (jaar)rekening komt in feite neer op een verantwoording over en een verslag van de afgesproken prestaties in het kader van het vastgestelde basistakenpakket.
Omdat de uitvoering van alle taken van het openbaar lichaam volledig is belegd bij de gemeente Rotterdam, heeft het bestuur van het openbaar lichaam geen verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoeringsaspecten die hiermee gemoeid zijn..De gemeente Rotterdam is uitvoerder voor eigen rekening en risico en kan (als rechtspersoon) formeel aansprakelijk worden gesteld voor eventuele gebreken in de uitvoering.
Met ingang van 1 januari 2011 is een deel van het basistakenpakket, de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg voor 4-19 jarigen, niet langer de verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam maar die van Stichting CJG Rijnmond. De gemeenten zijn hiervoor met Stichting CJG Rijnmond een rechtstreekse subsidierelatie aangegaan. Om het publiek belang ten aanzien van de uitvoering van deze taken zo goed mogelijk te borgen heeft is in artikel 1, onder letter f de mogelijkheid opgenomen dat het algemeen bestuur besluit dat voor taken op het gebied van de jeugdgezondheidszorg een andere uitvoerder dan de gemeente Rotterdam wordt aangewezen (het algemen bestuur heeft inmiddels besloten Stichting CJG Rijnmond hiervoor aan te wijzen). Het gevolg daarvan is voorts dat er geen aanbestedingsplicht is voor gemeenten voor deze taken.
De doelstelling sluit aan bij de definitie van collectieve preventie in de Wpg maar reikt ook verder, met name gelet op de rol van gemeenten op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg en de overheveling van deze taken van de Wpg naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007.
Omdat het kan voorkomen dat gemeenten gezamenlijk taken willen afnemen die buiten het kader van de Wpg vallen, is in het eerste lid, onder c, opgenomen dat het algemeen bestuur ook kan besluiten niet-Wpg taken tot het basistakenpakket te rekenen. Hiervoor is wel een unaniem besluit nodig van een voltallig algemeen bestuur.
Artikel 5 het algemeen bestuur
Artikel 13, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bepaalt dat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die is getroffen of mede is getroffen door gemeenteraden, bestaat uit leden, die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen. Dit artikel is ook van toepassing als de regeling uitsluitend wordt getroffen door colleges van burgemeester en wethouders (art. 13, zesde lid, Wgr). Echter met dien verstande dat in dat geval men artikel 13, eerste lid tot en met vijfde lid, zo moet lezen dat waar ‘gemeenteraad’ staat ‘college van burgemeester en wethouders’ moet worden gelezen. Aangezien in onderhavige regeling uitsluitend collegebevoegdheden worden over gedragen, heeft dit tot gevolg dat de leden van het algemeen bestuur door en vanuit de colleges worden aangewezen.
In het reglement van orde kan worden opgenomen dat het algemeen bestuur uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aanwijst.
Artikel 8 werkwijze van het algemeen bestuur
Voor de stemverhouding in het algemeen bestuur geldt dezelfde bepaling als in de gemeenschappelijke regeling van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. In laatstgenoemde regeling is de stemverhouding naar rato van het aantal inwoners dat wordt vertegenwoordigd, met dien verstande dat het aantal stemmen van de gemeente Rotterdam aan een maximum is gebonden. Rotterdam heeft dan 11 stemmen, Capelle a/d IJssel, Lansingerland, Schiedam, Vlaardingen en Spijkenisse 2 stemmen, en de overige gemeenten 1 stem (met name de gemeenten Barendrecht, Goeree-Overflakkee en Ridderkerk kunnen bij een eventuele groei boven de 50.000 inwoners nog op 2 stemmen uitkomen). Het totaal aantal stemmen is dus 31 met ingang van 2013.
Verder is voor de werkwijze van het algemeen bestuur van belang art. 22, eerste lid Wgr waarin diverse bepalingen in de Gemeentewet die betrekking hebben op de werkwijze van de raad van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Artikel 10 bevoegdheden van het algemeen bestuur
Het algemeen bestuur beslist wat er in het basistakenpakket zit en tegen welke prijs dat aan de deelnemende gemeenten geleverd zal worden. Indien deelnemende gemeenten, voor zich of gezamenlijk, andere producten of diensten (voor de uitoefening van de plus- of markttaken) willen afnemen, dan zullen zij dit bij de gemeente Rotterdam dan wel een andere marktpartij moeten inkopen.
Een besluit over de omvang van het basistakenpakket kan niet los gezien worden van de kostprijzen per product(groep). Vervolgens dient te worden vastgesteld hoe de totale kosten worden doorberekend per gemeente. Dit gebeurt naar rato van het aantal inwoners. Zie tevens de toelichting bij artikel 25.
