Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 2448 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2015, 2448 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken;
Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 2, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 3, 7, 8, 10, eerste lid, 11, eerste lid, 12, eerste lid, 14, vijfde lid, 15, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 25, 27, eerste lid, 28, eerste lid, 29, eerste lid, 31, vijfde lid, 32, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid, 42, 43a, eerste lid, 44, eerste lid, 45, eerste lid, 47, vijfde lid, 48, derde, vierde, vijfde, en zevende lid, 56, eerste en derde lid, 59, tweede lid, 61, eerste en derde lid en 62, vierde lid van het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie;
de biologische afbraakreacties van biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 410, 420, 500, 550 tot en met 559, waarvan de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt;
het Besluit stimulering duurzame energieproductie;
combinatie die ten minste bestaat uit één productieput en één injectieput;
een verzameling van productie-installaties voor de productie van hernieuwbaar gas waarvoor voor de invoeding van het hernieuwbaar gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt, waarmee gezamenlijk hernieuwbare warmte wordt geproduceerd die nuttig wordt gebruikt of waarmee gezamenlijk hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd die op een elektriciteitsnet of installatie, met uitzondering van de productie-installatie, wordt ingevoed;
de Minister van Economische Zaken;
het aantal vollasturen waarbij de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
het maximale vermogen van de productie-installatie dat onder nominale condities benut kan worden voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en/of hernieuwbare warmte en/of hernieuwbaar gas en wat door de leverancier gegarandeerd wordt bij continu gebruik. In het geval van geothermische productie-installaties dient het nominaal vermogen te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van ten minste 50%;
de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;
de warmte die vrijkomt uit hernieuwbare energiebronnen en die wordt aangewend voor:
a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;
b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen, met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:
1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;
2°. de inzet bij aardgasexpansie;
3°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;
4°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie;
5°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd;
6°. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om energie mee op te wekken;
d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepasssingen;
e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte gebruikt wordt voor een van de toepassingen bedoeld onder a tot en met d;
richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);
de omzetting van vaste of vloeibare biomassa door middel van:
1°. verbranding,
2°. een andere thermische behandeling dan bedoeld onder 1° ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of
3°. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling;
het verschil in waterpeil voor en achter de installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van waterkracht waarbij het maximaal elektrisch ontwerpvermogen van de turbine of de generator wordt gerealiseerd;
de biologische afbraakreacties van in hoofdzaak verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, al dan niet aangevuld met een of meer producten genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld;
de biologische afbraakreacties van verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij minder dan 5% van de massa toegevoegde stoffen per kalenderjaar een andere stof, genoemd in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is dan verpompbare vaste en vloeibare uitwerpselen van dieren, waarbij het restant na vergisting als meststof mag worden verhandeld.
1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte op grond van de artikelen 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 24, 26, eerste lid, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, eerste lid, 36, 38, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 52, eerste lid, 54, 56 en 62, die is aangevraagd in de periode van 31 maart 2015, 09:00 uur, tot 17 december 2015, 17:00 uur, bedraagt € 3.500.000.000,–.
2. De minister verdeelt het bedrag, genoemd in het eerste lid, op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
3. Per categorie productie-installaties kan in de periode, genoemd in het eerste lid, per adres waarop een productie-installatie wordt geplaatst maximaal één aanvraag worden ingediend.
4. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte door een productie-installatie van een categorie als bedoeld in het eerste lid indien geen toestemming van de eigenaar van de beoogde locatie is verkregen voor het plaatsen van de productie-installatie.
5. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid van meer dan € 400.000.000,– wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat binnen zes weken na afgifte van deze beschikking een uitvoeringsovereenkomst overeenkomstig de overeenkomst opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1 tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidie-aanvrager.
6. Indien voor dezelfde periode, of gedeeltelijk voor dezelfde periode, meerdere beschikkingen zijn afgegeven voor dezelfde productie-installatie en dezelfde soort hernieuwbare energie, worden voor de toepassing van het vijfde lid de subsidies die de subsidie-ontvanger ontvangt, bedoeld in artikel 15 van het besluit, van de beschikkingen waarvan de periode waarover subsidie wordt verstrekt nog niet zijn aangevangen bij elkaar opgeteld.
1. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, 34, eerste lid, onderdeel a, 48, eerste lid, 50, eerste lid, en 52, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van het besluit.
2. Productie-installaties als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c en derde lid, onderdeel c, van het besluit.
3. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van het besluit.
4. Productie-installaties als bedoeld in artikel 52, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
5. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, 48, eerste lid, 50, eerste lid en 52, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44 van deze regeling, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
6. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, 6, 22, 24, 26, eerste lid, 34, eerste lid, 40, eerste lid, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 52, eerste lid, 54 en 56, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit.
7. Productie-installaties als bedoeld in artikel 44, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van de regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid van het besluit.
8. Productie-installaties als bedoeld in artikel 44, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit.
9. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18 en 20 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, derde, vierde en zesde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
10. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 22, 24, 26, eerste lid, 28, eerste lid, en 56 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
11. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 22 en 26, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zesde lid van het besluit.
12. Productie-installaties als bedoeld in artikel 54, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zevende lid van het besluit.
13. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 30, eerste lid, 32, eerste lid, 36, 38, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 52, eerste lid, 54, en 56, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
14. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 38, 42, eerste lid, 48, eerste lid, 50, eerste lid, 54, en 56, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit.
15. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 8, 10, 12, 14, 22, 26, eerste lid, 48, eerste lid, 52, eerste lid, 54, en 62 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van het besluit.
16. Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 6, 16, 18, 20, 24, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 32, eerste lid, 34, eerste lid, 36, 38, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, 50 en 56, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, derde volzin, van het besluit.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door middel van hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt:
a. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter, of
b. in installaties met een valhoogte gelijk aan of groter dan 50 centimeter,
die ingrijpend zijn gerenoveerd en waarbij ten minste de turbines nieuw zijn.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit gas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, gebruik makende van thermische drukhydrolyse, waarbij ten minste het deel van de productie-installatie, dat bedoeld is voor thermische drukhydrolyse nieuw is.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee, in de Nederlandse exclusieve economische zone of op een locatie waarv op het moment van aanvragen een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie staat of heeft gestaan met een hoger vermogen, of een vermogen dat minder dan 1 MW afwijkt, welke wordt gerealiseerd in een gemeente die in de lijst in bijlage 2 een windsnelheid heeft van:
a. ≥ 8,0 m/s,
b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s,
c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of
d. < 7,0 m/s.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die is opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie staat of heeft gestaan met een vermogen dat minder dan 1 MW afwijkt, die op het moment van aanvragen minimaal 10 jaar daarvoor in gebruik is genomen, en die niet is opgericht in de territoriale zee of in de Nederlandse exclusieve economische zone, welke wordt gerealiseerd in een gemeente die in de lijst in bijlage 2 een windsnelheid heeft van:
a. ≥ 8,0 m/s,
b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s,
c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of
d. < 7,0 m/s.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die is opgericht binnen de beschermingszones van een verbindende waterkering als bedoeld in paragraaf 2.7 van bijlage 1 van de Regeling veiligheid primaire waterkeringen en die niet is opgericht op een locatie waar op het moment van aanvragen productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie staat of heeft gestaan met een hoger vermogen of een vermogen dat minder dan 1 MW afwijkt, welke wordt gerealiseerd in een gemeente die in de lijst in bijlage 2 een windsnelheid heeft van:
a. ≥ 8,0 m/s,
b. ≥ 7,5 en < 8,0 m/s,
c. ≥ 7,0 en < 7,5 m/s, of
d. < 7,0 m/s.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht in de territoriale zee, in de Nederlandse exclusieve economische zone of op een locatie waar op het moment van aanvragen productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie staat of heeft gestaan met een hoger vermogen, of een vermogen dat minder dan 1 MW afwijkt, en waarvan de fundering in het water van een meer van minimaal één vierkante kilometer staat.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie waarmee door hydro-mechanisch-elektrische omzetting hernieuwbare elektriciteit wordt geproduceerd uit potentiële dan wel kinetische energie van stromend water dat niet specifiek ten behoeve van de elektriciteitsproductie omhoog is gepompt in installaties met een valhoogte kleiner dan 50 centimeter.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is,
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de zuivering van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater, waarbij ten minste de opwerkinstallatie waarmee biogas op aardgaskwaliteit wordt gebracht nieuw is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde subsidieregelingen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbaar gas wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Indien de aanvrager, in aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt. De periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 26, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbaar gas geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbaar gas uit biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008, door middel van vergassing.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008 in een ketel:
a. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW en kleiner dan 5 MW, of
b. met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 5 MW.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van warmte door middel van verbranding van houtpellets geproduceerd uit vaste biomassa als bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008, in een ketel met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat in voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 100 MW voor de productie van elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit door middel van kolen,
a. waarin biomassa wordt meegestookt, bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150 tot en met 179, of indien de biomassa wordt vergast, biomassa als bedoeld in de nummers 170 tot en met 179, en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren, of
b. waarin biomassa wordt meegestookt, bedoeld in de nummers 110 tot en met 132 van de NTA 8003: 2008, met uitzondering van de nummers 100, 101, 150 tot en met 179 en waarbij de delen van de productie-installatie die uitsluitend gebruikt worden voor de meestook van biomassa nieuw zijn, en waarvan het aannemelijk is dat deze ten minste voor de duur van de subsidieperiode kan blijven produceren.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de gebruikte biomassa, niet zijnde vloeibare biomassa, voldoet aan de duurzaamheidseisen voor vaste biomassa, opgenomen in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.
4. Indien sprake is van productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte verstrekt de minister subsidie voor de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit en 15% van de geproduceerde en nuttig aangewende hernieuwbare warmte.
5. De maximale productie, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte op grond van het eerste lid, die is aangevraagd in de periode van 31 maart 2015, 09:00 uur, tot 17 december 2015, 17:00 uur, bedraagt 55.555.555.555 kWh.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 34, eerste lid, wordt voor een periode van 8 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 34, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik of opnieuw in gebruik voor de meestook van biomassa.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter.
b. een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van één of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 3500 meter.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie, bestaande uit één of meerdere doubletten, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van een of meerdere geothermische bronnen met een diepte van minimaal 500 meter, waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 5% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie met een nominaal thermisch vermogen groter dan of gelijk aan 0,5 MW voor de productie van warmte door middel van verbranding van vloeibare biomassa als bedoeld in de nummers 500, 550 t/m 573, 587, 592, 594, 596 en 802 van de NTA 8003: 2008 in een ketel.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uitsluitend door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa als bedoeld in de NTA 8003: 2008, met uitzondering van biomassa als bedoeld in de nummers 100, 150, 170 tot en met 179 van de NTA 8003: 2008:
a. met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 10 MW en kleiner dan of gelijk aan 100 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 10% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, of
b. met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 10 MW en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de productie van hernieuwbare warmte die voor het eerst nuttig wordt aangewend aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte die de hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte produceert door middel van:
a. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting;
b. een productie-installatie waarmee elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest of door middel van vergisting op een landbouwbedrijf van uitsluitend plantaardige stoffen vermeld onder de categorieën A tot en met G1 onder categorie 1 van Bijlage Aa, onderdeel IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, of
c. een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, onderdeel c, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 44, eerste lid, wordt voor een periode van 5 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de hernieuwbare warmte, opgewekt door de productie-installatie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, nuttig wordt gebruikt binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte uit zonne-energie, waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van afgedekte collectoren voorzien van een transparante isolerende laag, met een totale apertuuroppervlakte van 100 m2 of meer.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde subsidieregelingen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt; of
b. waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt.
