Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 januari 2015, nr. PO/BenS/606922, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van aanvullende bekostiging voor het primair onderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs in verband met de overheveling van het buitenonderhoud (Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging buitenonderhoud PO en (V)SO)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 194a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 178b, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

basisschool:

basisschool als bedoeld in artikel 1 van de WPO;

bekostiging voor materiële instandhouding:

bekostiging als bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de WPO of artikel 128, eerste lid, van de WEC;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de WPO en artikel 1 van de WEC;

hoofdgebouw:

gebouw dat is gelegen op het adres van de school of van de nevenvestiging, zoals geregistreerd in de Basis Registratie Instellingen;

nevenvestiging:

nevenvestiging als bedoeld in artikel 1 van de WPO of artikel 76a van de WEC;

school:

basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO of school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WEC;

school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WEC;

speciale school voor basisonderwijs:

speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de WPO;

WEC:

Wet op de expertisecentra;

WPO:

Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2. Voorwaarden aanvullende bekostiging

  • 1. Voor aanvullende bekostiging op grond van deze regeling komen in aanmerking bevoegde gezagsorganen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. het bevoegd gezag ontvangt over het kalenderjaar 2013 maximaal € 750.000,– bekostiging voor materiële instandhouding en het onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouw van een school of nevenvestiging is gebouwd of één of meer van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen of nevenvestigingen is of zijn gebouwd voor 1 januari 2000, of

    • b. het bevoegd gezag ontvangt over het kalenderjaar 2013 meer dan € 750.000,– bekostiging voor materiële instandhouding en minimaal 70% van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen of nevenvestigingen zijn gebouwd voor 1 januari 1975.

  • 2. Voor het bepalen van het bouwjaar van het hoofdgebouw hanteert het bevoegd gezag het bouwjaar zoals opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.

Artikel 3. Hoogte aanvullende bekostiging

  • 1. Het bevoegd gezag van een school of nevenvestiging waarvan het hoofdgebouw voldoet aan de in artikel 2 bedoelde voorwaarden komt eenmalig in aanmerking voor aanvullende bekostiging.

  • 2. De aanvullende bekostiging bedraagt:

    • a. € 103 per leerling van een basisschool of nevenvestiging van een basisschool waarvan het in artikel 2 bedoeld hoofdgebouw onderdeel uitmaakt,

    • b. € 182 per leerling van een speciale school voor basisonderwijs of nevenvestiging van een speciale school voor basisonderwijs waarvan het in artikel 2 bedoeld hoofdgebouw onderdeel uitmaakt, en

    • c. € 426 per leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs waarvan het in artikel 2 bedoeld hoofdgebouw onderdeel uitmaakt.

  • 3. Het bedrag wordt vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar 2012.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Het bevoegd gezag dient uiterlijk 1 april 2015 een aanvraag in en maakt daarbij gebruik van het digitale formulier gepubliceerd op de website van DUO.

  • 2. Wanneer het bouwjaar dat is opgenomen in het formulier als bedoeld in het eerste lid niet gelijk is aan het bouwjaar dat is opgenomen in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen, geeft het bevoegd gezag dit op het formulier aan. Het bevoegd gezag is, in de situatie als bedoeld in de vorige zin, verplicht zorg te dragen dat dit bouwjaar uiterlijk 1 januari 2016 is gewijzigd in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen.

  • 3. Met het indienen van de aanvraag verklaart het bevoegd gezag dat het juridisch eigendom van de hoofdgebouwen als bedoeld in artikel 2 ligt bij het bevoegd gezag.

  • 4. Alleen volledige aanvragen worden in behandeling genomen.

  • 5. Aanvragen ingediend na 1 april 2015 worden afgewezen.

  • 6. De Minister beslist uiterlijk 1 juni 2015 op de aanvraag.

Artikel 5. Bekostigingsplafond en betaling

  • 1. Voor de uitvoering van deze regeling is een bedrag van € 50 mln beschikbaar, waarvan € 25 mln in het kalenderjaar 2015 en € 25 mln in het kalenderjaar 2016.

  • 2. Indien het bedrag dat gemoeid is met de aanvragen het bekostigingsplafond in het kalenderjaar 2015 overstijgt, wordt het totaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2015 naar rato van de omvang van de aanvragen verdeeld over de bevoegde gezagen.