Artikel 11 inlichtingen en verantwoording
Artikel 11 heeft betrekking op het geven van inlichtingen en het afleggen van verantwoording door een lid van het algemeen bestuur aan de raad die hem heeft aangewezen en is een uitvloeisel van de verplichting genoemd in artikel 16 Wgr. Aangezien artikel 13 Wgr bepaalt dat het algemeen bestuur van een openbaar lichaam bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aangewezen, kunnen het zowel raads- als collegeleden zijn die tot het geven van inlichtingen of het afleggen van verantwoording worden opgeroepen. De wijze waarop de inlichtingen dienen te worden verstrekt of de verantwoording dient te worden afgelegd, kan per gemeente verschillen.
Omdat de gemeentelijke taken in de Wpg uitsluitend nog aan de colleges zijn opgedragen, is in artikel 11 ook voorzien in het geven van inlichtingen aan de desbetreffende colleges. Dit is met name zo bepaald voor de gevallen dat raadsleden zijn aangewezen in het algemeen bestuur. Gelet op de Wgr echter blijft het ter verantwoording roepen van leden van het algemeen bestuur uitsluitend voorbehouden aan de raad van de desbetreffende gemeente.
Artikel 13 samenstelling dagelijks bestuur
Gelet op de belangen van de gemeente Rotterdam als risicodragende uitvoerder van de regeling, is geregeld dat de gemeente Rotterdam in ieder geval vertegenwoordigd is in het dagelijks bestuur.
Artikel 14 werkwijze van het dagelijks bestuur
In artikel 14 is een aantal bepalingen met betrekking tot de vergaderingen van het dagelijks bestuur opgenomen. Aangezien het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast is met bevoegdheden die aan het college van burgemeester en wethouders toekomen, zijn ook voor het college relevante artikelen uit de Gemeentewet in dit verband van toepassing (volgt uit artikel 33, eerste lid Wgr). Hierbij moet met name worden gedacht aan artikel 56 (vergaderquorum: ten minste de helft van de zittende bestuursleden dient aanwezig te zijn voor beraadslaging/besluitvorming), artikel 58 (van toepassing verklaring van artikel 28, eerste tot en met derde lid, artikel 29 en artikel 30 Gemeentewet: bepalingen m.b.t. stemming en besluitvorming) en artikel 59 (staking van stemming) van de Gemeentewet.
Het derde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur voor zijn vergadering een reglement van orde vaststelt dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming wordt overgelegd. In dit reglement kan het dagelijks bestuur nadere bepalingen opnemen ten aanzien van zijn vergaderingen. Hierbij moet gedacht worden aan bepalingen omtrent de openbaarheid van de vergaderingen en de mogelijkheid personen, al dan niet op uitnodiging, de vergadering te laten bijwonen en hen hierin een adviserende stem te geven.
In artikel 19, tweede lid, is bepaald dat de voorzitter alle stukken tekent die van het algemeen of dagelijks bestuur uitgaan. Daarnaast dient ook altijd de secretaris mede te ondertekenen, zoals is vastgelegd in artikel 21, vijfde lid.
Artikel 20 voorzitter, vertegenwoordiging
Hoewel het eerste lid van artikel 20 bepaalt dat de voorzitter het lichaam in en buiten rechte vertegenwoordigt, kan hij de vertegenwoordiging ook opdragen aan een gemachtigde die hij in overleg met het dagelijks bestuur aanwijst. Op deze (schriftelijke) volmachtverlening zijn de daartoe strekkende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Het tweede lid ziet op de situatie dat de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Het dagelijks bestuur wijst in dit geval een ander lid uit zijn midden aan om het lichaam te vertegenwoordigen. Deze bepaling vindt overigens ook onverkort toepassing indien de plaatsvervangend voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken. Ook in dat geval wijst het dagelijks bestuur uit zijn midden een ander lid als plaatsvervangend voorzitter aan.
In het eerste lid van artikel 21 is vastgelegd dat de directeur publieke gezondheid de functie van secretaris vervult.
Conform art. 14 Wpg is in het tweede lid vastgelegd dat de directeur publieke gezondheid benoemd en ontslagen wordt door het algemeen bestuur in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijmond (VRR). Deze instemming van de VRR heeft te maken met het feit dat in de Wet veiligheidsregio’s is geregeld dat de directeur publieke gezondheid leiding geeft aan de GHOR (geneeskundige hulpverlening in crisissituaties en bij rampen). Daarnaast is bepaald dat overeenstemming nodig is met het college B en W van de gemeente Rotterdam, omdat deze de werkgeversfunctie vervult voor de directeur publieke gezondheid.
In het vierde lid is bepaald dat de secretaris bij alle vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig is, tenzij het bestuur anders beslist. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan beraadslagingen waarbij het persoonlijk functioneren van de secretaris aan de orde komt. Het is niet mogelijk om als algemeen of dagelijks bestuur besluiten te nemen in afwezigheid van de secretaris.
Artikel 22 betreft de instelling van (‘lichte’) adviescommissies, zoals bedoeld in artikel 24 Wgr. Op grond van het eerste lid van genoemd artikel 24, regelt het algemeen bestuur bij verordening de samenstelling, bevoegdheden en de werkwijze van de commissie alsmede de openbaarheid van de vergaderingen.
De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar samenstelling en bevoegdheden geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.
Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk door de voorzitter ingesteld.
