Ministeriële regeling van 11 juli 2008, nr. HDPO/RR/AR-403/08, houdende regels inzake een tegemoetkoming in de kosten voor het treffen van een oudedagsvoorziening voor partners van uitgezonden ambtenaren (Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ)

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 36 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

In overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. DBZ:

de Dienst Buitenlandse Zaken, bedoeld in artikel 5 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken;

b. uitgezonden ambtenaar:

de ambtenaar van de DBZ die in het buitenland is geplaatst;

c. partner:

een partner als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 die jonger is dan 65 jaar;

d. standplaats:

de plaats van vestiging van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken, dan wel van een andere organisatie waarbij de uitgezonden ambtenaar is geplaatst;

e. oudedagsvoorziening:

een voorziening die uitsluitend aanspraak geeft op een eenmalige of periodieke uitkering:

  • 1°. aan de partner op of na de dag waarop de partner de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt; en eventueel

  • 2°. aan derden op of na de dag waarop de partner is overleden;

f. HDPO:

de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 2 Tegemoetkoming in de kosten van partnerpensioen

  • 1. De uitgezonden ambtenaar heeft op zijn aanvraag aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner op of na 1 januari 2008 gemaakte kosten voor een oudedagsvoorziening nadat hij in een kalenderjaar voor zijn partner krachtens artikel 14 van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 gedurende een periode van ten minste drie maanden aanspraak heeft gemaakt op verhoging van zijn standplaatstoelage met een partnerdeel.

  • 2. Bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde periode blijft buiten beschouwing tijd gedurende welke de partner ambtenaar is en het werkgeversdeel van de voor de partner aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenpremie voor rekening van de werkgever van de partner komt.

  • 3. De tegemoetkoming is gelijk aan 200% van de in het eerste lid bedoelde kosten met een maximum van € 2.040,– bruto per kalenderjaar.

  • 4. Het in het derde lid genoemde bedrag wordt telkens aangepast aan de algemene salarisaanpassingen van het overheidspersoneel in de sector Rijk. Eventuele aanpassingen met terugwerkende kracht naar een datum op of voor de datum waarop een aanvraag als bedoeld in het eerste lid is ingediend, hebben geen invloed op de toe te kennen tegemoetkoming.

  • 5. HDPO kan dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaren:

    • a. indien de ambtenaar of zijn partner vanwege bijzondere door HDPO erkende redenen tijdelijk niet op de standplaats verblijft;

    • b. op de uitgezonden ambtenaar ten aanzien van wie het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 niet wordt toegepast;

    • c. op de ambtenaar van de DBZ aan wie buitengewoon verlof is verleend teneinde werkzaam te kunnen zijn bij een andere organisatie.

Artikel 3 Aanvraagprocedure

  • 1. Bij de aanvraag overlegt de ambtenaar bescheiden waaruit blijkt dat een oudedagsvoorziening is getroffen en welke kosten daarvoor zijn gemaakt na inwerkingtreding van deze regeling.

  • 2. Voor de aanvraag gebruikt de ambtenaar het daarvoor door HDPO vastgestelde formulier.

  • 3. Indien de aanvraag niet is ingediend binnen een jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 4 Wijziging Regeling aanvullend partnerpensioen BZ

1. Artikel 3, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. De aanspraak geldt niet gedurende de periode waarin de partner ambtenaar is en het werkgeversdeel van de voor de partner aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenpremie voor rekening van de werkgever van de partner komt.

2. Aan artikel 3, achtste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel c toegevoegd, luidende:

  • c. op de ambtenaar van de DBZ aan wie buitengewoon verlof is verleend teneinde werkzaam te kunnen zijn bij een andere organisatie.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag van vaststelling daarvan en werkt met uitzondering van de eerste volzin van artikel 2, vierde lid, terug tot en met 1 januari 2008.

Artikel 6 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling oudedagsvoorziening partners uitgezonden ambtenaren BZ.