  • 3. Het bevoegd gezag ontvangt het bedrag waarvoor het in het kalenderjaar 2015 in aanmerking komt uiterlijk in juni 2015.

  • 4. Indien het totaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2015 is uitgeput, ontvangt het bevoegd gezag het resterende bedrag uiterlijk in maart 2016.

Artikel 6. Verantwoording bijzondere en aanvullende bekostiging

De besteding van de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling wordt verantwoord in de jaarrekening en de jaarverslaglegging, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 8. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging buitenonderhoud PO en (V)SO.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

De verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting is in het primair onderwijs verdeeld over gemeenten en bevoegde gezagsorganen van scholen. Dit levert een aantal knelpunten op, namelijk dat gemeenten en bevoegde gezagsorganen verschillende belangen hebben, dat er sprake is van trage procedures en administratieve lasten, en dat bevoegde gezagsorganen weinig autonomie hebben en afhankelijk zijn van de gemeente voor het buitenonderhoud en aanpassingen aan het gebouw. Deze knelpunten spelen minder in het voortgezet onderwijs, waar de verantwoordelijkheid voor buitenonderhoud en aanpassingen aan het gebouw in 2005 is overgeheveld van de gemeente naar het bevoegd gezag. Met de Wet van 7 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school (Stb. 2014, 175) zijn deze verantwoordelijkheden overgeheveld om zo de knelpunten binnen het stelsel van onderwijshuisvesting in het primair onderwijs te verminderen.

De bedoeling van de overgangsregeling is om bevoegde gezagsorganen met onderhoudsgevoelige gebouwen en beperkte vereveningsmogelijkheden (een evenwichtige spreiding tussen oude en nieuwe gebouwen) in staat te stellen het onderhoud adequaat vorm te geven in de periode volgend op de overheveling. Zij krijgen via de overgangsregeling eenmalig aanvullende bekostiging om urgente onderhoudstaken uit te voeren waarvoor het bevoegd gezag nog niet heeft kunnen reserveren. Op de langere termijn moet de bekostigingssystematiek van de lumpsum voldoende zijn.

Twee groepen besturen komen in aanmerking, omdat zij beperkte vereveningsmogelijkheden hebben:

  • Schoolbesturen met bekostiging voor materiële instandhouding van maximaal € 750.000, met één of meer schoolgebouwen die ouder zijn dan 15 jaar.

  • Schoolbesturen met bekostiging voor materiële instandhouding van meer dan € 750.000, met meer dan 70% schoolgebouwen ouder dan 40 jaar.

Deze besturen krijgen een vast bedrag per leerling voor elk ’oud’ schoolgebouw. Oud is hierbij gedefinieerd als gebouwd voor 1 januari 2000 (voor de eerste groep), dan wel 1 januari 1975 (voor de tweede groep).

De eerste groep betreft met name éénpitters en bevoegde gezagsorganen die twee of meer kleine scholen in stand houden. Dit zijn de bevoegde gezagsorganen die vanwege hun beperkte omvang beperktere vereveningsmogelijkheden hebben. Zo kan de verevening in het geval van een éénpitter uiteraard niet plaatsvinden tussen scholen. Wanneer deze groep bevoegde gezagsorganen geconfronteerd wordt met uitgaven voor onderhoud kunnen zij mogelijk minder goed financiële tegenvallers opvangen direct na de overheveling van het buitenonderhoud en aanpassingen aan het gebouw.

De tweede groep betreft grotere bevoegde gezagsorganen met 70 procent oude en daarmee onderhoudsgevoelige gebouwen. Ook voor deze groep bevoegde gezagsorganen geldt dat zij, door dit aandeel oude scholen, beperkte vereveningsmogelijkheden hebben en mogelijk minder goed financiële tegenvallers kunnen opvangen direct na de overheveling.

Het bouwjaar van het hoofdgebouw van de school of nevenvestiging wordt als indicatie van onderhoudsgevoeligheid gehanteerd. Oudere gebouwen zijn onderhoudsgevoeliger en daardoor duurder in onderhoud. Alleen voor deze gebouwen wordt aanvullende bekostiging toegekend, waarbij een vast bedrag per leerling wordt toegekend. Hoe meer leerlingen er in een gebouw naar school gaan, hoe groter het gebouw is en hoe meer onderhoudskosten er zullen zijn.

