Regeling van 1 september 2015 (kenmerk 2015-0000006869) houdende vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen en Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën exclusief Belastingdienst

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 9:14 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 8, eerste lid, van het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie en de artikelen 4 en 6 van de Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel;

Gehoord de Departementale Ondernemingsraad van het Ministerie van Financiën;

Besluit:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Financiën;

b. het ministerie:

het Ministerie van Financiën, met uitzondering van de Belastingdienst;

c. EC O&P:

Het Expertisecentrum Organisatie en Personeel, onderdeel van de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

d. medewerker:

degene die werkzaamheden verricht of heeft verricht bij het ministerie, ingeval van het melden van het vermoeden van een misstand als ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, alsmede degene die solliciteert of heeft gesolliciteerd naar een functie bij het ministerie;

e. het Besluit:

het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie;

f. vermoeden van een misstand:

een vermoeden als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit;

g. ongewenste omgangsvormen:

factoren van direct of indirect onderscheid in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen, met inbegrip van intimidatie, seksuele intimidatie, agressie, geweld en pesten;

h. de melding:

het zich wenden tot de vertrouwenspersoon in verband met ongewenste omgangsvormen;

i. de melder:

de medewerker die zich in verband met ongewenste omgangsvormen tot de vertrouwenspersoon heeft gewend;

j. klacht:

schriftelijke klacht over ongewenste omgangsvormen;

k. vertrouwenspersoon:

de in artikel 3 bedoelde, als zodanig aangewezen persoon;

l. commissie:

de in artikel 8 bedoelde klachtencommissie.

§ 2 Werkingsgebied

Artikel 2

  • 1. De medewerker die een misstand vermoedt kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon.

  • 2. De medewerker die wordt of is geconfronteerd met of getuige is geweest van ongewenste omgangsvormen kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon of tot de commissie.

  • 3. Een klacht bij de commissie wordt gericht aan de Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën, EC O&P, Postbus 20011, 2500 EA Den Haag.

§ 3 Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen

Artikel 3

  • 1. Er zijn een of meer vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen.

  • 2. De vertrouwenspersoon ressorteert als zodanig rechtstreeks onder de secretaris-generaal.

Artikel 4

  • 1. De vertrouwenspersoon wordt aangewezen en van zijn taak ontheven door de secretaris-generaal.

  • 2. Aanwijzing vindt, behoudens tussentijdse taakontheffing, plaats voor de duur van vier jaar.

Artikel 5

De vertrouwenspersoon heeft op het gebied van integriteit de taak die is omschreven in artikel 8, tweede lid, van het Besluit.

Artikel 6

De vertrouwenspersoon heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen de volgende taken en bevoegdheden:

  • a. het opvangen, begeleiden en van advies dienen van de melder en het zo nodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie of hulpverlener;

  • b. het inwinnen van inlichtingen die noodzakelijk zijn om tot een goed inzicht te komen over de melding en de mogelijkheden om te komen tot een oplossing;

  • c. het door middel van het inschakelen van een deskundige, bemiddelaar of mediator trachten tot een oplossing te komen;

  • d. het adviseren over eventueel verder te nemen stappen en het behulpzaam zijn van de melder bij eventueel verder te nemen stappen;

  • e. het ondersteunen en begeleiden van de melder bij het indienen van een klacht bij de commissie en bij het horen door de commissie;

  • f. het verlenen van nazorg aan de melder;

  • g. het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid, het verstrekken van inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen in de organisatie en het geven van gevraagd of ongevraagd advies op dit gebied aan de secretaris-generaal;

  • h. het geven van voorlichting op het gebied van ongewenste omgangsvormen.

Artikel 7

  • 1. De vertrouwenspersoon of -personen brengen jaarlijks voor 1 mei gezamenlijk een verslag uit aan de secretaris-generaal.

  • 2. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van zijn of hun werkzaamheden in het voorgaande kalenderjaar.

§ 4 Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën

Artikel 8

Er is een Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën.

Artikel 9

  • 1. De commissie heeft tot taak het verrichten van onderzoek naar elke bij haar ingediende klacht en het uitbrengen van een rapport van bevindingen, vergezeld van een advies en eventuele aanbevelingen, aan de secretaris-generaal, die de klacht schriftelijk afdoet. Deze taak heeft mede betrekking op klachten over gedragingen die direct gerelateerd zijn aan ongewenste omgangsvormen.

