Ministeriële regeling van 15 april 2009 tot wijziging van de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 36 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 1, onderdeel e, ten eerste, van de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ wordt ‘65 jaar’ vervangen voor: 60 jaar.

ARTIKEL II DATUM INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van vaststelling daarvan en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

's-Gravenhage, 15 april 2009

De Minister van Buitenlandse Zaken, Namens deze, De Secretaris-Generaal, E. Kronenburg

TOELICHTING

Met ingang van 1 januari 2008 is de Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ (hierna: de regeling) in werking getreden. Op grond van de regeling kan de in het buitenland geplaatste ambtenaar die op de standplaats een gezamenlijke huishouding voert met zijn partner aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van een ten behoeve van zijn partner getroffen oudedagsvoorziening die uitsluitend aan die partner een uitkering verstrekt op of na het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

De achterliggende gedachte hierbij was dat de getroffen oudedagsvoorziening voor de partner aanvullend moet zijn op de door de partner opgebouwde AOW-rechten. Bij nader inzien is die gedachte echter te rigide nu de pensioenvoorziening voor de ambtenaar zelf in de vorm van het ABP-Keuzepensioen het mogelijk maakt dat die ambtenaar al vanaf 60 jaar met ouderdomspensioen gaat. Vandaar dat is besloten tot verlaging van de in de regeling opgenomen minimumleeftijd waarop de voorziening tot uitkering zal leiden van 65 naar 60 jaar. Dat betekent een verruiming van het toepassingsbereik van de regeling. Deze verlaging maakt het mogelijk een voorziening te treffen die de partner – net als de ambtenaar die gebruik maakt van zijn ABP-Keuzepensioen – in staat stelt om op 60-jarige leeftijd een oudedagsuitkering te genieten. Uiteraard zal vanwege de kortere opbouwperiode de uitkering dan beduidend lager zijn dan indien de voorziening tot 65-jarige leeftijd wordt opgebouwd. Een voorziening die pas op 65-jarige leeftijd tot uitkering komt zal dan ook veelal zijn aan te bevelen.

Indien een voorziening is getroffen die vóór de 65-jarige leeftijd van de partner tot uitkering komt, bestaat ook voor een nadien ten behoeve van de partner getroffen nieuwe oudedagsvoorziening aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten daarvan mits aan alle in de regeling gestelde voorwaarden wordt voldaan. Hierbij moet wel worden bedacht dat het rendement van een oudedagsvoorziening die op latere leeftijd wordt afgesloten gelet op de dan nog zeer beperkte opbouwperiode (tot uiterlijk 65 jaar) gering zal zijn. Het is in dat geval veelal financieel aantrekkelijker de reeds eerder getroffen oudedagsvoorziening die aanspraak geeft op een uitkering op een lagere dan de 65-jarige leeftijd zo mogelijk eerst bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd uit te laten keren.

Het afgelopen jaar zijn diverse aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming in een ten behoeve van de partner getroffen oudedagsvoorziening die uitkeert op een lagere leeftijd dan de 65-jarige leeftijd van de partner. Die aanvragen zijn vanwege de huidige in de regeling opgenomen leeftijdgrens van 65 jaar afgewezen. Door aan de verlaging van de in de regeling opgenomen leeftijd terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2008, kunnen die aanvragen op verzoek van de ambtenaar opnieuw in behandeling worden genomen en kan de tegemoetkoming indien aan de nieuwe leeftijdsgrens van 60 jaar wordt voldaan alsnog worden toegewezen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, Namens deze, De Secretaris-Generaal, E. Kronenburg

Naar boven