's Gravenhage, 11 juli 2008

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze, de Secretaris-Generaal, E. Kronenburg

TOELICHTING

Algemeen

Onder de voorwaarde dat het Georganiseerd Overleg bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken (GO/BZ) zou instemmen met het voorstel voor het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 (DBZV 2007) is met het GO/BZ in januari 2007 afgesproken dat er met ingang van 1 januari 2008 een regeling zou worden getroffen die voorziet in een tegemoetkoming van € 2.000,– bruto per jaar (te verhogen met algemene salarisaanpassingen in de sector Rijk) in de kosten van een aanvullende oudedagsvoorziening voor partners van uitgezonden ambtenaren. Met onderhavige regeling wordt uitvoering gegeven aan die afspraak.

In de huidige tweeverdienersmaatschappij is het heel gebruikelijk dat beide partners inkomen uit arbeid of bedrijf verwerven en daarmee ook ieder een aanvulling op hun toekomstige AOW-uitkering opbouwen. Helaas kunnen veel partners van uitgezonden ambtenaren die meereizen naar het buitenland op de standplaats geen betaalde arbeid vinden. Veel gastlanden laten immers niet toe dat partners van diplomaten arbeid verrichten. Ook taal en diploma’s vormen vaak een grote belemmering. En als partners al werk vinden op de standplaats genereert dat vaak niet een inkomen en een pensioenopbouw zoals zij die in Nederland gewoon waren. En bij terugkeer in Nederland zullen zij veelal niet per direct weer betaalde arbeid vinden. Zelfs in het meest gunstige geval dat zij steeds nagenoeg aansluitend betaald werk vinden, worden zij nog geconfronteerd met de nadelige gevolgen van herhaaldelijke pensioenbreuken.

De voorliggende regeling is bedoeld om deze nadelige gevolgen voor met de uitgezonden ambtenaren meereizende partners te verzachten.

Daartoe bepaalt deze regeling dat een uitgezonden ambtenaar wiens partner in een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden meereist naar het buitenland, op jaarbasis in aanmerking komt voor een bruto tegemoetkoming van maximaal € 2.040,– (rekening is gehouden met de algemene salarisaanpassing met 2% per 1 april 2008) in de door de ambtenaar of diens partner op of na 1 januari 2008 gemaakte kosten voor een oudedagsvoorziening voor de partner.

Op verzoek van het GO/BZ is door de Hoofddirecteur Personeel en Organisatie (HDPO) in overleg met de Belastingdienst, externe deskundigen en het GO/BZ onderzocht op welke wijze de tegemoetkoming fiscaal zo gunstig mogelijk gefaciliteerd kan worden. De gezamenlijke conclusie is dat de huidige wet- en regelgeving geen mogelijkheden kent de tegemoetkoming fiscaal vriendelijk te faciliteren. Dit betekent dat de tegemoetkoming bruto wordt toegekend aan de ambtenaar en dat op die toekenning door de werkgever de gebruikelijke loonheffing dient te worden ingehouden en afgedragen.

Veelal zullen de ambtenaar en diens partner de door hen voor de oudedagsvoorziening gemaakte kosten niet van de belasting kunnen aftrekken. Daartegenover staat dan dat de uitkering die de partner op of na het bereiken van de 65-jarige leeftijd zal ontvangen in de regel fiscaal onbelast zal zijn.

Door de werkgever zal geen overeenkomst met een bank of verzekeraar worden gesloten inzake een collectieve oudedagsvoorziening voor partners ondanks de schaalvoordelen die dat voor betrokkenen zou hebben. Dit vanwege de verplichting van Europese aanbesteding en de wens om ambtenaren en hun partners vrijheid te bieden bij het treffen van een oudedagsvoorziening. Indien een vakbond of andere organisatie die de belangen van de ambtenaren of hun partners behartigt een collectieve regeling treft waarvan betrokkenen op vrijwillige basis gebruik kunnen maken, is HDPO bereid daaraan zijn medewerking te verlenen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Qua terminologie en opzet sluit deze regeling nauw aan bij de Regeling aanvulling partnerpensioen BZ. Ook deze regeling geldt voor uitgezonden ambtenaren van de Dienst Buitenlandse Zaken (DBZ). De doelgroep bestaat met name uit ambtenaren die krachtens artikel 27 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) zijn geplaatst bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

Een kleine doelgroep wordt gevormd door degenen die krachtens artikel 29 van het RDBZ met hun instemming buiten Nederland zijn geplaatst bij een andere organisatie, al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder toepassing van het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 (DBZV 2007). Ambtenaren met een strategische detachering op basis van onbetaald buitengewoon verlof op basis van artikel 46 RDBZ kunnen door HDPO voor de regeling in aanmerking worden gebracht krachtens artikel 2, vijfde lid, onderdeel c. Voor beide groepen geldt uiteraard de voorwaarde dat de inlenende organisatie geen bezwaar heeft tegen toekenning van deze voorziening.