  • 2. Als tijdens het onderzoek naar de klacht zowel klager als de aangeklaagde bereid blijken tot bemiddeling of mediation schort de commissie de behandeling van de klacht op.

  • 3. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 10

  • 1. De commissie wordt telkens na het indienen van een klacht samengesteld.

  • 2. De commissie bestaat uit:

    • a. een voorzitter, tevens lid, niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister;

    • b. ten minste twee overige leden.

  • 3. De leden van de commissie hebben plaatsvervangers.

  • 4. Bij afwezigheid van de voorzitter treedt een van de andere leden of een plaatsvervangend lid op als voorzitter.

  • 5. De Manager van het Cluster Advies van EC O&P benoemt de leden en de plaatsvervangend leden van de commissie, waarbij de directeur Bedrijfsvoering en de directeur Bestuurlijke Juridische Zaken gezamenlijk een bij het ministerie werkzame persoon als lid voordragen.

Artikel 11

De commissie wordt bijgestaan door een secretaris die wordt aangewezen door de Manager van het Cluster Advies van EC O&P.

Artikel 12

  • 1. De bij de behandeling van een klacht betrokken leden van de commissie stellen het rapport en het advies bij meerderheid van stemmen vast. Geen van de leden onthoudt zich van stemming.

  • 2. De bij de behandeling van een klacht betrokken fungerend voorzitter en leden ondertekenen het rapport, het advies en de eventuele aanbevelingen.

  • 3. De secretaris draagt zorg voor de verzending van het rapport, het advies en de eventuele aanbevelingen.

Artikel 13

De commissie kan van de minister de medewerking verlangen die zij nodig acht voor de behandeling van de klacht.

Artikel 14

  • 1. De secretaris van de commissie registreert alle schriftelijk ingediende klachten.

  • 2. De commissie brengt jaarlijks voor 1 mei een verslag uit aan de secretaris-generaal.

  • 3. Het verslag bevat een geanonimiseerd overzicht van het aantal en de aard van de klachten in het voorgaande kalenderjaar en de strekking van de adviezen die daarover zijn uitgebracht. Het verslag kan aanbevelingen van algemene aard bevatten.

Artikel 15

  • 1. De secretaris van de commissie draagt zorg dat de op klachten betrekking hebbende dossiers die door de commissie zijn aangelegd worden overgedragen aan de directeur Bedrijfsvoering.

  • 2. De directeur Bedrijfsvoering ziet toe op de zorgvuldige bewaring van de overgedragen dossiers en draagt zorg voor de vernietiging hiervan. Vernietiging vindt plaats uiterlijk twee jaar nadat de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen tegen beslissingen met betrekking tot de klacht is verlopen.

§ 5 Rechtspositie

Artikel 16

  • 1. Een lid of gewezen lid van de commissie respectievelijk een vertrouwenspersoon of gewezen vertrouwenspersoon ondervindt in zijn positie als medewerker geen nadeel van zijn activiteiten in het kader van voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen.

  • 2. Een klager ondervindt in zijn positie als medewerker geen nadeel van het indienen van een klacht.

§ 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

Voor de eerste maal worden als vertrouwenspersonen aangewezen de personen die als zodanig waren aangewezen ingevolge de in artikel 18 genoemde regeling of anderszins als zodanig waren aangewezen.

Artikel 18

De Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen Financiën 2004 wordt ingetrokken.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vertrouwenspersonen integriteit en ongewenste omgangsvormen en Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën exclusief Belastingdienst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 september 2015

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

TOELICHTING

Algemeen

In januari 2004 is de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen Financiën 2004 kracht geworden. In deze regeling was onder meer de aanwijzing van een vertrouwenspersonen op het gebied van ongewenste omgangsvormen geregeld. Deze regeling was niet van toepassing op de Belastingdienst, die een eigen regeling op dit gebied kent.

Een aantal ontwikkelingen is aanleiding geweest om, onder gelijktijdige intrekking van de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen Financiën 2004, de onderhavige regeling tot stand te brengen. Deze regeling geldt voor het ministerie met uitzondering van de Belastingdienst.