De overgangsregeling is tijdelijk. Op de langere termijn moet de bekostigingssystematiek van de lumpsum voldoende zijn. Van alle bevoegde gezagsorganen wordt verwacht dat zij op basis van een meerjarenbegroting hun uitgaven aan onderhoud als onderdeel van hun totale uitgaven zien. Bevoegde gezagsorganen bezien hoe zij uitgaven aan bijvoorbeeld het schoolgebouw, personeel, opleidingen en leermiddelen inzetten ten behoeve van de onderwijskwaliteit.

Uitvoering/handhaafbaarheid

De ministeriële regeling is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan DUO, de Auditdienst Rijk en de Inspectie van het Onderwijs. De regeling is door hen uitvoerbaar verklaard.

Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of er sprake is van verzwaring van administratieve lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. Deze gevolgen zijn in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten.

Er is sprake van een toename van de administratieve lasten voor bevoegde gezagsorganen. Als alle 1.1381 besturen een aanvraag indienen, wordt de eenmalige toename geraamd op € 13.235. Deze lasten betreffen:

  • het opzoeken van het bouwjaar van een hoofdgebouw in de BAG;

  • het invullen van het digitale formulier.

Vaste verandermomenten

In afwijking van het stelsel van de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving, treedt deze regeling in werking de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Reden hiervoor is dat het om een tijdelijke regeling gaat waarvan het wenselijk is dat bevoegde gezagsorganen er zo snel mogelijk gebruik van kunnen maken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In BRIN (Basis Registratie INstellingen) zijn de scholen met hun adressen geregistreerd.

In het regulier basisonderwijs onderscheiden we de hoofdvestigingen (altijd volgnummer 00) en goedgekeurde nevenvestigingen (voormalig zelfstandige basisschool, volgnummer 01 of hoger). Indien het gaat om een speciale school voor Basisonderwijs, is de benaming en nummering gelijk, maar is een nevenvestiging geen voormalig zelfstandige school, maar een goedgekeurde (door de Minister erkende) nevenvestiging.

In het speciaal onderwijs kennen we eveneens de hoofdvestigingen (altijd volgnummer 00) en goedgekeurde nevenvestigingen (volgnummer 01 of hoger). Ook hier is de nevenvestiging geen voormalig zelfstandige school, maar een door de Minister erkende nevenvestiging.

Wanneer in deze regeling wordt gesproken over het hoofdgebouw van een school wordt het gebouw bedoeld dat staat op het adres van de hoofdvestiging (dus met nummer 00) van een school zoals geregistreerd in BRIN.

Wanneer in deze regeling wordt gesproken over een hoofdgebouw van een nevenvestiging wordt het gebouw bedoeld dat staat op het adres van de nevenvestiging (met volgnummer 01 of hoger) van de school zoals geregistreerd in BRIN.

Artikel 2

De eerste groep betreft praktisch alle éénpitters en een meerderheid van de bevoegde gezagsorganen die twee tot vijf scholen in stand houden. Tevens vallen enkele bevoegde gezagsorganen in deze groep die 6 of meer overwegend kleine scholen in stand houden.

De tweede groep betreft grotere bevoegde gezagsorganen met minimaal 70 procent oude en daarmee onderhoudsgevoelige gebouwen. Wanneer een bevoegd gezagsorgaan bekostiging voor materiële instandhouding van meer dan € 750.000 heeft, komt deze bijvoorbeeld in aanmerking voor aanvullende bekostiging wanneer 8 van de 11 schoolgebouwen ouder zijn dan 40 jaar. Een bevoegd gezagsorgaan in deze categorie komt niet in aanmerking wanneer bijvoorbeeld 6 van de 9 schoolgebouwen ouder zijn dan 40 jaar.

De bovengenoemde berekening van het aandeel ‘oude’ scholen, betreft de hoofdgebouwen van scholen en nevenvestigingen, zoals toegelicht bij artikel 1.

Artikel 3

Wanneer een bevoegd gezagsorgaan in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging, geldt deze bekostiging alleen voor de gebouwen die ’oud’ zijn. In de eerste categorie bevoegde gezagsorganen is dit ouder dan 15 jaar, in de tweede categorie is dit ouder dan 40 jaar. Het is dus nadrukkelijk niet zo, dat een bevoegd gezagsorgaan dat voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 2, per definitie voor alle onder dat bevoegd gezagsorgaan ressorterende scholen en nevenvestigingen een vergoeding ontvangt.