Indien op enig moment instelling van (‘zware’) bestuurscommissies (taakcommissies), zoals bedoeld in artikel 25 Wgr wenselijk is, zal de onderhavige gemeenschappelijke regeling aangepast dienen te worden. Het eerste lid van genoemd artikel 25 bepaalt namelijk dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam commissies kan instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet.
Zie ook de algemene toelichting.
Artikel 23 begroting van het lichaam
Tweede lid en achtste lid: Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp begroting alsmede begrotingswijzigingen acht weken voordat zij ter vaststelling worden aangeboden aan het algemeen bestuur, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen over de ontwerp begroting dan wel de begrotingswijziging(en) naar voren brengen (artikel 35, derde lid, Wgr). In artikel 23 is een termijn van 8 weken genoemd omdat de termijn van 6 weken zoals genoemd in artikel 35, derde lid, Wgr meestal te kort is om de begroting(swijziging(en)) in de raad te behandelen.
Derde tot en met vijfde lid: in aanvulling op de mogelijkheden die de Wgr geeft, is opgenomen dat een extra groei in het budget ten gevolge van veranderd beleid een unaniem besluit behoeft van het algemeen bestuur. Het gaat hierbij om groei als gevolg van endogene, door de regeling zelf te beïnvloeden, oorzaken. Een groei als gevolg van exogeen bepaalde volumewijzigingen, zoals de stijging van het inwoneraantal, wordt buiten beschouwing gelaten. Ook hierbij geldt, dat de gemeenteraden ten minste acht weken van tevoren het voorstel toegezonden dienen te krijgen.
Artikel 25 verdeling van de kosten
Onder kosten in verband met de instandhouding van het lichaam zijn bijvoorbeeld te verstaan de kosten van de secretariële ondersteuning van het algemeen en het dagelijks bestuur en kosten in verband met vergaderingen. Deze worden in de praktijk verdisconteerd in de overheadkosten die per product(cluster) van het basistakenpakket worden doorberekend aan de gemeenten.
Toedeling van kosten geschiedt naar evenredigheid van het aantal inwoners per gemeente.
Artikel 28 Wgr geeft gedeputeerden staten de bevoegdheid om te beslissen in geschillen over de toepassing, in de ruimste zin van het woord, van de regeling. Dit kunnen zijn geschillen tussen deelnemende gemeenten of tussen algemeen bestuur en een of meer deelnemende gemeenten.
Gedeputeerde staten kunnen in dat geval het desbetreffende bestuur opdragen een besluit te nemen met inachtneming van het door gedeputeerde staten bepaalde en binnen een door gedeputeerde staten te stellen termijn. Indien het besluit niet binnen de termijn wordt genomen, nemen gedeputeerde staten zelf het besluit.
Artikel 26 komt neer op een inspanningsverplichting van partijen om eerst te proberen er via mediation zelf uit te komen. Partijen dienen zich dan van te voren te onderwerpen aan de voorwaarden voor mediation. De gedachte achter mediation is dat partijen beter gebaat zijn bij een oplossing die zij gezamenlijk (onder begeleiding) hebben bereikt, dan bij een oplossing die ‘van bovenaf’ is opgelegd.
Levert mediation niets op, of wensen partijen hier niet aan mee te werken, dan beslissen dus gedeputeerde staten zoals hiervoor beschreven.
Artikelen 27 t/m 30 toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Gelet op de risico’s die de gemeente Rotterdam loopt in verband met de uitvoering van het basistakenpakket, zijn nadere regels gesteld voor uittreding van een gemeente. In ieder geval dienen de frictiekosten te worden vastgesteld en dient geregeld te worden op welke wijze deze door de uittredende gemeente dienen te worden vergoed.
Een gemeente die gebruik maakt van het recht tot uittreding, dient voorts een opzegtermijn van drie jaar in acht te nemen.
Artikel 29, derde lid, regelt dat een wijziging van de regeling pas intreedt nadat deze is bekend gemaakt. Dit sluit aan bij artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Volgens artikel 3:42 Awb kan dat via een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. In de praktijk is het aan te bevelen dat het openbaar lichaam het initiatief neemt om te zorgen voor bekendmaking door alle gemeenten in het werkgebied van het openbaar lichaam.
Artikel 30, tweede en derde lid, gaat over de liquidatie en de vereffening van het vermogen van het openbaar lichaam na opheffing. De organen van het lichaam, te weten de voorzitter, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, blijven voor zover dit voor de liquidatie nodig is nog in functie.
Artikel 31 overgangsbepaling
Gelet op het gewenste draagvlak, is in deze bepaling geregeld dat elke vier jaar als besloten over de omvang en de inhoud van het basistakenpakket en de tarieven die hieraan gekoppeld worden, hiervoor ten minste tweederde van het aantal stemmen vereist is.
Artikel 32 inwerkingtreding
De regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd en de aanpassing treedt in werking op 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 26, eerste lid Wgr is de directeur publieke gezondheid namens de gemeente Rotterdam aangewezen om de regeling, als deze eenmaal is vastgesteld, toe te zenden aan gedeputeerde staten.