2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 48, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, of hernieuwbare elektriciteit, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een nominaal elektrisch vermogen kleiner dan of gelijk aan 50 MW en voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte door middel van thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 6% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt, en waarvoor op het moment van de start van de subsidieperiode van de subsidie, de resterende subsidieperiode op grond van de MEP
a. minder dan 1 volledig jaar bedraagt of nihil is,
b. tenminste 1 volledig jaar bedraagt,
c. tenminste 2 volledige jaren bedraagt,
d. tenminste 3 volledige jaren bedraagt,
e. tenminste 4 volledige jaren bedraagt, of
f. tenminste 5 volledige jaren bedraagt.
2. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat ten minste 95% van de energetische waarde van de jaarlijks in de productie-installatie gebruikte brandstof biogeen is.
3. Een producent aan wie subsidie is verstrekt op grond van het eerste lid, draagt er zorg voor dat wordt aangetoond dat de gebruikte vloeibare biomassa voldoet aan de duurzaamheidscriteria, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.
4. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 50, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP, eindigt op het moment dat deze subsidieperiode aanvangt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 50, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening opnieuw in gebruik.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, geproduceerd door een bestaande productie-installatie waarvoor op grond van de MEP of OV-MEP subsidie van meer dan € 0,– is ontvangen en waarvoor op het moment van aanvraag de subsidieperiode op grond van voorgenoemde artikelen ten minste 7 jaar daarvoor is aangevangen:
a. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, of
b. waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest.
2. Indien de aanvrager in aanvulling op de subsidie op grond van de MEP of OV-MEP, subsidie heeft ontvangen op grond van artikel 116 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72 van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014, of artikel 44 van deze regeling, eindigt de subsidieperiode van deze subsidie in ieder geval op het moment dat de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van het eerste lid aanvangt.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 52, eerste lid, wordt voor een periode van 12 jaar verstrekt, de periode vangt niet eerder aan dan nadat de aanvraag om subsidie is gedaan, en de subsidieperiode van de subsidie verstrekt op grond van de MEP of OV-MEP, ten minste 10 jaar daarvoor is aangevangen.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 52, eerste lid, binnen 3 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door:
a. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
b. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is;
c. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van allesvergisting, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt;
d. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting en co-vergisting van dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is en waarbij het nominaal elektrisch vermogen ten minste 20% van de som van het nominale warmte en elektrisch vermogen bedraagt,
e. een productie-installatie waarmee hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is, of
f. een productie-installatie waarmee hernieuwbare warmte wordt geproduceerd uitsluitend door middel van vergisting van meer dan 95% dierlijke mest, waarbij ten minste de vergister nieuw is.
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biogas dat vrijkomt ten gevolge van biologische afbraakreacties bij de thermofiele zuivering van uitsluitend secundair slib, waarbij sprake is van een centrale productie-installatie waarvoor secundair slib grotendeels extern wordt aangevoerd van een of meerdere andere RWZI’s en waarbij tenminste de vergister zelf nieuw is.
Voor de fase genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel wordt:
a. de periode waarbinnen de aanvragen binnen moeten zijn vastgesteld van de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel tot de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel van de daarop volgende fase, de negende fase eindigt op 17 december 2015, 17:00 uur,
b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in de artikelen 10 en 43a van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en gecombineerde opwekking, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag,
c. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 27 van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de vierde kolom genoemde bedrag. Voor de vergelijking van de fasebedragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het besluit bedraagt het fasebedrag het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag.
1 |
2 |
3 |
4 |
---|---|---|---|
Fase |
Datum openstelling |
Fasebedrag |
Fasebedrag hernieuwbaar gas |
1 |
31 maart, 9:00 uur |
€ 0,070/kWh |
€ 0,055/kWh |
2 |
20 april, 17:00 uur |
€ 0,080/kWh |
€ 0,063/kWh |
3 |
11 mei, 17:00 uur |
€ 0,090/kWh |
€ 0,071/kWh |
4 |
1 juni, 17:00 uur |
€ 0,100/kWh |
€ 0,079/kWh |
5 |
22 juni, 17:00 uur |
€ 0,110/kWh |
€ 0,086/kWh |
6 |
31 augustus, 17:00 uur |
€ 0,120/kWh |
€ 0,094/kWh |
7 |
21 september, 17:00 uur |
€ 0,130/kWh |
€ 0,102/kWh |
8 |
12 oktober, 17:00 uur |
€ 0,140/kWh |
€ 0,110/kWh |
9 |
9 november, 17:00 uur |
€ 0,150/kWh |
€ 0,118/kWh |
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt,
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de derde kolom genoemde bedrag,
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren,
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2015 vastgesteld op:
– voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
– voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basis-bedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basiselek-triciteits-prijs in eur/kWh |
Voorlopig correctiebedrag 2015 in eur/kWh |
Artikel 4, onderdeel a |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm |
Vrije categorie |
5.700 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 4, onderdeel b |
Waterkracht, valhoogte ≥ 50 cm, renovatie |
0,067 |
4.300 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 20 |
Vrije stromingsenergie, valhoogte < 50 cm en golfenergie |
Vrije categorie |
2.800 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 18 |
Osmose |
Vrije categorie |
8.000 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 16 |
Fotovoltaïsche zonnepanelen, ≥ 15 kWp en aansluiting 3*80A |
0,141 |
1.000 |
0,035 |
0,045 |
Artikel 8, onderdeel a |
Wind op land, ≥ 8,0 m/s |
0,074 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 8, onderdeel b |
Wind op land, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,081 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 8, onderdeel c |
Wind op land, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,086 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 8, onderdeel d |
Wind op land, < 7,0 m/s |
0,098 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 10, onderdeel a |
Wind op land één op één vervanging ≥ 8,0 m/s |
0,053 |
netto P50-waarde windenergieproductie |
0,029 |
0,039 |
Artikel 10, onderdeel b |
Wind op land één op één vervanging ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,058 |
netto P50-waarde windenergieproductie |
0,029 |
0,039 |
Artikel 10, onderdeel c |
Wind op land één op één vervanging ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,065 |
netto P50-waarde windenergieproductie |
0,029 |
0,039 |
Artikel 10, onderdeel d |
Wind op land één op één vervanging < 7,0 m/s |
0,074 |
netto P50-waarde windenergieproductie |
0,029 |
0,039 |
Artikel 12, onderdeel a |
Wind op verbindende waterkeringen, ≥ 8,0 m/s |
0,081 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 12, onderdeel b |
Wind op verbindende waterkeringen, ≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
0,088 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 12, onderdeel c |
Wind op verbindende waterkeringen, ≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
0,094 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 12, onderdeel d |
Wind op verbindende waterkeringen, < 7,0 m/s |
0,107 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
Artikel 14 |
Wind in meer, water ≥ 1 km2 |
0,114 |
netto P50-waarde vollasturen |
0,029 |
0,039 |
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt,
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbaar gas, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag,
b. voor de productie van hernieuwbaar gas het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren,
c. voor de productie van hernieuwbaar gas de basisgasprijs, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2015 vastgesteld op:
– voor wat betreft de energieprijs, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
– voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basis-bedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basisenergie-prijs in eur/kWh |
Voorlopig correctie-bedrag 2015 in eur/kWh |
artikel 22, onderdeel a |
Allesvergisting (hernieuwbaar gas) |
0,063 |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
artikel 22, onderdeel b |
Vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
0,077 |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
artikel 22, onderdeel c |
Vergisting van meer dan 95% dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
Vrije categorie |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
Artikel 24 |
AWZI/RWZI-groen gas |
0,034 |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
artikel 26, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (hernieuwbaar gas) |
0,064 |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
artikel 26, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (hernieuwbaar gas) |
0,073 |
8.000 |
0,020 |
0,025 |
Artikel 28, eerste lid |
Biomassavergassing (≥95% biogeen) |
Vrije categorie |
7.500 |
0,020 |
0,025 |
2. Het basisbedrag wordt voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, van het besluit, voor een productie-installatie als bedoeld in de artikelen 22, 24, en 26, eerste lid, vastgesteld op het in de derde kolom van de in het eerste lid opgenomen tabel genoemde bedrag, gedeeld door een correctiefactor van 0,785 en afgerond op drie decimalen achter de komma.
Voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel wordt,
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte en de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag,
b. voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte het maximaal aantal vollasturen vastgesteld op het in de vierde kolom van onderstaande tabel genoemde aantal uren,
c. de basisenergie- of basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 45, eerste lid of artikel 12, eerste lid, van het besluit, voor de productie van hernieuwbare warmte, hernieuwbare elektriciteit of de gecombineerde opwekking van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte, vastgesteld op het in de vijfde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
d. De correcties op het basisbedrag voor subsidie voor een productie-installatie als bedoeld in het in de eerste kolom van onderstaande tabel genoemde artikel, worden voor 2015 vastgesteld op:
– voor wat betreft de energie- of elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel a of 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit het in de zesde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag, en
– voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c of 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit op € 0 per kWh.
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
---|---|---|---|---|---|
Artikel regeling |
Categorie |
Basis-bedrag in eur/kWh |
Vollasturen |
Basisprijs in eur/kWh |
Voorlopig correctie-bedrag 2015 in eur/kWh |
Artikel 56 |
RWZI – Thermofiele gisting van secundair slib |
0,061 |
5.729 |
0,028 |
0,034 |
Artikel 6 |
AWZI/RWZI – thermische drukhydrolyse |
0,095 |
8.000 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 54, onderdeel a |
Warmte allesvergisting |
0,053 |
7.000 |
0,027 |
0,033 |
Artikel 54, onderdeel c |
Gecombineerde opwekking allesvergisting |
0,095 |
5.739 |
0,028 |
0,034 |
Artikel 54, onderdeel b |
Warmte vergisting en covergisting van dierlijke mest |
0,074 |
7.000 |
0,027 |
0,033 |
Artikel 54, onderdeel d |
Gecombineerde opwekking vergisting en covergisting van dierlijke mest |
0,113 |
5.732 |
0,028 |
0,034 |
Artikel 54, onderdeel e |
Gecombineerde opwekking vergisting van meer dan 95% dierlijke mest |
Vrije categorie |
8.000 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 54, onderdeel f |
Warmte vergisting van meer dan 95% dierlijke mest |
0,106 |
7.000 |
0,027 |
0,033 |
Artikel 36, onderdeel a |
Geothermie warmte, diepte ≥ 500 meter |
0,052 |
5.500 |
0,016 |
0,019 |
Artikel 36, onderdeel b |
Geothermie warmte, diepte ≥ 3.500 meter |
0,055 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
Artikel 38 |
Geothermie, warmtekracht |
0,098 |
4.158 |
0,019 |
0,024 |
Artikel 46 |
Zonthermie, apertuuroppervlakte ≥ 100 m2 |
0,137 |
700 |
0,049 |
0,055 |
Artikel 34, eerste lid onderdeel a |
Bestaande capaciteit voor bij- en meestook |
0,108 |
5.839 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 34, eerste lid, onderdeel b |
Nieuwe capaciteit voor meestook |
0,115 |
7.000 |
0,036 |
0,043 |
Artikel 30, eerste lid, onderdeel a |
Ketel op vaste of vloeibare biomassa, > 0,5 en < 5 MWth |
0,051 |
4.000 |
0,027 |
0,033 |
Artikel 30, eerste lid, onderdeel b |
Ketel op vaste of vloeibare biomassa, ≥ 5 MWth |
0,043 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
Artikel 40, eerste lid |
Ketel op vloeibare biomassa |
0,072 |
7.000 |
0,027 |
0,033 |
Artikel 32, eerste lid |
Warmte, Industriële stoomproductie uit houtpellets |
0,054 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
Artikel 42, eerste lid, onderdeel a |
Thermische conversie van biomassa, > 10 en ≤ 100 MWe |
0,084 |
7.500 |
0,019 |
0,023 |
Artikel 42, eerste lid, onderdeel b |
Thermische conversie van biomassa, ≤ 10 MWe |
0,144 |
4.241 |
0,022 |
0,026 |
artikel 48, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (WKK) |
0,087 |
5.855 |
0,029 |
0,034 |
artikel 48, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (WKK) |
0,102 |
5.855 |
0,029 |
0,034 |
Artikel 52, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur allesvergisting (warmte) |
0,058 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
Artikel 52, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur vergisting en covergisting van dierlijke mest (warmte) |
0,068 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
artikel 44, eerste lid, onderdeel a |
Bestaande allesvergisting, uitbreiding warmte |
0,023 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
artikel 44, eerste lid, onderdeel b |
Bestaande vergisting en covergisting van dierlijke mest, uitbreiding warmte |
0,030 |
4.000 |
0,000 |
0,000 |
artikel 44, eerste lid, onderdeel c |
Bestaande thermische conversie van vaste of vloeibare biomassa, uitbreiding warmte |
0,023 |
7.000 |
0,016 |
0,019 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel a |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW |
0,064 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel b |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 1 jaar MEP compensatie |
0,067 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel c |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 2 jaar MEP compensatie |
0,069 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel d |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 3 jaar MEP compensatie |
0,073 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel e |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 4 jaar MEP compensatie |
0,077 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
artikel 50, eerste lid, onderdeel f |
Verlengde levensduur thermische conversie biomassa ≤ 50 MW, 5 jaar MEP compensatie |
0,081 |
4.429 |
0,023 |
0,028 |
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie die niet is opgericht op een locatie waarvoor op het moment van aanvragen productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie staat of heeft gestaan met een hoger vermogen of een vermogen dat minder dan 1 MW afwijkt, en ten aanzien waarvan voor 1 januari 2015 een ontwerp-inpassingsplan of ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd of de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend.
