Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard,
secretaris-directeur,
M.J.H.
van Kuijk
dijkgraaf,
mr. J.H.
Oosters
Dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland,
secretaris-directeur,
mr. drs. P.I.M.
van den Wijngaart
dijkgraaf,
mr. M.A.P.
van Haersma Buma
Burgemeester en wethouders van de gemeente Delft,
gemeentesecretaris,
mr. J.
Krul
burgemeester,
mr. drs. G.A.A.
Verkerk
Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen,
gemeentesecretaris,
ir. C.
Kruyt
burgemeester,
A.B.
Blase
Burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam,
gemeentesecretaris,
ir. J.C.
van Ginkel MCM
burgemeester,
C.H.J.
Lamers
Toelichting op de Gemeenschappelijke regeling Regionale Belasting Groep
Op een gemeenschappelijke regeling tussen de colleges van waterschappen en gemeenten zijn de meeste bepalingen die handelen over samenwerking tussen gemeentebesturen van overeenkomstige toepassing. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur bestaat uit zeven leden. De colleges van beide waterschappen wijzen uit hun midden elk twee leden aan. De colleges van de gemeenten wijzen uit hun midden elk een lid aan. De colleges wijzen uit hun midden elk een plaatsvervanger aan die een lid bij verhindering vervangt. Een lid van het algemeen bestuur mag geen ambtenaar bij het samenwerkingsverband zijn. Bovendien geeft de wet een opsomming van onverenigbare functies.
Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is gekoppeld aan het lid zijn van het college van de deelnemer. Wanneer men ophoudt lid van het college te zijn, houdt men tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Een lid van het algemeen bestuur kan daarnaast door zijn eigen college ontslag worden verleend. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling staat vermeld dat een andere stemverhouding van toepassing is. Dit geldt bijvoorbeeld bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening van de RBG. Daarbij geldt wel meervoudig stemrecht voor de leden van het algemeen bestuur, wat inhoudt dat ieder lid aangewezen door een van de waterschappen achttien stemmen heeft (ieder waterschap heeft dus 36 stemmen), het lid aangewezen door Delft heeft twaalf stemmen, en de leden aangewezen door Schiedam en Vlaardingen hebben ieder acht stemmen. In totaal zijn er 100 stemmen. Het aantal stemmen per deelnemer is gebaseerd op het percentage kostenaandeel van de deelnemer in de begroting 2015 (na wijziging als gevolg van de toetreding van de gemeente Schiedam).
In het reglement van orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur is een procedure opgenomen voor het geval de stemmen staken.
De wet bepaalt dat het dagelijks bestuur van een gemeenschappelijk openbaar lichaam moet bestaan uit de voorzitter en tenminste twee andere leden. Zij worden aangewezen door en uit het algemeen bestuur. In de gemeenschappelijke regeling is ervoor gekozen dat het dagelijks bestuur uit drie leden bestaat. De vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de beide waterschappen wijzen ieder een lid aan, de vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van de gemeenten wijzen samen een lid aan. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur is gekoppeld aan dat van het algemeen bestuur. Wanneer iemand ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur houdt hij van rechtswege op lid te zijn van het dagelijks bestuur. Een lid van het dagelijks bestuur kan tevens door het algemeen bestuur worden ontslagen wegens gebrek aan vertrouwen.
Bevoegdheden van het bestuur
Het algemeen bestuur is belast met de algemene bestuurlijke verantwoordelijkheid en aangelegenheden, waaronder de kaderstellende en controlerende bevoegdheden. Daarnaast is het algemeen bestuur bevoegd tot het aanwijzen en ontslaan van de voorzitter en leden van het dagelijks bestuur zoals hierboven beschreven. Het algemeen bestuur stelt tevens de begroting (alsmede wijzigingen), de jaarrekening en de bijdragen van de deelnemers vast.
Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden (zoals benoeming van ambtenaren) en de voorbereidingen en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur. Daarnaast bezit het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden zoals omschreven in de gemeenschappelijke regeling.
De bevoegdheden van algemeen en dagelijks bestuur worden uitgeoefend met inachtneming van een nadere overeenkomst die de deelnemers met de RBG afsluiten. Het gaat daarbij om het zogenaamde prestatiecontract, waarin vastgelegd wordt welke prestaties de RBG moet leveren ten behoeve van zijn deelnemers.
De directeur vervult de rol van secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Hij ondersteunt in die rol het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Hij tekent (naast de voorzitter) de stukken die van de besturen uitgaan. Daarnaast kunnen bevoegdheden van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter in mandaat worden uitgeoefend door de directeur. Dit is geregeld in het Mandaatbesluit van de RBG.