Onder partner wordt in deze regeling verstaan een partner als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het DBZV 2007 die jonger is dan 65 jaar. Boven die leeftijd is pensioenopbouw momenteel immers zeer ongebruikelijk (indien daarin verandering komt, zal deze regeling daarop worden aangepast).

Onder oudedagsvoorziening wordt verstaan een door de ambtenaar, diens partner of een derde getroffen voorziening die uitsluitend aanspraak geeft op een eenmalige of periodieke uitkering aan de partner op of na de dag waarop de partner de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Alleen in geval de partner – voor of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar – overlijdt mag de voorziening een eenmalige of periodieke uitkering aan een derde toe laten komen.

Het betreft met name levensverzekeringen en lijfrentepolissen. Ook gekozen zou kunnen worden voor banksparen mits de bank schriftelijk verklaart uitsluitend tot vrijgeving van het gespaarde bedrag over te gaan aan de partner nadat de partner de 65-jarige leeftijd heeft bereikt (of aan een derde bij overlijden van de partner).

Het kan zowel gaan om een nieuw getroffen voorziening als om een reeds eerder getroffen voorziening (zoals een voor 1 januari 2008 gesloten lijfrentepolis waarvoor ook na die datum kosten zijn gemaakt).

Artikel 2 Tegemoetkoming in de kosten van partnerpensioen

De aanspraak op de tegemoetkoming wordt per kalenderjaar vastgesteld.

De uitgezonden ambtenaar zal in een kalenderjaar gedurende ten minste drie maanden ten behoeve van een levenspartner jonger dan 65 jaar aanspraak moeten hebben gehad op een verhoging van zijn standplaatstoelage met een partnerdeel ingevolge het DBZV 2007.

Deze verhoging wordt ingevolge artikel 14 van het DBZV 2007 toegekend zolang de ambtenaar met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert op de standplaats. Daarvan is sprake indien de partner in een aaneengesloten periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag van eerste aankomst van de partner op de standplaats, ten minste 90 dagen op de standplaats verblijft en deel uitmaakt van het gezin van de ambtenaar. De verhoging van de standplaatstoelage met een partnerdeel kan ook voorafgaand aan of na afloop van voornoemde periode worden toegekend ingevolge de artikelen 42 en 44, tweede lid, van het DBZV 2007. Namelijk indien de partner vanwege een door HDPO erkende reden tijdelijk achterblijft op de vorige standplaats van de uitgezonden ambtenaar, dan wel vooruit reist naar diens volgende standplaats. Het tijdelijk achterblijven of vooruitreizen houdt doorgaans verband met de noodzaak om een kind een schooljaar te kunnen laten afronden op de vorige standplaats of vast te kunnen laten aanvangen op de nieuwe standplaats.

Bij de berekening van voornoemde minimumperiode van drie maanden blijven buiten beschouwing perioden gedurende welke de partner zelf ook ambtenaar was en de aan de Stichting Pensioenfonds ABP verschuldigde pensioenpremie voor rekening van de werkgever van de partner kwam (bijvoorbeeld omdat de partner zelf ook als ambtenaar in het buitenland is geplaatst of de werkgever de partner buitengewoon verlof heeft verleend onder doorbetaling van het werkgeversdeel van de ABP-premie). Alsdan wordt de partner immers al met een overheidsbijdrage in staat gesteld voor een eigen oudedagsvoorziening zorg te dragen.

De regeling kan door HDPO van overeenkomstige toepassing worden verklaard indien op de uitgezonden ambtenaar het DBZV 2007 niet wordt toegepast, bijvoorbeeld als gevolg van een detachering bij een andere (internationale) organisatie.

HDPO kan dit artikel ook van overeenkomstige toepassing verklaren op de uitgezonden ambtenaar die tijdelijk geen gezamenlijke huishouding met zijn partner in het buitenland voert vanwege een door HDPO erkende bijzondere reden, zoals afwezigheid van de standplaats wegens ernstige ziekte of evacuatie vanwege binnenlandse onlusten.

En ook op ambtenaren met een strategische detachering op basis van onbetaald buitengewoon verlof op basis van artikel 46 RDBZ.

De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan het 200% van de op of na 1 januari 2008 voor de oudedagsvoorziening gemaakte kosten met een maximum van € 2.040,– per kalenderjaar.

De tegemoetkoming bedraagt het dubbele van de gemaakte kosten (met voornoemd maximum) aangezien de tegemoetkoming niet netto kan worden uitgekeerd en het uitvoeringstechnisch te gecompliceerd zou zijn om de eis ten aanzien van de minimaal gemaakte kosten te relateren aan het percentage loonheffing dat bij de individuele ambtenaar is toegepast.

Het is niet vereist dat de kosten zijn gemaakt in het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Indien bijvoorbeeld in 2008 eenmalig € 5.000,– wordt betaald voor een lijfrentepolis ten gunste van de partner, kan de ambtenaar ook indien er nadien geen kosten meer zijn gemaakt van 2008 tot en met 2012 in aanmerking komen voor een tegemoetkoming (tot een totaal van € 10.000,–) mits uiteraard de partner hem al die jaren naar het buitenland blijft vergezellen.

Ten opzichte van de in januari 2007 met het GO/BZ gemaakte afspraak is het maximumbedrag met € 40,– verhoogd aangezien nadien per 1 april 2008 de salarissen zijn verhoogd met 2%. Het bedrag wordt ook in de toekomst geïndexeerd overeenkomstig de algemene salarisaanpassingen bij de sector Rijk (zo nodig met rekenkundige afronding). Op basis van de CAO Rijk 2007-2010 zal het bedrag dan ook per 1 april 2009 met 2% worden verhoogd tot € 2081,–.

Het moment waarop de ambtenaar een aanvraag indient, is bepalend voor het geldende maximum. Ook bij een op of na 1 april 2009 ingediende aanvraag die betrekking heeft op 2008 wordt dus het maximum van € 2081,– gehanteerd. Evenzo zal met een salarisverhoging die is vastgesteld na indiening van een aanvraag ook geen rekening worden gehouden indien die salarisverhoging met terugwerkende kracht in werking treedt op een datum gelegen vóór die van de indiening van de aanvraag.

Artikel 3 Aanvraagprocedure

De ambtenaar kan jaarlijks een declaratie indienen met gebruikmaking van het daartoe door HDPO vastgestelde formulier.

Een aanvraag kan worden ingediend binnen een jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft. Later ingediende aanvragen worden niet in behandeling genomen.

Zo kan de ambtenaar die in 2008 gedurende de eerste drie maanden van dat jaar in aanmerking kwam voor verhoging van zijn standplaatstoelage met een partnerdeel, zijn aanvraag indien tot en met 31 december 2009. En daarbij maakt het niet uit of de voorziening door hem of zijn partner al in of vóór 2008 was getroffen dan wel dat pas geschiedde in 2009. Ook maakt het moment waarop voor die voorzieningen kosten zijn gemaakt niet uit (mits gelegen op of na 1 januari 2008). Wat dat betreft is slechts voorwaarde dat op het moment van de aanvraag de voorziening is getroffen en de kosten daarvoor zijn gemaakt. Het is dus ook mogelijk om in een kalenderjaar twee aanvragen in te dienen: één betreffende het vorige kalenderjaar en één voor het lopende kalenderjaar. Zelfs indien pas in het lopende jaar voor het eerst een oudedagsvoorziening is getroffen. De datum van de aanvraag is bepalend voor de maximale hoogte van de tegemoetkoming.

Bij zijn aanvraag moet de ambtenaar de stukken voegen waaruit blijkt dat de voorziening is getroffen (bijvoorbeeld de lijfrentepolis) en welke kosten daarvoor op of na 1 januari 2008 zijn gemaakt (dat kan door middel van overlegging van rekeningen of betalingsbewijzen).

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze, de Secretaris-Generaal, E. Kronenburg

Naar boven