1. Subsidie als bedoeld in artikel 62 wordt voor een periode van 15 jaar verstrekt.
2. De subsidie-ontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld artikel 62 binnen 4 jaar na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 62 wordt voor de fase genoemd in de eerste kolom van onderstaande tabel:
a. periode waarbinnen de aanvragen binnen moeten zijn vastgesteld van de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel tot de datum genoemd in de tweede kolom van onderstaande tabel van de daarop volgende fase, de negende fase eindigt op 17 december 2015, 17:00 uur,
b. het fasebedrag voor de subsidie, bedoeld in artikel 10 van het besluit, voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, vastgesteld op het in de derde kolom van onderstaande tabel genoemde bedrag,
1 |
2 |
3 |
---|---|---|
Fase |
Datum openstelling |
Fasebedrag wind op land overgang |
1 |
31 maart, 9:00 uur |
€ 0,0875/kWh |
2 |
20 april, 17:00 uur |
€ 0,100/kWh |
3 |
11 mei, 17:00 uur |
€ 0,1125/kWh |
4 |
1 juni, 17:00 uur |
n.v.t. |
5 |
22 juni, 17:00 uur |
n.v.t. |
6 |
31 augustus, 17:00 uur |
n.v.t. |
7 |
21 september, 17:00 uur |
n.v.t. |
8 |
12 oktober, 17:00 uur |
n.v.t. |
9 |
9 november, 17:00 uur |
n.v.t. |
2. Voor de vergelijking van de fasebedragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het besluit bedraagt het fasebedrag het in de derde kolom van de in artikel 58 opgenomen tabel genoemde bedrag.
1. Voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 62 wordt,
a. het basisbedrag voor subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op € 0,1125 per kWh,
b. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, het maximaal aantal vollasturen
– wanneer de aanvraag in de eerste fase is ingediend, vastgesteld op 2.800,
– wanneer de aanvraag in de tweede fase is ingediend, vastgesteld op 2.160, en
– wanneer de aanvraag in fase 3 tot en met 9 is ingediend, vastgesteld op 1.840,
c. voor de productie van hernieuwbare elektriciteit de basiselektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, vastgesteld op € 0,037 per kWh, en
d. de correctie op het basisbedrag voor subsidie voor 2015:
– voor wat betreft de elektriciteitsprijs, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, vastgesteld op € 0,048 per kWh, en
– voor wat betreft de correcties, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit vastgesteld op € 0 per kWh.
2. Voor de vergelijking van de basisbedragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van het besluit, wordt het basisbedrag voor een productie-installatie als bedoeld in artikel 62, vastgesteld op 0,1125, gedeeld door een correctiefactor van 1,25.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 22 januari 2015
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
1. De Staat der Nederlanden, (hierna te noemen: de Staat), te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken; en
2. ..... ....., gevestigd te ..... (hierna te noemen: Ondernemer);
.....
(hierna te samen ook te noemen: Partijen);
overwegen:
a. de Minister van Economische Zaken heeft blijkens een beschikking met kenmerk ....., hierna te noemen Beschikking, waarvan een kopie als Bijlage A bij deze overeenkomst is gevoegd aan de Ondernemer een subsidie verleend van meer dan € 400 miljoen op grond van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015 (hierna: Regeling).
b. de Beschikking bevat de opschortende voorwaarde dat binnen zes weken na afgifte van de beschikking de onderhavige uitvoeringsovereenkomst, hierna te noemen Uitvoeringsovereenkomst, tot stand is gekomen tussen de Staat en de subsidieaanvrager;
c. de Minister van Economische Zaken beoogt door middel van deze Uitvoeringsovereenkomst te verzekeren dat de Ondernemer de productie-installatie bedoeld in de Beschikking tijdig in gebruik zal nemen.
Partijen komen daartoe het volgende overeen:
De Ondernemer verplicht zich jegens de Staat de productie-installatie tijdig in gebruik te nemen en wel binnen de in artikel 61 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie bedoelde periode of, indien op grond van artikel 62, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie een ontheffing is verleend, binnen de in de ontheffing opgenomen periode.
De Ondernemer verplicht zich om tot zekerheid voor de nakoming van de in artikel 1 bedoelde verplichting, alsmede de bij niet tijdige nakoming verschuldigde boetes, binnen acht weken nadat de Beschikking in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot 2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, door middel van de afgifte aan de Staat van een door een binnen de Europese Unie gevestigde bank afgegeven bankgarantie welke is opgemaakt onder gebruikmaking van het model bankgarantie.
1. De verplichting de in artikel 2 bedoelde bankgarantie te blijven stellen vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen. De Ondernemer ontvangt een kopie van het bericht van verval.
2. Zodra de verplichting geheel is vervallen zal de Staat de bankgarantie retourneren aan de Ondernemer.
1. Indien de Ondernemer de productie-installatie niet binnen de in artikel 1 bedoelde periode in gebruik heeft genomen, is de Ondernemer aan de Staat bij wijze van boete een bedrag verschuldigd groot 0,2% van het beschikte bedrag enkel door het verloop van die termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
2. Indien de Ondernemer daarna nog in gebreke blijft met het tijdig in gebruik nemen van de productie-installatie is de Ondernemer maandelijks een boete van telkens 0,2% van de maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de artikelen 16, 33 en 49 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, verschuldigd voor zover hij de productie-installatie op de eerste van elke volgende maand niet in gebruik heeft genomen.
3. De boetes bedoeld in het eerste en tweede lid, waarvan de som ten hoogste 2% van het beschikte bedrag bedraagt, zijn telkens verschuldigd voor het enkele verloop van de termijn en zonder dat enige ingebrekestelling nodig is.
4. De Ondernemer machtigt bij deze de Staat onherroepelijk tot het innen van de boetes door het inroepen van de bankgarantie voor het bedrag van de boete, telkens wanneer er een boete verschuldigd is geworden.
1. Deze Uitvoeringsovereenkomst treedt in werking door de ondertekening daarvan door de Partijen met dien verstande dat de inwerkingtreding wordt opgeschort totdat de Beschikking in werking is getreden en de Staat de Ondernemer daarvan schriftelijk bericht heeft gestuurd.
2. Deze Uitvoeringsovereenkomst eindigt van rechtswege door de teruggave van de bankgarantie door de Staat aan de Ondernemer.
1. De Staat kiest voor uitvoering van deze Uitvoeringsovereenkomst domicilie ten kantore van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle.
2. Onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienen alle mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten uit hoofde van deze uitvoeringsovereenkomst schriftelijk te worden gedaan.
3. Mededelingen, aanzeggingen, verzoeken, toestemmingen en andere berichten die niet in overeenstemming met het tweede lid zijn gedaan blijven zonder rechtsgevolg.
4. De Staat is bevoegd eenzijdig van het bepaalde in het eerste lid af te wijken.
1. Op deze Uitvoeringsovereenkomst is uitsluitend Nederlands recht van toepassing.
2. Alle geschillen in verband met deze uitvoeringsovereenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Den Haag.
Deze Uitvoeringsovereenkomst wordt tussen partijen aangeduid als ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’.
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend
te .....
Ondernemer
te 's-Gravenhage op .....
De Minister van Economische Zaken H.G.J. Kamp
DE ONDERGETEKENDE,
....., gevestigd te ....., hierna te noemen de ‘Bank’,
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
A. ..... , gevestigd te ....., (hierna te noemen de Ondernemer) en de STAAT der NEDERLANDEN, (hierna te noemen: Staat), waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen vertegenwoordigd door ....., hierbij vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken op ..... de ‘Uitvoeringsovereenkomst duurzame energieproductie Staat/.....’ (hierna: uitvoeringsovereenkomst) hebben getekend;
B. de Ondernemer volgens artikel 2 van de overeenkomst binnen acht weken nadat deze overeenkomst in werking is getreden ten behoeve van de Staat financiële zekerheid dient te stellen en gesteld houden voor een bedrag groot € .....,– door de afgifte aan de Staat van een door een bank afgegeven bankgarantie;
C. de Bank bereid is de desbetreffende bankgarantie ten gunste van de Staat te stellen onder de hierna te noemen voorwaarden.
VERKLAART ALS VOLGT
1. De Bank stelt zich hierbij als zelfstandige verbintenis tegenover de Staat onherroepelijk en onvoorwaardelijk garant voor al hetgeen de Staat van de Ondernemer op grond van de uitvoeringsovereenkomst te vorderen heeft tot een maximumbedrag van € .....,–.
2. Deze bankgarantie is een abstracte afroepgarantie. De Bank komt in geen geval een beroep toe op de onderliggende rechtsverhouding tussen de Staat en de Ondernemer als vervat in de Uitvoeringsovereenkomst.
3. De Bank zal op eerste schriftelijk verzoek van de Staat, zonder opgaaf van redenen te verlangen of nader bewijs te vragen, overgaan tot uitbetaling van al hetgeen de Ondernemer, volgens verklaring van de Staat, verschuldigd is uit hoofde van de Uitvoeringsovereenkomst.
4. Deze bankgarantie vervalt uitsluitend door het schriftelijk bericht van de Staat aan de Bank dat de verplichting geheel of gedeeltelijk is vervallen.
5. De Minister van Economische Zaken zendt de bankgarantie zo spoedig mogelijk nadat deze geheel is vervallen retour aan de Bank.
6. Op deze bankgarantie is uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Alle geschillen die mochten ontstaan over of naar aanleiding van deze bankgarantie zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te ’s-Gravenhage.