Regeling bijdragen, begroting en jaarrekening
De deelnemers van het samenwerkingsverband dienen jaarlijks bij te dragen in de kosten van de bedrijfsvoering van het samenwerkingsverband. De bijdragen en de berekeningswijze daarvan worden vastgesteld door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband. Dit vindt plaats bij de vaststelling van de begroting en de jaarrekening. Uit een oogpunt van flexibiliteit is ervoor gekozen om in de gemeenschappelijke regeling zelf geen criteria voor de verdeling van de kosten op te nemen. Dat geldt ook voor de frequentie en tijdstippen waarop de deelnemers hun bijdragen verschuldigd zijn. Dit wordt opgenomen in het prestatiecontract tussen de RBG en de deelnemers.
In afwijking van de algemene regel stelt het algemeen bestuur de begroting en de jaarrekening vast op basis van unaniem genomen besluiten. De regeling voor de totstandkoming van de begroting en de jaarrekening vloeien voort uit het bepaalde in de artikelen 67, 67a en 68 van de Wgr.
Voor de controle en inrichting van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden stelt het algemeen bestuur regels vast, conform de regels die daarvoor gelden voor gemeenten (zie art. 68 lid 6 Wgr). In deze regels wordt ook voorzien in de controle van de jaarrekening.
Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing.
De Wgr bepaalt dat onder het treffen van een regeling mede wordt verstaan toetreden tot, uittreden uit, wijzigen en opheffen van een regeling. Dit betekent dat evenals voor het aangaan van de regeling ook voor toetreding, uittreding en wijziging van de regeling de medewerking van de deelnemers en de toestemming daarvoor van hun vertegenwoordigende organen is vereist. Naast het besluit van een nieuwe deelnemer om aan de regeling deel te willen nemen moeten ook de al bestaande deelnemers aan de regeling daartoe besluiten. Zowel de besluiten tot toetreding van een nieuwe deelnemer door het betreffende college, alsmede die tot instemming met een toetreding van een nieuwe deelnemer door de al aan de regeling deelnemende colleges behoeven de toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.
Uitgangspunt bij de regeling van de uittreding is dat een deelnemer uit de regeling moet kunnen treden maar dat de uittreding gepaard moet gaan met een regeling van de financiële gevolgen die recht doet aan de financiële belangen van de achterblijvende deelnemers. Uittreding door een deelnemer kan voor de regeling en de overige deelnemers namelijk ingrijpende gevolgen hebben. Om de gevolgen van uittreding goed te regelen zijn daarover in artikel 43 een aantal bepalingen opgenomen. Bij uittreding van een deelnemer wordt een fictief liquidatieplan opgesteld. In dit plan worden alle verplichtingen opgenomen die de uittredende partij in acht dient te nemen ten opzichte van de deelnemers die achterblijven in de gemeenschappelijke regeling. Dit plan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld. Op basis van dit plan worden voor de uittredende deelnemer de financiële verplichtingen bij uittreding vastgesteld. De uittredende deelnemer is gehouden om binnen zes maanden aan de vastgestelde financiële verplichtingen te voldoen en de kosten van het opstellen van het liquidatieplan te betalen. Gedurende de eerste drie jaar na toetreding is het niet mogelijk om weer uit te treden. Dit is gedaan om de continuïteit van de regeling te waarborgen. Na het besluit tot opheffing vindt de liquidatie van het openbaar lichaam plaats. Hiermee is het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam belast. De liquidatie vindt plaats op basis van een door het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, vastgesteld liquidatieplan.
Inwerkingtreding van de gemeenschappelijke regeling
De gemeenschappelijke regeling treedt in werking op 1 januari 2015. Na de bekendmaking van het besluit is de gemeente Schiedam toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling en zijn de hierin genoemde bevoegdheden van de gemeente ook daadwerkelijk overgedragen. Vanaf dat moment zijn dus het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter, de directeur en de ambtenaren van de Regionale Belasting Groep bevoegd. Deze delegatie heeft echter geen terugwerkende kracht. Voor besluiten die vóór de inwerkingtreding zijn genomen door het college van Schiedam blijft gelden dat het college van de gemeente Schiedam of de aangewezen ambtenaren bevoegd is om deze af te handelen. Wel voorziet de gemeenschappelijke regeling in de mogelijkheid dat het college van de gemeente Schiedam ten aanzien van belastbare feiten, die betrekking hebben op de belastingjaren vóór 2015, bij afzonderlijke besluiten de bevoegdheden tot heffing en invordering aan het dagelijks bestuur, de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van de RBG en de belastingdeurwaarder kan overdragen.