Voor elke school of nevenvestiging waarvoor het bevoegd gezagsorgaan een vergoeding ontvangt, wordt een vast bedrag per leerling beschikbaar gesteld, volgens de leerlingtelling van 1 oktober van het jaar 2012. Dit is namelijk het meest recente jaar waarover de leerlingtelling definitief is vastgesteld. Alle leerlingen die zijn ingeschreven op de school of nevenvestiging tellen mee. De bedragen per schoolsoort volgen de verhoudingen van de totale bekostiging voor materiële instandhouding.

Artikel 4

De aanvraag voor de aanvullende bekostiging wordt gedaan door middel van een digitaal formulier. Dit deels vooraf ingevulde formulier is geplaatst op de website van DUO (www.duo.nl), op de zakelijke pagina, onder ‘inloggen zakelijk’, onderdeel Entree. Het verzenden van het formulier kan via dezelfde site.

Op het formulier staan de adresgegevens van de hoofdgebouwen van het betreffende bevoegd gezag. Bij alle opgegeven hoofdgebouwen moet het bouwjaar ingevuld te worden. Indien het hoofdgebouw van de vestiging waarvoor het bouwjaar ingevuld moet worden geen juridische eigendom is van het genoemde bevoegd gezag, moet als bouwjaar de waarde ‘1.000’ worden ingevuld. Deze waarde geeft aan dat het gebouw niet bij de (beoordeling van de) aanvraag moet worden betrokken.

Er is gekozen om schoolgebouwen die het bevoegd gezag niet in juridisch eigendom heeft, niet in aanmerking te laten komen voor aanvullende bekostiging. De reden hiervoor is dat de regeling bedoeld is om bevoegde gezagsorganen met onderhoudsgevoelige gebouwen en beperkte vereveningsmogelijkheden in staat te stellen het onderhoud adequaat vorm te geven in de periode volgend op de overheveling. Dit geldt dus alleen voor gebouwen waarvan het onderhoud ten laste komt aan het bevoegd gezag, en niet voor gehuurde gebouwen of panden in medegebruik (bijvoorbeeld als invulling wordt gegeven aan artikel 119, derde of vierde lid, van de WPO).

Wanneer een bevoegd gezag meent dat het bouwjaar van een schoolgebouw in de BAG niet juist is kan het bevoegd gezag de aanvraag voor aanvullende bekostiging indienen op basis van dit veronderstelde bouwjaar. Dan dient het bevoegd gezag door middel van de optie ‘nee’ aan te geven dat het bouwjaar niet conform de opgave in de BAG is opgegeven. Het bevoegd gezag is in dat geval wel verantwoordelijk voor aanpassing van het bouwjaar in de BAG, uiterlijk 1 januari 2016.

Bij onenigheid over het jaartal in de BAG kan het schoolbestuur dit opnemen met de beheerders van de BAG. Het formulier daarvoor is te vinden op:

https://www.kadaster.nl/web/formulier/BAG-formulieren/BAG-contactformulier.htm

Artikel 5

Er is gedurende twee jaar een bedrag van € 25 miljoen beschikbaar voor deze regeling. Het totaalbedrag van € 50 miljoen is toereikend om aanvullende bekostiging te verstrekken aan alle schoolbesturen die hiervoor op grond van deze regeling in aanmerking komen. Als blijkt dat het totaalbedrag van de aanvragen boven de € 25 miljoen uitkomt, zullen de bevoegde gezagsorganen in het eerste jaar naar rato worden uitbetaald. Het resterende bedrag zal in het tweede jaar worden uitbetaald. Als bijvoorbeeld het totaalbedrag van de toekenningen optelt tot € 30 miljoen, krijgen alle bevoegde gezagsorganen 5/6 van hun toekenning in 2015, en 1/6 in 2016. Mocht het totaalbedrag van €50 miljoen voor deze regeling onverhoopt niet toereikend zijn, wordt de berekening naar rato ook toegepast op het totale budget.

Artikel 6

De middelen worden toegevoegd aan de lumpsum van de scholen en vereisen geen aparte verantwoording.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kerncijfers OCW 2013.

Naar boven