7. Indien deze bankgarantie dient te worden geretourneerd geschiedt dat door toezending aan adres: .....
Getekend te
op
Gemeentenaam |
Provincie |
Windcategorie |
---|---|---|
Ameland |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Bergen (NH.) |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
De Marne |
Groningen |
≥ 8,0 m/s |
Den Helder |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Dongeradeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Eemsmond |
Groningen |
≥ 8,0 m/s |
Ferwerderadiel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Franekeradeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Harlingen |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
het Bildt |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Hollands Kroon |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Leeuwarderadeel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Menameradiel |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Noordwijk |
Zuid-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Schagen |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Schiermonnikoog |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Súdwest-Fryslân |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Terschelling |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Texel |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Vlieland |
Friesland |
≥ 8,0 m/s |
Zandvoort |
Noord-Holland |
≥ 8,0 m/s |
Achtkarspelen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Alkmaar |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Appingedam |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Bedum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beemster |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Beverwijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Bloemendaal |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Castricum |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Dantumadiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
De Friese Meren |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Delfzijl |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Drechterland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Edam-Volendam |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Enkhuizen |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Goeree-Overflakkee |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Grootegast |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heemskerk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerenveen |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heerhugowaard |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Heiloo |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hillegom |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Hoorn |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Katwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Koggenland |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Kollumerland c.a. |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Langedijk |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Leek |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Leeuwarden |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Lisse |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Littenseradiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Loppersum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Marum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Medemblik |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noord-Beveland |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordoostpolder |
Flevoland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Noordwijkerhout |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Oldambt |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Opmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Opsterland |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Schouwen-Duiveland |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Slochteren |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Smallingerland |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Stede Broec |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Ten Boer |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Tytsjerksteradiel |
Friesland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Uitgeest |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Urk |
Flevoland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Veere |
Zeeland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Velsen |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Wassenaar |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Westland |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Westvoorne |
Zuid-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Winsum |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Zeevang |
Noord-Holland |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Zuidhorn |
Groningen |
≥ 7,5 en < 8,0 m/s |
Aa en Hunze |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalburg |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalsmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Aalten |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Almere |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Alphen aan den Rijn |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Amstelveen |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Amsterdam |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Assen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Bellingwedde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Binnenmaas |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Bodegraven-Reeuwijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Borger-Odoorn |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Borsele |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Brielle |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Coevorden |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Cromstrijen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Culemborg |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Dalfsen |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
De Ronde Venen |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
De Wolden |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Delft |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Diemen |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Dronten |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Emmen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Geldermalsen |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Giessenlanden |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Goes |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Gouda |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Groningen |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlem |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlemmerliede en Spaarnwoude |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haarlemmermeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hardenberg |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hardinxveld-Giessendam |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Haren |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Heemstede |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hellevoetsluis |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hoogeveen |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hoogezand-Sappemeer |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Hulst |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
IJsselstein |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kaag en Braassem |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kampen |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Kapelle |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Korendijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Krimpenerwaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Landsmeer |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lansingerland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leerdam |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leiden |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leiderdorp |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Leidschendam-Voorburg |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lelystad |
Flevoland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lingewaal |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Lopik |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Maassluis |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Menterwolde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Meppel |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Middelburg |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Midden-Delfland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Midden-Drenthe |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Moerdijk |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Molenwaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Montfoort |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Muiden |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Neerijnen |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Nieuwkoop |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Nissewaard |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Noordenveld |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oegstgeest |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oost Gelre |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Ooststellingwerf |
Friesland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oostzaan |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oud-Beijerland |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Ouder-Amstel |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Oudewater |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Pekela |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Pijnacker-Nootdorp |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Purmerend |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Reimerswaal |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Rijswijk |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Rotterdam-West (wijk 17, 23 en 27) |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
's-Gravenhage |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Sluis |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Stadskanaal |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Staphorst |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Steenbergen |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Steenwijkerland |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Stichtse Vecht |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Strijen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Terneuzen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Teylingen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Tholen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Tynaarlo |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Uithoorn |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Veendam |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vianen |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vlagtwedde |
Groningen |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Vlissingen |
Zeeland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Voorschoten |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Waddinxveen |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Waterland |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Weesp |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Westerveld |
Drenthe |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Weststellingwerf |
Friesland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Woerden |
Utrecht |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Wormerland |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Woudrichem |
Noord-Brabant |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zaanstad |
Noord-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zaltbommel |
Gelderland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zederik |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zoetermeer |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zoeterwoude |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zuidplas |
Zuid-Holland |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zwartewaterland |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Zwolle |
Overijssel |
≥ 7,0 en < 7,5 m/s |
Alblasserdam |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Albrandswaard |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Almelo |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Alphen-Chaam |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Amersfoort |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Apeldoorn |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Arnhem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Asten |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Baarle-Nassau |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Baarn |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Barendrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Barneveld |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Beek |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Beesel |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bergeijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Bergen (L.) |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bergen op Zoom |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Berkelland |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bernheze |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Best |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Beuningen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bladel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Blaricum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Boekel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Borne |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Boxmeer |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Boxtel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Breda |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Bronckhorst |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Brummen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Brunssum |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Bunnik |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Bunschoten |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Buren |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Bussum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Capelle aan den IJssel |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Cranendonck |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Cuijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
De Bilt |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Deurne |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Deventer |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Dinkelland |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Doesburg |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Doetinchem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Dongen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Dordrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Drimmelen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Druten |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Duiven |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Echt-Susteren |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Ede |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Eemnes |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Eersel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Eijsden-Margraten |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Eindhoven |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Elburg |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Enschede |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Epe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Ermelo |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Etten-Leur |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Geertruidenberg |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Geldrop-Mierlo |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gemert-Bakel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gennep |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Gilze en Rijen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Goirle |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Gorinchem |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Grave |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Groesbeek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Gulpen-Wittem |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Haaksbergen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Haaren |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Halderberge |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Harderwijk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Hattem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heerde |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heerlen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Heeze-Leende |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hellendoorn |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Helmond |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hendrik-Ido-Ambacht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Hengelo |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Heumen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Heusden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hilvarenbeek |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Hilversum |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Hof van Twente |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Horst aan de Maas |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Houten |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Huizen |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Kerkrade |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Krimpen aan den IJssel |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Laarbeek |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Landerd |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Landgraaf |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Laren |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Leudal |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Leusden |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Lingewaard |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Lochem |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Loon op Zand |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Losser |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Maasdriel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Maasgouw |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Maastricht |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Meerssen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Mill en Sint Hubert |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Montferland |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Mook en Middelaar |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Naarden |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Neder-Betuwe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nederweert |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Nieuwegein |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Nijkerk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nijmegen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Nunspeet |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Nuth |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Oirschot |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oisterwijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oldebroek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Oldenzaal |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Olst-Wijhe |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Ommen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Onderbanken |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Oosterhout |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oss |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Oude IJsselstreek |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Overbetuwe |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Papendrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Peel en Maas |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Putten |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Raalte |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Renkum |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Renswoude |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Reusel-De Mierden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Rheden |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rhenen |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Ridderkerk |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Rijnwaarden |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rijssen-Holten |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Roerdalen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Roermond |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Roosendaal |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Rotterdam (excl. wijk 17, 23 en 27) |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Rozendaal |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Rucphen |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Scherpenzeel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Schiedam |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Schijndel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Schinnen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
's-Hertogenbosch |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Simpelveld |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Sint Anthonis |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sint-Michielsgestel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sint-Oedenrode |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Sittard-Geleen |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Sliedrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Soest |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Someren |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Son en Breugel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Stein |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Tiel |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Tilburg |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Tubbergen |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Twenterand |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Uden |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Utrecht |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Utrechtse Heuvelrug |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Vaals |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Valkenburg aan de Geul |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Valkenswaard |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Veenendaal |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Veghel |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Veldhoven |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Venlo |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Venray |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Vlaardingen |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
Voerendaal |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Voorst |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Vught |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Waalre |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Waalwijk |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Wageningen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Weert |
Limburg |
< 7,0 m/s |
Werkendam |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
West Maas en Waal |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Westervoort |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Wierden |
Overijssel |
< 7,0 m/s |
Wijchen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Wijdemeren |
Noord-Holland |
< 7,0 m/s |
Wijk bij Duurstede |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Winterswijk |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Woensdrecht |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Woudenberg |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Zeewolde |
Flevoland |
< 7,0 m/s |
Zeist |
Utrecht |
< 7,0 m/s |
Zevenaar |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Zundert |
Noord-Brabant |
< 7,0 m/s |
Zutphen |
Gelderland |
< 7,0 m/s |
Zwijndrecht |
Zuid-Holland |
< 7,0 m/s |
In deze regeling wordt de mogelijkheid tot stimulering van de productie van hernieuwbare elektriciteit, de productie van hernieuwbaar gas en de productie van hernieuwbare warmte ingevuld voor het jaar 2015. De basissystematiek van de regeling van 2015 komt overeen met de SDE+ regeling van voorgaande jaren. De formulering van deze ‘Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015’ (verder genoemd aanwijzingsregeling) is gewijzigd ten opzichte van die van 2014 met als doel de leesbaarheid te verbeteren.
De SDE+ richt zich op de grootschalige uitrol van duurzame energie. De voornaamste kenmerken zijn:
• één subsidieplafond;
• gefaseerde openstelling waarin goedkopere technieken het eerst aan bod komen;
• een vrije categorie, waardoor voor een productie-installatie van een categorie productie-installaties die gemiddeld te duur is voor een fase wel subsidie aangevraagd kan worden voor het maximale basisbedrag van de desbetreffende fase;
• het fasebedrag is het bedrag behorende bij de fase waarbinnen de aanvraag is ontvangen. Voor subsidie-aanvragen voor productie-installaties die eerder zijn ontvangen dan het begin van de fase waartoe ook het basisbedrag van die productie-installatie behoort (de vrije categorie) geldt het fasebedrag behorende bij de fase waarbinnen de aanvraag is ontvangen. De subsidie zal nooit meer bedragen dan het basisbedrag voor de desbetreffende productie-installatie.
Het budget dat beschikbaar is voor de SDE+ wordt hierdoor kosteneffectief besteed en draagt daarmee bij aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 en 16% in 2023. Bovendien beoogt de SDE+ producenten extra te stimuleren hun project kosteneffectief te realiseren, door projecten onderling te laten concurreren op basisbedrag. De meest kosteneffectieve projecten hebben dan ook een voordeel ten opzichte van minder kosteneffectieve projecten.
In 2015 is er een budget beschikbaar van € 3,5 miljard voor stimulering van de toekomstige productie van duurzame energie.
Iedere technologie kan vanaf de openstelling van de regeling subsidie aanvragen. Technologieën die met een lager bedrag uitkunnen zullen eerder subsidie kunnen aanvragen dan technologieën die een hoger subsidiebedrag nodig hebben. Doordat op volgorde van binnenkomst wordt beschikt hebben aanvragers met een relatief kosteneffectief project meer kans dat er nog voldoende budget beschikbaar is voor hun project. Indien op één dag meer aanvragen binnenkomen dan er nog budget beschikbaar is, worden de projecten die zijn binnen gekomen op die dag gerangschikt op volgorde van fasebedrag of basisbedrag. Indien de budgetgrens valt tussen projecten met een gelijk fasebedrag of basisbedrag, wordt onder de aanvragen met een gelijk fasebedrag of basisbedrag geloot. Voor iedere fase geldt een andere openstellingdatum (zie Tabel 1).
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
---|---|---|---|---|
Fase |
Datum openstelling |
Fasebedrag |
Fasebedrag hernieuwbaar gas |
Fasebedrag wind op land overgangsbepaling |
1 |
31 maart, 9:00 uur |
€ 0,070/kWh |
€ 0,055/kWh |
€ 0,0875/kWh |
2 |
20 april, 17:00 uur |
€ 0,080/kWh |
€ 0,063/kWh |
€ 0,100/kWh |
3 |
11 mei, 17:00 uur |
€ 0,090/kWh |
€ 0,071/kWh |
€ 0,1125/kWh |
4 |
1 juni, 17:00 uur |
€ 0,100/kWh |
€ 0,079/kWh |
nvt* |
5 |
22 juni, 17:00 uur |
€ 0,110/kWh |
€ 0,086/kWh |
nvt |
6 |
31 augustus, 17:00 uur |
€ 0,120/kWh |
€ 0,094/kWh |
nvt |
7 |
21 september, 17:00 uur |
€ 0,130/kWh |
€ 0,102/kWh |
nvt |
8 |
12 oktober, 17:00 uur |
€ 0,140/kWh |
€ 0,110/kWh |
nvt |
9 |
9 november, 17:00 uur |
€ 0,150/kWh |
€ 0,118/kWh |
nvt |
*Voor wind op land overgangsbepaling is het fasebedrag van fase 3 het basisbedrag van deze categorie. Omdat de subsidie nooit meer zal bedragen dan het basisbedrag zijn de verdere fasebedragen niet van toepassing.
Voor alle projecten kan subsidie worden aangevraagd tot de sluiting van de regeling op 17 december 2015, 17:00 uur.
In de wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (hierna: Besluit SDE) dat per 2015 ingaat is aangegeven dat de productiegegevens van warmte en hernieuwbaar gas worden weergeven in de eenheid kWh in plaats van Nm3 voor (hernieuwbaar) gas en GJ voor warmte en WKK. Eén kWh elektrische energie wordt gelijkgesteld met 0,102359965 Nm3 aardgasequivalent of 0,0036 GJ warmte. Alle categorieën worden nu in dezelfde eenheden uitgedrukt.
In tegenstelling tot hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte telt hernieuwbaar gas niet volledig mee voor de Europese duurzame energie doelstelling. Per land is een factor vastgesteld die het gemiddelde conversierendement en het niet energetisch finale gebruik van hernieuwbaar gas weergeeft. Net als in 2011 tot en met 2014 telt in Nederland in 2015 een percentage van 78,5% van het in het gasnet ingevoed hernieuwbaar gas mee voor de duurzame energie doelstelling. Dit percentage is meegenomen in het bepalen van de fasegrenzen van hernieuwbaar gas.
De fasegrens voor de categorie wind op land overgangsbepaling is eveneens afwijkend omdat deze vermenigvuldigd zijn met de correctiefactor (windfactor) van 1,25. Voor verdere details zie paragraaf 5.3.3.
In het Besluit SDE is bepaald dat een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling wordt geregeld. In deze regeling wordt op grond daarvan voor het jaar 2015 een aantal voor de subsidieverstrekking bepalende factoren vastgesteld. Het gaat onder andere om de volgende aspecten:
• het subsidieplafond;
• de categorieën productie-installaties die in aanmerking komen voor subsidie;
• de fases en bijbehorende fasebedragen;
• de basisbedragen per geproduceerde eenheid energie, per categorie productie-installaties;
• de basisenergieprijzen;
• de looptijd van de subsidiebeschikking;
• het maximum aantal vollasturen en P50 waarden voor berekening van de maximale productie waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag voor de verschillende categorieën productie-installaties;
• de correctiebedragen per categorie productie-installaties voor de voorschotten in 2015.
Per categorie productie-installaties is een basisbedrag vastgelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van de door ECN en DNV GL uitgevoerde berekeningen van de basisbedragen voor de diverse categorieën productie-installaties (ECN-E-14-035, ECN-N--14-027 en ECN-N--14-036).
De categorieën productie-installaties zijn zodanig gekozen dat:
• zo veel mogelijk grootschalige projecten voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas, met uitzondering van wind op zee, in aanmerking komen voor subsidie;
• een categorie gelijksoortige technologie omvat;
• de installaties die binnen een categorie productie-installaties vallen een vergelijkbare kostprijs hebben;
• er een logisch onderscheid is tussen categorieën productie-installaties.
Daarbij geldt een maximum fasebedrag van € 0,15/kWh voor hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte. Voor hernieuwbaar gas geldt een maximum fasebedrag van € 0,118/kWh. Aangewezen technologieën die volgens de berekening van ECN en DNV GL een hoger basisbedrag hebben dan deze maximum fasebedragen, komen alleen in aanmerking voor subsidie in de vrije categorieën met de voor de vrije categorie vastgestelde fasebedragen. Categorieën die volgens de berekening van ECN en DNV GL al rendabel zijn zonder subsidie, worden niet opgenomen in de SDE+. Dat is immers niet nodig.
In de subsidiebeschikking zal een maximumproductie per jaar worden vastgesteld waarvoor subsidie zal worden verstrekt. Voor de berekening van deze maximumproductie is in deze regeling per categorie productie-installaties een maximum aantal vollasturen bepaald. Daarbij wordt in principe het aantal vollasturen gehanteerd dat ECN en DNV GL hebben gebruikt voor de berekening van het basisbedrag. Voor windprojecten wordt het maximum aantal vollasturen per project bepaald aan de hand van het windrapport en de netto P50-waarde vollasturen.
Voor categorieën productie-installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte hebben ECN en DNV GL onderscheid gemaakt in het warmtevermogen en het elektriciteitsvermogen van een installatie. Daaraan gerelateerd is er ook onderscheid gemaakt tussen het aantal vollasturen voor warmteproductie en het aantal vollasturen voor elektriciteitsproductie. Om producenten de flexibiliteit te geven om de verhouding tussen warmte en elektriciteitsproductie te variëren, krijgen installaties een beschikking op basis van het totale vermogen (nominale vermogen elektriciteit + nominale vermogen warmte). Deze nominale vermogens hoeven niet gelijktijdig realiseerbaar te zijn.
Ook wordt in onderhavige regeling per categorie productie-installaties één maximum aantal vollasturen vastgesteld waarover jaarlijks subsidie wordt uitgekeerd. Dit maximum aantal vollasturen is berekend door ECN en DNV GL en is een gemiddelde van het aantal vollasturen voor elektriciteit en warmte gewogen naar de warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie die is gebruikt voor berekening van het basisbedrag. Het gaat daarbij om de gemiddelde warmte/kracht verhouding van de referentie-installatie tijdens productie. Bij installaties die gebruik maken van een turbine wijkt de warmte/kracht verhouding tijdens productie af van de warmte/kracht verhouding op basis van het elektrische en thermische vermogen van de installatie. Dit heeft te maken met het feit dat beide vermogens niet gelijktijdig benut kunnen worden. Bij warmteproductie op vollast daalt bij deze installaties het elektrisch vermogen.
Het maximum aantal vollasturen voor installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte die gebruik maken van een turbine wordt als volgt berekend:
• Vollasturen voor gecombineerde opwekking = (thermisch nominaal vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie bij volledige warmteproductie * vollasturen warmte referentie + maximaal elektrisch vermogen referentie * (vollasturen elektriciteit referentie – vollasturen warmte referentie))/(thermisch nominaal vermogen referentie + elektrisch nominaal vermogen referentie)
Het maximum aantal vollasturen voor overige installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, waarbij geen elektriciteitsderving optreedt bij warmte-uitkoppeling, wordt als volgt berekend:
• Vollasturen voor gecombineerde opwekking = (thermisch vermogen referentie * vollasturen warmte referentie + elektrisch vermogen referentie * vollasturen elektriciteit referentie)/(thermisch vermogen referentie + elektrisch vermogen referentie)
Een dergelijke weging naar warmte/kracht verhouding wordt ook toegepast bij het bepalen van de basisprijs en de correctiebedragen.
In het Besluit SDE wordt de mogelijkheid voor banking uitgebreid. Het was al mogelijk om niet benutte subsidiabele productie in te halen in latere jaren. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om ook productie die hoger is dan de maximaal subsidiabele productie mee te nemen naar een volgend jaar. Dit kan gebruikt worden als in een later jaar de productie tegenvalt.
Deze vorm van banking geldt voor alle nieuwe projecten met uitzondering van bij- en meestook en is gemaximeerd op 25% van de subsidiabele jaarproductie. Bij- en meestook heeft een uitzonderingspositie omdat bij deze technologie als enige handmatig gevarieerd kan worden in de productie zonder dat dit consequenties heeft voor de omzet, waardoor men kan speculeren op gunstige biomassaprijzen. Het gevolg kan dan zijn dat in een jaar met lage biomassaprijzen twee keer zo veel wordt geproduceerd als normaal gesproken subsidiabel is en in een jaar met hoge biomassaprijzen helemaal niet wordt geproduceerd. Een dergelijke situatie is onwenselijk en leidt tot overstimulering. Voor andere projecten is dit risico er niet. Technische calamiteiten kunnen voor meestook van biomassa ook worden opgelost door binnen het jaar met het percentage meestook te varieren.
Daarnaast wordt geregeld dat het meenemen van te veel productie naar latere jaren ook mogelijk is voor bestaande projecten die reeds een beschikking hebben in de SDE of SDE+. Uitzondering daarbij zijn bestaande windprojecten en de overgangsregeling voor windprojecten. Voor hen geldt de windfactor, wat een alternatief is voor banking en waarmee het risico voor de exploitant om subsidie mis te lopen wordt afgedekt. Het meenemen van nog niet gebruikte subsidiabele productie was al mogelijk voor bestaande projecten.
CertiQ is gemandateerd voor uitvoering van de gvo-regeling voor wat betreft elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit en warmte. CertiQ geeft garanties van oorsprong uit voor netlevering en niet-netlevering van elektriciteit. Op grond van beide certificaten zal subsidie worden verstrekt voor elektriciteit. Voor warmte wordt geen onderscheid gemaakt tussen eigen gebruik en netlevering. Beide zijn subsidiabel.
Vertogas is gemandateerd voor uitvoering van de gvo-regeling voor wat betreft gas. Bij hernieuwbaar gas wordt alleen subsidie verstrekt over de net invoeding.
Voor drie categorieën waarbij vaste biomassa wordt ingezet is de voorwaarde dat deze aan duurzaamheidscriteria voldoet. Dit betreft de categorie ‘Bestaande capaciteit voor bij- en meestook’, ‘Nieuwe capaciteit voor meestook’ en de categorie ‘Ketel industriële stoom uit houtpellets’. De duurzaamheidscriteria zijn van toepassing op verschillende soorten biomassa, zoals houtige biomassa en residuen uit de agrarische sector.
De duurzaamheidscriteria zijn mede gebaseerd op het Timber Procurement Assesment System (TPAS) dat de overheid momenteel al hanteert voor de duurzame inkoop van houtproducten. Er zijn onder andere criteria gericht op aspecten als biodiversiteit en bodemkwaliteit. Specifiek voor de energietoepassingen zijn extra criteria opgenomen, zoals koolstofschuld.
Bedrijven krijgen uitsluitend subsidie voor het produceren van energie uit biomassa waarvoor het aannemelijk is dat de biomassa aan de duurzaamheidscriteria voldoet. De duurzaamheid van de biomassa kan worden aangetoond met behulp van certificaten. Private duurzaamheidsystemen, zoals bijvoorbeeld FSC en PEFC, kunnen de certificaten die ze afgeven laten toetsen om te bezien of hun certificaten voldoende zwaar zijn om vast te stellen dat de biomassa aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria voldoet. Een andere manier van aantonen dat de biomassa aan de duurzaamheidscriteria voldoet is door middel van verificatie. Zowel certificatie als verificatie worden als manieren van aantonen van duurzaamheid toegestaan.
Ook wordt een systeem om duurzaamheidssystemen te toetsen aan de duurzaamheidscriteria ingericht. Om het aantonen van de duurzaamheid van de biomassa middels verificatie mogelijk te maken, moet onder andere een verificatieprotocol worden gemaakt en moeten verificateurs worden geaccrediteerd. De verwachting is dat dit traject circa twee jaar gaat duren. Voor het jaar 2016 is het systeem van certificatie en verificatie waarschijnlijk nog niet klaar. Bedrijven die dan al kunnen produceren, krijgen voor 2016 te maken met een rapportageverplichting.
Vanaf 2012 is het op basis van het Besluit SDE ook mogelijk om duurzame warmte te subsidiëren in de SDE+. Warmte is alleen subsidiabel als deze nuttig wordt gebruikt. Wat onder nuttig gebruik wordt verstaan is in artikel 1 van de aanwijzingsregeling SDE+ beschreven. De meeste warmtecategorieën maken gebruik van biomassa. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de productie van warmte en elektriciteit met een warmtekrachtkoppeling-installatie (WKK) en de productie van alleen warmte in een ketel. Er wordt in categorieën met een WKK één basisbedrag en correctiebedrag vastgesteld, dat geldt voor zowel de hernieuwbare elektriciteit als de hernieuwbare warmte.
Bij een WKK moet door de installatie zowel warmte als elektriciteit worden opgewekt. Een ketel, die alleen warmte levert waarmee geen elektriciteit wordt opgewekt, maakt geen deel uit van een WKK. Voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte geldt daarnaast een minimum percentage voor de elektriciteitsproductiecapaciteit. Hiermee wordt voorkomen dat installaties die primair warmte produceren, subsidie kunnen aanvragen voor gecombineerde opwekking, dat een hoger basisbedrag heeft dan warmteopwekking. Het betreft een minimum percentage waar installaties die gericht zijn op gecombineerde opwekking, zoals een WKK, gemakkelijk aan kunnen voldoen. Buiten dit minimum percentage is de producent vrij om de verhouding elektriciteit en warmte te kiezen. Daarnaast wordt er een aantal categorieën opgenomen voor de productie van uitsluitend warmte uit biomassa.
In de onderhavige regeling worden verschillende categorieën opengesteld voor nieuwe vergistingsinstallaties. Voorwaarde is dat ten minste de vergistingstank nieuw is en geen gebruikte materialen bevat. De categorieën nieuwe vergisting die voor subsidie in aanmerking komen zijn:
• allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• allesvergisting voor de productie van warmte;
• allesvergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
• mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• mestcovergisting voor de productie van warmte;
• mestcovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
• mestmonovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas.
• mestmonovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• mestmonovergisting voor de productie van warmte;
• RWZI – Thermofiele gisting van secundair slib voor de productie van elektriciteit en warmte;
• AWZI/RWZI - thermische drukhydrolyse voor de productie van elektriciteit.
Om een duidelijk onderscheid te maken tussen de categorie AWZI’s/RWZI’s en de categorie allesvergisting, is in de definitie van Allesvergisting aangegeven dat de biogasopbrengst van de ingaande stroom tenminste 25 Nm3 aardgasequivalent per ton bedraagt. Met dit onderscheid wordt voorkomen dat er twijfel bestaat over de categorie waarvoor in aanmerking kan worden gekomen.
Mestcovergisting is de vergisting van ten minste 50% mest. Mestmonovergisting is de vergisting van meer dan 95% mest. Alle installaties die subsidie aanvragen voor de categorie mestmonovergisting kunnen ook subsidie aanvragen voor de categorie mestcovergisting, omdat ze ook binnen de eis van ten minste 50% mest vallen. Mestmonovergisting is over het algemeen duurder dan mestcovergisting. Daarom is hiervoor een aparte categorie opengesteld, zodat producenten die kiezen voor mestmonovergisting voor een hoger bedrag subsidie kunnen aanvragen.
De basisbedragen van de categorieën voor mestcovergisting blijven gelijk aan de basisbedragen van 2014. Het advies van ECN om de basisbedragen voor mestcovergisting te verhogen is niet opgevolgd. In de marktconsultatie hebben ECN en DNV GL tegenstrijdige signalen van marktpartijen gekregen. Enerzijds zijn de biomassaprijzen gestegen maar anderzijds heeft de sector verzocht om de bedragen niet te laten stijgen omdat nieuwe mestcovergisters een direct prijsopdrijvend effect hebben op de vergistbare biomassa als zij een hogere SDE+-vergoeding zullen ontvangen dan bestaande installaties. Hiermee wordt voorkomen dat oude installaties omvallen ten gunste van nieuwe installaties die hogere basisbedragen ontvangen.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen meestook (directe vervanging van kolen door biomassa, die als vaste brandstof de ketel in gaat) en bijstook (inzet van biomassa na een thermische voorbehandeling, bijvoorbeeld vergassing). Bij verlengde levensduur betreft de subsidie een combinatie van deze technieken. Bij nieuwe installaties komt alleen meestook voor en daarom is de SDE+ voor deze categorie ook alleen op meestook toegespitst.
In 2015 wordt voor het eerst meestook van biomassa in kolencentrales gestimuleerd in de SDE+. Het betreft twee categorieën:
1) Verlengde levensduur van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales
Dit betreft installaties die al eerder met de MEP-regeling biomassa hebben bij- of meegestookt en waarvoor de extra investeringen die nodig zijn om biomassa bij- of mee te stoken reeds hebben gedaan, maar die zonder aanvullende SDE+ zouden stoppen.
2) Nieuwe capaciteit voor meestook van biomassa in kolencentrales.
Dit betreft bestaande en nieuwe kolencentrales waarbij de extra investeringen ten behoeve van de meestook van biomassa nog niet zijn gedaan.
Deze categorieën concurreren mee in de SDE+ volgens de gebruikelijke basisbedragensystematiek. Conform de afspraken in het energieakkoord moet de gebruikte biomassa aan duurzaamheidseisen voldoen. In deze regeling wordt verwezen naar de duurzaamheidseisen die in de algemene uitvoeringsregeling zijn gespecificeerd.
Conform het Energieakkoord is de maximum meestook bepaald op totaal 25 PJ per jaar. In acht jaar is dit maximaal (8 x 6.944.444.444 kWh) 55.555.555.555 kWh.
In de onderhavige regeling worden ook enkele categorieën opengesteld voor biomassa-installaties die eerder subsidie hebben gehad op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (de MEP-regeling) of artikel 2 van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (OVMEP). Het betreft installaties die aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen en nog kunnen blijven produceren.
De categorieën die voor een verlengde levensduur in aanmerking komen zijn:
• allesvergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• allesvergisting voor de productie van warmte;
• allesvergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
• mestcovergisting voor de productie van elektriciteit en warmte;
• mestcovergisting voor de productie van warmte;
• mestcovergisting voor de productie van hernieuwbaar gas;
• thermische conversie van biomassa voor de productie van elektriciteit en warmte ≤ 50 MW;
• bij- en meestook van biomassa in kolencentrales.
In de (OV)MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en hernieuwbaar gas. In de WKK-installaties die in de (OV)MEP werden gestimuleerd komt echter ook warmte vrij. In de SDE+ wordt voor de categorie verlengde levensduur de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit gesubsidieerd, dit om het nuttig gebruik van warmte te bevorderen met het oog op een kosteneffectieve exploitatie van de productie-installatie. Ook is er een categorie opengesteld om vergisters na afloop van de (OV)MEP door te laten draaien ten behoeve van de productie van hernieuwbaar gas of warmte, zodat een producent er voor kan kiezen om zijn WKK-installatie stop te zetten na afloop van de (OV)MEP en over te gaan op de productie van hernieuwbaar gas of warmte.
Biomassa-vergisters die eerder subsidie hebben gekregen uit de (OV)MEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE+ in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de (OV)MEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd (OV)MEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor allesvergisting en mestcovergisting. De subsidieperiode voor de SDE+ aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de (OV)MEP is beëindigd. Installaties voor de thermische conversie van biomassa die eerder subsidie hebben gekregen uit de MEP en die aan het einde van hun subsidieperiode van 10 jaar zijn gekomen, komen in de SDE+ in aanmerking voor verlengde levensduur. Een aanvraag verlengde levensduur kan worden ingediend op het moment dat de MEP-subsidie voor de productie-installatie ten minste 7 jaar eerder is aangevangen en ten minste voor een deel van de tijd MEP subsidie van meer dan € 0,– heeft ontvangen. De aanvrager heeft dan 3 jaar de tijd om zonder onderbreking van subsidie de verlengde levensduur voor zijn productie-installatie voor te bereiden. Dit geldt voor installaties met een vermogen van ≤ 50 MW. De subsidieperiode voor de SDE+ aanvraag verlengde levensduur kan pas ingaan als de subsidieperiode van de MEP is beëindigd.
In de categorie verlengde levensduur thermische conversie biomassa geldt een bovengrens voor het elektrisch vermogen van 50 MWe. Dit komt overeen met de bovengrens voor middelschalige biomassa-installaties uit de MEP. Hierdoor wordt voorkomen dat kolencentrales die zich willen ombouwen tot biomassacentrales voor deze categorie in aanmerking komen.
De categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales die in aanmerking komt voor verlengde levensduur is additioneel aan de nieuwe categorieën bij- en meestook onder paragraaf 5.1.3.
In de MEP werd alleen elektriciteitsproductie gestimuleerd en niet de productie van warmte en hernieuwbaar gas. Voor installaties voor de thermische conversie van biomassa die MEP-subsidie ontvangen is het mogelijk voordat de MEP afloopt over te gaan op SDE+ waarbij de elektriciteitsproductie en warmteproductie wordt gesubsidieerd. Het MEP subsidiebedrag ligt hoger dan het SDE+ subsidiebedrag. Om deze tekortkoming weg te nemen is er een aantal subcategorieën geïntroduceerd. Deze subcategorieën compenseren een deel van de subsidie die de ontvanger in het MEP systeem zou krijgen. De ingeleverde MEP-subsidie wordt verwerkt in het basisbedrag van de SDE+ subsidie en de hoogte van het basisbedrag van de subcategorie is afhankelijk van het aantal jaren dat de MEP subsidie verkort wordt. Dit kan bijdragen aan een (relatief) kosteneffectieve manier om meer duurzame energie op te wekken.
In de (OV)MEP kon men voor biomassa-installaties subsidie krijgen voor de productie van elektriciteit. Deze installaties hebben echter ook een potentieel voor warmteafzet. Daarom is het mogelijk voor installaties die (OV)MEP-subsidie ontvangen voor de vergisting of verbranding van biomassa maar die nog niet aan het einde van hun subsidieperiode zijn gekomen, om subsidie aan te vragen voor het nuttig gebruik van warmte, in aanvulling op hun MEP-subsidie voor elektriciteit. De categorieën die voor een uitbreiding met warmte in aanmerking komen zijn:
• Mestcovergisting;
• Allesvergisting;
• thermische conversie.
Voor de categorie mestcovergisting uitbreiding met warmte kunnen ook vergisters van uitsluitend plantaardige stoffen, zoals maïs, subsidie aanvragen. Voor mestcovergisting, allesvergisting en thermische conversie geldt dat er eerder subsidie moet zijn verstrekt voor de desbetreffende productie-installatie uit de MEP, (OV)MEP of SDE 2008 om voor subsidie in aanmerking te komen. In deze regelingen werd voor WKK-installaties de elektriciteitsproductie wel en de warmte-uitkoppeling niet gesubsidieerd.
Producenten die eerder een (OV)MEP of SDE 2008 beschikking hebben ontvangen, komen in aanmerking om een aanvraag uitbreiding warmte in te dienen. Wanneer de beschikking voor uitbreiding warmte nog loopt, is het mogelijk een aanvraag voor verlengde levensduur in te dienen. De subsidie uitbreiding warmte eindigt dan in ieder geval op het moment dat de subsidie verstrekt op grond van verlengde levensduur aanvangt. Hiermee wordt voorkomen dat er twee maal subsidie voor warmte wordt gegeven. Producenten die een beschikking uitbreiding warmte hebben en die geen verlengde levensduur aanvragen, houden hun beschikking de gehele looptijd van 5 jaar.
Vergisting bij afvalwater- en rioolwaterzuiveringsinstallaties is in veel gevallen al rendabel. Voor bepaalde situaties is echter toch subsidie nodig. In de onderhavige regeling zijn drie categorieën opgenomen. Elektriciteitsproductie met een AWZI/RWZI is al rendabel. Veel waterschappen willen echter hun rendement verhogen door een installatie met een thermische drukhydrolyse stap neer te zetten. Deze stap verhoogt de gasproductie van de vergister.
Er wordt in 2015 net als in 2012, 2013 en 2014 een categorie opengesteld voor elektriciteitsproductie uit een vergistingsinstallatie met thermische drukhydrolyse. De vergister mag bestaand zijn. De installatie voor thermische drukhydrolyse moet echter nieuw zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Omdat het thermische drukhydrolyse proces een grote warmtevraag heeft, zal in de praktijk alle warmte die in de WKK-installatie wordt geproduceerd teruggevoerd worden in het eigen proces. Daarom wordt alleen elektriciteit gesubsidieerd.
Daarnaast komen thermofiele vergistingsinstallatie waar secundair slib afkomstig van één of meerdere andere RWZI’s wordt verwerkt in aanmerking voor subsidie. Hierbij is vereist dat het secundaire slib grotendeels afkomstig is van één of meerdere andere RWZI’s dan de RWZI waar de vergistingsinstallatie staat. Dit secundaire slib wordt in dit geval extern aangevoerd naar de centrale vergistingsinstallatie. Hier wordt het geproduceerde biogas door middel van een WKK-installatie omgezet in elektriciteit en warmte.
AWZI en RWZI-vergisters komen in aanmerking voor subsidie indien de installaties die hernieuwbaar gas produceren. Ook hier is het toegestaan als de vergistingsinstallatie bestaand is, maar moet de opwerkinstallatie voor de opwerking en eventuele invoeding van hernieuwbaar gas nieuw zijn. Warmteproductie met een AWZI/RWZI (AWZI/RWZI WKK) is reeds rendabel en wordt daarom niet gesubsidieerd. Dit geldt ook voor stortgas dat vrijkomt door vergisting van het gestorte afval bij vuilstortlocaties.
Onder de categorie thermische conversie van biomassa vallen onder andere de verbranding en vergassing van biomassa. Deze categorie is onderverdeeld in grootschalige en kleinschalige installaties. Grootschalige installaties hebben door schaalvoordelen een lager basisbedrag nodig dan kleinschalige installaties. De grens is gelegd bij 10 MW. De bovengrens voor grootschalige installaties wordt gelegd bij 100 MW. Installaties groter dan 100 MW hebben meer schaalvoordelen dan projecten onder de 100 MW. Door een bovengrens op te nemen wordt voorkomen dat heel grote projecten ten onrechte in aanmerking komen voor subsidie.
De productie van elektriciteit en warmte uit syngassen die verkregen zijn door de vergassing van biomassa, valt onder de categorie thermische conversie van biomassa. In deze regeling is een categorie opengesteld voor de productie van hernieuwbaar gas uit vergassing van biomassa. De syngassen moeten dan worden verwerkt tot hernieuwbaar gas, zodat het gas op het gasnet mag worden ingevoed.
Er zijn 4 categorieën voor de productie van warmte door verbranding van biomassa, te weten ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW’, ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW’, ketel op vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en ketel industriële stoomproductie uit houtpellets ≥ 10 MW.
De categorieën ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 0,5 MW en < 5 MW’ en ‘ketel op vaste of vloeibare biomassa ≥ 5 MW’ zijn verschillend omdat de grootte van de installaties invloed heeft op het basisbedrag. Het basisbedrag van de categorie ketel op vloeibare biomassa is afwijkend van de categorieën ketels op vaste biomassa zodat hiervoor een aparte categorie is gemaakt.
In de nieuwe categorie industriële stoomproductie uit houtpellets wordt industriële stoomproductie uit houtpellets gestimuleerd. Deze categorie geldt voor ketels met een vermogen groter dan of gelijk aan 10 MW. De toepassing is naar verwachting vooral in de industrie. De toegestane biomassa in deze categorie betreft houtachtige biomassa, met uitzondering van A-hout en B-hout. Hiermee wordt naar verwachting een nieuw potentieel ontsloten dat bijdraagt aan het halen van de duurzame energiedoelstellingen. Hiervoor zullen de zelfde afspraken over duurzaamheidscriteria gelden als voor bij- en meestook, zie paragraaf 4.5
In de SDE+ regeling is een categorie opgenomen voor fotovoltaïsche zonnepanelen met een vermogen ≥ 15 kWp. Kleinschalige systemen met zonnepanelen worden in de SDE+ niet gesubsidieerd. Eigenaren van deze systemen kunnen de verbruikte en geleverde elektriciteit salderen en worden door de aldus vermeden energiebelasting en eventuele BTW in voldoende mate gestimuleerd. Ook de systemen ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van 3 * 80 A of minder (kleinverbruiker-aansluiting) kunnen gebruik maken van de mogelijkheid tot saldering.
Systemen van ≥ 15 kWp die zijn aansloten op een aansluiting op het elektriciteitsnet van meer dan 3 * 80 A (grootverbruiker-aansluiting) komen niet in aanmerking voor salderen. Daarom komen deze installaties wel voor SDE+ stimulering in aanmerking.
Daarnaast is er ook subsidie voor zonthermische systemen met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 100 m2.
De categorie wind op zee vervalt in deze SDE+. Voor wind op zee wordt een aparte tenderregeling gepubliceerd, die eind 2015 open gaat.
In de SDE+ systematiek tot 2014 werd geen onderscheid gemaakt tussen projecten in windrijke en wind-arme gebieden. Om de SDE+ efficiënter te maken, is een nieuw systeem uitgewerkt. Door dit systeem hebben windparken op een windrijke locatie niet meer de mogelijkheid om relatief hoge subsidies aan te vragen. Deze zijn immers bedoeld voor windparken op minder windrijke locaties. In het nieuwe systeem worden alle gemeentes in Nederland ingedeeld in vier windcategorieën, afhankelijk van de lokale windsnelheid. Per windcategorie wordt een apart subsidiebedrag berekend. Het maximum bedrag waarvoor subsidie kan worden aangevraagd is afhankelijk van de gemeente waarin het project wordt gebouwd. Projecten kunnen nog steeds aanvragen voor een lager subsidiebedrag in de vrije categorie. De indeling van de gemeentes wordt gebaseerd op een door het KNMI gemaakte windkaart.
Categorie windmolens > 6 MW vervalt omdat de invoering van winddifferentiatie en het loslaten van de vollasturen cap deze categorie overbodig maken.
Door het invoeren van winddifferentiatie is de vollasturen cap voor wind op land die gekoppeld is aan het basisbedrag niet meer nodig en wordt losgelaten. De vollasturen cap was er om overstimulering te voorkomen. Het loslaten van de vollasturen cap zorgt er voor dat producenten meer ruimte krijgen om de energieproductie op de desbetreffende locatie te maximeren. De cap wordt niet helemaal losgelaten om onnodige budgetbeslag te voorkomen. Vanaf 2015 wordt de cap per project bepaald op basis van een windrapport (P50 waarde).
Het plaatsen van een windmolen op een verbindende waterkering brengt extra kosten met zich mee zoals funderingskosten, bouw- en civiele kosten en netaansluitingen. Om aan de vraag van de sector tegemoet te komen wordt hiervoor een nieuwe categorie geopend. Voor de categorie wind op verbindende waterkering is winddifferentiatie en afschaffing van de vollasturen cap van toepassing.
Door de invoering van winddifferentiatie konden enkele projecten, die in een vergevorderd stadium zijn van hun ruimtelijke inpassing, hier niet op anticiperen omdat bijvoorbeeld turbinekeuzes al zijn vastgelegd in ontwerp-vergunningen. Voor deze projecten bestaat er in 2015 een overgangsregeling met aangepaste basisbedragen.
Voor de overgangsregeling zijn nog van toepassing de vollasturencap per fase en de windfactor.
Windenergie heeft als kenmerk dat de opbrengst in extreme situaties in een kalenderjaar meer dan 20 procent kan afwijken van het verwachte gemiddelde. Voor de opbrengst aan elektriciteitsinkomsten over de totale looptijd van de beschikking is de impact hiervan beperkt, aangezien een slecht jaar gemiddeld gecompenseerd zal worden door een goed jaar. In deze regeling wordt het maximaal aantal vollasturen vastgesteld waarover per jaar subsidie kan worden uitgekeerd. Door voor maximaal 80% van de vollasturen subsidie te verstrekken wordt voorkomen dat in een slecht windjaar minder subsidie wordt uitbetaald dan noodzakelijk is om het project rendabel te kunnen uitvoeren.
Bij 80% van het aantal vollasturen wordt de maximale subsidie uitbetaald. Dit is het berekende basisbedrag vermenigvuldigd met een correctiefactor (windfactor) van 1,25 (= 1/80 procent) en het aantal subsidiabele vollasturen gedeeld door 1,25. Dit geldt ook voor basisbedragen en vollasturen in de vrije categorie. Dezelfde correctie wordt ook toegepast bij het vaststellen van de basiselektriciteitsprijs en bij het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag.
De windfactor is alleen van toepassing op projecten uit de overgangsregeling. Voor nieuwe projecten wordt het risico op slechte windjaren opgevangen door middel van banking. De overgangsregeling geldt voor wind op land projecten.
Met ingang van 2015 is er een nieuwe categorie voor één-op- één vervanging van windmolens geopend. Bij aanvragen voor vervanging van nagenoeg vergelijkbare turbines zijn hoge rendementen op eigen vermogen te halen aangezien bepaalde investeringskosten wegvallen door het plaatsen van een nagenoeg vergelijkbare turbine en daarnaast de verkoop van de oude turbine financiële voordelen oplevert. De nieuwe categorie houdt hiermee rekening via aangepaste basisbedragen. Deze categorie betreft de plaatsing van een nieuwe windturbine:
• op dezelfde locatie als de oude turbine;
• waarbij het vermogen van de nieuwe turbine minder dan 1 MW toeneemt ten opzichte van de oude turbine;
• waarbij de oude turbine die op dezelfde locatie staat of heeft gestaan op het moment van aanvraag minimaal 10 jaar daarvoor in gebruik is genomen.
In 2015 kunnen voor geothermie projecten worden ingediend in de volgende categorieën:
• geothermie warmte met een diepte van ten minste 500 meter;
• geothermie warmte met een diepte van ten minste 3.500 meter;
• geothermie WKK.
In 2015 vervalt de eerder ingevoerde maximering van de maximale subsidiabele productie. Analoog aan de andere projecten in de SDE+, als hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas, zal RVO de budgetreservering vaststellen op basis van het aangevraagde vermogen en de daarbij behorende productie. Om goede inschatting van de energieproductie te krijgen wordt (vanaf 2014) een geologisch rapport ter onderbouwing van de budgetclaim gevraagd.
De categorie geothermie warmte met een diepte van ten minste 3.300 meter, zoals in de SDE+ 2014 was opgenomen, is gewijzigd naar de categorie geothermie warmte met een diepte van ten minste 3.500 meter. Bij deze diepte is de temperatuur van het opgepompte water in heel Nederland hoger dan 120°C. Het uitgangspunt hierbij is dat een temperatuur van > 120°C geschikt is voor industriële toepassingen en dus ‘hoogwaardige warmte’ genoemd kan worden.
Elk project dat voldoet aan één van de in deze aanwijzingsregeling opgenomen categorieën kan in alle fases indienen. Indien het basisbedrag hoger is dan het fasebedrag van de fase waarin wordt ingediend geldt het fasebedrag. Het project is dan per definitie in de vrije categorie ingediend. Indien het fasebedrag hoger is dan het basisbedrag geldt altijd het basisbedrag.
Voor projecten met een budgetbeslag groter dan € 400 miljoen wordt alleen een subsidiebeschikking verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat een uitvoeringsovereenkomst wordt ondertekend. In de uitvoeringsovereenkomst verplicht de producent zich tot het realiseren van het project binnen de in de onderhavige regeling vastgestelde maximale termijn, op straffe van een boete van maximaal 2 procent van het beschikte bedrag. Deze regel is ingesteld om te voorkomen dat projecten een groot deel van het beschikbare budget kunnen reserveren, zonder dat deze tot uitvoering komen. Voor kleinere projecten zou de uitvoeringsovereenkomst een onevenredig risico met zich meebrengen en realisatie juist bemoeilijken. Om te voorkomen dat deze projecten lang budget vasthouden indien ze niet gerealiseerd worden geldt er een ijkmoment na één jaar. Dan moeten de opdrachten voor de bouw van de installatie zijn verstrekt. Indien voor dezelfde productie-installatie een volgende beschikking wordt aangevraagd terwijl de productie ten behoeve van de eerdere beschikking nog niet is gestart, geldt dat een uitvoeringsovereenkomst nodig is als de optelsom van de beschikkingen groter is dan € 400 miljoen. Daarmee wordt voorkomen dat projecten worden opgeknipt om een uitvoeringsovereenkomst te voorkomen. Dit is alleen van toepassing voor de categorie bij- en meestook.
Naast de basisbedragen zijn ook de jaarlijks vast te stellen correctiebedragen en de basisprijzen van belang voor de berekening van het daadwerkelijke jaarlijkse subsidiebedrag.
De basisprijzen vertegenwoordigen de laagste waarde van de desbetreffende energieprijzen waarmee zal worden gecorrigeerd. Dit is de grens van waar de desbetreffende energieprijzen worden aangevuld met subsidie tot het basisbedrag.
Met de vaststelling van de basisprijzen wordt voorkomen dat het subsidiebedrag bij blijvend dalende energieprijzen kan blijven oplopen. Tevens wordt voorkomen dat relatief grote budgettaire reserveringen zijn vereist. Dit zou ten koste gaan van het aantal positieve beschikkingen dat kan worden afgegeven op basis van het beschikbare budget.
De basisprijzen vertegenwoordigen een risico voor de producent. Indien de daadwerkelijke energieprijs lager is dan de basisprijs, zal het subsidiebedrag immers niet langer voldoende zijn om de gemiddelde kosten per geproduceerde eenheid energie volledig te dekken. In de basisbedragen is een premie opgenomen ter compensatie van het risico dat een producent loopt als gevolg van de basisprijzen.
De basisprijzen zijn vastgesteld op 2/3 van de voor de lange termijn verwachte energieprijs die voor de desbetreffende categorie relevant is.
In deze regeling worden de volgende lange termijn prijzen gebruikt:
• de elektriciteitsprijs (baseload) is € 0,054/kWh;
• de elektriciteitsprijs (peakload) is € 0,057/kWh;
• de gasprijs is € 0,030/kWh.
De lange termijn verwachte energieprijs is het gemiddelde van de verwachte energieprijzen over 12 jaar (hernieuwbaar gas) of 15 jaar (elektriciteit) volgens modelberekeningen van ECN. Voor zover bekend zijn marktprijzen op basis van de termijnmarkt meegenomen. De lange termijnprijzen zijn gebaseerd op de Nederlandse Energie Verkenning (NEV). ECN berekent de correctiebedragen en de basisprijzen. ECN en DNV GL tezamen berekenen de basisbedragen.
Voor de categorieën van windenergie (wind op land, wind op dijk, wind in meer en overgangsregeling wind op land) en zon-pv met een vermogen ≥15 kWp worden de prijsbepalende elementen die in het jaarlijks vast te stellen correctiebedrag worden meegenomen, eveneens verwerkt in de basiselektriciteitsprijs. Voor al deze categorieën gaat het daarbij om onbalanskosten en profielkosten. Onbalanskosten zijn kosten voor afwijking van het vooraf opgegeven leveringsprogramma. Profielkosten zijn kosten (of opbrengsten) die ontstaan omdat de waarde van elektriciteit op de momenten dat een productie-installatie produceert, niet overeenkomt met de gemiddelde marktwaarde van elektriciteit. De profielkosten voor zon-pv met een vermogen groter dan 15 kWp worden verrekend door de piekprijs van elektriciteit als marktindex te hanteren in de berekening, in plaats van de basislastelektriciteitsprijs, en wordt de correctiefactor in verband met onbalanskosten vastgesteld op 0,94. Voor windenergie zijn de profiel- en onbalanskosten ten behoeve van de basisprijzen door ECN berekend op gezamenlijk € 0,010/kWh. Daarnaast wordt bij de vaststelling van de basiselektriciteitsprijs voor wind op land ook nog rekening gehouden met de in paragraaf 5.4.4 toegelichte windfactor van 1,25 in verband met de correctie op het maximale aantal vollasturen.
Bovengenoemde prijsbepalende elementen spelen geen rol voor alle andere categorieën productie-installaties die in deze regeling worden onderscheiden.
Voor warmte en gecombineerde opwekking wordt de basisprijs afgeleid van de lange termijn gasprijs. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten toepassingen van warmte:
Toepassingen op kleine schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor kleinschalige toepassingen wordt gerekend met het tarief van de tweede schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van 5.001 t/m 170.000 kubieke meter gas.
Toepassingen op middelgrote schaal. Hierbij zou warmte normaliter eveneens in een gasketel worden opgewekt. Daarom is de basisprijs gebaseerd op een gasketel met 90 procent rendement. Voor middelgrote toepassingen wordt gerekend met het tarief van de vierde schijf van de energiebelasting, behorend bij een jaarlijks gebruik van meer dan 1 miljoen t/m 10 miljoen kubieke meter gas.
Toepassingen op grote schaal. Hierbij zou warmte normaliter in een gasgestookte warmtekrachtinstallatie worden opgewekt. Voor deze toepassingen is het uitgangspunt dat het prijsniveau van de warmte 70 procent bedraagt van de gasprijs. Voor grootschalige toepassingen wordt gerekend met een energiebelastingtarief van 0, omdat gasverbruik voor installatie met een elektrisch rendement van ten minste 30% is vrijgesteld van energiebelasting als gevolg van artikel 64 van de Wet belastingen op milieugrondslag. De lange termijn gasprijs voor warmte is € 0,0333.
In formulevorm:
• basisprijs voor warmte op kleine schaal =
(langetermijngasprijs * 2/3 + energiebelasting * omrekenfactoren kWh/ m3) / gasketelrendement = (0,033 €/kWh * 2/3 + 0,1940 €/ m3 / 31,65 MJ/ m3 * 3,6 MJ/kWh) / 90% = 0,049 €/kWh
• basisprijs voor warmte op middelgrote schaal =
(langetermijngasprijs * 2/3 + energiebelasting * omrekenfactoren kWh/ m3) / gasketelrendement = (0,033 €/kWh * 2/3 + 0,0168 €/m3 / 31,65 MJ/m3 * 3,6 MJ/kWh) / 90% = 0,024 €/kWh
• basisprijs voor warmte op grote schaal =
(langetermijngasprijs * 2/3 + energiebelasting * omrekenfactoren kWh/m3) * 70% =
(0,033 €/kWh * 2/3 + 0,0000 €/ m3 / 31,65 MJ/ m3 * 3,6 MJ/kWh) * 70% = 0,016 €/kWh
Bij installaties voor gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte, wordt één basisprijs bepaald. Deze basisprijs bedraagt twee derde van het gewogen gemiddelde van de lange termijn elektriciteitsprijs en de lange termijn warmteprijs. De lange termijn prijzen worden gewogen naar de warmte/kracht verhouding die als referentie is gebruikt door ECN en DNV GL voor de berekening van de basisbedragen. Net als bij het bepalen van het subsidiabele aantal vollasturen wordt hierbij rekening gehouden met eventuele elektriciteitsderving die optreedt bij warmteuitkoppeling.
In deze regeling worden voor alle opengestelde categorieën hernieuwbare energie de correctiebedragen ten behoeve van de bevoorschotting voor 2015 vastgesteld. Deze regeling geeft daarmee invulling aan de artikelen 14, vijfde lid, 31, vijfde lid en 47, vijfde lid van het Besluit SDE.
De jaarlijks vast te stellen correctiebedragen zijn van belang voor de berekening van de jaarlijkse subsidiebedragen voor de verschillende categorieën productie-installaties. Voor een toelichting op de berekeningssystematiek van de subsidiehoogte en het gebruik van correctiebedragen hierbij wordt verwezen naar paragraaf 2.5 van de nota van toelichting bij het Besluit houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, welke begin 2015 in werking zal treden.
De definitieve correctiebedragen worden na afloop van ieder kalenderjaar vastgesteld.
Het correctiebedrag voor beschikkingen afgegeven naar aanleiding van de openstellingrondes van de SDE+ in 2015 ten behoeve van de bevoorschotting, de voorlopige correctiebedragen voor 2015, worden berekend op grond van de marktprijzen van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014. Een overzicht van de berekeningswijzen van de correctiebedragen is beschreven door ECN in ECN-N--14-027.
In de onderhavige regeling is per categorie productie-installaties vastgelegd wanneer een productie-installatie uiterlijk in gebruik moet worden genomen. Dit is uitgedrukt in een aantal maanden of een aantal jaren na inwerkingtreding van de beschikking. In de meeste gevallen is de datum van afgifte van de beschikking de datum van inwerkingtreding van de beschikking. Indien de beschikking niet in werking treedt op het moment van afgifte van de beschikking, dan staat dit expliciet in de beschikking vermeld. Indien hierover niets vermeld is, is de datum van afgifte de datum van inwerkingtreding van de beschikking.
Op grond van deze regeling zullen subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan deze regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend voor subsidie op grond van deze regeling is dat er voor een lange periode subsidie wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten zullen zich concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.
Omdat zon-pv projecten qua investeringskosten en administratieve lasten over het algemeen sterk zullen afwijken van projecten uit de andere categorieën, worden voor zon-pv projecten de administratieve lasten afzonderlijk bepaald.
De administratieve lasten voor deze regeling zijn slechts in samenhang te zien met de bepalingen uit de overige regelingen die voortvloeien uit het Besluit SDE. In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie zijn de administratieve lasten als percentage van het opengestelde subsidiebudget berekend waarbij rekening is gehouden met alle administratieve lasten die samenhangen met de onderliggende regelgeving van het Besluit SDE. Bij de bepaling van de hoogte van de administratieve lasten is onderscheid gemaakt tussen zon-pv en alle andere categorieën.
In januari 2015 wordt een wijziging van het Besluit SDE gepubliceerd. Omdat enkele wijzigingen in dat besluit, zoals de introductie van bij- en meestook en uitbreiding van de mogelijkheid tot banking, een nieuwe melding bij de Europese Commissie vereisen, is het besluit aangemeld in het kader van artikelen 107 en 108 van het Verdrag desbetreffende de werking van de Europese Unie.
Bij de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober) en is niet de vereiste twee maanden van tevoren gepubliceerd. De inwerkingtreding is afhankelijk gemaakt van de goedkeuring in het kader van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag desbetreffende de werking van de Europese Unie. Afwijking van het kabinetsstandpunt is in dit geval toegestaan omdat er sprake is van private voordelen bij een eerdere de invoering (uitzonderingsgrond 1). De doelgroep van de subsidie voor duurzame energieproductie is gebaat bij een spoedige bekendmaking van de inhoud van deze regeling, omdat er dan sneller zekerheid is of een project voor subsidie in aanmerking komt. Er wordt voldoende tijd gelaten tussen het moment van publicatie van deze regeling en het eerste moment waarop subsidie kan worden aangevraagd, zodat potentiële subsidieaanvragers voldoende gelegenheid hebben om de aanvraag voor te bereiden.
Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 desbetreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels desbetreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, negende lid, tweede alinea, derde streepje van richtlijn nr. 98/34/EG. Hiervoor geldt op grond van artikel 10, vierde lid, van de richtlijn geen standstill-termijn.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-2448.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.