Met ingang van 1 januari 2010 is het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie (hierna: het Besluit) in werking getreden. Bij het vermoeden van een misstand gaat het om een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een schending van wettelijke voorschriften of beleidsregels, een gevaar voor de gezondheid, veiligheid of het milieu of een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten die een gevaar vormt voor het goed functioneren van de openbare dienst. Per saldo gaat het derhalve om een vermoeden van inbreuk op de integriteit. In artikel 8, eerste lid, van dat besluit is voorzien in het aanwijzen van een of meer vertrouwenspersonen bij de organisatie.

Sinds 2011 worden bij het ministerie vertrouwenspersonen aangewezen voor zowel integriteit als ongewenste omgangsvormen. Deze vertrouwenspersonen hebben, mede als gevolg van een professionaliseringslag, meer taken dan in de klachtenregeling van 2004 zijn omschreven. Die klachtenregeling bevatte diverse bepalingen die in het licht van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overbodig zijn, met name bepalingen over de te volgen procedure.

Daarnaast bestaat de behoefte om voor het behandelen van klachten gebruik te maken van de expertise op dit gebied van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel van de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De regeling sluit aan bij artikel 3, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin de werkgever wordt verplicht tot het voeren van een beleid dat is gericht op de voorkoming en als dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting.

Aangezien de procedure bij het behandelen van het vermoeden van een misstand reeds is opgenomen in hoofdstuk 3 van het Besluit zijn hierover geen bepalingen opgenomen.

Artikelsgewijs

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen opgenomen. Bij de omschrijving van ongewenste omgangsvormen is als uitgangspunt de begripsomschrijving van psychosociale arbeidsbelasting in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genomen, met uitzondering van het daarin genoemde element werkdruk, dat niet valt te kwalificeren als ongewenste omgangsvorm. Het gaat om de factoren van direct of indirect onderscheid in de arbeidssituatie die stress teweeg brengen, met inbegrip van intimidatie, seksuele intimidatie, agressie en geweld en pesten. Onder stress wordt in dit verband verstaan: een toestand die als negatief ervaren lichamelijke, psychische of sociale gevolgen heeft.

Met de omschrijving “direct of indirect onderscheid” is aangesloten bij verschillende gelijke behandelingswetten. Daarin wordt onder direct onderscheid verstaan: als een persoon op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld, op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.

Onder indirect onderscheid wordt verstaan: als een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat in vergelijking met andere personen bijzonder treft. De term discriminatie wordt in dit kader niet gebruikt.

Intimidatie is gedrag dat met direct onderscheid verband houdt en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.

Bij seksuele intimidatie wordt gedoeld op enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd.

Bij agressie en geweld gaat het om voorvallen waarbij een werknemer verbaal, psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid.

Pesten betreft alle vormen van intimiderend gedrag met een structureel karakter van een of meer medewerkers gericht tegen een medewerker of een groep van medewerkers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag, zoals treiteren, roddelen, stalking en geruchtenverspreiding op het werk.

De regeling is, waar het gaat om ongewenste omgangsvormen, niet alleen bedoeld voor medewerkers met een ambtelijke aanstelling, maar ook voor anderen die werkzaamheden verrichten of hebben verricht bij of voor het ministerie, zoals gedetacheerd en ingehuurd personeel, uitzendkrachten en stagiaires. Dit is tot uitdrukking gebracht in onderdeel d, waar de medewerker wordt omschreven als: degene die werkzaamheden verricht of heeft verricht bij het bureau, ingeval van het melden van het vermoeden van een misstand als ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. De reden voor de beperking in het laatste zinsdeel is dat bij een vermoeden van een misstand ingevolge het Besluit alleen de (gewezen) ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zich tot een vertrouwenspersoon kan wenden. Een vermoedelijke misstand kan zowel structureel als incidenteel van aard zijn.

De regeling heeft uitsluitend betrekking op ongewenste gedragingen van medewerkers die als ambtenaar aan het ministerie (met uitzondering van de Belastingdienst) verbonden zijn. Ingevolge artikel 9:1, tweede lid, van de Awb worden ongewenste gedragingen van deze medewerkers toegerekend aan het verantwoordelijke bestuursorgaan, de minister. Klachten over bijvoorbeeld ongewenste omgangsvormen van een uitzendkracht kunnen worden gericht aan de desbetreffende uitzendorganisatie, aangezien uitzendkrachten op dit punt niet onder de verantwoordelijkheid van de minister vallen.

§ 2 Werkingsgebied

Artikel 2

Een klacht over ongewenste omgangsvormen wordt gericht aan Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën (derde lid).

Ingevolge artikel 9:4 van de Awb is een schriftelijke klacht ondertekend en bevat ten minste naam en adres van de klager, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht in gericht.

De klager kan daarnaast, voor zover hem bekend, de naam of namen noemen van de persoon of personen op wie de klacht betrekking heeft aangeeft. Veelal weet betrokkene wel over wie zijn klacht gaat, maar in geval van bijvoorbeeld pesten kan onduidelijk zijn wie verantwoordelijk is voor de ongewenste gedraging.

Daarnaast kan de klager een beschrijving geven van de stappen die hij heeft ondernomen.

§ 3 Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen

Artikel 4

De aanwijzing als vertrouwenspersoon vindt plaats na een sollicitatieprocedure en geldt voor de duur van vier jaar, behoudens tussentijdse taakontheffing. Aanleiding voor tussentijdse taakontheffing kan bijvoorbeeld zijn dat de vertrouwenspersoon, om welke reden dan ook, daarom verzoekt of omdat hij de dienst verlaat. In verlenging van de aanwijzing na afloop van de vier jaar is niet voorzien. Na die periode vindt opnieuw een sollicitatieprocedure plaats, waarbij degene die vertrouwenspersoon was desgewenst opnieuw kan solliciteren.

Artikel 5

De taak op het gebied van integriteit is omschreven in artikel 8, tweede lid, van het Besluit. Derhalve is in artikel 5 naar deze bepaling verwezen. De taak is omschreven als:

  • “a een ambtenaar op diens verzoek adviseren over een melding;

  • b. de hoogste ambtelijke leidinggevende te informeren over een melding en

  • c. het bevoegd gezag en de hoogste ambtelijke leidinggevende te adviseren over vermoedens van misstanden.”.

Artikel 6

In dit artikel is een opsomming opgenomen van de – aan de praktijk ontleende – taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon op het gebied van ongewenste omgangsvormen Niet uit te sluiten valt dat er gaandeweg behoefte blijkt aan een verdere aanvulling van deze taken en bevoegdheden. Daarin is voorzien door in de aanhef van het eerste lid “in ieder geval” op te nemen.

§ 4 Klachtencommissie ongewenste omgangsvormen Financiën

Artikel 9

In artikel 9, eerste lid, zijn de taken van de commissie omschreven. Daarbij is bepaald dat de taak mede betrekking heeft op gedragingen die direct gerelateerd zijn aan ongewenste omgangsvormen. Een voorbeeld hiervan is intimidatie in combinatie met inbreuk op de privacy. Het zou inefficiënt zijn om een dergelijke klacht door twee aparte instanties te laten behandelen, enkel omdat inbreuk op de privacy op zich beschouwd niet valt onder de begripsomschrijving van ongewenste omgangsvormen.

De commissie is ingesteld op grond van artikel 9:14 van de Awb. Ingevolge artikel 9, derde lid, is afdeling 9.1.3 van de Awb van toepassing. Het is niet nodig in de onderhavige regeling bepalingen op te nemen over de te volgen procedure bij de behandeling van klachten omdat dat al is geregeld in afdeling 9.1.2 van de Awb, waarop afdeling 9.1.3 een aanvulling is.

De procedure komt, kort gezegd, op het volgende neer. Na het indienen van de klacht wordt de commissie samengesteld. De commissie beoordeelt in eerste instantie of zij de klacht gaat behandelen. De commissie kan daarvan afzien in de gevallen die zijn genoemd in artikel 9:8 van de Awb, bijvoorbeeld als het gaat om een gedraging waartegen de klager bezwaar had kunnen maken. Als de commissie de klacht in behandeling neemt stelt zij een onderzoek in. Daarbij hoort zij klager en beklaagde en zo nodig eventuele getuigen.

Artikel 10

Vanwege de aldaar beschikbare expertise op het gebied van klachtbehandeling is de samenstelling van de commissie en het aanwijzen van de secretaris van de commissie (artikel 11) belegd bij de Manager van het Cluster Advies van het Expertisecentrum Organisatie en Personeel van de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Deze manager zorgt voor de bemensing van de commissie die een ingediende klacht behandelt. Hij benoemt de voorzitter en de andere leden van de commissie en plaatsvervangers voor alle leden en wijst tevens de secretaris van de commissie aan. De secretaris is geen lid van de commissie.

Eén lid van de commissie, een medewerker van het ministerie, wordt benoemd op de gezamenlijke voordracht van de directeur Bedrijfsvoering en de directeur Bestuurlijk Juridische Zaken. Aldus kan de bekendheid van de commissie met de cultuur van het ministerie worden gewaarborgd

De commissie is in de regel in omvang beperkt tot drie personen. Deze beperking is met name ingegeven door de wens om de commissie snel bijeen te kunnen laten komen als een klacht moet worden behandeld. Aangezien niet valt uit te sluiten dat er aanleiding kan zijn om meer leden te benoemen is in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, “ten minste” twee overige leden opgenomen.

Als de klacht te maken heeft met seksuele intimidatie bestaat de commissie ingevolge de Klachtenregeling seksuele intimidatie burgerlijk rijkspersoneel uit een oneven aantal leden, waaronder ten minste één vrouw.

Artikel 12

In dit artikel zijn enige algemene instructies over de werkwijze van de commissie opgenomen betreffende het vaststellen van het rapport van bevindingen en het advies dat wordt uitgebracht aan de secretaris-generaal, op basis van het ingestelde onderzoek.

Artikel 13

De commissie kan van de minister de medewerking verlangen die zij nodig acht voor de behandeling van een klacht. Het gaat daarbij om zaken die nodig zijn om tot een juiste oordeelsvorming te kunnen komen, zoals het vragen van inlichtingen aan daarvoor in aanmerking komende derden, het instellen of doen instellen van een onderzoek op de werkplek – bijvoorbeeld als de commissie zich door het verhandelde tijdens de hoorzitting niet voldoende geïnformeerd acht -, of het zich door deskundigen van advies en bijstand laten dienen.

Artikelen 14 en 15

Op grond van artikel 9:12a van de Awb draagt het bestuursorgaan zorg voor registratie van de bij hem ingediende schriftelijke klachten en publiceert jaarlijks een verslag over deze klachten (geanonimiseerd). Aangezien met de onderhavige regeling de medewerker zich rechtstreeks tot de klachtencommissie kan wenden ligt het in de rede de registratie aldaar te laten plaatsvinden. In artikel 15 is de overdracht van de op klachten betrekking hebbende dossiers aan de directeur Bedrijfsvoering geregeld.

§ 5 Rechtspositie

Artikel 16

In het eerste lid van dit artikel is vastgelegd dat medewerkers die lid zijn of zijn geweest van de klachtencommissie respectievelijk vertrouwenspersoon zijn of zijn geweest geen nadeel in hun rechtspositie ondervinden van hun activiteiten in het kader van voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen. Te denken valt bijvoorbeeld aan minder goede promotiekansen, verslechtering van de werkomstandigheden, een slechte beoordeling of ontslag.

Met het tweede lid wordt een klager die te goeder trouw een klacht heeft ingediend dezelfde bescherming geboden. Hiermee wordt beoogd de drempel om een klacht in te dienen te verlagen. Dat laat onverlet dat er aanleiding kan zijn om een passende maatregel te nemen wanneer blijkt dat de klager ten onrechte een klacht heeft ingediend. Het niet te goeder trouw zijn van de klager zal echter niet snel worden aangenomen.

De rechtsbescherming van de melder van een vermoedelijke misstand en van de vertrouwenspersoon op het gebied van de integriteit is vastgelegd in artikel 2 van het Besluit en behoeft derhalve geen regeling.

§ 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

In dit artikel is een overgangsbepaling opgenomen met de strekking te voorkomen dat er op het vlak van de vertrouwenspersonen een vacuüm ontstaat aangezien met artikel 18 de Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen Financiën 2004 is ingetrokken. Daarmee ontvalt de grondslag aan de benoeming van de vertrouwenspersonen en de leden van de klachtencommissie. Voor de leden van de klachtencommissie is geen overgangsbepaling nodig, aangezien er geen leden waren benoemd op het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven