TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling bevat aanpassingen van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere
terreinen (hierna: de regeling). De aanleiding voor de aanpassingen is gelegen in
de wijzigingen die per 14 november 2013 zijn doorgevoerd in de delen I en II van bijlage
14 bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (hierna: het verdrag)
en in afwijkingen van bijlage 14 die voor Nederland zijn aangemeld bij de Internationale
Burgerluchtvaart Organisatie (ICAO). De aldus aangemelde onderdelen van bijlage 14
gelden niet voor Nederland. De in de regeling opgenomen verwijzingen naar bijlage
14 dienen overeen te stemmen met de wijzigingen in bijlage 14 en met de afwijkingen
die bij ICAO zijn aangemeld. Om die reden zijn in de onderhavige regeling de verwijzingen
naar bijlage 14 aangepast. Daarnaast is de regeling aangepast aan een ontwikkeling
in de praktijk die inhoudt dat van oorsprong MLA-luchthavens (luchthavens die gebruikt
worden door Micro Light Aeroplanes) met een luchthavenregeling in de praktijk eveneens
gebruikt worden door grotere en zwaardere vliegtuigen. In de onderhavige regeling
zijn op dit gebruik toegesneden inrichtings- en veiligheidsvoorschriften opgenomen.
Tenslotte bevat deze regeling enkele aanpassingen van de inrichtingseisen voor luchthavens.
De belangrijkste wijzigingen betreffen de opname van voorschriften voor de situatie
dat helikopters een openbare luchthaven buiten de reguliere openstellingstijden gebruiken
om brandstof te tanken ten behoeve van politievluchten of HEMS-vluchten (Helicopter
Emergency Medical Services) en een versoepeling van de eisen voor de personele bezetting
van brandweer als een vliegtuig niet wordt gebruikt voor het vervoer van personen.
Administratieve lasten en nalevingskosten
De wijzigingen in deze regeling leiden niet tot een toe- of afname van de administratieve
lasten voor het bedrijfsleven. Wel is er per saldo sprake van een beperkte toename
van de nalevingskosten voor het bedrijfsleven.
De nalevingskosten nemen toe door de volgende onderdelen:
-
– de verplichting tot het inmeten en rapporteren van de geografische coördinaten van
de ‘taxiway centreline points’ en ‘aircraft stands’, bedoeld in artikel 11, onderdeel
b, van de regeling, (circa € 30.000);
-
– de verplichtstelling in artikel 11, onderdeel d, van door de exploitant op te stellen
opleidings- en trainingseisen voor personeel dat verantwoordelijk is voor het vaststellen
en rapporteren van de condities van het oppervlak van de start- en landingsbaan (circa
€ 2.000);
-
– de verplichting voor de luchthaven Venlo (traffic Port) om op grond van de artikelen
10 en 11 van de regeling aan de voorschriften en aanbevelingen van het verdrag te
voldoen (circa € 15.000).
De nalevingskosten voor overige MLA-luchthavens die op grond van artikel 25 aan de
voorschriften en aanbevelingen van het verdrag moeten voldoen is moeilijk te kwantificeren,
omdat nog niet bekend is welke luchthavens mede door vliegtuigen tot 890 kg gebruikt
gaan worden. Dit bedrag zal per luchthaven niet meer dan circa € 15.000 bedragen voor
luchthavens met een verharde baan en minder dan € 15.000 bij luchthavens met een grasbaan.
Het bovenstaande geldt alleen voor de huidige MLA-luchthavens die een medegebruik
wensen van vliegtuigen zwaarder dan MLA’s van 450 kg. Voor de overige luchthavens
voor vliegtuigen die op grond van de regeling reeds aan de voorschriften en aanbevelingen
van het verdrag voldoen, is er geen toename van nalevingskosten.
De nalevingskosten nemen af door de volgende onderdelen:
-
– de eisen met betrekking tot brandweervoorzieningen in artikel 11, onderdeel u, zijn
zodanig aangepast dat een lagere personele bezetting nu ook wordt toegestaan indien
met het vliegtuig geen personen vervoerd worden bij de luchthavencategorieën 6 en
7 (circa € 30.000);
-
– het toestaan in artikel 17, onderdeel g, van een reductie in de hoeveelheid beschikbaar
brandblusmiddel op normaal niet bemande helikopterluchthavens die gelegen zijn buiten
de provinciegrenzen (€ 8.000).
Afwijking vaste verandermomenten wet- en regelgeving
De onderhavige regeling treedt grotendeels in werking met ingang van de dag na de
datum van de uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarbij wordt
met gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die Aanwijzing 174, vierde lid,
onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving daarvoor biedt, afgeweken van het
stelsel van de vaste verandermomenten, omdat betrokken partijen (exploitanten, gebruikers
en de rijksoverheid) belang hebben bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van
de regeling. Langer uitstel van de inwerkingtreding leidt tot overbodige lasten voor
betrokken partijen.
Consultatie
Concepten van de onderhavige regeling zijn ter consultatie voorgelegd aan betrokken
partijen.
Artikelsgewijs
Artikel I (Wijziging Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen)
Onderdelen B en C
Met de onderdelen B en C worden burgerluchthavens waarvoor een luchthavenregeling
is vastgesteld en die gebruikt worden door vliegtuigen met een maximaal startgewicht
van meer dan 890 kg onder het regime van deel 1 van bijlage 14 bij het verdrag gebracht.
De wijziging houdt verband met de praktijk dat luchthavens met luchthavenregelingen
worden gebruikt door zwaardere vliegtuigen dan uitsluitend lichte sportvliegtuigen
(Micro Light Aeroplanes, Light Sport Aircrafts en Very Light Aircrafts) (MLA’s, LSA’s
en VLA’s). Dit betreft bijvoorbeeld de luchthaven Venlo (Traffic Port). Op deze luchthaven
wordt General Aviation verkeer tot 2.000 kg toegelaten. Gelet op de omvang en de aard
van het gebruik van deze luchthavens is het vanuit veiligheidsoptiek noodzakelijk
dat deze luchthavens voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van deel I van
bijlage 14 bij het verdrag, zoals die gelden op basis van paragraaf 2, van afdeling
3 van hoofdstuk 2 van de regeling. Voor de gehanteerde gewichtsgrens kan verwezen
worden naar de toelichting bij onderdeel J.
Het nieuwe vierde onderdeel van onderdeel c (nieuw) van artikel 2 bewerkstelligt dat
hoofdstuk 2 van de regeling eveneens – naast de helikopterdeks die verbonden zijn
met een mijnbouwinstallatie – van toepassing is op helikopterluchthavens die op het
Nederlandse continentale plat zijn gelegen en die niet verbonden zijn met een mijnbouwinstallatie.
Het betreft hier bijvoorbeeld meetstations van RWS en transformatorstations voor windparken.
Onderdeel D
In artikel 10 van de regeling is een lijst met onderdelen van deel I van bijlage 14
bij het verdrag opgenomen waaraan de exploitant niet hoeft te voldoen. De lijst is
aangepast aan de wijzigingen van deel I van bijlage 14 en aan de bij ICAO gemelde
afwijkingen.
Onderdeel 1.5 dat betrekking heeft op veiligheidsmanagementsystemen is geschrapt.
De reden hiervoor is dat paragraaf 1.5 van deel I van bijlage 14 is geschrapt. Alle
bepalingen uit de verschillende bijlagen bij het verdrag die betrekking hebben op
veiligheidsmanagementsystemen zijn thans opgenomen in een nieuwe bijlage 19 over ‘safety
management systems’. De bepalingen uit bijlage 19 richten zich net als de oude bepalingen
van paragraaf 1.5 tot de staat In Nederland is uitvoering gegeven aan deze voorschriften
via de verplichte certificering in hoofdstuk 8 van de Wet luchtvaart.
Onderdeel 2.1.2 is vernummerd tot onderdeel 2.1.5.
De uitzondering van onderdeel 2.1.3 (vernummerd tot 2.1.6) met betrekking tot het
gebruik van de ‘Cyclic Redundance Check’ (CRC) bij de opslag en doorgifte van luchtvaartdata
is geschrapt. De reden voor het schrappen is gelegen in verordening (EU) nr. 73/2010
van de Commissie van 26 januari 2010 tot vaststelling van de kwaliteitseisen voor
luchtvaartgegevens en -informatie voor het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PbEU
L 23/6). Deze verordening bevat voorschriften over de kwaliteit en integriteit van
luchtvaartdata. Het gebruik van de CRC is onderdeel van deze voorschriften. De luchtverkeersdienstverlener
gaat in de mogelijkheid voorzien dat luchthavens luchtvaartdata elektronisch kunnen
aanleveren met behulp van een webservice. De luchtvaartdata kan dan middels elektronische
formulieren worden aangeleverd en de CRC is onderdeel van deze webservice. In verband
met de implementatie van deze webservice is voor het gebruik van CRC een overgangtermijn
tot 1 juli 2016 opgenomen. Daarnaast zijn er ontwikkelingen op het gebied van elektronische
luchtvaartkaarten en digitale Notam’s (Notice to Airmen) die gebaseerd zijn op digitale
databases en het gebruik van geografische informatiesystemen. Ten behoeve van het
gebruik van elektronische luchtvaartkaarten en digitale Notam’s is vereist dat de
locatie van de taxibanen en platformen voor vliegtuigen nauwkeurig wordt ingemeten.
Om die reden zijn de uitzonderingen van de onderdelen 2.5.3 en 2.5.4 over het inmeten
en rapporteren van de geografische coördinaten van ‘taxiway centreline points’ en
‘aircraft stands’ vervallen. Het gebruik van digitale databases is van belang voor
de grotere luchthavens en de commerciële luchtvaarten. Daarom is in artikel 11, onderdeel
b, opgenomen dat deze eis alleen geldt voor de luchthavens met een baan of banen voorzien
van een ILS (Instrument Landing System). Om de luchthavens de tijd te geven om de
opdrachten te verstrekken voor het inmeten van de geografische coördinaten van taxibanen
en vliegtuigopstelplaatsen die voldoen aan de kwaliteiteisen is een overgangstermijn
tot 1 juli 2015 opgenomen.
Onderdeel 3.3.11 is toegevoegd aan de lijst met uitgezonderde onderdelen. Dit onderdeel
vereist dat de ‘runway turnpad’ een stroefheidsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan
het stroefheidsniveau van de bijbehorende baan. Reden voor de uitzondering is dat
de banen in Nederland in veel gevallen zijn uitgevoerd met een ‘antiskidlaag’ om voor
extra stroefheid te zorgen en de ‘runway turnpads’ meestal van beton zijn. Het is
niet mogelijk om op beton een antiskidlaag aan te brengen, omdat de antiskid niet
hecht aan het beton en los laat. De constructie van een baan en bijbehorende turnpad
met een gelijkwaardig stroefheidsniveau is in veel gevallen daarom niet haalbaar.
Daarnaast wordt dit ook niet noodzakelijk geacht, omdat de snelheid van het vliegtuig
op een ‘runway turnpad’ laag is (in tegenstelling tot op de baan) en de veiligheidsrisico’s
daarmee zeer beperkt zijn.
Onderdeel 5.3.14 is vernummerd tot onderdeel 5.3.15.
De wijzigingen in onderdeel e van artikel 10 houden verband met de herziening van
de indeling van hoofdstuk 6 van deel I van bijlage 14. Inhoudelijk zijn de uitzondering
echter niet gewijzigd. Het betreffen de voorschriften voor verlichting en markering
van obstakels welke niet op de luchthaven voorkomen, zoals elektriciteitkabels, fabrieksschoorstenen
en windmolens.
De uitzondering van onderdeel 9.3 over ‘disabled aircraft removal’ is vervallen. Dit
onderdeel verlangt dat de exploitant van de luchthaven via de AIP aangeeft of er een
voorziening is om onbruikbare vliegtuigen uit het luchtvaartgebied weg te slepen.
Het Nederlands beleid houdt in dat zo min mogelijk afwijkingen worden gemeld bij ICAO
en aangezien de Nederlandse luchthavens in de praktijk op dit moment al aan dit voorschrift
voldoen is er geen reden het onderdeel nog uit te zonderen.
Onderdeel E
In artikel 11 van de regeling is een aantal voorschriften en aanbevelingen uit deel
I van bijlage 14 (luchthavens die gebruikt worden door vliegtuigen) nader gespecificeerd.
De verbijzondering van de verplichtingen in de onderdelen 2.6.2 en 2.6.8 tot banen
die bestemd zijn voor het gebruik van luchtvaartuigen met een ledige startmassa van
meer dan 6.000 kg is geschrapt. Deze onderdelen handelen over het verstrekken van
gegevens aan de LVNL over de draagkracht van de verharde en onverharde banen. Deel
I van bijlage 14 hanteert hierbij een gewichtsgrens van 5.700 kg. De gehanteerde uitzondering
wordt gelet op het geringe gewichtsverschil thans niet langer noodzakelijk geacht.
Dit is ook in lijn met het hiervoor genoemde beleid ten aanzien van het melden van
afwijkingen bij ICAO.
In de toelichting bij onderdeel D is de verbijzondering van de onderdelen 2.1.6, 2.5.3
en 2.5.4 reeds toegelicht. Onderdeel 2.1.3 is bij de wijziging van deel I van bijlage
14 vernummerd tot 2.1.6 en hierbij is een overgangstermijn tot 1 juli 2016 opgenomen.
Voor de onderdelen 2.5.3 en 2.5.4 is bepaald dat deze onderdelen alleen van toepassing
zijn op luchthavens voorzien van een ILS en is een overgangstermijn tot 1 juli 2015
opgenomen.
Onderdeel d van artikel 11 heeft betrekking op een nieuw ingevoegd onderdeel 2.9.4
in deel I van bijlage 14. In dit onderdeel is bepaald dat de staat opleidings- en
trainingseisen dient vast te stellen voor personeel dat verantwoordelijk is voor het
vaststellen en rapporteren van de condities van het oppervlak van de start- en landingsbaan.
Er is voor gekozen geen specifieke eisen vanuit de overheid voor de opleiding en training
van personeel voor deze taak in regelgeving neer te leggen. De opleiding en training
van het personeel door de exploitant zijn onderdeel van het veiligheidsmanagementsysteem
van de luchthaven. Daarom is in onderdeel d opgenomen dat de exploitant verantwoordelijk
is voor het vaststellen van de opleidings- en trainingseisen. Het voorschrift beperkt
zich tot luchthavens in het bezit van een verharde baan waar stroefheidsmetingen noodzakelijk
zijn. Om de exploitant van de luchthaven de tijd te geven deze opleidings- en trainingseisen
vast te stellen en eventueel personeel aanvullend op te leiden is een overgangstermijn
tot 1 januari 2016 voor het voldoen aan onderdeel 2.9.4 opgenomen.
Het nieuwe onderdeel e van artikel 11 ziet op het gewijzigde onderdeel 2.9.7 van deel
I van bijlage 14 waarin is opgenomen dat gebruikers van de luchthaven op een door
de staat vastgestelde wijze door de exploitant op de hoogte worden gebracht van het
feit dat de verharde baan of een gedeelte daarvan niet meer aan de minimum stroefheideisen
voldoet. Deze opdracht is ingevuld door te bepalen dat dit gegeven wordt bekend gemaakt
met een publicatie in de AIP of NOTAM.
In het nieuwe onderdeel f van artikel 11 wordt invulling gegeven aan de opdracht aan
de staat uit onderdeel 2.9.10 van deel I van bijlage 14 om correlatiecoëfficiënten
vast te stellen voor het uitvoeren van frictiemetingen in met compacte sneeuw of met
ijs bedekte oppervlakten. Voor deze correlatiecoëfficiënten voor de frictiemeting
en de ‘breaking action information’ is een nieuwe tabel ingevoegd.
De bepalingen van hoofdstuk 6 van deel I van bijlage 14 hebben betrekking op de verlichting
en markering van obstakels op zowel de luchthaven zelf als het gebied buiten de grenzen
van de luchthaven. De regeling heeft evenwel slechts betrekking op het luchthavengebied.
Om die reden worden in het nieuwe onderdeel n van artikel 11 de voorschriften en aanbevelingen
van hoofdstuk 6 van deel I van bijlage 14 over het markeren en verlichten van obstakels
alleen van toepassing verklaard binnen de grenzen van de luchthaven.
Het nieuwe onderdeel o van artikel 11 heeft betrekking op het vaststellen van de luchthavencategorie
voor redding en brandbestrijding op luchthavens. In de praktijk bestond onduidelijkheid
over de wijze waarop de luchthavencategorie voor redding en brandbestrijding bepaald
moet worden in het geval een luchthaven voor vliegtuigen tevens wordt gebruikt door
helikopters. De normale situatie bij het gebruik van een luchthaven met vliegtuigen
is dat aan de hand van onderdeel 9.2.5 en de daarin opgenomen verwijzing naar tabel
9-1, aan de hand van de lengte van het vliegtuig en de rompbreedte de luchthavencategorie
voor redding en brandbestrijding wordt vastgesteld. Gebleken is echter dat in gevallen
waarbij een luchthaven niet alleen door vliegtuigen, maar tevens door helikopters
wordt gebruikt, de helikopters ook in tabel 9-1 werden meegerekend voor het bepalen
van de luchthavencategorie voor redding en brandbestrijding en de bijbehorende minimale
hoeveelheid blusmiddel. Dit is echter geen juist gebruik van tabel 9-1, omdat deze
tabel en de bijbehorende minimale hoeveelheid blusmiddel voor vliegtuigen is ontworpen.
Deel II (Heliports) van bijlage 14 bevat specifieke voorschriften voor luchthavens
die worden gebruikt door helikopters. In het algemene voorwoord van hoofdstuk 6 van
deel II van bijlage 14 is opgenomen dat de bepalingen uit dat hoofdstuk de bepalingen
over redding en brandbestrijding van paragraaf 9.2 van deel I van bijlage 14 aanvullen.
In onderdeel 6.1.1 van deel II van bijlage 14 is neergelegd dat de helikopterluchthaven
brandweercategorie wordt bepaald via tabel 6-1 van deel II van bijlage 14 aan de hand
van de lengte van helikopters. Daarom moet er op luchthavens voor vliegtuigen die
tevens door helikopters worden gebruikt, aan de hand van deze tabel 6-1 van deel II
van bijlage 14 de brandweercategorie voor het helikopterdeel worden bepaald en kan
dan de minimale hoeveelheid blusmiddel worden bepaald met gebruikmaking van tabel
6-2 van deel II van bijlage 14. Deze aparte procedure voor de bepaling van de benodigde
hoeveelheid blusmiddel bij het gebruik van de luchthaven door helikopters was tot
nu toe nog niet in de regeling opgenomen. Daarom wordt het nieuwe onderdeel o ingevoegd
met een verwijzing (via onderdeel 6.1.1) naar de tabellen 6-1 en 6-2 van deel II van
bijlage 14 voor het bepalen van de minimale hoeveelheid blusmiddel voor het geval
ook helikopters gebruik maken van de luchthaven voor vliegtuigen.
Onderdeel p bevat de reeds bestaande ‘met dien verstande’-bepaling dat de luchthavens
van categorie 1 tot en met 3 niet over de hoeveelheid reserve-blusmiddelen hoeven
te beschikken. Het artikel is alleen aangepast aan het onderscheid A tot en met D
dat in onderdeel 9.2.21 van deel I van bijlage 14 bij de laatste wijziging is aangebracht.
In de nieuwe onderdelen q en s van artikel 11 wordt thans ook verwezen naar de nieuw
ingevoegde kolom 7 in tabel 9-2 van deel I van bijlage 14. In kolom 7 is het schuimvormend
middel level C opgenomen.
In het nieuwe onderdeel r wordt de verwijzing naar onderdeel 9.2.24 van deel I van
bijlage 14 vervangen door 9.2.28. In verband met de invoeging van enkele onderdelen
in hoofdstuk 9 is de nummering gewijzigd. De inhoud van het onderdeel is niet veranderd.
In het nieuwe onderdeel t wordt de verwijzing naar onderdeel 9.2.40 van deel I van
bijlage 14 vervangen door 9.2.44. In verband met de invoeging van enkele onderdelen
in hoofdstuk 9 is de nummering gewijzigd. De inhoud van het onderdeel is niet veranderd.
Het nieuwe onderdeel u van artikel 11 bevat een aanvulling van de reductiemogelijkheid
van aantallen brandweerpersoneel in het geval het maatgevende vliegtuig niet wordt
gebruikt voor het vervoer van personen. In de regeling was al een reductiemogelijkheid
opgenomen voor de luchthavencategorieën 8, 9 en 10 voor redding en brandbestrijding.
De reductiemogelijkheid in de hoeveelheid brandweerpersoneel dient evenwel ook te
gelden voor de luchthavencategorieën 6 en 7, waarbij dan in ieder geval de bezetting
behorend bij luchthavencategorie 5 aanwezig dient te zijn.
Het nieuwe onderdeel v bevat de opname van een tabel met het minimum frictieniveau,
zoals dat door de staat moet worden vastgesteld op grond van onderdeel 10.2.3 van
deel I van bijlage 14. In de regeling zoals die voor de inwerkingtreding van de onderhavige
regeling luidde werd verwezen naar tabel A-I van bijlage A (green pages) van deel
I van bijlage 14. Bij de laatste wijziging van deel I van bijlage 14 is deze tabel
echter vervallen verklaard. De reden voor het vervallen verklaren van de tabel is
dat na lang onderzoek door ICAO de opgenomen waarden en correlaties in de tabel niet
onder alle omstandigheden als correct worden gegarandeerd, waarbij met name de omstandigheid
van natte sneeuw twijfels omtrent de waarden opriep. Daarom heeft ICAO de tabel verwijderd,
zodat hier geen normerende werking meer van uitgaat en het staten vrij staat om eigen
voorschriften voor minimum frictieniveaus te bepalen. In Nederland heeft de tabel
met minimum frictiewaarden tot nu toe goed gewerkt en daarom is besloten de tabel
nu in de regeling op te nemen als de door de staat vastgestelde minimum frictieniveaus.
Onderdeel F
Het nieuwe artikel 14b van de regeling bevat normering voor het bijtanken van helikopters
van de luchtvaartpolitie en traumahelikopters op luchthavens buiten reguliere openstellingstijden.
Zowel de politiehelikopter als de traumahelikopter wordt vanuit zijn maatschappelijke
taak steeds vaker in de avond en nacht ingezet en moet bijgetankt worden om vervolgactiviteiten
mogelijk te maken. Voor deze helikopteroperaties buiten de openstellingtijden van
luchthavens waren echter nog geen veiligheidsvoorschriften van kracht. Met het nieuwe
artikel 14b wordt de veiligheid van deze activiteit gereguleerd. De bepaling legt
de verantwoordelijkheid voor het gebruik van de luchthaven ten behoeve van het innemen
van brandstof voor politievluchten en HEMS-vluchten bij de exploitant van de luchthaven.
Hij is ervoor verantwoordelijk dat met de betrokken helikopteroperators adequate afspraken
worden gemaakt over het veilig gebruik van de luchthaven bij vluchtoperaties buiten
de reguliere openstellingtijden van de luchthaven. Buiten de reguliere openstellingtijden
zijn er meestal geen havenmeester en brandweerpersoneel op de luchthaven aanwezig.
De afspraken omvatten in ieder geval het landen en starten, het gebruik van de tankinstallatie,
het voorkomen en bestrijden van brand en het redden van mensenlevens bij een ongeval
of incident. De afspraken tussen de exploitant van de luchthaven en de helikopteroperator
worden in ieder geval op schrift vastgelegd.
De normering in artikel 14b staat los van de gebruiksmogelijkheden die voor een luchthaven
zijn vastgelegd in een omzettingsregeling, een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling.
Onderdeel G
Voor de toelichting kan verwezen worden naar de toelichting bij onderdeel B.
Onderdeel H
In artikel 17 van de regeling is een aantal voorschriften en aanbevelingen van deel
II van bijlage 14 (helikopterluchthavens) nader gespecificeerd.
In het nieuwe onderdeel a van artikel 17 is een nieuwe bepaling opgenomen voor het
verstrekken van data van helikopterluchthavens. De toepassing van hoofdstuk 2 (Heliport
data) van deel II van bijlage 14 van het verdrag is thans beperkt tot de openbare
helikopterluchthaven Amsterdam Heliport. De data, bedoeld in hoofdstuk 2, moeten door
de exploitant worden verstrekt aan de LVNL die de Aeronautical Information Services
(AIS) verzorgt. Achtergrond voor deze wijziging is het feit dat de helikopterluchthavens
bij ziekenhuizen uit hoofdstuk AD3 van de AIP verwijderd worden. De AIP-informatie
is voornamelijk van belang om de gebruikers van openbare helikopterluchthavens informatie
over deze luchthaven te verstrekken en dit geldt in Nederland op dit moment alleen
voor de helikopterluchthaven Amsterdam Heliport. De andere soorten helikopterluchthavens
in Nederland (bij ziekenhuizen, bedrijfsgebonden of verbonden aan een mijnbouwinstallatie)
kennen allemaal een vaste groep van gebruikers, die bekend zijn met de situatie op
de betreffende helikopterluchthaven. Deze gebruikers kunnen bij een voornemen tot
het gebruik van een dergelijke helikopterluchthaven de relevante informatie opvragen
bij de exploitant van de betreffende helikopterluchthaven.
Bij de wijziging van deel II van bijlage 14 is onderdeel 3.1.25 gesplitst in twee
onderdelen (a en b). In onderdeel b van artikel 17 wordt thans verwezen naar onderdeel
3.1.25, onder b.
De 12,5% helling in onderdeel c van artikel 17 geldt thans voor alle helikopterluchthavens.
De verwijzing naar de helikopterklasse 2 en 3 voor het bepalen van het toepassingsbereik
van onderdeel c was in de regeling niet correct opgenomen. Daarnaast heeft de wijziging
betrekking op het feit dat er bij de wijziging van deel II van bijlage 14 een tweetal
onderdelen zijn komen te vervallen. Daarom wordt nu verwezen naar onderdeel 4.2.3
in plaats van onderdeel 4.2.5. Er is een overgangsregeling opgenomen welke inhoudt
dat de eis van 12,5% van toepassing blijft op alle helikopterluchthavens die voor
1 juli 2014 zijn opgericht.
In het nieuwe onderdeel e van artikel 17 is de verwijzing naar onderdeel 5.3.4.4 vervangen
door een verwijzing naar onderdeel 5.3.5.4. Deze wijziging houdt verband met de invoeging
van een nieuwe paragraaf 5.3.4 (Flight path alignment guidance lighting system) in
deel II van bijlage 14. De inhoud van het onderdeel is niet gewijzigd. Om dezelfde
reden is de verwijzing naar onderdeel 5.3.5.2 in het nieuwe onderdeel f vervangen
door een verwijzing naar onderdeel 5.3.6.2.
Onderdeel g van artikel 17 is gewijzigd in die zin dat de reductie in hoeveelheid
brandblusmiddel op normaal niet bemande helikopterluchthavens thans niet alleen geldt
voor helikopterluchthavens verbonden aan mijnbouwinstallaties, maar voor alle normaal
niet bemande off-shore helikopterluchthavens. Daarmee is het toepassingsbereik uitgebreid
naar helikopterluchthavens gelegen buiten de provinciegrenzen. Achtergrond van deze
wijziging is dat er ook normaal niet-bemande helikopterluchthavens in de Noordzee
bestaan, die niet zijn verbonden aan een mijnbouwinstallatie, maar waar deze bepaling
wel voor dient te gelden. Het betreft bijvoorbeeld helikopterluchthavens met meetapparatuur
van Rijkswaterstaat in de Noordzee.
Onderdeel I
In artikel 23, onderdeel a, van de regeling zijn voor helikopterluchthavens die niet
onder de reikwijdte van hoofdstuk 2 van de regeling vallen een aantal verwijzingen
naar de voorschriften en aanbevelingen van deel II (Heliports) van bijlage 14 van
het verdrag opgenomen. Door de wijzigingen van deel II van bijlage 14 is het noodzakelijk
ook de verwijzingen in artikel 23 te herzien en aan de nieuwe nummering van deel II
van bijlage 14 aan te passen. De herziene verwijzingen bevatten geen inhoudelijke
wijzigingen.
Onderdeel J
Met onderdeel J worden eisen aan de regeling toegevoegd voor MLA-luchthavens die tevens
gebruikt worden door doorontwikkelde (zwaardere en grotere toestellen met een maximaal
startgewicht van 890 kg) MLA’s.
De wijziging sluit aan bij een ontwikkeling in het segment van lichte en goedkope
vliegtuigen. De sector maakt een sterke groei door, waarbij de Micro Light Aircraft
(MLA, maximaal startgewicht van 450 kg) is geëvolueerd tot Light Sport Aircraft (LSA,
maximaal startgewicht tot 600 kg) en Very Light Aircraft (VLA, maximaal startgewicht
tot 750 kg, binnenkort uit te breiden tot 890 kg).
De eisen die voorheen in hoofdstuk 3 van de regeling waren opgenomen voor MLA-luchthavens
waren vanuit veiligheidsoptiek niet toereikend indien deze luchthavens eveneens gebruikt
worden door LSA’s en VLA’s. Als gevolg van de onderhavige wijziging moet thans worden
voldaan aan het regime van deel I van bijlage 14 bij het verdrag zoals dat geldt op
basis van hoofdstuk 2 van de regeling. Alleen de voorschriften en aanbevelingen over
redding en rampbestrijding uit deel I van bijlage 14 zijn uitgezonderd. Dit aspect
wordt voldoende gedekt door het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de regeling.
Onderdeel K
Voor luchthavens welke gebruikt worden door zweefvliegtuigen, bestond in artikel 29,
vierde lid, al een obstakelvrij gebied in het verlengde van de baan, indien de luchthaven
gebruikt wordt door TMG’s, zelfstartende zweefvliegtuigen of vliegtuigen die worden
gebruikt voor het slepen van een zweefvliegtuig. Dit obstakelvrij-gebied in het verlengde
van de baan met een oplopende helling van 1:20 (hoogte:afstand), wordt thans ook op
luchthavens voor zweefvliegtuigen van toepassing verklaard, indien geen sprake is
van medegebruik door de hiervoor bedoelde vliegtuigen.
Artikel II
De wijziging van de artikelen 2 (deels), 9 en 25 treden in werking vanaf 1 juli 2015.
Hiermee wordt exploitanten van luchthavens een redelijke termijn gegeven om aan de
nieuwe inrichtings- en gebruiksvoorschriften te voldoen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld