Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2015, 20854 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2015, 20854 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang aan iedere vreemdeling die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet. De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing:
• die geen uitstel gedoogt of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd;
• die door de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling wordt uitgereikt;
• die inhoudt dat een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst niet het grondgebied van Nederland of het Schengengebied mag binnenkomen en aldaar verblijven.
De ambtenaar belast met de grensbewaking:
• stelt de toegangsweigering uit door middel van het model M18A, indien de vreemdeling vóórdat een beslissing inzake de toegang is genomen een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient;
• schort de toegangsweigering op door middel van het model M18A, indien de vreemdeling ná de toegangsweigering een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient;
• legt voor de duur van de grensprocedure een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw of artikel 6a, eerste lid Vw op door middel van het model M19; en
• plaatst de vreemdeling ten spoedigste voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in AC Schiphol.
De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND over het al dan niet uitstellen of opschorten van de weigering tot toegang, als de ambtenaar belast met de grensbewaking concludeert dat het weigeren van toegang mogelijk leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang.
De ambtenaar belast met de grensbewaking kan altijd de medewerker van de IND consulteren voor advies indien hiertoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanleiding voor bestaat. Het advies van de medewerker van de IND is in deze gevallen bindend.
Indien een volwassen vreemdeling samen met een minderjarig kind te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:
• de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw, of artikel 6a, eerste lid Vw op; en
• de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdelingen voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie (zie paragraaf C1/2.1 Vc).
Indien er indicaties zijn van mogelijke risico’s voor het geestelijk of lichamelijk welzijn van het minderjarige kind of indien nader onderzoek nodig is naar de volwassen vreemdeling of zijn gestelde relatie tot het minderjarige kind, dan kan de ambtenaar belast met de grensbewaking van deze regel afwijken. De ambtenaar belast met de grensbewaking:
• stelt de toegangsweigering uit, of schort de toegangsweigering op door middel van het model M18A;
• legt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw of artikel 6a, eerste lid Vw op door middel van het model M19 (zie paragraaf A5/3.2); en
• plaatst de volwassen vreemdeling en het minderjarige kind, voor de behandeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de Gesloten Gezinsvoorziening in Zeist.
Indien een alleenstaande minderjarige vreemdeling te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dan handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking als volgt:
• de ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang en legt daarmee geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid Vw, of artikel 6a, eerste lid Vw op; en
• de ambtenaar belast met de grensbewaking verwijst deze vreemdeling voor het indienen van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, door naar de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie (zie paragraaf C1/2.1 Vc).
De ambtenaar belast met de grensbewaking legt het een voornemen voor aan de IND als het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, en vraagt een bijzondere aanwijzing op grond van artikel 8.8, tweede lid, Vb.
De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing. Dit gebeurt in ieder geval als de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:
• de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;
• de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A1/4 Vc);
• de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;
• de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv; of
• buitenlandse adoptiekinderen, adoptiefkinderen en pleegkinderen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking neemt contact op met de IND als:
• het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang;
• een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert toegang aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, als de vereiste mvv ontbreekt. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag met machtiging van de IND onder bepaalde voorwaarden in ieder geval toegang verlenen in de volgende situaties:
• de vreemdeling wijzigt zijn verblijfsdoel;
• er is een wezenlijk Nederlands belang gediend bij het verlenen van toegang;
• er is sprake van klemmende reden van humanitaire aard.
De ambtenaar belast met de grensbewaking kruist in het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC en als model M17 overgenomen als bijlage van de Vc, de redenen aan op grond waarvan de toegang wordt geweigerd aan een vreemdeling uit een derde land die wil inreizen. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt op het model M17 melding van:
• de betreffende staat (in Nederland van de Staat der Nederlanden);
• de betreffende instantie, inclusief overheidslogo (van de KMar of ZHP);
• de toepasselijke bepalingen van de wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in dit geval artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid SGC).
Gevaar voor de volksgezondheid
Als een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling de toegang als de ziekte:
• behandeling in een ziekenhuis nodig maakt; of
• ingevolge de Infectieziektewet en Quarantainewet aanleiding geeft tot quarantaine.
De ambtenaar belast met de grensbewaking legt een maatregel als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw op met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden (zie model M19 en de voorziening TISOV, Tijdelijk Informatiesysteem Overdracht Vreemdelingen).
De ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeelt of aan de vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend na afloop van:
• de behandeling van de ziekte; of
• de periode van quarantaine.
De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.
Rechtsmiddelen toegangsweigering
De schriftelijke toegangsweigering, dan wel ontzegging van de verdere toegang, is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling naast het model M17, of M18 ook een folder ‘Rechtsmiddelen’ uit.
De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand als een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt. De vreemdeling moet het administratief beroepschrift binnen vier weken indienen bij de IND. De vreemdeling mag de behandeling van het administratief beroepschrift niet in Nederland afwachten. De vreemdeling moet Nederland op grond van artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk verlaten, tenzij er sprake is van een eerste verzoek om een voorlopige voorziening.
Indien na de toegangsweigering, dan wel ontzegging van de verdere toegang, (vrijwel)gelijktijdig een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw wordt opgelegd en men tegen deze vrijheidsontnemende maatregel beroep instelt, dan dient het rechtsmiddel tegen de toegangsweigering eveneens beroep te zijn, in plaats van administratief beroep.
Rechtsmiddelen uitstellen/opschorten van de toegangsweigering
De ambtenaar belast met de grensbewaking reikt aan de vreemdeling naast het model M18A ook een folder ‘Rechtsmiddelen’ uit. Het schriftelijke uitstellen of opschorten van de toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling in beginsel administratief beroep kan instellen bij de IND.
Indien echter na de (uitgestelde/opgeschorte) toegangsweigering, tevens een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, of derde lid Vw of artikel 6a Vw wordt opgelegd en men tegen deze vrijheidsontnemende maatregel beroep instelt, wordt dit beroep geacht mede een beroep tegen de (uitgestelde/opgeschorte) toegangsweigering te omvatten. De vreemdeling hoeft dan tegen de (uitgestelde/opgeschorte) toegangsweigering geen administratief beroep in te stellen. De IND zendt een eventueel toch ingesteld administratief beroep door aan de rechtbank die het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel behandelt. Vorenstaande geldt niet indien er tussen de toegangsweigering en het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel meer dan achtentwintig dagen zijn verstreken. In dat geval zal de IND het administratief beroep behandelen.
Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de aanvraag om een visum uitsluitend wanneer de vreemdeling overtuigend heeft aangetoond dat de aanvrager een familie- of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb:
• op de gronden genoemd in artikel 8.8, eerste lid onder a en b Vb;
• als sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.
De ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt het visum gratis in het geval dat hij een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb aan de grens aantreft en hij de vreemdeling verzoekt om een visum aan te vragen om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij die onderdaan te voegen.
Alleenreizende minderjarige vreemdelingen
Als de ambtenaar belast met de grensbewaking aan een alleenreizende minderjarige vreemdeling de toegang tot Nederland weigert, draagt de ambtenaar de vreemdeling over aan de DT&V voor het terugbrengen van de vreemdeling naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.
B
Paragraaf A1/9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Zorgplicht
Een vervoerder moet zijn personeel zodanig instrueren, dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland. Onder het personeel van de vervoerder valt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht. Het personeel van de vervoerder moet bij de controle van de reisdocumenten vaststellen of een document voor grensoverschrijding geldig is.
De vervoerder moet ten minste controleren of:
• de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden document voor grensoverschrijding zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van het document voor grensoverschrijding;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);
• de geldigheidsduur van het aangeboden document voor grensoverschrijding en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;
• het aangeboden document voor grensoverschrijding is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit.
De vervoerder moet door middel van een kort en bondig onderzoek controleren of het aangeboden document voor grensoverschrijding vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt moet worden van eenvoudige hulpmiddelen.
Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, moet de vervoerder deze apparatuur voor de controle van documenten voor grensoverschrijding gebruiken.
De Nederlandse overheid is bevoegd de vervoerder aanwijzingen te geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.
De Nederlandse overheid mag een vervoerder verzoeken, op grond van de daartoe strekkende internationale regelgeving, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het zeeschip of vliegtuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming. De ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten mag deze bevoegdheid uitoefenen als daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.
De Nederlandse overheid houdt, om vervoerders in staat te stellen de controle op reisdocumenten zo goed mogelijk te verrichten, vervoerders regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. De Nederlandse overheid geeft aanwijzingen aan de vervoerder die een effectievere en efficiëntere controle kunnen bewerkstelligen.
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt een proces-verbaal op als de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling aanvoert zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten.
Afschriftplicht
De vervoerder die op grond van artikel 2.2 Vb verplicht is een afschrift te maken van een geldig document voor grensoverschrijding moet de afbeeldingen desgevraagd binnen één uur na het verzoek geven aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, als een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken.
De ambtenaar belast met de grensbewaking hoeft niet over de exacte gegevens beschikken van de vlucht waarmee de vreemdeling is aangekomen. Een indicatie, verkregen uit de verklaringen van de vreemdeling of uit andere bronnen is hiertoe voldoende.
Passagiersinformatieplicht
De vervoerder die op vordering van de ambtenaar belast met de grensbewaking op grond van artikel 2.2a Vb passagiersgegevens verzendt, gebruikt hiervoor het International Air Transport Association (IATA)-berichtenformat, type B, met de structuur die is gebaseerd op de vanwege de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties vastgestelde indeling voor elektronische gegevensuitwisseling voor overheid, handel en vervoer, gepubliceerd onder de titel: Electronic Data Interchange For Administration, Commerce and Transport (EDIFACT) Passenger List Message (PAXLST). Het IATA-adres waar de gegevens naartoe verzonden moeten worden, is HDQKMXH.
De ambtenaar belast met de grensbewaking bepaalt op basis van ervaringsgegevens en risicoanalyses met betrekking tot illegale immigratie ten aanzien van welke plaatsen van vertrek en van welke vervoerders de passagiersgegevens op grond van artikel 2.2a Vb zullen worden gevorderd.
Terugvoerplicht
De vervoerder is verplicht om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking terug te brengen naar een plaats buiten het Schengengebied. Van toegangsweigering is onverminderd sprake indien de toegangsweigering in eerste instantie is uitgesteld of opgeschort omdat de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De vervoerder brengt de vreemdeling naar in ieder geval één van de volgende landen:
• het derde land van waaruit de vreemdeling werd aangevoerd;
• het derde land dat het geldige document voor grensoverschrijding heeft afgegeven waarmee de vreemdeling heeft gereisd;
• een derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.
Deze terugvoerplicht van de vervoerder geldt in alle volgende situaties:
• bij weigeringen van toegang van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) documenten voor grensoverschrijding;
• bij weigeringen van toegang op basis van één van de andere gronden van artikel 3 Vw en/of artikel 5 SGC;
• bij staande houding van vreemdelingen met het oog op uitzetting binnen zes maanden na binnenkomst. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van de staande houding.
De ambtenaar belast met de grensbewaking claimt vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd voor terugname bij de vervoerder.
Voor het vervoer van de vreemdeling door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt, om het terugvoeren van een vreemdeling naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, gebruik van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).
De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd moet zich tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging ophouden in de hem daartoe door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte, die kan worden afgesloten of op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit.
De vervoerder is verantwoordelijk voor de vreemdeling gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland, tot aan het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk door de vervoerder naar een plaats buiten Nederland is vervoerd.
Als de vervoerder de vreemdeling niet binnen redelijke termijn terug kan brengen, mag de Minister de met de verwijdering gepaard gaande kosten, waaronder de verblijfskosten, op de vervoerder verhalen (zie A1/9 Vc Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten).
De ambtenaar belast met de grensbewaking bekijkt opnieuw of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang als:
• de uitzetting van een vreemdeling aan wie ten tijde van de uitzetting de toegang was geweigerd, mislukt; en
• de vreemdeling terugkeert nadat de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of zeeschip het Nederlands grondgebied had verlaten.
De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de vreemdeling opnieuw de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voldoet.
De ambtenaar belast met de grensbewaking geeft de vervoerder een nieuwe aanwijzing om de vreemdeling zonder kostenvergoeding terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie model M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago) als de vreemdeling eerder op grond van artikel 65 Vw is verwijderd.
De vreemdeling die Nederland uit eigen beweging verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden moet bij terugkomst in Nederland voldoen aan de voorwaarden voor toegang. De ambtenaar belast met de grensbewaking weigert de toegang tot Nederland als de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet. De ambtenaar belast met de grensbewaking mag de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling terug naar Nederland is vervoerd niet de verplichting van artikel 65 Vw opleggen tot het vervoeren van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland.
De ambtenaar belast met de grensbewaking effectueert het vertrek van vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen op ten minste één van de volgende momenten:
• zodra het aanvoerende zeeschip vertrekt, of op een eerder tijdstip als het vertrek, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd;
• zodra plaatsing aan boord van een vliegtuig van de betreffende maatschappij mogelijk is met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zie Annex 9 van het Verdrag van Chicago.
Verstekelingen
De vervoerder mag de in bijlage 14c en 14d VV genoemde passagierslijsten gebruiken voor de opgave van aangetroffen verstekelingen.
Als een vreemdeling die als verstekeling is aangetroffen aan boord van een zeeschip niet voldoende gedocumenteerd is, moet de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt de identiteit en/of nationaliteit van de vreemdeling vaststellen en aan de vreemdeling een vervangend reisdocument geven. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van waar de vreemdeling vermoedelijk vandaan komt moet de nationaliteit en identiteit vaststellen en de vervangende reisdocumenten afgeven voor het moment waarop het zeeschip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag niet tot gevolg hebben dat een unieke verwijdermogelijkheid verloren gaat.
De gezagvoerder van een zeeschip mag zich niet zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de vreemdeling aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet, als de gezagvoerder zich op dit voorschrift beroept, de omstandigheden die de gezagsvoerder aanvoert beoordelen en afwegen tegen het belang van terugplaatsing van de vreemdeling aan boord.
Vreemdelingen met een vluchtrelaas
Als de vreemdeling op het moment van vertrek stelt dat zijn leven in het land van waar hij wil vertrekken in direct gevaar is, mag de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging zenden om daar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen. De vervoerder moet contact opnemen met de IND als de vervoerder overweegt een vreemdeling te vervoeren die stelt dat zijn leven in direct gevaar is.
Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd met instemming van het hoofd van de IND, geldt geen terugvoerplicht. De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt geen proces-verbaal op van vermoedelijke overtreding van de vervoerder van artikel 4 Vw.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid
De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt proces-verbaal op in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht door de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht (zie artikel 4, eerste, tweede en derde lid, Vw, artikel 5, eerste en tweede lid, Vw, artikel 65, derde lid, Vw en artikel 197a WvSr). De ambtenaar belast met de grensbewaking zendt alle processen-verbaal door aan het OM. Het OM biedt eerst een transactie aan de overtreder van de zorg- of afschriftplicht aan.
Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten
De IND verhaalt de met de verwijdering gepaard gaande kosten op de vervoerder nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden, en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.
Nadat een vreemdeling is terugvervoerd door een vervoerder, leveren alle overheidsinstanties de IND een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. De overheidsinstanties doen dit aan de hand van de tarievenlijst zoals opgenomen in bijlage 22 van het VV. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse overheidsinstanties. De IND stuurt de vervoerder een rekening die de kosten omvat die door de diverse overheidsinstanties zijn gemaakt.
De terugvoerplicht en de geldende procedure rondom het verhalen van kosten staan beschreven op www.terugvoerplicht.nl.
C
De paragrafen A3/1 tot en met A3/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komen te luiden:
In hoofdstuk 3 zijn beleidsregels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling. Deze regels zijn deels ook van toepassing op EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen, evenals de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde, Vb en de vreemdelingen als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben.
De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:
• artikel 61 tot en met artikel 66a Vw;
• artikel 6.1 tot en met artikel 6.5 Vv;
• artikel 3.1 Vb;
• artikel 6.1a tot en met 6.4 Vb.
De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt.
De IND moet een nieuw terugkeerbesluit verstrekken aan de vreemdeling aan wie de vertrektermijn wordt onthouden en een inreisverbod wordt opgelegd en die voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft eerder een terugkeerbesluit ontvangen;
• de vreemdeling heeft niet voldaan aan de terugkeerverplichting en vertrektermijn voortvloeiend uit het terugkeerbesluit;
• de vreemdeling dient een opvolgende aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning in;
• de aanvraag van de vreemdeling voor het verlenen van een verblijfsvergunning wordt door de IND afgewezen.
De IND of de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet aan een vreemdeling een nieuw terugkeerbesluit uitreiken als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting;
• de vreemdeling komt opnieuw Nederland binnen;
• de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling geeft daartoe aanleiding. Dit geldt in ieder geval in de volgende situaties:
– een aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt afgewezen;
– de vreemdeling wordt als illegaal aangetroffen;
– de verblijfsvergunning van de vreemdeling wordt ingetrokken;
– de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de vreemdeling wordt niet verlengd.
Aan een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie wordt geen inreisverbod verstrekt. Voordat een vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Unie een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt dat tevens een inreisverbod inhoudt, moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen via Bureau Sirene contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat. Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, moet de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de vreemdeling een inreisverbod opleggen. Als het verstrekken van het terugkeerbesluit strijd oplevert met internationale verplichtingen (het verbod op refoulement), verstrekt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geen terugkeerbesluit.
In afwijking van de richtlijn 2008/115 wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:
• de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;
• de vreemdeling heeft geen verblijf in Nederland;
• de vreemdeling is in het bezit zijn van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;
• de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.
In artikel 62, tweede lid, Vw staan de situaties beschreven waarin de IND de vertrektermijn kan bekorten of onthouden. Deze paragraaf bevat de beleidsregels omtrent de toepassing van deze bepaling.
De IND, KMar en politie nemen aan dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht in de zin van artikel 62, tweede lid, onder a, Vw als tenminste twee van de gronden als genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb van toepassing zijn.
De IND, KMar en politie moeten lichte gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4, Vb nader toelichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen.
De IND, KMar en politie hoeven zware gronden als bedoeld in artikel 5.1b, lid 3, Vb in beginsel niet nader toe te lichten om een risico op onttrekken aan toezicht aan te nemen. Dit is alleen anders als de vreemdeling gemotiveerd toelicht waarom uit de zware gronden in zijn specifieke geval geen risico op onttrekking voortvloeit.
Bij de uitleg van voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 5.1b, lid 4 onder d, Vb wordt aangesloten bij de bestaande invulling van dit begrip in artikel 3.74 Vb en paragraaf B1/4.3.3 Vc.
De IND verstaat onder kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder b, Vw de situatie waarin de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 30b Vw.
De IND bekort of onthoudt de vertrektermijn van de vreemdeling in beginsel niet op grond van artikel 62, tweede lid, onder a of b Vw wanneer sprake is van een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, tenzij:
• de vreemdeling de toegang is geweigerd, of als sprake is van een opgeschorte of uitgestelde toegangsweigering zoals beschreven in A1/7.3 Vc;
• de vreemdeling in bewaring is gesteld;
• de vreemdeling zich niet direct heeft gemeld voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• tegen de vreemdeling eerder een terugkeerbesluit is uitgevaardigd;
• als sprake is van openbare orde aspecten, bijvoorbeeld (een verdenking van) het plegen van een misdrijf
Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:
• de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;
• de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.
Als gevaar voor de openbare orde of de openbare veiligheid merkt de IND aan iedere verdenking of veroordeling ter zake van een misdrijf. Ook het aanvaarden van een transactie ter zake van een misdrijf wordt aangemerkt als een gevaar voor de openbare orde. De Korpschef moet een verdenking van een misdrijf gepleegd door een vreemdeling bevestigen.
Ook niet-strafrechtelijke redenen kunnen aanleiding vormen om een gevaar voor de openbare orde dan wel de openbare veiligheid aan te nemen en een vertrektermijn te onthouden. De niet-strafrechtelijke redenen zijn ontleend aan B1/4.4 Vc.
Als gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid wordt hier ook aangemerkt:
• gevaar voor de openbare rust;
• gevaar voor de goede zeden;
• gevaar voor de volksgezondheid;
• gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of
• ongewenste politieke activiteiten.
De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is. Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, lid 2 Vw, de termijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.
Een vreemdeling aan wie een vertrektermijn is verleend kan vragen om verlenging van deze termijn, zoals beschreven in artikel 6.3 VV. De vreemdeling krijgt door het indienen of het inwilligen van een verzoek om een verlenging van de vrijwillige vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland. De DT&V mag bij de inwilliging van het verzoek om verlenging van de vrijwillige vertrektermijn niet tot uitzetting overgaan totdat de verlengde vertrektermijn is verstreken. De vreemdeling heeft de plicht gedurende de verlengde vertrektermijn zelfstandig aan zijn vertrek te werken.
Een vreemdeling kan een verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn uitsluitend op een van de volgende manieren indienen:
• persoonlijk bij één van de loketten van de IND;
• schriftelijk tijdens vertrekgesprekken met de ambtenaar van de DT&V. De ambtenaar van de DT&V moet het verzoek voor verlenging van de vrijwillige vertrektermijn doorsturen naar de IND.
Om het besluit over de verlenging te nemen, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die aan het verzoek ten grondslag liggen. De IND biedt geen afzonderlijk herstel verzuim bieden en geeft onmiddellijk een beschikking.
Als een vreemdeling Nederland moet verlaten en niet over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd, ondersteunt de DT&V de vreemdeling bij het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding.
De DT&V mag de vreemdeling of derden verzoeken bewijsmiddelen die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onderbouwen, aan de DT&V te overhandigen.
Een vreemdeling die uitgezet wordt, moet over tenminste één van de volgende bewijsmiddelen beschikken waarmee de toegang tot het land van bestemming en een eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd:
• een (geldig) document voor grensoverschrijding;
• een re-entry permit.
Als blijkt dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of een re-entry permit dan moet de DT&V zo snel mogelijk tenminste een van de volgende bewijsmiddelen aanvragen bij de buitenlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst van de vreemdeling:
• een geldig document voor grensoverschrijding;
• ‘re-entry permit’.
De DT&V moet een aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding bij voorkeur samen met de vreemdeling opmaken. De DT&V moet de vreemdeling informeren over welke informatie de vreemdeling moet verstrekken voor het verkrijgen een geldig document voor grensoverschrijding. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het door de vreemdeling ingevulde formulier of de aan de DT&V verstrekte bewijsmiddelen geen asielgerelateerde informatie bevatten. De DT&V hoeft deze bewijsmiddelen niet te vertalen en te screenen op gegevens waaruit indirect kan worden afgeleid dat het om een vreemdeling gaat die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend voordat het aan een diplomatieke vertegenwoordiging wordt overgelegd.
De DT&V moet bewijsmiddelen wel screenen op gegevens waaruit indirect kan worden afgeleid dat het om een vreemdeling gaat die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend bij landen waarvan bekend is dat het aanvragen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot problemen kan leiden bij de terugkeer van de vreemdeling tot dat land. De DT&V mag aan de diplomatieke vertegenwoordiging uitsluitend aangeven dat:
• de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland moet verlaten;
• of dat de vreemdeling gehouden is om medewerking te verlenen aan de voorbereiding van zijn vertrek.
De DT&V moet beschikbare (kopieën van) bewijsmiddelen die de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling kunnen onderbouwen, voegen bij de aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding.
Als onmiddellijke uitzetting van de vreemdeling door middel van overdracht aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is, vraagt de DT&V geen geldig document voor grensoverschrijding en de eventueel benodigde visa, transitvisa en ‘re-entry permit’ bij de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging aan.
Als de uitzetting van een vreemdeling in overeenstemming met artikel 65, eerste lid, Vw, niet zonder geldig document voor grensoverschrijding en de eventueel benodigde visa, transitvisa en ‘re-entry permit’ kan worden geëffectueerd, moet de ambtenaar belast met grensbewaking contact opnemen met de DT&V. De DT&V dient voor de effectuering van de uitzetting van de vreemdeling, een aanvraag in bij de buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding.
De DT&V nodigt de vreemdeling uit voor een presentatie bij de diplomatieke vertegenwoordiging voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. De politie of KMar heeft de bevoegdheid de vreemdeling te vorderen om te verschijnen voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging (zie model 90A).
Voorafgaande aan de presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiging informeert de DT&V de vreemdeling dat de vreemdeling niet is gehouden om inlichtingen te verstrekken aan de diplomatieke vertegenwoordiging met betrekking tot de reden van zijn verblijf in Nederland. De DT&V moet de vreemdeling een kopie verstrekken van de aanvraag die is ingediend bij de diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding.
De DT&V mag de aanvraag voor een geldig document voor grensoverschrijding, een identiteitsonderzoek of de presentatie van de vreemdeling bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst niet starten indien de (herhaalde) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling is bij de IND.
De DT&V moet voor een vreemdeling die in een justitiële inrichting of een andere inrichting is opgenomen, tijdens het verblijf in die inrichting een geldig document voor grensoverschrijding aanvragen. De vreemdeling die in een inrichting is geplaatst, moet aansluitend aan het einde van het verblijf in de inrichting worden uitgezet (zie paragraaf A3/10 Vc).
De Korpschef of de Commandant der KMar moet de vreemdeling aanzeggen dat de vreemdeling Nederland moet verlaten, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
• de vreemdeling wordt niet in het bezit gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding door een diplomatieke vertegenwoordiging;
• de vreemdeling kan niet aan de buitenlandse grensautoriteiten worden overgedragen of uit Nederland worden uitgezet door middel van plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig;
• er is geen sprake van de situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Het vertrek van een vreemdeling uit Nederland mag plaatsvinden met behulp van een EU-staat. De EU-staat wordt afgegeven door de DT&V als op grond van één of meer aanwijzingen de nationaliteit of identiteit van de betrokken vreemdeling wordt aangenomen. Aan de EU-staat worden bewijsmiddelen gevoegd als ondersteuning van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. De bewijsmiddelen mogen geen asielgerelateerde informatie bevatten.
De EU-staat mag worden gebruikt:
• bij terugkeer van een vreemdeling naar het land van herkomst;
• bij de terugkeer van een vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst;
• als geldig ondersteunend document voor grensoverschrijding bij overdracht van een vreemdeling naar een Europees land.
Om gebruik te maken van een EU-staat in het kader van het vertrek van de vreemdeling uit Nederland moet aan alle volgende voorwaarden worden voldaan:
• het is niet mogelijk gebleken tijdig een geldig document voor grensoverschrijding te verkrijgen van de autoriteiten van het land van herkomst of een derde land, of er zijn met de autoriteiten van het betreffende land afspraken gemaakt over het gebruik van de EU-staat;
• er bestaan één of meerdere aanwijzingen op grond waarvan de nationaliteit en/ of identiteit van de vreemdeling aangenomen kan worden;
• er bestaat een redelijke kans dat de vreemdeling wordt toegelaten in het land waar de vreemdeling naar terug moet keren.
De politie of de KMar moeten bij elk vertrek van een vreemdeling uit Nederland nagaan of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen zoals genoemd onder paragraaf A2/8 Vc zijn nageleefd over:
• het doorhalen van in het geldig document voor grensoverschrijding gestelde aantekeningen;
• het inhouden van afzonderlijke inlegbladen;
• het inhouden van identiteitsdocumenten.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag aantekeningen over het vertrek van de vreemdeling in een identiteitdocument of een geldig document voor grensoverschrijding plaatsen als:
• de vreemdeling wordt uitgezet naar een derde land waar een ander land een overeenkomst mee heeft gesloten dat bemiddelt in de toelating tot het derde land;
• de vreemdeling rechtstreeks wordt uitgezet naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, omdat de vreemdeling onderdaan is van dat land of omdat hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of toelating tot het land;
• de vreemdeling geen een vreemdeling is die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;
• op de vreemdeling niet het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie hoofdstuk B8 Vc) van toepassing is.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag geen aantekening over de uitzetting in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling maken als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de uitzetting van de vreemdeling vindt door middel van overdracht aan de Belgische grensautoriteiten plaats;
• de vreemdeling wordt na de overdracht aan de Belgische grensautoriteiten uit het Beneluxgebied gezet.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten aanzien van een tijdelijk in bewaring genomen geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:
• het in bewaring genomen bewijsmiddel voor het vertrek van de vreemdeling uit Nederland per aangetekende brief versturen naar het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt waarlangs de vreemdeling Nederland zal verlaten;
• bij het versturen van het in bewaring genomen document naar het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt het tijdstip vermelden waarop de vreemdeling langs de doorlaatpost/ overgave-overnamepunt zal uitreizen.
Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt moet ten aanzien van een tijdelijk in bewaring genomen geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:
• het in bewaring genomen document aan de vreemdeling teruggeven nadat de vreemdeling het ontvangstbewijs voor terugontvangst van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling (model M101) heeft ondertekend;
• controleren of de vreemdeling Nederland verlaat;
• op het ingehouden ontvangstbewijs voor terugontvangst door de vreemdeling van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling een verklaring stellen waaruit blijkt dat het vertrek van de vreemdeling is gecontroleerd;
• het ontvangstbewijs voor terugontvangst door de vreemdeling van het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of een identiteitspapier van de vreemdeling terugsturen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het ontvangstbewijs heeft afgegeven.
Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt informeert onmiddellijk de betrokken politie, ZHP, KMar of DT&V of KMar in tenminste een van de volgende situaties:
• de vreemdeling zich niet op de afgesproken tijd en plaats bij het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt heeft gemeld;
• als de uitreis van de vreemdeling vertraging ondervindt;
• als de uitreis van de vreemdeling problemen ondervindt.
Het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt overlegt met de politie, ZHP, KMar of DT&V of KMar over te volgen handelwijze.
Om in aanmerking te komen voor het REAN-programma moet een vreemdeling alle volgende handelingen verrichten:
• een aanvraag voor vertrek indienen bij de IOM;
• een formulier ondertekenen waarin de vreemdeling verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van informatie tussen de IOM, de IND en de DT&V over gegevens die van belang zijn voor het vertrek van de vreemdeling.
De IOM moet ten aanzien van het REAN-programma alle volgende handelingen verrichten:
• bij de IND nagaan of de vreemdeling voldoet aan voorwaarden die gesteld zijn aan de bijdragen uit het REAN-programma;
• de IND toestemming vragen of de vreemdeling via de IOM mag vertrekken.
De IND verleent of onthoudt in overleg met de DT&V toestemming om de vreemdeling via de IOM te laten vertrekken. De IND informeert de DT&V over de beslissing met betrekking tot de toestemming.
Als maatregelen zijn gestart om het vertrek van de vreemdeling mogelijk te maken, is de DT&V bevoegd tenminste één van de volgende beslissingen te nemen:
• het vertrek van de vreemdeling mag doorgang vinden;
• de vreemdeling mag via de IOM vertrekken.
Als toestemming wordt verleend voor vertrek met de IOM moet de DT&V maatregelen die zijn gestart om het vertrek mogelijk te maken opschorten en krijgt de vreemdeling bericht dat hij via het REAN-programma mag vertrekken.
De vreemdeling moet zorg dragen voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding. Als de DT&V, politie, de ZHP, de KMar of de IND in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, wordt dit document gebruikt in het zelfstandige vertrek van de vreemdeling dat wordt gefaciliteerd door de IOM. De vreemdeling die in het bezit is van een W-document moet het W-document voorafgaand aan zijn vertrek uit Nederland bij de politie inleveren.
De vreemdeling moet in aanwezigheid van de IOM een vertrekverklaring tekenen waarin de vreemdeling verklaart instemming te verlenen voor het intrekken van openstaande procedures voor het verkrijgen van een verblijfstitel of het intrekken van de verblijfsvergunning.
De IOM verstrekt de vreemdeling zijn vliegticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning op de luchthaven van vertrek. De IOM moet de uitreisformaliteiten op de luchthaven afhandelen.
De vreemdeling die een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd moet door de KMar worden overgedragen aan de IOM. Voor de overdracht van de vreemdeling aan de IOM heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel op. Van een vreemdeling van wie de vrijheidsbeperkende of de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven in verband met het vertrek met de IOM, moet de KMar schriftelijk bericht van de IOM ontvangen dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten.
De IOM moet de IND en de DT&V door middel van een vertrekverklaring berichten dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van de IOM.
Uitzetting van een vreemdeling vindt plaats op tenminste een van de volgende wijzen:
• door overdracht van de vreemdeling aan de buitenlandse grensautoriteiten;
• door plaatsing van de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling naar Nederland heeft vervoerd;
• de vreemdeling wordt rechtstreeks of met een tussenstop uitgezet naar een land waarvan op basis van feiten en omstandigheden wordt aangenomen dat de vreemdeling daar de toegang wordt verleend.
Uitgeprocedeerde Amv’s die aan alle volgende voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor opvangvoorzieningen in Nederland zolang de Amv minderjarig is en totdat het vertrek van de Amv uit Nederland geëffectueerd wordt:
• er is geen twijfel over de opgegeven leeftijd;
• de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is op grond van het beleid inzake Amv’s geweigerd (zie hoofdstukken B1 en B14/2 Vc).
Als het niet waarschijnlijk is dat de Amv zich zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst of een ander land waar de Amv heen kan gaan (zie paragraaf B8/6 Vc), moet voor de terugkeer van de Amv de toegang tot opvang geregeld zijn. Als in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar de Amv heen kan gaan, zorg dragen voor de opvang van Amv’s, dan rust geen taak op de Nederlandse overheid in de opvang van de Amv. De voogd van de Amv moet op de hoogte worden gesteld door de DT&V van het besluit dat de Amv wordt uitgezet en de wijze waarop de uitzetting plaatsvindt.
Voor het vertrek van het hoofd van een gezin uit Nederland geldt dat de tot het gezin behorende vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin vertrekken. Als gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, mag gescheiden vertrek plaatsvinden nadat de situatie van het gezin is beoordeeld en getoetst door de DT&V.
In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:
• als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;
• als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;
• als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
• de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;
• de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;
• de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;
• aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.
In de hier genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat.
Met name als de vreemdeling kort vóór de geplande uitzetting of overdracht aangeeft een verblijfsaanvraag te willen indienen, dan kan de IND op grond van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, eerste en tweede lid, Vb besluiten dat uitzetting of overdracht toch doorgang kan vinden.
De procedure in geval van een last minuteaanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd staat beschreven in paragraaf C1/2.7 Vc.
De DT&V is verantwoordelijk voor de effectuering van de uitzetting van vreemdelingen, met uitzondering van uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen:
• vreemdelingen die door de KMar in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) zijn aangetroffen. De Commandant der KMar is verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de overdracht aan Duitsland of België via de landsgrenzen;
• vreemdelingen die in het kader van het vreemdelingentoezicht worden aangetroffen en die op basis van bilaterale overeenkomsten met Duitsland, België en Luxemburg zonder uitgebreide formaliteiten kunnen worden overgedragen aan de autoriteiten van deze landen via de landgrenzen met België of Duitsland. Deze vreemdelingen worden door de politie aan de KMar overgedragen. De KMar zorgt voor de overdracht aan België of Duitsland;
• vreemdelingen die na toegangsweigering door de ambtenaar belast met de grensbewaking, door de KMar of ZHP onmiddellijk of zodra dit logistiek mogelijk is, uitgezet kunnen worden naar het land van herkomst.
Uitzettingen vinden plaats via één van de justitiële inrichtingen. Hiervan uitgezonderd zijn in ieder geval de volgende vreemdelingen:
• vreemdelingen die zijn aangetroffen in het grensgebied in het kader van het MTV of in het kader van het vreemdelingentoezicht;
• vreemdelingen die worden uitgezet per vliegtuig en rechtstreeks naar de grensdoorlaatpost worden gebracht waarlangs de vreemdeling zal worden uitgezet. Het rechtstreeks via de grensdoorlaatpost laten vertrekken van vreemdelingen mag uitsluitend in de volgende gevallen:
• na overleg met de DT&V;
• in uitzonderlijke gevallen bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde.
De DT&V is bij uitzetting per vliegtuig verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht voor de vreemdeling. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de DT&V of de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling beschikt over een geldig vliegticket;
• de vreemdeling beschikt over zijn geld en andere eigendommen;
• de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of een schriftelijke toezegging van de diplomatieke vertegenwoordiging voor een geldig document voor grensoverschrijding;
• de vreemdeling beschikt over persoonlijke bagage (maximaal 20 kg.);
• de vreemdeling beschikt als dit nodig is over een verklaring van medische vliegreisgeschiktheid (de ‘fit-to-fly-verklaring’).
Voor de uitzetting plaatsvindt, wijst de ambtenaar belast met de feitelijke uitzetting de vreemdeling erop dat bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gevraagd, achtergelaten mogen worden.
De DT&V meldt de KMar of ZHP door middel van de voorziening TISOV voorafgaand aan de uitzetting alle feiten en bijzonderheden die van belang kunnen zijn voor de veiligheid tijdens de uitzetting of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht. De DT&V kan de KMar op basis van gedragsaspecten verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.
De DT&V maakt voor de overdracht van de vreemdeling aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting model M24-A op. Bij de overdracht van de vreemdeling ondertekent de KMar het exemplaar van het model M24-A en geeft het getekende exemplaar terug aan de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen aan de KMar. Afhankelijk van de wijze van vertrek, maakt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen na een uitzetting model M100 en daar waar dat aangewezen is, model M93 op.
Bij het toepassen van hulpmiddelen bij een uitzetting moet de ambtenaar belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen afwegen of er een andere oplossing mogelijk is en of het gebruikte middel gepast is. De ambtenaar belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen maakt deze inschatting vlak voor de uitzetting of op het moment van de uitzetting. De ambtenaar belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen moet de gezagvoerder van het luchtvaartuig vooraf informeren als hulpmiddelen worden gebruikt bij het aan boord brengen van de vreemdeling. Na het sluiten van de vliegtuigdeuren mag de ambtenaar belast met grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen uitsluitend in overleg met en na toestemming van de gezagvoerder van het luchtvaartuig overgaan tot het gebruik van hulpmiddelen.
Zie ook artikel 23a en 23b van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.
Een ambtshalve genomen overdrachtsbesluit wordt aan de vreemdeling kenbaar gemaakt als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• een claim wordt gehonoreerd van een vreemdeling die geen aanvraag heeft ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en
• de vreemdeling een asielverzoek in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft ingediend in een andere lidstaat.
Dit gebeurt door verzending aan de gemachtigde van de vreemdeling en/of door uitreiking of toezending aan de vreemdeling.
De Commandant der KMar beoordeelt of de vreemdeling wordt overgedragen in de vorm van een gecontroleerd vertrek of onder geleide. Bij de beoordeling beziet de Commandant der KMar of uit de geaccordeerde claim blijkt dat een begeleide overdracht gewenst is. De DT&V adviseert de Commandant der KMar bij de beoordeling voor een gecontroleerd vertrek of onder geleide.
De DT&V maakt de datum van overdracht aan de vreemdeling bekend. De DT&V verstrekt de vreemdeling die zelfstandig reist naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, het geldige document voor grensoverschrijding. De DT&V vermeldt op het geldig document voor grensoverschrijding aan welke lidstaat de vreemdeling wordt overgedragen. Als de vreemdeling onder geleide reist, houdt zijn begeleider het geldig document voor grensoverschrijding onder zich. Bij gecontroleerd vertrek per vliegtuig wordt het geldig document voor grensoverschrijding afgegeven aan de gezagvoerder die het geldig document voor grensoverschrijding bij aankomst aan de grensbewakingautoriteiten overhandigt.
De ambtenaar van de dienst die het geld en andere persoonlijke eigendommen van de vreemdeling in beheer heeft, verstrekt dit bij het vertrek uit Nederland aan de vreemdeling.
DT&V verstrekt de volgende informatie aan de IND:
• de vlucht- en/of reisgegevens;
• een kopie van het laissez-passer, dat onmiddellijk wordt verzonden aan de IND;
• een kopie van de beschikbare reis- of identiteitspapieren, voor zover deze nog niet zijn verstrekt aan de IND bij het leggen van de claim;
• Overige bijzonderheden die bekend zijn bij de DT&V, die van belang kunnen zijn voor de verantwoordelijke lidstaat.
De IND verzendt alle relevante informatie naar de verantwoordelijke lidstaat conform de bepalingen en binnen de termijnen van artikel 31 en, indien van toepassing, artikel 32, Verordening (EU) nr. 604/2013.
In alle volgende situaties moet de politie het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V melden:
• als de vreemdeling de aanzegging heeft gehad Nederland te verlaten. Deze handelingen worden uitsluitend verricht bij vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;
• als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten tijdens de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of vóór het ingaan van de vertrektermijn;
• als de vreemdeling zelfstandig de woonruimte heeft verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd.
De politie meldt het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:
• toezenden van een bericht van vertrek, het model M100;
• aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.
De KMar maakt in alle volgende situaties melding van het vertrek van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V:
• als de vreemdeling is uitgezet;
• als de vreemdeling vanuit strafrechttraject is uitgezet, conform het VRIS-protocol;
• als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken nadat de vreemdeling zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding;
• als de vreemdeling onder toezicht is vertrokken na een MTV-controle;
• als de vreemdeling is overgedragen na een MTV-controle;
• als de inbewaringstelling is opgeheven en de vreemdeling de aanzegging heeft gehad Nederland te verlaten. De vreemdeling hoeft niet de Europese Unie te verlaten;
• als de vreemdeling de aanzegging heeft gehad Nederland te verlaten. De aanzegging Nederland te verlaten geldt uitsluitend voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, maar niet de Europese Unie hoeven te verlaten. Aan vreemdelingen die de Europese Unie moeten verlaten reikt de politie een terugkeerbesluit uit;
• als bij controle op uitreis blijkt dat een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf zelfstandig uit Nederland vertrekt. Als deze vreemdeling nog niet eerder een terugkeerbesluit met een inreisverbod heeft ontvangen, moet de KMar dit aan de vreemdeling uitreiken.
De KMar meldt het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland aan de IND en de DT&V door alle volgende handelingen te verrichten:
• toezenden van een bericht, het model M100;
• aangeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken.
Als de vreemdeling in Nederland opvang heeft genoten, melden de KMar en de politie ook de opvangverlenende instantie het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
Het COA moet de beëindiging van de onderdakvoorziening of de opvangvoorziening van een vreemdeling aan de IND en de DT&V melden door toezending van het model M100a.
Als de politie constateert dat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft waardoor uitzetting niet mogelijk is, moet de politie model M100 invullen en zenden aan de IND en de DT&V. De politie vergezelt het model M100 van een voorstel tot signalering aan de IND. De IND moet nagaan of de vreemdeling ondertussen rechtmatig verblijf heeft gekregen.
D
Hoofdstuk A5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen waarvan de vrijheid beperkt wordt of waarvan de vrijheid ontnomen wordt.
Toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel dient beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke en dient achterwege te blijven indien een ander middel effectief kan worden toegepast. Steeds moet worden nagegaan of met een lichter middel volstaan kan worden. Anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet, zal een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces. De uitvoering van deze maatregelen is met alle volgende waarborgen omkleed:
• Vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming zijn alleen geoorloofd op basis van een wettelijke bepaling;
• De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moeten voortdurend in acht worden genomen;
• Tegen een besluit tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel kan de vreemdeling beroep instellen bij de rechtbank.
De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:
• artikel 6, 6a, 59, 59a en 59b Vw;
• artikel 5.1 tot en met artikel 5.7 Vb;
• artikel 5.1 tot en met artikel 5.4 Vv.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel (bewaring) op grond van artikel 6 Vw, artikel 6a Vw, artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw oplegt, moet de IND door middel van model M19 of door middel van M109, M109-A of M109-B op de eerste dag van het opleggen van bewaring op de hoogte brengen. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet de IND door middel van model M113 op de hoogte brengen als de bewaring is opgeheven.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet in verband met de kennisgeving van de IND aan de rechtbank of een beroep van de vreemdeling tegen de bewaring bij de rechtbank, alle volgende modellen aan de IND verzenden:
• model M119;
• model M113;
• model M120.
De bevoegde ambtenaar moet de vreemdeling erop wijzen dat hij contact mag (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, en dat geen mededeling over zijn vrijheidsontneming gedaan zal worden, als hij geen contact met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging verlangt.
Bij de uitzetting van een vreemdeling wordt gebruik gemaakt van de voorziening TISOV. De voorziening TISOV wordt ingevuld door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen in de voorziening TISOV. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een justitiële inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de ambtenaren van de DT&V en DJI die in die inrichting werkzaam zijn.
De voorziening TISOV wordt bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 6a, artikel 59, artikel 59a of artikel 59b Vw van het moment van aanvang van de vrijheidsontnemende maatregel tot aan het moment van uitzetting of invrijheidstelling van de vreemdeling. Bij elke wijziging en aanvulling moet de voorziening TISOV worden bijgewerkt.
Voor het lichten van vreemdelingen op grond van artikel 5.5 Vb, moeten alle volgende voorwaarden in acht worden genomen door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV:
• de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet twee werkdagen voor de datum van lichten een verzoek indienen bij de directeur van de justitiële inrichting waar de vreemdeling verblijft;
• het lichten van de vreemdeling geschiedt zoveel mogelijk tijdens de normale werktijden van de inrichting, en duurt maximaal 48 uur;
• de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling tijdens het lichten berust bij de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV die het verzoek heeft ingediend. Deze draagt ook zorg voor de veiligheid en het toezicht gedurende het lichten.
De op grond van artikel 6, artikel 6a, artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw opgelegde maatregel blijft op het moment dat de vreemdeling gelicht is van kracht.
Algemeen
Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 Vw, artikel 59a Vw of artikel 59b Vw is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen. Zulks brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Ten aanzien van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen wordt dan ook zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden (zie paragraaf A5/5 Vc). Onder het begrip ‘gezin’ wordt hier verstaan ten minste één ouder of een wettelijk verzorger die in de voogdij voorziet, die samen met één of meer minderjarige kinderen feitelijk een gezin vormt.
Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat de alleenstaande minderjarige of het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van 5.1a, 5.1b en 5.1c Vb, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en, bij een gezin met minderjarigen, de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen.
Alleenstaande minderjarigen
Nog meer dan bij volwassenen, wordt bewaring bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen alleen in uiterste gevallen toegepast en voor een zo kort mogelijke duur. Bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen is bewaring alleen gerechtvaardigd als zwaarwegende belangen aanwezig zijn. Van zwaarwegende belangen is uitsluitend sprake in de volgende situaties:
• De alleenstaande minderjarige vreemdeling is verdacht van- of veroordeeld voor een misdrijf, of;
• Het vertrek van de alleenstaande minderjarige vreemdeling kan uiterlijk binnen veertien dagen gerealiseerd worden, of;
• De alleenstaande minderjarige vreemdeling is eerder met onbekende bestemming vertrokken uit de opvang of heeft zich niet gehouden aan een opgelegde meldplicht of vrijheidsbeperkende maatregel, of;
Zie voor het beleid omtrent het opschorten of uitstellen van de toegangsweigering van een volwassen vreemdeling die tezamen met een minderjarig kind inreist en te kennen geeft een aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen paragraaf A1/7.3 Vc.
Bewaring op grond van artikel 59 en 59a Vw van gezinnen met minderjarigen
Bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van artikel 59, eerste lid Vw artikel 59a Vw kan slechts dan worden opgelegd indien sprake is van de volgende omstandigheden:
Bij alle familieleden moeten zijn voldaan aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in artikel 5.1a en 5.1b Vb. In aanvulling daarop moet uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor die vertrekprocedure is vermeden of belemmerd dan wel een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Wanneer één of meerdere leden van het gezin signalen afgeven dat zij niet mee zullen werken aan vertrek, zal dit gevolgen hebben voor het aannemen van een risico dat andere gezinsleden zich ook aan het toezicht zullen onttrekken.
Termijn
Bewaring wordt alleen proportioneel geacht indien verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd. In de regel wordt aangenomen dat hiervan sprake is op het moment dat reisdocumenten beschikbaar zijn of op korte termijn beschikbaar zullen zijn. Bewaring op grond van artikel 59 of artikel 59a Vw kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting of overdracht niet kan plaats vinden door tenminste één van de volgende omstandigheden:
• fysiek verzet van (één van) de gezinsleden;
• het feit dat (één van) de gezinsleden na de bewaring één of meerdere procedures is gaan voeren terwijl er geen gegronde reden was om die procedures niet reeds in een eerder stadium te starten.
Indien sprake is van een gestarte procedure zoals in de hierboven bedoelde zin, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Indien er sprake is van een (gestarte) procedure naar aanleiding van een door de vreemdeling ingediende aanvraag voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd moet een maatregel als bedoeld in artikel 59b Vw worden opgelegd (zie paragraaf A5/6.3 Vc). De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring als bedoeld in artikel 59b Vw op indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en de behandeling van het beroep in Nederland afgewacht mag worden. Indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen, en de behandeling van het beroep niet in Nederland afgewacht mag worden, wordt de maatregel van bewaring voortgezet op grond van artikel 59 Vw. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Plaatsing na inbewaringstelling van alleenstaande minderjarigen en gezinnen met minderjarigen.
Ten aanzien van de plaatsing na inbewaringstelling van zowel alleenstaande minderjarigen als gezinnen met minderjarigen geldt dat zij uiterlijk binnen vijf dagen in de Gesloten Gezinsvoorziening geplaatst moeten worden. Indien bij een voorgenomen inbewaringstelling de verblijfplaats van de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige vreemdeling bekend is, dient de tenuitvoerlegging in de Gesloten Gezinsvoorziening in beginsel aansluitend aan de staandehouding plaats te vinden.
Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat een gezin met één of meer minderjarigen binnen twee weken wordt uitgezet, mag aan een gezin met één of meer minderjarigen dat de toegang is geweigerd vrijheidsontneming op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw, worden opgelegd.
Als de ambtenaar belast met grensbewaking de inschatting maakt dat het vertrek niet binnen twee weken wordt gerealiseerd wordt in beginsel volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid, Vw, al dan niet gelezen in samenhang met artikel 6a Vw.
De ambtenaar belast met grensbewaking legt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw op bij beschikking model M19. De ambtenaar belast met grensbewaking moet een afschrift van de beschikking model M19 uitreiken aan de vreemdeling. De inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank moet in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats moet een nieuwe beschikking model M19 worden gemaakt waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem worden meegedeeld.
Zodra sprake is van concrete aanknopingspunten voor een overdracht op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 en er een significant risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is, wordt de vrijheidsontnemende maatregel met toepassing van artikel 6a Vw voortgezet. De vreemdeling wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht. Indien er geen sprake is van een significant risico op onttrekken aan toezicht, wordt de maatregel opgeheven.
De ambtenaar belast met grensbewaking hoeft geen nieuwe beschikking model M19 te maken als tijdelijke overplaatsing van de vreemdeling nodig is om redenen die voortvloeien uit toepassing van de Vw. Ook het vervoer naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder beschikking model M19.
Als er redenen zijn om de vrijheidsontnemende maatregel met maximaal twaalf maanden te verlengen, moet de vreemdeling voor het verstrijken van de maximale bewaringsduur van zes maanden schriftelijk op de hoogte worden gesteld van dit besluit. De DT&V maakt het verlengingsbesluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit.
Voor het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw of artikel 6a Vw, moet de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik maken van model M113. Van model M113 moet altijd:
• het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;
• een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V.
Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw of artikel 6a Vw geldt geen regime.
Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw
Op grond van artikel 6, derde lid, Vw kan aan een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd, indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volgens artikel 3, derde lid, Vw wordt behandeld in de grensprocedure. De toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, Vw tijdens de grensprocedure is uitgewerkt in paragraaf C1/2.5 Vc.
Vrijheidsontneming op grond van artikel 6a Vw in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013
Op grond van artikel 6a Vw 2000 mag de maatregel op grond van artikel 6 Vw alleen voortgezet worden met het oog op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in het kader van de Verordening (EU) nr. 604/2013 wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’.
Wanneer er sprake is van een ‘significant risico op onttrekken aan het toezicht’ wordt vermeld in artikel 5.1a, vierde lid, Vb. Daarnaast dient de maatregel proportioneel en noodzakelijk te zijn met het oog op de overdracht.
Bij Dublinclaimanten is de maatregel, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.
Uit paragraaf A1/7.3 Vc volgt dat gezinnen met minderjarigen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen geen vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw krijgen opgelegd. Dit geldt ook voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen. De ambtenaar belast met de grensbewaking legt uitsluitend een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw op indien er getwijfeld wordt aan de minderjarigheid van de vreemdeling en de minderjarigheid nog niet is vastgesteld door de IND. In paragraaf A1/7.3 Vc staat beschreven in welke overige gevallen de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of artikel 6a Vw mogelijk is.
Duur van de vrijheidsontnemende maatregel bij gezinnen met minderjarige kinderen
Indien geen sprake is van één van de in paragraaf A1/7.3 Vc bedoelde redenen om de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel te beëindigen of te wijzigen, kan de maatregel voortduren tot maximaal twee weken, na het moment dat het gezin verwijderbaar is geworden. Als er een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door de vreemdeling waarvan de behandeling in Nederland mag worden afgewacht, betekent dit dat de vrijheidsontnemende maatregel mag voortduren tot uiterlijk twee weken na dagtekening van de uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
In afwijking van het voorgaande gelden de volgende voorwaarden bij de weigering en aansluitende detentie van gezinnen met minderjarigen die geen asiel aanvragen. Gezinnen met minderjarigen die landen op luchthaven Schiphol en geen asiel aanvragen worden in de lounge geplaatst in afwachting van de effectuering van de claim op de luchtvaartmaatschappij. Indien het op de luchthaven Schiphol niet mogelijk blijkt het gezin onmiddellijk aansluitend aan de weigering terug te vervoeren en het naar verwachting langer dan 24 uur zal duren voordat terugvervoer mogelijk is zal het gezin geplaatst worden op de Gesloten Gezinsvoorziening met oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid Vw. Aan gezinnen die landen op luchthaven Eindhoven en geen asiel aanvragen wordt een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw, nu op deze luchthaven geen lounge of vergelijkbare voorziening aanwezig is, met plaatsing in de Gesloten Gezinsvoorziening in afwachting van de effectuering van de claim op de luchtvaartmaatschappij.
Als een vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvangvoorziening zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet verblijven. De Korpschef doet de aanwijzing zowel mondeling als schriftelijk. Voor de aanwijzing wordt het model M117-A gebruikt.
Vreemdelingen moeten zich beschikbaar houden op grond van artikel 55 Vw in een AC of opvanglocatie. Voor vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend kan dat de woon- of verblijfplaats zijn.
Als een vreemdeling ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken, moet de Korpschef dit melden aan de IND, DT&V en het COA door middel van model M100 met een kopie van het model M117-A. Het ‘met onbekende bestemming vertrokken zijn’ moet vastgesteld zijn door de Korpschef.
De DT&V, de Korpschef of de commandant van de KMar legt de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54, tweede lid, Vw – op, op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid. De vreemdeling moet werken aan zijn vertrek uit Nederland waarbij de DT&V de regie heeft over het vertrektraject.
De vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 Vw in een vrijheidsbeperkende locatie wordt in beginsel twaalf weken opgelegd met model M102. Als de vrijheidsbeperkende maatregel langer dan twaalf weken moet worden voortgezet, mag de minister besluiten de vrijheidsbeperkende maatregel te laten voortduren of op een andere plaats op te leggen. Als de vrijheidsbeperkende maatregel op een andere plaats wordt opgelegd, wordt model M102 opnieuw opgemaakt.
Ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in een gezinslocatie.
Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• er is sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan;
• het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd;
• het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven;
• het gezin is in de illegaliteit aangetroffen.
Om de vreemdeling in staat te stellen aan de maatregel op grond van artikel 56 Vw te voldoen, biedt het COA de vreemdeling vervoer naar de VBL aan. Als de vreemdeling weigert om gebruik te maken van het aangeboden vervoer wordt daarmee geconcludeerd dat de vreemdeling geen gebruik wenst te maken van het aangeboden onderdak. De Korpschef houdt de vreemdeling vanwege het niet naleven van de aan hem opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 50 Vw staande en brengt hem naar een plaats bestemd voor verhoor. Vervolgens wordt beoordeeld of een vrijheidsontnemende maatregel kan worden opgelegd. Als vrijheidsontneming niet mogelijk is, krijgt de vreemdeling van de Korpschef een aanzegging Nederland te verlaten.
Een vreemdeling wordt uitsluitend in bewaring gesteld op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw, tenzij minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Inbewaringstelling vindt slechts plaats als er geen lichter middel voorhanden is, dat even effectief is. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV maakt een belangenafweging over de toepassing van de maatregel van bewaring.
De bewaring wordt met onmiddellijke ingang opgeheven wanneer het doel voor de inbewaringstelling niet langer bestaat (zie artikel 59c, tweede lid, Vw).
Een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft kan, met het oog op uitzetting, in bewaring worden gesteld (zie artikel 59, eerste lid, onderdeel a, Vw). Artikel 59, eerste lid, onder b Vw wordt alleen toegepast bij een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft in verband met een procedure aangaande:
• een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd;
• een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd; of
• een aanvraag tot verlenging of wijziging hiervan.
Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59 Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model 109. In Model M109 dient in ieder geval omschreven te worden dat:
• er ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb aanwezig zijn,
• er geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, en
• er voldoende zicht op uitzetting bestaat.
Dublinclaimanten kunnen in bewaring worden gesteld op grond van artikel 59a Vw. Bij Dublinclaimanten is de bewaring, anders dan bij andere vreemdelingen, niet gericht op terugkeer naar het land van herkomst of een ander veilig land waar de toelating gewaarborgd is, maar op overdracht aan een andere lidstaat. In de Verordening (EU) nr. 604/2013 is een midden gezocht tussen enerzijds het belang van terughoudendheid ten aanzien van vrijheidsontneming en anderzijds het belang van een effectieve overdracht.
Voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model M109-A. In Model M109-A dient in ieder geval omschreven te worden dat:
• er ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb aanwezig zijn, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid;
• er geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast; en
• er voldoende zicht op de overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat bestaat.
Bewaring op grond van artikel 59b Vw is mogelijk voor de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient of wenst in te dienen. Voor bewaring op grond van artikel 59b Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model 109-B. Model M109-B bevat in ieder geval:
• een kenbare belangenafweging, en
• één of meerdere gronden, als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, Vw.
Belangenafweging
De bewaring van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, of wenst in te dienen, dient zo beperkt mogelijk te geschieden. Bewaring op grond van artikel 59b Vw mag uitsluitend plaatsvinden en voortduren op grond van een daartoe strekkende belangenafweging. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV neemt over de belangenafweging contact op met de IND. Als overleg met de IND niet mogelijk is, wordt dit vermeld. In model M109-B wordt gemotiveerd aangegeven waarom de vreemdeling in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b Vw, ondanks de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Gronden voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw
Vreemdelingen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw in bewaring worden gesteld, indien:
a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van richtlijn 2008/115;
2. al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van richtlijn 2013/33.
Het is mogelijk dat een vreemdeling vanwege meerdere gronden in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw.
Ad a
Het gaat hierbij om situaties waarin er sprake is van onduidelijkheid over de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. Dat de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling onbekend is, is op zichzelf onvoldoende om een inbewaringstelling te rechtvaardigen. Bewaring op deze grond is slechts mogelijk indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen.
Ad b
Hierbij gaat het vooral om situaties waarin een vreemdeling in bewaring is gesteld met het oog op terugkeer, en in bewaring een (nieuwe) aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient. Het is in die gevallen onwenselijk dat de inbewaringstelling in alle gevallen moet worden beëindigd. De vreemdeling onttrekt zich dan vervolgens mogelijk opnieuw aan toezicht en zet wellicht het verblijf in Nederland voort. Bewaring op deze grond is slechts mogelijk als ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen.
Ad c
Bij bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw moeten vooral de volgende omstandigheden worden betrokken:
• of de vreemdeling eerder een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in relatie tot zijn verklaringen hierover;
• de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen of zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt;
• of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem voor een inreisverbod gesignaleerd staat;
• de gestelde nationaliteit in relatie tot de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw,
• de onderbouwing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Wanneer er zich meer van de hierboven genoemde omstandigheden voordoen, wordt sneller aangenomen dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze opsomming is niet limitatief.
Ad d
Het is mogelijk om een vreemdeling in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw, indien deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Voor bewaring op deze grond is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een risico op onderduiken. Bij het bepalen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde kunnen de volgende omstandigheden worden betrokken:
• de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan mogelijk worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
• er is sprake van een individuele aanwijzing als bedoeld in artikel 48, tweede lid, Vw, waaruit blijkt dat de vreemdeling dat er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde;
• er is sprake van een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of
• de verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
Opheffing van bewaring op grond van artikel 59b Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
Indien in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep niet in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59bVw opgeheven. De vreemdeling wordt vervolgens op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV. Indien de inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw wordt opgeheven, en de vreemdeling wordt aansluitend opnieuw in bewaring gesteld op grond van artikel 59 Vw, is het niet noodzakelijk dat de vreemdeling gehoord wordt (zie paragraaf A5/6.4 Vc).
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw niet opgeheven. De bewaring wordt in dat geval op grond van artikel 59b, derde lid, Vw verlengd met ten hoogste drie maanden. De bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen wordt echter niet verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw (zie paragraaf A5/2.4 Vc). Indien de bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd wordt, motiveert de IND dit in de afwijzende beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vraagt de IND de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep niet in Nederland mag afwachten, kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw. Het is dan mogelijk om de vreemdeling voor ten hoogste drie maanden opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, derde lid, Vw. De IND vraagt de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.
Voor zover niet langer sprake is van een situatie dat de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland mag afwachten, wordt de (verlengde) bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven, en wordt de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• er na afloop van de beroepstermijn geen beroep is ingesteld; of
• het beroep door de rechtbank ongegrond wordt verklaard.
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw
De bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw duurt niet langer dan zes maanden. Deze bewaring kan op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw verlengd worden met ten hoogste negen maanden. De verlenging van de bewaring vindt, na afweging van alle omstandigheden van het geval, plaats door de IND. Hierbij gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen waarin er sprake is van complexe feiten en juridische omstandigheden die betrekking hebben op het asielverzoek. Daarnaast dient er een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid aanwezig te zijn dat in de weg staat aan het verder behandelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terwijl de vreemdeling in vrijheid is gesteld. Een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid kan niet gelegen zijn in de enkele verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring wordt gesteld, gehoord wordt. Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV.
De vreemdeling wordt niet gehoord voordat hij in bewaring wordt gesteld, indien:
• de bewaring van de vreemdeling die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw wordt voorgezet op grond van artikel 59, eerste lid, onder b, Vw, of andersom;
• de vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan het besluit om hem opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59 Vw, reeds in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a of 59b Vw;
• de vreemdeling onmiddellijk voorafgaand aan het besluit om hem opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b Vw, reeds in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 of 59a Vw; of
• het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht. Uit de vreemdelingenadministratie moet blijken waarom het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet op verzoek van de gemachtigde van de vreemdeling een kopie van de beschikking tot bewaring (model M109, M109-A of M109-B) en van het proces-verbaal van gehoor (model M110) geven.
Wanneer aan de in bewaring te stellen vreemdeling ook een terugkeerbesluit, eventueel in combinatie met een inreisverbod (zie paragraaf A4/2 Vc), wordt uitgereikt, vindt uitreiking daarvan plaats voorafgaand aan of gelijktijdig met de maatregel van bewaring. Voor het opleggen van de maatregel van bewaring moet gebruik worden gemaakt van model M109, M109-A of M109-B.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet afschriften maken van de beschikking waarbij de bewaring, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod opgelegd is. De afschriften zijn uitsluitend bedoeld voor de volgende belanghebbenden:
• de vreemdeling;
• de Korpschef of de KMar die de originele exemplaren in het archief moeten bewaren;
• afschriften van de maatregel, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod moeten aan de gemachtigde worden verstrekt;
• bij plaatsing van een vreemdeling in een justitiële inrichting moet een afschrift van een maatregel van bewaring worden verstrekt aan de directeur van de justitiële inrichting;
• de IND als de beroepsprocedure op grond van artikel 94 en artikel 96 Vw wordt gevolgd.
Als de bewaring wordt opgeheven door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV, is het mogelijk om de vreemdeling onmiddellijk aansluitend aan de opheffing opnieuw in bewaring te stellen. Voor het opnieuw opleggen van een maatregel van bewaring moet sprake zijn van gewijzigde omstandigheden, op grond waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Van gewijzigde omstandigheden is onder andere sprake als de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn of op korte termijn voorhanden zullen zijn, terwijl die er ten tijde van de eerste inbewaringstelling niet waren.
Bij hernieuwde inbewaringstelling op een andere bewaringsgrond moet de vreemdeling in beginsel ook opnieuw gehoord worden (zie paragraaf A5/6.4 Vc). Daarnaast geldt ook voor de nieuwe maatregel van bewaring dat de rechtbank hiervan uiterlijk op de achtentwintigste dag in kennis gesteld moet worden. Kennisgeving blijft achterwege indien de nieuwe maatregel binnen achtentwintig dagen is opgeheven of de vreemdeling eerder zelf beroep tegen de nieuwe bewaringsmaatregel heeft ingesteld. Bij hernieuwde inbewaringstelling dient de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV altijd een afschrift van model M109, M109-A of M109-B te verzenden naar de IND, zodat de rechtbank tijdig in kennis gesteld kan worden.
De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 of 59 Vw duurt niet langer dan zes maanden, met een mogelijkheid deze te verlengen met twaalf maanden. De DT&V ziet toe op naleving van deze termijnen en past daarbij artikel 88 van het WvSr analoog toe. Een maand geldt daarbij als 30 dagen. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw wordt de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet uitzetting als doel heeft. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw wordt wel betrokken bij de kenbare belangenafweging, die door DT&V in het model M120 gemaakt wordt na zes maanden inbewaringstelling.
Als er redenen zijn om de bewaring of vrijheidsontnemende maatregel met een termijn van maximaal twaalf maanden te verlengen moet de DT&V de vreemdeling voor het verstrijken van de zes maanden bewaring van de verlenging met een verlengingsbesluit op de hoogte stellen. De DT&V stelt dit besluit op en reikt deze aan de vreemdeling uit. In het verlengingsbesluit wordt nagegaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat.
De bewaring of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6a of 59a Vw kan na aanvaarding van het terug- of overnameverzoek (conform artikel 28, Verordening (EU) nr. 604/2013) door de verantwoordelijke lidstaat afhankelijk van de vraag of beroep is ingesteld en of dat beroep opschortende werking heeft nog maximaal 6 weken voortduren.
Als een vreemdeling tijdens de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 6a, 59 of 59a Vw een verzoek om een voorlopige voorziening indient met als doel het opschorten van de uitzetting of overdracht, moet de DT&V in overleg met de IND nagaan of de behandeling van dit verzoek in Nederland afgewacht mag worden. Als de behandeling van het verzoek afgewacht mag worden en de bewaring voortduurt, vraagt de IND de rechtbank om het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig als mogelijk te behandelen.
Als een redelijk vermoeden bestaat dat de in bewaring gestelde vreemdeling misbruik maakt van een van de volgende rechten:
• het ontvangen van bezoek;
• telefoneren;
• het wisselen van brieven;
om zijn verwijdering uit Nederland te belemmeren, of om zich aan de verdere bewaring te onttrekken, wordt de uitoefening van deze rechten beperkt door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen doet direct schriftelijk gemotiveerd mededeling van de opgelegde beperking van de rechten van de vreemdeling aan alle volgende belanghebbenden:
• de DT&V;
• de vreemdeling;
• zijn gemachtigde.
De bewaring van een vreemdeling op een politiebureau of in een cel van de KMar voor een termijn van meer dan vijf dagen moet worden voorkomen. Bij de berekening van deze termijn worden in beginsel alle volgende situaties niet meegeteld:
• de duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van ophouding ter vaststelling van identiteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 50 Vw);
• de duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van strafrechtelijke detentie;
• de dag waarop de bewaring is bevolen.
De termijn van vijf dagen mag uitsluitend overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen van de vreemdeling. In welke mate de termijn van vijf dagen kan worden overschreden, is afhankelijk van de aard van de bijzondere omstandigheden en/ of de zwaarte van de belangen en zal daarom ook per vreemdeling moeten worden beoordeeld. In het geval de bewaring op een politiebureau of in een cel van de KMar langer duurt dan vijf dagen, moet uit het dossier van de vreemdeling blijken welke bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen tot de bewaring hebben geleid.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet zo spoedig mogelijk na inbewaringstelling een verzoek tot plaatsing indienen bij DJI. Tegelijkertijd met het verzoek tot plaatsing wordt de voorziening TISOV bijgewerkt met de gegevens van de betreffende vreemdeling. Als de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een verzoek om plaatsing van de vreemdeling wil annuleren, licht de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen DJI direct in. Zodra van DJI bericht ontvangen is in welke justitiële inrichting de vreemdeling gaat verblijven, zendt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen schriftelijk het dossier van de vreemdeling betreffende de inbewaringstelling aan de directeur van die justitiële inrichting.
Het moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring worden gesteld. Als een vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moet worden omdat feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is, deelt de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mee dat hij bij beëindiging van zijn strafrechtelijke detentie op grond van artikel 50, derde lid, Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hier wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verdere te volgen procedure. Deze mededeling wordt, met gebruikmaking van model M122, aan de vreemdeling uitgereikt. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet een afschrift van model M122 worden gestuurd. De ambtenaar moet ook van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (zie model M111-A) opmaken.
Als tijdens de bewaring bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis of arrest moet ondergaan, wordt voor zover de tenuitvoerlegging van het strafrechtelijk vonnis of arrest is toegelaten, een vonnis of arrest zo snel mogelijk ten uitvoer gelegd. In verband hiermee moet de Korpschef, de Commandant der KMar of de directeur van de justitiële inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact opnemen met het OM over de executie van het vonnis.
Als er geen grond voor bewaring meer is, moet de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV de bewaring opheffen. Hij maakt daarvoor gebruik van het model M113.
Van model M113 moet altijd:
• het origineel van dit formulier in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt;
• een kopie worden verzonden naar de IND en de DT&V;
• samen met het verzoek om ontslag uit de justitiële inrichting (model M114) een kopie van het model M113 gezonden aan de directeur van de justitiële inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.
Als de bewaring op grond van artikel 59, eerste of tweede lid, Vw of artikel 59a Vw van een gezin met één of meer minderjarige kinderen langer duurt dan de maximaal gestelde termijn van twee weken, moet de bewaring worden opgeheven door uitsluitend de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV.
Als de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet heeft verlaten kan de bewaring voortgezet worden op de bestaande maatregel van bewaring. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet dan een nieuw (spoed)verzoek tot plaatsing aan DJI doen.
Heeft de vreemdeling Nederland verlaten en keert hij terug, dan moet de vreemdeling opnieuw in bewaring worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland wordt niet geweigerd, ook al voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor toegang. De toegang tot Nederland wordt wel geweigerd als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling toegang heeft verkregen tot zijn eigen land of een derde land.
De DT&V faxt uiterlijk op dag drie na indiening van het beroep model M120 naar de IND.
Als uit de uitspraak van de rechtbank op het beroep blijkt dat de bewaring moet worden opgeheven, informeert de IND direct de DT&V. Hierbij overlegt de IND zo nodig met de DT&V in verband met het in te dienen hoger beroep of het verzoek om een voorlopige voorziening.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV heft de bewaring op met gebruikmaking van het model M113. Hiertoe richt deze ambtenaar een schriftelijk verzoek om invrijheidstelling aan de directeur van de justitiële inrichting, vergezeld van een model M113. De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV zendt een afschrift van model M113 naar de DT&V.
E
Paragraaf B1/7.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND staat de vreemdeling toe om de uitspraak op een binnen 24 uur na de bekendmaking van het besluit ingediend verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland af te wachten, tenzij:
a. het een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening betreft;
b. de aanvraag voor een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen;
c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;
d. de uitzetting daardoor wordt belemmerd; of
e. sprake is van misbruik van recht.
De hierboven gegeven regel over de mogelijkheid om de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten geldt niet wanneer het besluit betrekking heeft op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In dat geval wordt verwezen naar paragraaf C2/11 Vc onder voorlopige voorziening.
Ad a.
De IND merkt een verzoek om een voorlopige voorziening aan als een eerste verzoek als niet eerder in dezelfde zaak om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht. Van een tweede verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor bedoeld is geen sprake als in dezelfde procedure eerder een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is toegewezen.
Ad d.
De IND merkt de volgende situaties in ieder geval aan als situaties die de uitzetting belemmeren:
• het paspoort van de vreemdeling, de daarin voorkomende visa of de vervangende reisdocumenten, zijn nog slechts voor korte tijd geldig;
• de vreemdeling kan worden overgedragen op grond van terug- en overnameovereenkomsten en de terugname of overname op grond van de bepalingen van de overeenkomst zou niet meer haalbaar zijn; of
• de vreemdeling kan met een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet worden, terwijl uitzetting door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening voor langere tijd niet meer haalbaar is.
Ad e.
Van misbruik van recht is uitsluitend sprake als het verzoek om een voorlopige voorziening geen enkel redelijk belang heeft en sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw.
F
Paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland inreist zijn de bevoegdheden van de Districtscommandant KMar Schiphol gelijkgesteld met die van de Korpschef van Politie.
EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.
De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:
1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;
2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en
3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.
Ad 1. De bedenktijd
Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.
Reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel, biedt de politie aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.
Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.
De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.
De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:
• werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;
• nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of
• geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, bepaalt of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.
De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.
De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie hiermee akkoord gaan.
Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie waar hij of zij administratief is ondergebracht.
De bedenktijd eindigt op het moment dat:
• de politie vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;
• het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;
• het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of
• het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.
Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.
Ad 2. en 3. De verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel
De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie is doorgestuurd naar de IND.
In aanvulling op artikel 3.48, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:
• een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of
• niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de aanvraag door de politie aan de IND is verzonden.
Ambtshalve verlening in de asielprocedure
De IND toetst bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel is ex nunc.
De IND laat de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel achterwege als:
• de vreemdeling al in het bezit is van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel; of
• de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers die is ingetrokken.
De IND beoordeelt ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel en wijst af als:
• de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek.
Slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken
De IND kan aan een slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder d, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:
• een ernstige bedreiging; en/of
• een medische of psychische beperking.
In aanvulling op artikel 3.48, derde lid Vb wijst de IND de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het slachtoffer:
• een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waar de vreemdeling slachtoffer van is;
• niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• niet beschikt over een geldige mvv, mits aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken is voldaan.
G
Hoofdstuk C1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van de artikelen 29, 30, 30a, 30b, 30c, 36, 37 Vw en van de artikelen 3.107b tot en met 3.121 Vb.
Vertrouwelijkheid van de informatie
De IND behandelt de informatie die de vreemdeling verstrekt op grond van artikel 31, tweede lid Vw, strikt vertrouwelijk met inachtneming van de Wbp en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen, waarin de vreemdeling is geregistreerd. De IND verstrekt geen informatie over de vreemdeling aan derden, anders dan op grond van wettelijke verplichtingen of met de uitdrukkelijke toestemming van de vreemdeling.
De IND verzoekt de vreemdeling toestemming om het dossier van de vreemdeling door te zenden naar de Officier van Justitie, in ieder geval als:
• de vreemdeling vanuit eigen ondervinding en eigen waarneming kan getuigen over in het land van herkomst begane oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid en de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn;
• er aanwijzingen zijn dat de potentiële verdachte zich in Nederland bevindt;
• in het land van herkomst van de getuige sprake is van een (burger)oorlogssituatie; en
• er sprake is van strafbare feiten door derden.
Geen aantekeningen
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen maakt op grond van artikel 4.29 Vb geen aantekeningen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling. Dit geldt in ieder geval voor de vreemdeling:
• van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de IND is afgewezen; of
• die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken.
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag een aantekening maken in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling geen asielprocedure meer doorloopt, en zich ten minste één van de volgende situaties voordoet:
• de vreemdeling heeft Nederland verlaten en is nadien naar Nederland teruggekeerd;
• de vreemdeling heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
Aanmelding en indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de Vreemdelingenpolitie te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De vreemdelingenpolitie registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.
De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de Vreemdelingenpolitie in het aanmeldcentrum Ter Apel, conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk nadat de Vreemdelingenpolitie de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit heeft verricht.
In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:
• die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het definitieve besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld/opgeschort (zie paragraaf C1/2.5 Vc);
• die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.7 Vc);
• die een last minute aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of
• aan wie de vrijheid is ontnomen (zie paragraaf C1/2.8 Vc).
De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de asielprocedure niet aanvangen.
Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure
De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C. Dit gebeurt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013. De IND licht de aanwijzing mondeling toe.
De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als geen processtappen in aanwezigheid van de vreemdeling meer plaatsvinden.
Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)
Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013 aan de vreemdeling.
Tevens Ook start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.
Ten behoeve Voor van dit onderzoek verricht de IND, de vreemdelingenpolitie en/of de ambtenaar belast met het grenstoezicht onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en EURODAC.
Ten behoeve In het kader van dit onderzoek neemt de IND een gehoor af in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013. Tijdens dit gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND kan aan de vreemdeling een aantal vragen stellen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS. Wanneer de vreemdeling de toegang is geweigerd of in bewaring is gesteld, kan ook de Vreemdelingenpolitie of de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling horen in het kader van Verordening (EU) 604/2013.
Zodra er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’. Als de folder tijdens het gehoor wordt uitgereikt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld de brochure te lezen.
Als er concrete aanwijzingen zijn dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of als deze tijdens het gehoor naar voren komen, vraagt de IND de vreemdeling tijdens dit gehoor, conform artikel 30, tweede lid Vw, naar zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat.
Het rapport van gehoor wordt uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend gemaakt aan de vreemdeling.
Indien de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal worden genomen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc).
In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven.
De IND verstrekt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn aan de vreemdeling een W-document, als bedoeld in artikel 4.21 Vb.
Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn
De rust- en voorbereidingstermijn van een vreemdeling stopt als de vreemdeling op grond van de artikelen 3.109, zevende lid; 3.109b, eerste lid; of 3.109c, eerste lid, Vb, niet (meer) in aanmerking komt of wenst te komen voor de rust- en voorbereidingstermijn. De IND start de algemene asielprocedure van de vreemdeling zo snel mogelijk na het beëindigen van de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109, zevende lid, Vb.
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen beslist na overleg met de IND of een vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb en paragraaf B1/4.4 Vc).
Er is in ieder geval sprake van overlast, als bedoeld in 3.109, zevende lid, aanhef en onder b, Vb als de vreemdeling:
• andere vreemdelingen die in de opvangvoorziening verblijven lastig valt, of ruzie met hen maakt;
• de medewerkers in de opvangvoorziening lastig valt, of ruzie met hen maakt;
• een niet hanteerbaar verslavingsprobleem heeft;
• een niet hanteerbaar psychiatrisch probleem heeft;
• personen of bedrijven lastig valt of ruzie met hen maakt in de omgeving van de opvangvoorziening.
De grensprocedure en last minute aanvragen kennen afwijkende regels, die beschreven worden in de paragrafen C1/2.5 en C1/2.7 Vc.
Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verricht tijdens de rust- en voorbereidingstermijn in ieder geval onderzoek naar:
• de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;
• de vingerafdrukken van de vreemdeling; en
• documenten en bescheiden van de vreemdeling.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:
• een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;
• een kopie van de ingenomen documenten; en
• een informatiefolder over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling, nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de documenten.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geeft de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten in ieder geval niet terug aan de vreemdeling als:
• de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen geconcludeerd heeft dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn;
• het vertrek van de vreemdeling uit Nederland met behulp van de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten gerealiseerd kan worden.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen, meldt aan de vreemdeling dat de vreemdeling bewijsmiddelen, die geen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten zijn, voor onderzoek naar de authenticiteit moet aanbieden aan de IND.
De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:
• een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;
• een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en
• een informatiefolder.
De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.
De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.
De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.
De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.
Leeftijdsonderzoek
De IND biedt een alleenstaande minderjarige vreemdeling uitsluitend een leeftijdsonderzoek als bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid Vb aan als:
• de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet met bewijsmiddelen kan aantonen;
• de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid niet anderszins aannemelijk kan maken;
• de uitslag relevant is voor het onderzoek naar welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, of voor de vraag of een alleenstaande minderjarige vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd of opvangvoorzieningen van het COA.
De uitslag van het leeftijdsonderzoek levert een bewijsmiddel op waarmee de vreemdeling zijn gestelde minderjarigheid kan aantonen.
Het leeftijdsonderzoek kan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden uitgevoerd. Een leeftijdsonderzoek kan ook na de rust- en voorbereidingstermijn worden aangeboden.
Een leeftijdsonderzoek wordt niet aan de vreemdeling aangeboden als de vreemdeling naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND evident meerderjarig of evident minderjarig is.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met twee medewerkers van de IND of er sprake is van evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen concludeert samen met twee medewerkers van de IND of er sprake is van evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en/of verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en/of de IND zorgt ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig of evident minderjarig is, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Voorlichting
VluchtelingenWerk Nederland verzorgt:
• de voorlichting van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb; en
• de verstrekking aan de vreemdeling van de informatie als bedoeld in artikel 3.108c, tweede lid, Vb, voor zover deze informatie niet al in een eerder stadium aan de vreemdeling is verstrekt.
Bijstand en voorbereiding door een rechtsbijstandverlener
De gemachtigde van de vreemdeling zorgt voor de voorbereiding op de asielprocedure als bedoeld in artikel 3.109, tweede lid, Vb. Deze voorbereiding vindt plaats in het kantoor van de gemachtigde. De gemachtigde en de vreemdeling kunnen hierover andere afspraken maken.
Het COA verstrekt aan de vreemdelingen vervoersbewijzen en een routebeschrijving naar het kantoor van de gemachtigde.
Medisch advies
De vreemdeling ontvangt tijdens de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 3.109 zesde lid, Vb een uitnodiging voor een medisch advies. Deelname aan het medisch advies is vrijwillig. De vreemdeling verleent schriftelijk toestemming voor deelname aan het medisch advies.
Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb).
De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening gehouden wordt met de conclusies uit het medisch advies. Op grond van de inhoud van het medisch advies zijn in ieder geval de volgende situaties mogelijk:
• er is geen bijzondere actie noodzakelijk (de algemene asielprocedure kan starten);
• het nader gehoor van de vreemdeling vindt niet plaats in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);
• de start van de algemene asielprocedure wordt uitgesteld;
• de IND treft bijzondere voorzieningen tijdens het eerste gehoor en nader gehoor in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc);
• een combinatie van de laatste twee situaties.
Het medisch advies kan aanleiding geven te besluiten de parallelle procedure toe te passen (zie paragraaf A3/7.3 Vc).
De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling start zonder medisch advies als de vreemdeling geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het medisch advies. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het medisch advies.
De IND mag op een later moment dan tijdens de algemene asielprocedure een medisch advies aanvragen als tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog relevante medische problematiek bij de vreemdeling naar voren komt. De vreemdeling moet schriftelijk toestemming geven voor dit medisch advies.
Einde van de rust- en voorbereidingstermijn
Naast de situaties zoals hiervoor beschreven onder ‘Uitzonderingen op de rust- en voorbereidingstermijn’, eindigt de rust- en voorbereidingstermijn van rechtswege met de start van de algemene asielprocedure.
De IND beslist na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start. De IND deelt de vreemdeling schriftelijk mede op welke datum de algemene asielprocedure van de vreemdeling start.
De algemene asielprocedure
Het verloop van de algemene asielprocedure is geregeld in de artikelen 3.112 tot en met 3.115 Vb.
De IND behandelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure als geen tijdrovend onderzoek noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag.
Tijdrovend onderzoek is onderzoek waarbij de resultaten van het onderzoek niet tijdens de algemene asielprocedure verwacht worden.
De IND beoordeelt of de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure of verlengde asielprocedure plaatsvindt, nadat in de algemene asielprocedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de IND de vreemdeling de dag erna in de gelegenheid heeft gesteld correcties en aanvullingen op het nader gehoor in te dienen.
Op deze regel zijn enkele uitzonderingen van toepassing, die zijn beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc.
Het niet nakomen van de aanwijzingen
Als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak is verschenen en/of zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen uit het model M117-C, dan neemt de IND, indien mogelijk, hierover contact op met de vreemdeling of diens gemachtigde om navraag te doen naar de redenen hiervoor. Indien de vreemdeling niet bereikbaar is en/of diens verblijfsplaats niet bekend is, dan brengt de IND een voornemen tot buiten behandeling stelling uit (zie paragraaf C2/8 Vc) onder gelijktijdige verlenging van de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc onder ‘verlenging van de asielprocedure’ en ‘verdwenen of zonder toestemming vertrokken’). De IND trekt het voornemen tot buiten behandeling stelling in indien de vreemdeling zich binnen de in het voornemen gestelde termijn opnieuw meldt bij het aanmeldcentrum en zich beschikbaar stelt voor een voortzetting van de behandeling van de aanvraag in de algemene asielprocedure.
Termijnen in de algemene asielprocedure
Het Vreemdelingenbesluit bevat diverse procedurele bepalingen waarin is vastgelegd welke handelingen de IND dan wel de vreemdeling op een dag verrichten. Onder een dag wordt verstaan een kalenderdag die loopt van 0.00 uur tot 24.00 uur.
De termijnen als bedoeld in artikel 3.110 Vb, 3.112 tot en met 3.115 Vb en 3.118b vierde, vijfde en zesde lid, Vb, zijn bindend voor de IND en de vreemdeling.
De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure, als de IND de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.
De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure, als de vreemdeling de termijnen van de algemene asielprocedure heeft overschreden.
Verlenging van de algemene asielprocedure
De IND maakt terughoudend gebruik van de mogelijkheid in artikel 3.115, eerste lid Vb, om de termijnen van de algemene asielprocedure te verlengen.
De IND houdt bij verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de gebruikelijke volgorde van processtappen binnen de algemene asielprocedure aan.
De IND kan besluiten de eerdere processtappen van de algemene asielprocedure opnieuw uit te voeren, als de vreemdeling zijn verklaringen op essentiële onderdelen wijzigt of aanvult.
De IND mag de termijnen in de algemene asielprocedure meerdere keren verlengen, zolang de IND het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volgens artikel 3.115, zesde lid, Vb uiterlijk op de veertiende, de zestiende of de tweeëntwintigste dag van de algemene asielprocedure uitreikt aan de vreemdeling.
De IND past deze beleidsregels bij verlenging van de termijnen op grond van artikel 3.118b, vijfde lid, Vb overeenkomstig toe, met dien verstande dat de IND de beschikking uiterlijk op de twaalfde, de veertiende of de twintigste dag van de algemene asielprocedure uitreikt.
Niet toerekenbare termijnoverschrijding/verzoek met redenen omkleed
De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid aanhef en onder a of b, Vb, als:
• een tolk onverwacht ziek wordt en er, ondanks inspanningen van de IND en de Raad voor Rechtsbijstand, geen andere tolk beschikbaar is;
• de vreemdeling een bezoek moet brengen aan een dokter in het kader van curatieve zorg;
• de vreemdeling aan wie op grond van artikel 6, 6a of 59a of 59b Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of die in bewaring is gesteld voor de rechtbank moet verschijnen; of
• de vreemdeling die tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen toestemming heeft verleend voor een medisch advies, alsnog een medisch advies als bedoeld in artikel 3.109, zesde lid,Vb krijgt.
De vreemdeling dient het verzoek om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure schriftelijk bij de IND in, onder vermelding van de redenen van het verzoek.
Als de IND besluit het verzoek van de vreemdeling om verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure niet te honoreren, krijgt de vreemdeling mondeling bericht van de IND.
De IND motiveert in het voornemen of in het besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, waarom geen aanleiding bestaat om de verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure toe te staan.
Nader onderzoek naar de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling
De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder c, Vb, als:
• de vreemdeling tijdens de algemene asielprocedure een andere identiteit of nationaliteit opgeeft dan tijdens de rust- en voorbereidingstermijn;
• er op basis van het eerste of het nader gehoor van de vreemdeling twijfels rijzen over de leeftijd die de vreemdeling heeft opgegeven en er aanleiding bestaat om een leeftijdsonderzoek aan de vreemdeling aan te bieden (zie paragraaf C1/2.2 Vc);
• er tijdens de algemene asielprocedure (alsnog) reis- of identiteitsdocumenten door de vreemdeling worden overgelegd en de IND van oordeel is dat nader onderzoek naar deze documenten moet plaatsvinden.
Essentiële wijziging of aanvulling van eerder afgelegde verklaringen
De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder d, Vb, als de IND door de gewijzigde verklaringen van de vreemdeling:
• de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw moet beoordelen;
• de vreemdeling opnieuw een eerste of nader gehoor moet afnemen;
• zonder verlenging van de termijnen van de algemene asielprocedure de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kan afwijzen op grond van de omstandigheid dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig wordt geacht.
Medisch onderzoek als bedoeld in artikel 3.109e Vb
De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder f, Vb, als het medisch onderzoek als bedoeld in artikel 3.109e Vb naar verwachting binnen die verlengde termijnen kan worden afgerond.
Verdwenen of zonder toestemming vertrokken
De IND kan de termijnen van de algemene asielprocedure in ieder geval verlengen op grond van artikel 3.115, eerst lid, aanhef en onder g Vb, als de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen in model M117-C en/of zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum is verschenen (zie ook paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure’ en paragraaf C1/2.3 ‘Het niet nakomen van de aanwijzingen’).
Het nader gehoor vindt niet plaats in de algemene asielprocedure
De IND beoordeelt op basis van het medisch advies (zie paragraaf C1/2.2 Vc) of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.113 lid 7 5, aanhef en onder a, Vb.
De IND behandelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling jonger dan twaalf jaar op grond van artikel 3.113 lid 7, aanhef en onder b, Vb in de verlengde asielprocedure, nadat in het aanmeldcentrum een eerste gehoor heeft plaatsgevonden.
Verstrekking van het W-document
De IND verstrekt een nieuw W-document, indien de IND aan de vreemdeling een nieuwe geboortedatum heeft toegekend. De vreemdeling moet het oude W-document bij de IND inleveren.
Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met achtste lid Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.112 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.
De rust- en voorbereidingstermijn
In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen.
Voortzetting grensprocedure
De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.
In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het eerste gehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld:
• Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
• Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
• Indien na het eerste gehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld, waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer en op welke locatie de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.
Afwijzing binnen de grensprocedure
Indien de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd binnen de grensprocedure afwijst, motiveert de IND in de beschikking de voorzetting van de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6, derde lid Vw. De IND betrekt hierbij of deze maatregel ten aanzien van de vreemdeling onredelijk bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat.
De uitgestelde/opgeschorte toegangsweigering wordt definitief bij het afdoen van de asielaanvraag in de grensprocedure.
Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure
De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.
Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgerond.
Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:
1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.
2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.
3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.
Ad. 1
Dit kan onder andere door middel van:
– nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.
– taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.
– onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.
De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.
Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege toegang tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.
Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure
Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zevende lid, Vw kan worden afgedaan, verzoekt de IND aan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de Hulpofficier van Justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).
Artikel 30, tweede lid, Vw en artikel 3.109c Vb regelen het verloop van de Dublinprocedure. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van deze artikelen.
Als er concrete aanwijzingen zijn (zie paragraaf C1/2.2 Vc onder Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013) dat een ander land verantwoordelijk is voor de behandeling is van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de aanvraag behandeld in de Dublinprocedure.
Dit geldt eveneens als de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd of als de vreemdeling in bewaring is gesteld.
Als deze concrete aanwijzingen eerst tijdens de rust- en voorbereidingstermijn of na de start van de algemene asielprocedure of op enig ander moment naar voren komen, dan zet de IND de behandeling van de aanvraag voort in de Dublinprocedure. Ook verstrekt de IND aan de vreemdeling de informatiebrochure ‘Deel B: De Dublinprocedure – informatie voor personen die om internationale bescherming verzoeken en zich in een Dublinprocedure bevinden, conform artikel 4 van Verordening (EU) Nr. 604/2013’.
Als de vreemdeling tijdens het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele bezwaren naar voren te brengen tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, stelt de IND de vreemdeling hiertoe alsnog in staat. De IND nodigt de vreemdeling in dat geval uit voor een aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.
Als de vreemdeling, zonder voorafgaande kennisgeving en zonder verschoonbare reden, niet verschijnt voor het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid, Verordening (EU) 604/2013 dan wel voor zijn aanvullend gehoorin zin van artikel 30, tweede lid, Vw wordt aangenomen dat hij geen bezwaren heeft tegen de overdracht naar het land dat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Mocht de vreemdeling desondanks bezwaren hebben tegen de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, kan hij deze bezwaren in de zienswijze naar voren brengen.
Als er een aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw plaatsvindt, dan maakt de IND het rapport van aanvullend gehoor uiterlijk tegelijkertijd met het voornemen bekend aan de vreemdeling.
De vreemdeling kan eventuele correcties en aanvullingen op het rapport van gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 gelijk met zijn zienswijze op het voornemen om de aanvraag niet in behandeling te nemen indienen (zie ook 3.109c, derde lid Vb). Paragraaf C1/2.10 Vc onder Uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing.
De IND verleent geen uitstel indien aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, of indien de vreemdeling in bewaring is gesteld.
Als tijdens de Dublinprocedure wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan wordt de behandeling van de aanvraag voortgezet in de algemene asielprocedure. Wanneer de vreemdeling (nog) geen (volledige) rust- en voorbereidingstermijn heeft doorlopen, dan moet hij eerst de rust- en voorbereidingstermijn doorlopen. De IND geeft hierbij ook aan op welk moment de beslistermijn in de zin van artikel 42, zesde lid, Vw is aangevangen.
De Dublin beschikking
De IND maakt de beschikking bekend door toezending aan gemachtigde (zie artikel 3.109c, zevende lid, Vb).
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen op grond van artikel 30, Vw, neemt de IND in ieder geval in de meeromvattende beschikking op:
• het besluit dat de vreemdeling wordt overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013; en
• de informatie bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. Het land waaraan de vreemdeling wordt overgedragen is verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.
De ééndagstoets asiel
Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.
Nadat het nader gehoor in de ééndagstoets asiel is afgenomen, kan de IND besluiten dat de (verdere) behandeling van de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt voortgezet in de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. Artikel 3.118b, vierde, vijfde en zesde lid, Vb regelt het (verdere) verloop van de algemene asielprocedure in die situatie.
De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, stelt de IND conform artikel 3.118b, eerste lid, Vb, daarvan schriftelijk in kennis middels model M35-O. De vreemdeling geeft op model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND concreet heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn van overeenkomstige toepassing.
De IND start na ontvangst van model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met de voorbereiding van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de (nog in te dienen) aanvraag.
De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om aanvullende informatie wanneer model M35-O niet volledig is ingevuld of de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is.
De IND vraagt de vreemdeling of diens gemachtigde in het kader van die voorbereiding om (aanvullende) bewijsmiddelen als daar aanleiding toe bestaat.
De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.
De IND beslist na ontvangst van model M35-O en na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start.
De ééndagstoets asiel start nadat de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend op een door de IND vastgesteld moment op een door de IND aan te wijzen locatie.
De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de asielprocedure niet aanvangen.
Als de vreemdeling zonder voorafgaande kennisgeving niet op zijn afspraak in het aanmeldcentrum verschijnt voor het indienen van zijn tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling door een terugkeerbesluit te nemen.
Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.
De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, vierde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b tweede lid onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.
Als de vreemdeling de termijnen als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb overschrijdt, behandelt de IND de opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede lid Vb, of in de Dublinprocedure tenzij deze termijnoverschrijding de vreemdeling niet toegerekend kan worden.
De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure, als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, zevende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d VV van toepassing is. De vreemdeling geeft in dat geval te kennen een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen op de wijze zoals bedoeld in paragraaf C1/2.1 Vc.
Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid onder d Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid onder b, j of k Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.
Het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel
De IND reikt het voornemen en de beschikking aan de vreemdeling uit indien deze aanwezig is op het aanmeldcentrum.
Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ en ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.
Last minuteaanvragen
Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.
Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.
Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.
In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.
De procedure na uitzetting of overdracht
Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.
De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft
Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.
Artikel 3.117 Vb regelt het verloop van de asielprocedure vanuit vreemdelingenbewaring. Deze paragraaf bevat een verdere uitwerking van dit artikel.
Als een vreemdeling van wie op grond van artikel 59, 59a of 59b Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd aangeeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, dient de vreemdeling deze aanvraag in in het aanmeldcentrum Schiphol of op de locatie waar de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer wordt gelegd. De IND kan besluiten deze aanvraag in de Algemene Asielprocedure in het aanmeldcentrum Schiphol te behandelen. De IND beoordeelt in overleg met de DT&V, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen of de vreemdeling voor de behandeling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol. Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat de vreemdeling wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol voor behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND weegt bij deze beoordeling in ieder geval de volgende omstandigheden mee:
• de mogelijkheid van een spoedige uitzetting na een eventuele afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• de beschikbaarheid van tolken in aanmeldcentrum Schiphol;
• de mogelijkheden tot vervoer van de vreemdeling van de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd naar aanmeldcentrum Schiphol; en
• de omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling.
De IND verleent aan de vreemdeling van wie de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd in afwijking van C1/2.10, onder a tot en met e, Vc geen uitstel voor het indienen van de zienswijze.
Algemeen
In artikel 3.109a, eerste lid, Vb is beschreven dat de vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In artikel 38 Vw staat beschreven dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. De IND hanteert hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan.
De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan in ieder geval:
• de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;
• één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;
• een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en
• een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.
Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.
Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.
De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het eerste – en nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.
De IND verstrekt een rapport van eerste – of nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Dit geldt ook voor het rapport van het gehoor in de zin van artikel 5, eerste lid, Verordening (EU) 604/2013 dan wel voor het rapport van aanvullend gehoorin zin van artikel 30, tweede lid, Vw.
Het eerste gehoor
De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van eerste gehoor reageren.
De IND vraagt alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar tijdens het eerste gehoor uitsluitend naar de volgende gegevens:
• personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);
• nationaliteit;
• spreekta(a)l(en);
• laatste adres in het land van herkomst;
• etnische afkomst;
• godsdienst;
• gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en, als het relevant is, ook van overige familieleden); en
• schoolopleiding en naam van de school.
Het nader gehoor
Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.
De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.
Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.
In de volgende gevallen hanteert de IND een afwijkende werkwijze:
a. de vreemdeling is jonger dan twaalf jaar;
b. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring.
Ad a.
De IND hoort vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, neemt de IND de vreemdeling geen nader gehoor af.
Ad b.
Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.
In artikel 3.113, vijfde en zesde lid, Vb is opgenomen dat de vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Deze termijn wordt in het verslag van het nader gehoor vermeld. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij dit weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Die weigering belet de IND niet om een beslissing op de aanvraag te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.
Algemeen
De IND maakt in het voornemen kenbaar:
• alle gronden van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om aan de vreemdeling al dan niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
• een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om de uitzetting van de vreemdeling al dan niet achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw.
De IND verstrekt bij het voornemen informatie over de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om een zienswijze naar voren te brengen.
De termijnen voor het indienen van de zienswijze worden geregeld in artikel 3.116, tweede lid, Vb.
Voornemen in de algemene asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:
• van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend; of
• de IND heeft wanneer dit nodig is in samenspraak met DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie en/of Koninklijke Marechaussee vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.
Voornemen in de verlengde asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Uitstel voor het indienen van de zienswijze
Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:
a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is;
b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;
c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond;
d. bij overplaatsing van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na de overplaatsing als de vreemdeling schriftelijk heeft aangetoond dat de overplaatsing samenviel met de afspraak met de gemachtigde; of
e. bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.
Ad a.
De indiener van het verzoek om uitstel moet schriftelijk aantonen dat binnen drie dagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.
De vreemdeling moet een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum overleggen waarin staat:
• op welke datum de vreemdeling een tolk heeft aangevraagd; en
• op welke eerstvolgende datum een tolk in de gewenste taal beschikbaar is.
De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een afspraak met de vreemdeling of zijn gemachtigde afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.
Ad e.
Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn.
De IND verleent geen uitstel vanwege wijziging van gemachtigde door de vreemdeling.
Het hierboven genoemde beleid voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing op verzoeken om uitstel voor het indienen van een reactie op onderzoeksresultaten.
Nieuwe feiten of omstandigheden
Feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 Vb zijn in ieder geval:
• nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND; en
• feiten en omstandigheden die hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.
Als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, brengt de IND een nieuw of aanvullend voornemen uit.
Beslistermijn
De IND neemt binnen 6 maanden na indiening van de aanvraag voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beslissing op de aanvraag. Deze termijn kan op grond van artikel 42 Vw worden verlengd.
Onder complexe feitelijke en juridische kwesties zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw kan in ieder geval worden verstaan dat onderzoek moet worden gedaan door of advies moet worden gevraagd aan:
• een Nederlands ministerie;
• het Openbaar Ministerie;
• de autoriteiten van derde landen;
• de UNHCR;
• het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;
• het BLT, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en
• het NFI.
Er is ook sprake van een complexe feitelijke en juridische kwestie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw als er 1F-indicaties zijn.
De IND neemt in de verlengde asielprocedure in ieder geval aan dat de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder c, Vw, wanneer:
• het (eventuele) aanvullend gehoor op verzoek van of door toedoen van de vreemdeling verzet wordt;
• bepaalde omstandigheden in het leven van de vreemdeling, zoals langdurige ziekte;
• de vreemdeling een contra-expertise laat uitvoeren; of
• de vreemdeling kort voor het verstrijken van de beslistermijn met omvangrijke nieuwe stukken komt.
Wijze van bekendmaken
In de beschikking vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).
Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND in de verzendopdracht in INDIGO of op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:
• de datum en het tijdstip van bekend maken; en
• de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt.
De beschikking in de algemene asielprocedure
De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:
• van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;
• het betreft een afwijzing van een tweede of opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld;
• in de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;
• de DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie, Koninklijke Marechaussee en/of IND hebben wanneer dit nodig is in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.
Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.
De beschikking in de verlengde asielprocedure
De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
De inwilliging
Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw. De IND beperkt deze motivering tot het benoemen van de (on)geloofwaardige relevante elementen en, indien van toepassing, de redenen waarom deze niet kwalificeren voor vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire beschermingsstatus. De IND brengt in deze situatie geen voornemen uit, maar motiveert dit in de inwilligende beschikking.
Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.
Voornemen in de intrekkingsprocedure
De voornemenprocedure bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd, is hetzelfde als de voornemenprocedure zoals die wordt gevolgd in de verlengde asielprocedure. Paragraaf C1/2.10 Vc is van overeenkomstige toepassing.
Als de IND ook voornemens is om de vreemdeling een inreisverbod op te leggen, dan maakt de IND dit eveneens kenbaar in het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Het intrekkingsgehoor
Het gehoor als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Vw wordt aangeduid als het intrekkingsgehoor.
Artikel 38 Vw en artikel 3.109a Vb en de beleidsregels in paragraaf C1/2.9 Vc onder ‘algemeen’ zijn van overeenkomstige toepassing bij het intrekkingsgehoor.
Voorafgaand aan het intrekkingsgehoor beoordeelt de IND of een goede communicatie kan worden gewaarborgd zonder de diensten van een tolk (zie artikel 3.109a, eerste lid, Vb). Daartoe neemt de IND, als dit mogelijk is, contact op met de vreemdeling. Als een goede communicatie zonder de diensten van een tolk niet gewaarborgd is, dan neemt de IND het intrekkingsgehoor af met behulp van een tolk.
De IND stelt de vreemdeling tijdens het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd mondeling toe te lichten.
De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van het intrekkingsgehoor te reageren. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van het intrekkingsgehoor. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het intrekkingsgehoor vormt. Als de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het intrekkingsgehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het gehoor. Die weigering belet de IND niet om een besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.
Als de vreemdeling niet verschijnt voor het intrekkingsgehoor is C1/2.3 van overeenkomstige toepassing.
De IND past de beleidsregels omtrent het intrekkingsgehoor overeenkomstig toe bij andere gehoren die de IND afneemt in het kader van de (beoordeling van de mogelijkheid tot) intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Beschikking in de intrekkingsprocedure
Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘wijze van bekendmaken’ en ‘de beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.
Als de vreemdeling uitsluitend een adres in het buitenland heeft, stuurt de IND de beschikking door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in dat land naar het buitenlandse adres van de vreemdeling.
De IND hanteert voor het beoordelen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de volgende toetsingsvolgorde:
1. De IND toetst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan artikel 30 Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet in behandeling neemt, toetst de IND de aanvraag niet verder;
2. Als de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in behandeling neemt, onderzoekt de IND of de aanvraag ontvankelijk is op grond van artikel 30a, Vw. Als de IND de aanvraag op grond van artikel 30 Vw niet-ontvankelijk verklaart, toetst de IND de aanvraag niet verder;
3. Indien de aanvraag ontvankelijk is, onderzoekt de IND of de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
4. Als de IND concludeert dat de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling zoals bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, toetst de IND de aanvraag aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;
5. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen;
6. In het kader van de toets aan artikel 29, eerste en tweede lid, Vw beoordeelt de IND de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte relevante elementen;
7. De IND kan bij de inhoudelijke beoordeling tot de conclusie komen dat de aanvraag gegrond, ongegrond of kennelijk ongegrond is;
8. Als de IND de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
9. Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie ook A3/7.3 Vc).
Deze toetsingsvolgorde is ook van toepassing op vreemdelingen die behoren tot een door de IND in het landgebonden asielbeleid aangewezen risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep.
De IND betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mede de omstandigheid dat de vreemdeling bij zijn aanvraag onjuiste gegevens aan de Nederlandse autoriteiten heeft verstrekt dan wel de juiste gegevens heeft achtergehouden. Er is in ieder geval sprake van dergelijke omstandigheden als:
• de vreemdeling onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of reisroute;
• de vreemdeling valse of vervalste identiteits- en/of reisdocumenten heeft overgelegd;
• de vreemdeling zich heeft ontdaan van zijn al dan niet vervalste identiteits- en/of reisdocumenten;
• er aanwijzingen zijn dat sprake is van vingermutilatie.
Bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betrekt de IND alle documenten die zien op de volgende elementen:
• identiteit;
• nationaliteit;
• reisroute; en
• asielrelaas van de vreemdeling.
De IND acht al deze documenten in beginsel relevant voor het beoordelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.
Identiteit
De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.
Nationaliteit
Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:
• een paspoort; of
• een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.
Reisroute
Als documenten die de reisroute onderbouwen gelden in ieder geval:
• documenten waarvan de vreemdeling zich bediend heeft bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland (echte, valse of vervalste documenten voor grensoverschrijding); en
• alle andere documenten op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute de vreemdeling heeft gevolgd.
Dit zijn alle documenten die gelden als bewijsmiddelen of indirecte bewijzen in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013 en Verordening (EG) nr.1560/2003/EG.
Asielrelaas
Onder documenten die het asielrelaas onderbouwen verstaat de IND documenten ter staving van hetgeen de vreemdeling stelt te hebben meegemaakt in het land van herkomst.
Toerekenbaarheid
Wanneer relevante documenten ontbreken, beoordeelt de IND of dit toerekenbaar is aan de vreemdeling. De IND betrekt bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling of het ontbreken van documenten de vreemdeling is toe te rekenen.
Beoordeling van de toerekenbaarheid
De vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe rekenen als aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
• de verklaringen van de vreemdeling over zijn identiteit en nationaliteit en over het ontbreken van de documenten zijn consistent, geloofwaardig, gedetailleerd en verifieerbaar; en
• deze verklaringen komen overeen met hetgeen overigens bekend is met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling.
Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen.
Onder ‘hetgeen overigens bekend is’ verstaat de IND bij het ontbreken van documenten met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in ieder geval:
• de situatie in het land van herkomst; en
• de onderzoeksresultaten na het controleren van de registratiesystemen (registratie van de vreemdeling in Nederland en eventuele bekendheid van de vreemdeling bij andere lidstaten van de EU).
Bij het ontbreken van documenten die zien op het asielrelaas van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ openbare informatie uit objectieve bronnen over de situatie in het land van herkomst.
Bij het ontbreken van documenten die zien op de reisroute van de vreemdeling verstaat de IND onder ‘hetgeen overigens bekend is’ alle informatie die betrekking heeft op reizen naar Nederland.
Het is in beginsel niet geloofwaardig dat een vreemdeling geen enkel bewijs van zijn reis over kan leggen.
De IND beoordeelt de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden:
a. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling;
b. de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
Ad a.
Gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling zijn in ieder geval:
• de identiteit van de vreemdeling;
• de nationaliteit van de vreemdeling;
• de etniciteit van de vreemdeling;
• (indien relevant) de seksuele geaardheid van de vreemdeling; en
• (indien relevant) de geloofsovertuiging van de vreemdeling.
Ad b.
Onder gestelde gebeurtenissen worden ook de ‘veronderstellingen’ van de vreemdeling verstaan. Onder ‘veronderstellingen’ verstaat de IND aannames van de vreemdeling die deel uitmaken van de door hem gestelde gebeurtenissen in het verleden.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde relevante elementen betrekt de IND:
• alle documenten die de vreemdeling heeft ingediend;
• de verklaringen van de vreemdeling; en
• of de verklaringen van de vreemdeling passen in al datgene wat bij de IND bekend is over de situatie in het land van herkomst van de vreemdeling.
Documenten zijn alle gegevensdragers die een vreemdeling ter onderbouwing van zijn verklaringen heeft ingediend.
Als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, kan de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, Vw.
Er vindt een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaats. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
Omstandigheden die bij de geloofwaardigheidsbeoordeling kunnen worden betrokken, wanneer zij raken aan de geloofwaardigheid van één of meerdere relevante elementen, zijn in ieder geval:
• de vreemdeling heeft reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland ingediend;
• de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan volgehouden;
• de vreemdeling heeft ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overgelegd die niet op hem betrekking hebben;
• de vreemdeling kan ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is voor de IND een gewichtige bron van informatie over de situatie in het land van herkomst.
Een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken is een deskundigenbericht.
De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.
De IND merkt informatie uit andere bronnen en onderzoek door derden aan als deskundigenbericht als op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke manier informatie wordt verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze informatie is ontleend.
De IND gaat uit van de juistheid van een deskundigenbericht, tenzij de IND concrete aanknopingspunten heeft voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.
De IND stelt nader onderzoek in of laat nader onderzoek instellen om de concrete aanknopingspunten voor de twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht te bevestigen of te ontkrachten.
Als de concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht door nader onderzoek bevestigd zijn, betrekt de IND deze informatie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling.
De IND beschouwt in ieder geval niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van een deskundigenbericht:
• een ongemotiveerde of niet nader toegelichte verklaring van de vreemdeling; of
• een enkel beroep door de vreemdeling op een bron waarnaar in het deskundigenonderzoek niet wordt verwezen, terwijl die bron niet van zodanige strekking en gewicht is dat deze twijfel oproept over de juistheid, de volledigheid of de actualiteit van het deskundigenbericht.
De IND beoordeelt of de vermoedens van de vreemdeling over wat er met hem zal gebeuren als hij terugkeert naar zijn land van herkomst, aannemelijk zijn.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer zal overkomen, betrekt de IND de volgende aspecten:
• de aspecten bedoeld in artikel 31, vijfde lid, Vw;
• het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen die voor de vreemdeling aanleiding vormden om zijn land van herkomst te verlaten en het moment van vertrek uit zijn land van herkomst; en
• de vraag of degenen van wie de vreemdeling vervolging of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing vreest op de hoogte zijn of kunnen raken van de omstandigheden waarop de vreemdeling zich beroept en op grond waarvan hij vreest te worden vervolgd of onmenselijk of vernederend te worden behandeld of bestraft.
Als de IND oordeelt dat deze vermoedens aannemelijk zijn, beoordeelt de IND of de gebeurtenissen die de vreemdeling verwacht, voldoende zwaarwegend zijn om te worden aangemerkt als een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw.
Medische aspecten
De IND betrekt BMA niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid van de verklaringen van de vreemdeling.
Als de IND het voor de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel relevant vindt, wordt aan de vreemdeling een forensisch medisch onderzoek aangeboden naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Indien de IND het onderzoek niet relevant vindt, kan de vreemdeling op eigen initiatief en kosten een forensisch medisch onderzoek regelen.
Bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, betrekt de IND de volgende omstandigheden:
• De verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;
• Eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;
• De aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;
• De verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;
• De vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:
• Het ‘medisch advies horen & beslissen’;
• De rapporten van de gehoren; en
• Medische stukken.
De IND kan niet zelf een medische diagnose stellen. De IND kan tijdens de gehoren vragen stellen over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten bij de vreemdeling. De IND vraagt niet aan de vreemdeling of hij littekens en/of fysieke klachten wil laten zien. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende als indicatie voor het opstarten van forensisch medisch onderzoek. In beginsel moeten psychische klachten onderbouwd worden met medische stukken.
Het forensisch medisch onderzoek kan alleen uitgevoerd worden met toestemming van de vreemdeling. De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af enkel op grond van de weigering van de vreemdeling deel te nemen aan het forensisch medisch onderzoek.
Het forensisch medisch onderzoek is primair op waarheidsvinding gericht. Dit betekent dat het forensisch medisch onderzoek als instrument kan worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de geloofwaardigheidsbeoordeling bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Het forensisch medisch onderzoek kan bestaan uit drie onderdelen:
• fysiek onderzoek (uitwendig en/of inwendig);
• psychisch onderzoek; en
• psychodiagnostisch onderzoek.
De centrale vraag die gesteld wordt wanneer een forensisch medisch onderzoek wordt opgestart, is: In welke mate is er sprake van causaliteit tussen fysieke en/of psychische sporen enerzijds en de wijze van het ontstaan daarvan anderzijds. Hierbij kan gedacht worden aan fysieke sporen als gevolg van marteling, verkrachting en andere ernstige vormen van geweld of ernstige psychische schade in relatie tot het asielrelaas. Waar mogelijk bestaat het forensisch medisch onderzoek ook uit onderzoek naar letseldatering. Onder letseldatering wordt verstaan het moment waarop het letsel is opgelopen. Het doel van het forensisch medisch onderzoek is niet om de asielmotieven naar voren te brengen of te toetsen. Dit sluit niet uit dat de vreemdeling aan de onderzoekende arts (privacy-/schuld-/schaamtegevoelige) informatie verstrekt die tijdens het gehoor niet of anders benoemd is.
Uitgangspunt is dat het forensisch medisch onderzoek waar mogelijk binnen de Algemene Asielprocedure wordt uitgevoerd. Zie voor de procedurele termijnen C1/2.3 Vc.
De IND weegt het forensisch medisch onderzoek mee in de geloofwaardigheidsbeoordeling en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel.
De IND start geen forensisch medisch onderzoek op in het kader van de beoordeling van de mogelijkheid tot intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd.
Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:
a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of
b. de vreemdeling is ten minste 20 jaar oud.
Ad a.
Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan. De IND kan tussen 12 en 24 maanden na de datum waarop het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden opnieuw een leeftijdsonderzoek laten verrichten. In het kader van een herhaald leeftijdsonderzoek laat de IND onderzoeken of aangetoond kan worden dat de vreemdeling op de datum van indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meerder- of minderjarig was.
Ad b.
Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 20 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:
• deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of
• de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.
De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 20 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.
Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.
De vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, moet de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:
• een geldig document voor grensoverschrijding dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
• indien van toepassing, een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont;
• indien van toepassing, een document dat zowel het partnerschap als het samenwonen in het land van herkomst aantoont; en
• indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en de ouder aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen.
Paragraaf C2/6.2.3 Vc is van toepassing.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, moet de vreemdeling zijn identiteit en de gestelde familierelatie op een andere wijze aannemelijk maken.
Als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen, wijst de IND de vreemdeling of het gezinslid op de mogelijkheid van DNA-onderzoek.
De IND vraagt geen eigen bijdrage van de vreemdeling voor het DNA-onderzoek als de vreemdeling een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw.
Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb, tenzij de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, j of k, Vw.
De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is.
Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.
Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder c, Vb juncto artikel 3.48, tweede lid onder b, Vb ambtshalve wanneer de Minister hier op grond van zijn discretionaire bevoegdheid toe heeft besloten.
De IND beoordeelt bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, tenzij de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j of k Vw. Paragraaf A3/7 is van overeenkomstige toepassing.
De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb en 6.1e Vb achterwege, wanneer de IND aan de vreemdeling met de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een zwaar inreisverbod (artikel 66a, lid 7, Vw) of een ongewenstverklaring oplegt.
Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, beoordeelt de IND of de vreemdeling deze feiten en omstandigheden in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had kunnen inbrengen. De IND hanteert daarbij als uitgangspunt dat de vreemdeling alle bij hem bekende informatie en documenten in het kader van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de IND moet overleggen. Als de vreemdeling in het kader van zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd feiten en omstandigheden inbrengt die dateren van voor de eerdere afwijzende beschikking, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat hij deze feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen.
Gegevensdragers die feiten en omstandigheden onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb vormen.
Als de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voor het eerst door de IND gehoord wordt, concludeert de IND in geen geval dat de vreemdeling de door hem ingebrachte feiten en omstandigheden eerder had moeten inbrengen.
Als de IND de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, moeten de feiten en omstandigheden die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, de ongeloofwaardigheid van de verklaringen wegnemen om te worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.
De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden.
Bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:
• feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een verdragsvluchteling is; of
• feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat de vreemdeling een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Als een vreemdeling tijdens een tweede of opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij homoseksueel is, en deze informatie acht de IND geloofwaardig, werpt de IND de vreemdeling niet tegen dat hij niet tijdens een voorgaande procedure gewag heeft gemaakt van zijn homoseksuele geaardheid.
De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 Awb.
De hoofdstukken C1 en C2 van de Vc zijn niet van toepassing in hervestigingszaken, omdat de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al vóór diens komst naar Nederland heeft plaatsgevonden. Wel meldt de vreemdeling die voor hervestiging in aanmerking komt, zich na aankomst in Nederland bij de IND voor de formele indiening van de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:
• de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3 Vc;
• de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en
• het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.
De uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden zijn eveneens van toepassing in het geval een vreemdeling in het kader van hervestiging naar Nederland wil komen.
H
Hoofdstuk C2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in:
• paragraaf 2 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw;
• paragraaf 3 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw;
• paragraaf 4 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 29, tweede lid, Vw;
• paragraaf 5 die een aanvulling zijn op artikel 30, Vw;
• paragraaf 6 die een aanvulling zijn op artikel 30a, Vw;
• paragraaf 7 die een aanvulling zijn op artikel 30b, Vw;
• paragraaf 8 die een aanvulling zijn op artikel 30c, Vw;
• paragraaf 9 bevat nadere bepalingen over de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• paragraaf 10 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 32 Vw;
• paragraaf 11 die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van artikel 82 Vw en artikel 7.3 Vb.
Artikel 29, eerste en tweede lid, Vw bevat de gronden, waarop de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan verlenen. De IND toetst de toepasselijkheid van deze gronden in de volgorde waarin deze gronden in de Vreemdelingenwet voorkomen.
De beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is beschreven in de paragraaf C1/4 Vc.
Land van herkomst
De IND stelt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vast, vóórdat de IND beoordeelt of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst, De IND verstaat onder ‘land van herkomst’ het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft.
Als geen enkel land de vreemdeling als onderdaan erkent, merkt de IND de vreemdeling aan als staatloze vreemdeling.
De IND merkt het land waar de staatloze vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats (‘country of former habitual residence’) had, aan als land van herkomst van de staatloze vreemdeling. De IND bepaalt de gebruikelijke verblijfplaats van de staatloze vreemdeling, in ieder geval op basis van:
• de aard van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land;
• de duur van het verblijf van de staatloze vreemdeling in het land; en
• de banden, die de staatloze vreemdeling heeft met het land.
Individualiseringsvereiste
De IND beoordeelt per vreemdeling op individuele basis en op basis van de situatie van de vreemdeling zelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit wordt het individualiseringsvereiste genoemd.
Afdoeningsgronden
De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op verschillende gronden afwijzen. Deze gronden worden behandeld in de paragrafen C2/5, C2/6, C2/7 en C2/8 van de Vc.
Beoordeling feiten en omstandigheden
De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met in achtneming van artikel 31, Vw.
Daden van vervolging
Artikel 3.36 VV beschrijft wat wordt verstaan onder daden van vervolging.
Actoren van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en van folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b,Vw.
Artikel 3.37a VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van vervolging.
Actoren van bescherming
Artikel 3.37c VV beschrijft wat wordt verstaan onder actoren van bescherming. De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw indien actoren van bescherming aan de vreemdeling bescherming kunnen of willen bieden.
Binnenlands vluchtalternatief
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, als artikel 3.37d, VV van toepassing is. Paragraaf C2/3.4 Vc is van toepassing.
Algemeen
Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105b, Vb.
De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.
De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag
Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.
Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag
De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).
Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.
De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:
• als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én
• de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:
• op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,
• in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.
De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.
De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:
a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;
b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;
c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.
Ad c.
De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:
• de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;
• het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.
In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:
• de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,
• hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.
Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.
Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag
De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).
Groepsvervolging
Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.
Risicogroepen
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.
Discriminatie
De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;
• de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden;
• de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in paragraaf B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:
• de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;
• de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.
Refugié sur place
De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.
Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
• de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van deze activiteiten van de vreemdeling; en,
• deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.
De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:
• godsdienst;
• sociale groep;
• politieke overtuiging.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.
Godsdienst
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:
• de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;
• van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.
De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.
Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Sociale groep – vrouwen
De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37 eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.
Sociale groep – seksuele gerichtheid
De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:
• een lesbische gerichtheid;
• een homoseksuele gerichtheid;
• een biseksuele gerichtheid;
In verband met de gendergerelaterde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.
De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.
Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.
De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;
• de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of
• in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.
Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND ook de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt de IND hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid.
Hierbij geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.
De vreemdeling hoeft zich bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid evenmin terughoudend op te stellen om te voorkomen dat problemen ontstaan die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van vervolging.
De IND beoordeelt of de aannemelijk geachte uitingen van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling in het land van herkomst tot vervolging zullen leiden. Hiertoe toetst de IND of de wijze waarop de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te zullen uiten na terugkeer in het land van herkomst aannemelijk wordt geacht. Indien een deel van die verklaringen als onaannemelijk moet worden gezien, bijvoorbeeld omdat deze niet stroken met de uitingen in Nederland of elders voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, zullen de gestelde uitingen niet bij de beoordeling worden betrokken.
De IND beoordeelt de wel aannemelijk geachte uitingen tegen het licht van de situatie in het land van herkomst. De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. Uitgangspunt is dat iemand zijn gerichtheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd.
Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.
De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden.
Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.
Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:
• de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;
• de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;
• het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en
• de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.
Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.
De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:
• de verklaringen van de vreemdeling;
• openbare informatie uit objectieve bron.
Politieke overtuiging
De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:
• vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;
• vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;
• vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.
De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.
Vervolging wegens dienstweigering of desertie
De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag;
• de vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen;
• de vreemdeling heeft geweigerd deel te nemen aan een militaire actie die is veroordeeld door de internationale gemeenschap als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of die in strijd is met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling vreest voor een bestraffing vanwege dienstplichtweigering of desertie (zie ook Handboek UNHCR, paragrafen 167 tot en met 172) zonder dat daarbij sprake is van een discriminatoire behandeling.
Een militaire actie geldt uitsluitend als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag, als de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering van de VN of de Algemene Raad/Raad van Ministers van de EU de militaire actie veroordeeld heeft. De militaire actie als zodanig moet daarbij worden aangemerkt als niet rechtmatig.
Een militaire actie geldt als strijdig met fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict, als dit is vastgesteld door onder andere:
• de Veiligheidsraad;
• de Algemene Vergadering van de VN;
• een daartoe bevoegde rechtbank, zoals het Internationaal Gerechtshof in 's-Gravenhage, het Joegoslavië-tribunaal of het Rwanda-tribunaal.
De IND beoordeelt de weigering van een vreemdeling deel te nemen aan een conflict tegen het volk waartoe de vreemdeling behoort, in samenhang met de beoordeling of er ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren zijn. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling de weigering om deel te nemen aan een conflict tegen het eigen volk niet heeft onderbouwd.
Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als vluchteling
De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR als vluchteling is erkend.
De vreemdeling wordt niet verwijderd naar het land van herkomst, als de vertegenwoordiger van de UNHCR in Nederland heeft geoordeeld dat de vreemdeling op grond van zijn individuele verklaringen vluchteling is in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als terugkeer naar een ander land mogelijk is, onder andere op grond van:
• artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a of d, Vw; of
• artikel 31, eerste lid, aanhef en onder h of i, Vw.
Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging
De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.
Commune delicten
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:
• de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;
• de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
Algemeen
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, en artikel 3.37b VV.
Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.
Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie
Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in en land van herkomst is, hoe eerder de IND kan concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.
De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:
• is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op ernstige schade;
• behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;
• komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 290, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;
• heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt ernstige schade, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.
De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw, aan de hand van vorenstaande volgorde.
Uitzonderlijke situatie
Er is sprake van een uitzonderlijke situatie >als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.
Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
• de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;
• de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;
• de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;
• de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Systematische blootstelling
Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Kwetsbare minderheidsgroepen
De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.
Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid, worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:
• de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;
• de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);
• de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).
In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).
De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade daden als hier bedoeld.
Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:
• sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;
• de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.
Individuele kenmerken
Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.
Eerdere confrontatie met wandaden
Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw.
In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van richtlijn 2011/95/EU.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.
De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:
• de autoriteiten van het land van herkomst;
• door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;
• door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:
• de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;
• de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;
• substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;
• marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;
• het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;
• het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;
De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.
De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.
Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.
Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/3 Vc). Artikel 3.37c VV is van overeenkomstige toepassing.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:
• de veiligelandenexceptie als bedoeld in paragraaf C2/6.1 tot en met 6.3 Vc;
• een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf C2/5 tot en met C2/8 Vc.
Genitale verminking
De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;
• artikel 3.37c VV niet van toepassing is;
• artikel 3.37d VV niet van toepassing is.
De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen.
De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.
De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:
• meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en,
• de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.
In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:
• de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;
• de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw; en,
• andere familieleden.
Medische omstandigheden
De IND beoordeelt of uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten vreemdeling, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leidt tot ernstige schade.
De IND beoordeelt, mede op basis van een actueel BMA advies, de omstandigheden aan de hand van de drie volgende criteria.
a. het stadium waarin de ziekte zich bevindt (ziekte in vergevorderd en direct levensbedreigend stadium);
b. de aanwezigheid van medische zorg in land van herkomst; en,
c. de steun van naasten in de sociale omgeving.
ad a.
Indien uit het BMA advies blijkt dat de ziekte van de vreemdeling zich op het moment van de beoordeling niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium bevindt concludeert de IND dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, zoals hier bedoeld.
ad b. en c.
Indien er wel sprake is van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium toetst de IND voor de uitzonderlijke omstandigheden waar de vreemdeling in kan komen te verkeren aan de criteria onder b en c. De medische zorg en steun van naasten, waaronder de familieleden van de vreemdeling, in het land van herkomst worden door de IND beoordeeld in samenhang met het stadium waarin de ziekte zich bevindt. De mogelijkheden voor de benodigde medische behandeling in het land van herkomst volgen uit het BMA advies. De IND beoordeelt de omstandigheid of de familie aan de vreemdeling ondersteuning kan bieden aan de hand van de verklaringen van de vreemdeling en/of aanvullend onderzoek.
De situatie dat er geen sprake is van ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, maar dat er bij uitblijven van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal optreden kan de IND meewegen in het kader van de beoordeling van artikel 64 Vw.
De IND beoordeelt de bescherming van de vreemdeling in de zin van artikel 3.37c,VV en artikel 3.37d, VV nadat is vastgesteld dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a Vw of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw. De IND beoordeelt de vraag of deze bescherming van de vreemdeling mogelijk is, op het moment waarop het besluit op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt genomen.
Bescherming door de autoriteiten
De IND gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a VV niet mogelijk is, als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst. Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:
1. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van een persoon of een groep die onderdeel uitmaakt van de autoriteiten, maar een meerdere van die persoon of groep kan en wil tegen de persoon of groep die de dreiging veroorzaakt optreden. In dat geval moet de vreemdeling de bescherming van die meerdere zoeken; of
2. de dreiging voor de vreemdeling is afkomstig van lokale autoriteiten, maar de centrale autoriteiten willen en kunnen bescherming bieden. In dat geval verwacht de IND dat de vreemdeling bescherming zoekt bij de centrale autoriteit.
In beide uitzonderingssituaties constateert de IND dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst mogelijk is.
Bescherming door internationale organisaties
De IND beschouwt de volgende organisaties als internationale organisaties in de zin van artikel 3.37c, eerste lid, onder b, VV:
• VN; en
• NAVO.
Bescherming doeltreffend en niet-tijdelijk van aard
De IND beschouwt de bescherming van de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.37c, tweede lid, VV in ieder geval van niet-tijdelijke aard, als er geen concrete aanwijzingen zijn dat de doeltreffende bescherming van de vreemdeling door de internationale organisatie binnen de voorzienbare toekomst zal eindigen.
Uit artikel 3.37 c, tweede lid, VV volgt niet dat de bescherming van de vreemdeling een volledige garantie moet bieden tegen de dreiging.
Bewijslast
De vreemdeling moet in eerste instantie zelf aannemelijk maken dat hem geen bescherming kan worden geboden. Afhankelijk van de individuele situatie van de vreemdeling en de algehele situatie in het land van herkomst kan de bewijslast meer naar de zijde van de Nederlandse overheid verschuiven.
De IND betrekt bij de beoordeling of de autoriteiten in het land van herkomst in staat of bereid zijn effectieve bescherming te bieden in ieder geval:
• de individuele verklaringen van de vreemdeling, dat de vreemdeling geen bescherming wordt geboden;
• de omstandigheid dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling tevergeefs de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen; en
• informatie over de algemene situatie in het land van herkomst aan de hand van ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties.
De vreemdeling hoeft niet aannemelijk te maken dat hem geen bescherming kan worden geboden, als sprake is van tenminste één van de volgende situaties:
• uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is; of
• uit algemene informatie uit objectieve bron over het land van herkomst blijkt dat een verzoek om bescherming bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is.
Uitzondering op deze regel is de omstandigheid dat uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat de autoriteiten in zijn geval wel bescherming hebben geboden of bereid waren bescherming te bieden aan de vreemdeling.
Als uit algemene informatie over het land van herkomst blijkt dat bescherming niet eenvoudig kan worden verkregen, moet de vreemdeling aannemelijk maken dat bescherming in zijn geval in het geheel niet kan worden verkregen. Wel kan in dat geval de algemene informatie aanleiding zijn eerder te oordelen dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat bescherming niet mogelijk is.
Als de vreemdeling stelt dat het inroepen van bescherming gevaarlijk zou zijn, terwijl dit niet uit openbare, objectieve bron blijkt, moet de vreemdeling dit voor zijn individuele situatie aannemelijk maken.
Binnenlands beschermingsalternatief
Bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming in Nederland nodig heeft tegen dreigende vervolging of daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling in het land van herkomst een beschermingsalternatief heeft om zich in een ander gebied in het land van herkomst aan deze dreiging te onttrekken.
De term beschermingsalternatief is een verzamelterm voor het vlucht- of vestigingsalternatief. Bepalend voor het gebruik van deze termen is de dreiging waartegen deze alternatieven voor de vreemdeling bescherming bieden.
De IND gebruikt de term vluchtalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen dreigende vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
De IND gebruikt de term vestigingsalternatief bij bescherming van de vreemdeling tegen daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw.
De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c VV;
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
Ad a.
Naast het vereiste dat de dreiging in het andere gebied niet mag bestaan, is het ook van belang dat de vreemdeling in het andere gebied geen nieuwe dreiging zal ondervinden. Als het aannemelijk is dat de vreemdeling in het andere gebied ook heeft te vrezen voor vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw dan beoordeelt de IND of de vreemdeling bescherming kan inroepen tegen de dreiging in dat gebied.
Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.
Ad b.
Het gebied moet vanuit Nederland daadwerkelijk bereikbaar zijn. Daarnaast moet het gebied op legale en veilige wijze kunnen worden bereikt.
Ad c.
De bescherming die de vreemdeling in het gebied krijgt, hoeft niet dezelfde te zijn als de bescherming die de vreemdeling in Nederland zou hebben gekregen.
De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
Dat de omstandigheden in het gebied minder gunstig zijn dan in het oorspronkelijke woongebied van de vreemdeling is voor de IND onvoldoende reden om geen vlucht- of vestigingsalternatief tegen te werpen.
De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.
In het landgebonden asielbeleid kan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het bestaan van een vlucht- of vestigingsalternatief op basis van de beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen met inachtneming van de genoemde voorwaarden van tevoren vaststellen dan wel uitsluiten voor:
• vreemdelingen uit een gedeelte van dat land waarbij de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU; of
• een bepaalde bevolkingsgroep.
Terugkeer naar het land van herkomst
De IND verleent geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw als er concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling na indiening van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar zijn land van herkomst terug is geweest.
Algemeen
Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw.
De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘hoofdpersoon’.
De termijn van drie maanden, die in artikel 29, tweede lid, Vw wordt genoemd, gaat in op de datum van de beschikking waarin aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 tweede lid, Vw wordt genoemd, is veiliggesteld als:
• het gezinslid eerder dan de hoofdpersoon Nederland is ingereisd en hier een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of
• de hoofdpersoon in Nederland of het nareizende gezinslid in het land van herkomst, dan wel het land van bestendig verblijf, binnen de termijn van drie maanden een aanvraag indient voor een mvv.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw als de hoofdpersoon zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw aan het gezinslid van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Feitelijke gezinsband
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen of ouders, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het beleid als beschreven in B7/3.2.1. Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:
Biologische minderjarige kinderen
Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en hun, tijdens het huwelijk of met het huwelijk gelijkgestelde relatie geboren, minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.
Ook als men niet heeft samengewoond of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken.
Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
• het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;
• het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;
• het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.
Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon
Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.
Meerderjarige kinderen
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind feitelijk moet behoren tot het gezin. In dit geval moet de hoofdpersoon niet alleen aantonen dat het meerderjarig kind feitelijk tot zijn gezin heeft behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is, maar ook dat er sprake is van een meer dan normale (emotionele)afhankelijkheid met het meerderjarig kind.
De afhankelijkheidsrelatie moet de gebruikelijke banden overstijgen die normaal gesproken tussen meerderjarige kinderen en hun ouders bestaan. Een indicatie voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie zou kunnen zijn dat het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie dusdanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij zonder de zorg van de hoofdpersoon niet zelfstandig kan functioneren.
Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt aangenomen dat het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin.
Voor de beoordeling of het meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin wordt niet alleen betrokken de gezinssituatie ten tijde van de aanvraag, maar ook de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf).
Als het meerderjarige kind ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf) minderjarig was, wordt de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon het uitgangspunt bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband. In dat geval wordt de feitelijke gezinsband aangenomen indien de hoofdpersoon aantoont dat het inmiddels meerderjarig geworden kind tot aan zijn vertrek uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf) tot zijn gezin heeft behoord, tenzij er sprake is van één of meer van de volgende contra-indicaties:
– het kind woont zelfstandig;
– het kind voorziet in eigen onderhoud;
– het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;
– het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Als een kind zelfstandig woont of voorziet in eigen onderhoud, zal de IND individueel beoordelen of de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd.
Adoptie- en pleegkinderen
Anders dan bij biologische kinderen kan bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de hoofdpersoon en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en het pleegkind. De hoofdpersoon en de vreemdeling moet dit aannemelijk maken.
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de hoofdpersoon;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de hoofdpersoon.
Bij het vaststellen van de feitelijke gezinsband tussen een ouder en het pleegkind moet er bij meerderjarige pleegkinderen, net zoals bij meerderjarige biologische kinderen, bovendien sprake zijn van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen ouders en een meerderjarig pleegkind. De vaststelling van de meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid is voor meerderjarige pleegkinderen gelijk aan die van meerderjarige biologische kinderen.
Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de hoofdpersoon is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.
Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het pleegkind niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.
Toestemmingsverklaring
De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw uitsluitend als:
• de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;
• de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.1 Vc).
Huwelijk en partnerschap
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, onder a of b, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de hoofdpersoon Nederland is ingereisd. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten als een partnerschapsrelatie. Een traditioneel huwelijk dat buiten Nederland is gesloten, wordt niet gezien als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.
Indien ten tijde van de aanvraag sprake is van een polygame situatie komen slechts een echtgenoot of (geregistreerd) partner en de uit dit huwelijk/deze relatie voortgekomen kinderen voor verblijf in aanmerking. Van een polygame situatie is sprake als de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, tegelijkertijd met een andere persoon (of meerdere andere personen) een huwelijk of een duurzame relatie heeft (inclusief geregistreerd partnerschap).
Als de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgeno(o)t(e)alsmede de eventuele andere gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking.
Samenwoning
De hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat buiten Nederland al sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw.
Minder- en meerderjarige kinderen
De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).
Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc.
Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag
Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).
Procedurele regels
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve of op aanvraag.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw ambtshalve (conform artikel 28, eerste lid onder d en derde lid Vw) als de vreemdeling met een daartoe afgegeven mvv is ingereisd, zich vervolgens binnen drie dagen heeft aangemeld via het door de IND opgegeven telefoonnummer en de mvv op die datum nog geldig is. De ingangsdatum is de datum als bedoeld in artikel 3.105a eerste lid, Vb, tenzij de vreemdeling bij de afgifte van de mvv heeft aangegeven de datum als bedoeld in artikel 3.105a tweede lid, Vb als ingangsdatum te prefereren.
De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw op aanvraag aan het gezinslid van een hoofdpersoon indien:
• het gezinslid zonder mvv voor nareis gelijktijdig met de hoofdpersoon een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan gelijk aan de ingangsdatum van de aan de hoofdpersoon verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
• het gezinslid zonder mvv voor nareis binnen drie maanden na de datum van het besluit waarin aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De ingangsdatum van de verblijfsvergunning is dan de datum van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND neemt, conform artikel 30, Vw, de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling indien een andere lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van het verzoek om internationale bescherming op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening).
In deze paragraaf wordt gesproken over ‘verzoek om internationale bescherming’, omdat Verordening (EU) nr. 604/2013 deze terminologie gebruikt (zie artikel 2, onder b, Verordening (EU) nr. 604/2013).
Verordening (EU) nr. 604/2013 maakt een onderscheid tussen een verzoek om internationale bescherming en de (formele) indiening daarvan. Een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van de Vw, kan alleen schriftelijk met een vastgesteld model worden ingediend.
De vaststelling van de verantwoordelijkheid bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen
Bij het gehoor aanmeldfase vraagt de IND aan de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen of er gezinsleden, broers of zussen of familieleden op het grondgebied van de EU-lidstaten aanwezig zijn (zie artikel 6, derde en vierde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013). In dit gehoor wijst de IND de minderjarige vreemdeling op de mogelijkheid om herenigd te worden met zijn gezins- of familielid dat zich wettig ophoudt in een andere EU-lidstaat. Onder ‘wettig ophouden’ in een andere EU-lidstaat in de zin van artikel 8, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning of op grond van een verleende verblijfsvergunning in een andere EU-lidstaat.
Aan de hand van de door de minderjarige vreemdeling verstrekte informatie neemt de IND contact op met de bevoegde instantie in de andere EU-lidstaat met als doel de minderjarige vreemdeling met zijn gezins- of familielid te herenigen. De IND start het onderzoek naar gezins- of familieleden van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling op op het moment dat er concrete aanknopingspunten zijn waaruit het verblijf van het gezins- of familielid in een EU-lidstaat blijkt. De IND wijst de minderjarige op de hulp die hij kan inroepen bij internationale organisaties bij het traceren van zijn gezins- of familieleden.
De IND start het onderzoek naar gezins- of familieleden van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling op op het moment dat als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling minderjarig is en in een andere EU-lidstaat niet als meerderjarige staat geregistreerd. Het bepaalde in C1/2.2 Vc onder ‘Leeftijdsonderzoek’ is van overeenkomstige toepassing;
• de vreemdeling heeft zijn verklaringen over gezins- of familieleden zoveel als mogelijk door middel van documenten ondersteund; en
• de vreemdeling heeft concrete informatie aan de IND verstrekt over de gezins- of familieleden in de andere EU-lidstaat (voor- en achternaam, geboortedatum, geboorteplaats, nationaliteit (huidige en voormalige) en de verblijfplaats in het betreffende land).
Waar mogelijk zet de IND DNA-onderzoek in om de gezins- of familieband vast te stellen. De IND stelt de gezins- of familieband vast met behulp van identificerende vragen, indien DNA-onderzoek niet kan plaatsvinden omdat er geen afstammingsrelatie is.
Het daadwerkelijk samenbrengen van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling met zijn gezins- of familieleden zal alleen plaatsvinden indien dit in het belang van de minderjarige vreemdeling is. Uitgangspunt hierbij is dat het in het belang van de minderjarige vreemdeling is om herenigd te worden met zijn gezins- of familieleden. Bij de vaststelling wat in het belang van de minderjarige vreemdeling is, houdt de IND rekening met de in artikel 6, derde lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 genoemde factoren. Indien het samenbrengen van de gezins- of familieleden in de andere EU-lidstaat niet in het belang van de minderjarige vreemdeling is, zal de IND het verzoek om internationale bescherming behandelen.
Individueel onderzoek
De IND behandelt het verzoek om internationale bescherming indien een andere EU-lidstaat hierom verzoekt en voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden van artikel 8, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013. De Raad voor de Kinderbescherming voert het individueel onderzoek uit waarin wordt vastgesteld dat het gezins- of familielid voor de minderjarige vreemdeling kan zorgen, waarbij ook wordt bezien of dit in het belang van de minderjarige vreemdeling is.
Discretionaire bepalingen
De IND maakt terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Verordening (EU) nr.604/2013, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht.
De IND gebruikt de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen in ieder geval in de volgende situaties:
• er zijn concrete aanwijzingen dat de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke EU-lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt; of
• bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke EU-lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
De IND kan op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013, altijd een andere EU-lidstaat vragen een vreemdeling over te nemen, zolang de IND nog geen beslissing heeft genomen op de aanvraag. Doel hiervan is om gezins- of familierelaties te herstellen op humanitaire gronden, in het bijzonder op grond van familiebanden of op culturele gronden, ook wanneer de andere EU-lidstaat niet verantwoordelijk is. De vreemdelingen moeten hiermee schriftelijk instemmen. De IND behandelt een verzoek van een andere EU-lidstaat om een vreemdeling over te nemen op grond van artikel 17, tweede lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 terughoudend. De IND willigt een dergelijk verzoek alleen in, indien er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat het niet herenigen van de vreemdeling getuigt van een onevenredige hardheid.
Afhankelijke personen
De IND stelt op grond van overgelegde medische stukken, verklaringen van medici en van de vreemdeling vast dat de vreemdeling zorg nodig heeft en daarin afhankelijk is van de hulp van zijn kind, broer of zus of ouder die wettig in Nederland verblijft. De IND beoordeelt op grond van de overgelegde informatie of een in Nederland verblijvend kind, broer, zus of ouder voor de in een andere EU-lidstaat verblijvende vreemdeling kan zorgen. Voorwaarde is dat zij schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
Onder ‘wettig verblijven’ in de zin van artikel 16, lid 1, Verordening (EU) nr.604/2013 verstaat de IND: de vreemdeling is in het bezit van een verblijfsvergunning van de andere EU-lidstaat, of heeft de nationaliteit van de andere EU-lidstaat.
In de volgende gevallen past de IND artikel 16, eerste lid, Verordening (EU) nr. 604/2013 toe:
– er wordt voldaan aan de criteria die volgen uit artikel 16, eerste lid, van Verordening (EU) nr.604/2013; en
– er is rekening gehouden met de voorwaarden genoemd in artikel 11, derde lid, van de Uitvoeringsverordening (EC) 1560/2003.
De IND wijkt alleen in uitzonderlijke situaties af van de verplichting om afhankelijke gezins- of familieleden samen te brengen.
De omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat een aanvraag niet-ontvankelijk is, zijn beschreven in artikel 30a, Vw en worden behandeld in deze paragraaf.
Die bescherming van de vreemdeling kan in ieder geval blijken uit:
• Een verblijfsdocument;
• Het Eurodac Search Result;
• Informatie van de betreffende lidstaat waaruit volgt dat de vreemdeling bescherming geniet, dan wel (opnieuw) in aanmerking komt voor bescherming;
• Verklaringen van de vreemdeling waaruit volgt dat hij in een andere EU-lidstaat bescherming geniet.
Wanneer het verblijfsdocument van de vreemdeling verlopen is, wil dat niet zeggen dat de vreemdeling geen bescherming meer geniet in de betreffende EU-lidstaat. In dat geval moet worden nagegaan of de bescherming nog steeds van toepassing is.
Wanneer een vreemdeling bescherming geniet in een andere EU-lidstaat, is toegang tot en terugkeer naar de andere lidstaat gegarandeerd.
Het gaat in ieder geval om de volgende situaties:
• de vreemdeling is in een derde land als vluchteling erkend en hij kan de bescherming als vluchteling nog steeds ontvangen;
• de vreemdeling geniet voldoende bescherming, waaronder bescherming tegen refoulement, in een derde land door feitelijke naleving van de relevante internationale verdragen.
De IND neemt aan dat de vreemdeling opnieuw wordt toegelaten tot het bedoelde derde land in ieder geval in de volgende situaties:
• De vreemdeling heeft een nog geldige verblijfsvergunning op grond van internationale bescherming;
• De vreemdeling heeft een nog geldige verblijfsvergunning of visum en hij kan in aanmerking komen voor internationale bescherming;
• Informatie van het derde land waaruit volgt dat de vreemdeling nu bescherming heeft, dan wel (opnieuw) in aanmerking komt voor bescherming; of
• Verklaringen van de vreemdeling waaruit volgt dat hij al in een derde land bescherming heeft en die informatie wordt bevestigd door het derde land.
De IND gaat uit van wedertoelating in deze situaties, tenzij de vreemdeling aannemelijk maakt dat wedertoelating niet het geval is.
Enkel het bezit van een geldig visum voor een derde land is in dit kader onvoldoende om te spreken van ‘bescherming’ in de zin van artikel 30a, eerste lid, onder b, Vw.
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:
– artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw;
– artikel 3.106a, Vb;
– artikel 3.37e, VV.
Bij de vraag of een veilig derde land voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig derde land niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende derde land in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
De IND en de vreemdeling hebben een gedeelde bewijslast op de vraag of een derde land als veilig kan worden aangemerkt, namelijk:
• de vreemdeling moet onderbouwen dat het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt; en
• de IND onderzoekt of het derde land waarmee de vreemdeling een band heeft voor hem niet als veilig kan worden aangemerkt.
De IND onderzoekt of de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het van de vreemdeling redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij naar dat land gaat.
De IND neemt in de volgende gevallen in ieder geval aan dat de vreemdeling een band heeft met een derde land:
• de echtgenoot of partner van de vreemdeling heeft de nationaliteit van dat land;
• in dat land is eerstelijns of directe familie woonachtig van de vreemdeling, waarmee nog contact is; of
• de vreemdeling heeft eerder in dat land verbleven.
De IND neemt in ieder geval aan dat een derde land niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer voor dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is.
De IND kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV is opgenomen.
De IND verklaart een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, onder c, Vw indien er redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling daadwerkelijk wordt toegelaten tot het veilige derde land.
Met ‘nieuwe elementen of bevindingen’ wordt hetzelfde bedoeld als ‘nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden’ zoals bedoeld in artikel 4:6 Awb.
Een aanvraag wordt als een opvolgende aanvraag beschouwd, wanneer er geen beroep in eerste aanleg meer open staat tegen de afwijzing van de vorige aanvraag, hetzij omdat de termijn voor het instellen van beroep is verstreken, hetzij omdat er een uitspraak in beroep is gedaan.
4:6 Awb
Wanneer de aanvraag kan worden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid, maakt de IND hiervan gebruik en wijst de IND niet af op grond van artikel 4:6 Awb.
De vreemdeling is al in procedure
Indien wordt beslist op een opvolgende aanvraag terwijl het beroep in de eerdere procedure nog niet op zitting is behandeld, zendt de IND het besluit op de opvolgende aanvraag aan de behandelend rechtbank toe met het verzoek dit, indien de vreemdeling ook hiertegen beroep instelt, gezamenlijk te behandelen.
De beoordeling of een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel gegrond of ongegrond is, vindt plaats aan de hand van artikel 31 Vw. De omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat een aanvraag kennelijk ongegrond is, zijn beschreven in artikel 30b Vw en worden behandeld in paragraaf C2/7.1 t/m C2/7.11 van de Vc. Eerst nadat de IND heeft beoordeeld of een aanvraag ongegrond is, beoordeelt de IND of de aanvraag tevens als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen.
Onder aangelegenheden die niet ter zake doen verstaat de IND alle aangelegenheden die geen betrekking hebben op voor de beoordeling van het asielverzoek relevante informatie. Deze aangelegenheden raken niet aan Vluchtelingschap of artikel 3 EVRM.
In deze paragraaf zijn beleidsregels opgenomen die een uitwerking zijn van de volgende artikelen:
– artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw;
– artikel 3.105b, Vb;
– artikel 3.105ba, Vb;
– artikel 3.106b, Vb;
– artikel 3.37f, VV.
Bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, vormt het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. De IND weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. De IND kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt de IND op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming.
In dat geval verklaart de IND een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw.
De IND kan een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw, als het land voorkomt op een lijst van landen die als bijlage bij het VV is opgenomen.
Bij de beantwoording van de vraag of het land van herkomst van de vreemdeling ten aanzien van hem als veilig kan worden aangemerkt, geldt een tussen de IND en de vreemdeling gedeelde bewijslast, namelijk:
• de IND onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
• de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
De IND neemt in ieder geval aan dat een land van herkomst niet als veilig kan worden aangemerkt wanneer op dat land een besluitmoratorium als bedoeld in artikel 43 Vw van toepassing is.
Onder misleiden wordt verstaan: de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
Van misleiden is in ieder geval sprake indien:
• De vreemdeling valse of vervalste identiteits- of nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd en stelt dat deze echt zijn;
• De vreemdeling valse informatie heeft verstrekt over zijn identiteit of nationaliteit; of
• De vreemdeling relevante informatie of documenten heeft achtergehouden, bijvoorbeeld reisdocumenten met uitreisstempels of het achterhouden van een inreisvisum;
• Een andere identiteit of nationaliteit uit de systemen naar voren komt dan opgegeven bij de IND;
• Een taalanalyse uitwijst dat de vreemdeling niet vandaan komt waar hij stelt vandaan te komen; of
• De vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt zoals beschreven in paragraaf C1/4.2 Vc.
Bij ‘identiteitsdocumenten’ moet het gaan om documenten die specifiek te herleiden zijn tot de betreffende vreemdeling, hetzij door middel van een pasfoto, hetzij door middel van biometrische gegevens.
De IND verklaart niet zonder meer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of nationaliteitsdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’.
In de volgende gevallen is wel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar niet zonder meer van ‘misleiden’ door documenten achter te houden:
• Als de vreemdeling documenten in Nederland of in enig ander land waar hij veilig was verliest, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid; of
• Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid.
De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.
‘Te kwader trouw’ betekent dat de vreemdeling bewust en opzettelijk informatie heeft achtergehouden of vernietigd, met als doel daardoor in een gunstiger positie te komen. ‘Waarschijnlijk’ betekent dat de IND dit bedrog niet hoeft aan te tonen of bewijzen, maar dat er sprake moet zijn van een zekere ‘aannemelijkheid’ dat de vreemdeling te kwader trouw heeft gehandeld. Die aannemelijkheid kan zien op twee onderdelen:
• de vreemdeling heeft waarschijnlijk een identiteits- of reisdocument vernietigd of zich daarvan ontdaan; en
• de vreemdeling heeft dat waarschijnlijk te kwader trouw gedaan.
Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat er sprake is van dwang, dan is er geen sprake van te kwader trouw handelen.
De IND verklaart niet zondermeer een aanvraag kennelijk ongegrond wanneer identiteits- of reisdocumenten (toerekenbaar) ontbreken. Er moet sprake zijn van een zekere ‘opzettelijkheid’.
In de volgende gevallen is wel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten, maar staat niet zonder meer vast dat dit (waarschijnlijk) te kwader trouw gebeurde:
• Als de vreemdeling documenten in Nederland of in enig ander land waar hij veilig was verliest, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid; of
• Als de vreemdeling verklaart dat de documenten zijn afgegeven aan de reisagent, zonder dat daarbij sprake is van een zekere opzettelijkheid.
De verklaringen van de vreemdeling omtrent het verlies dan wel de omstandigheden waaronder hij de documenten heeft afgegeven dienen geloofwaardig te zijn.
De IND verstaat de bepaling in artikel 30b, eerste lid, onder e, Vw als volgt:
• Het verstrekken van kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen;
• Het verstrekken van kennelijk valse verklaringen; of
• Het verstrekken van duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst.
Het gaat om duidelijke vormen van ongeloofwaardigheid, waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat hierover geen twijfel bestaat en waardoor de verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen.
Bij de beoordeling of sprake is van het uitstellen of verijdelen van de uitzetting of overdracht betrekt de IND het moment waarop de vreemdeling zijn asielwens kenbaar maakt. Situaties waarbij dit van toepassing kan zijn, zijn bijvoorbeeld:
• Een vreemdeling die eerst na maanden- of jarenlang illegaal verblijf hier in Nederland een asielaanvraag indient op het moment dat hij wordt geconfronteerd met handelingen die gericht zijn op de uitzetting, bijvoorbeeld een voorgenomen inbewaringstelling; of
• Het (zeer) kort voor een geplande uitzetting indienen van een asielaanvraag, zeker indien de onderbouwing van de opvolgende asielaanvraag afwezig of evident ontoereikend is.
Verder wordt aangesloten bij artikel 3.1, vierde lid, Vb.
Hieronder valt in ieder geval een opvolgende aanvraag waarbij nieuwe elementen en bevindingen zijn ingebracht die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, maar waar dit niet leidt tot een inwilliging van de aanvraag.
Het gaat in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw om de situatie dat:
• de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen; of
• de vreemdeling zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd.
Hieronder valt ook de vreemdeling die zich pas meldt na het verlopen van een visum. ‘Gezien de omstandigheden bij binnenkomst’ zoals volgt in artikel 30b, eerste lid, onder h, Vw, betekent dat bij de beoordeling betrokken moet worden of de asielmotieven al aanwezig waren bij binnenkomst, of dat die op een later moment zijn ontstaan.
De IND werpt de vreemdeling niet tegen dat hij onrechtmatig binnen is gekomen als de vreemdeling zich uit eigen beweging binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland heeft gemeld bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen.
Een vreemdeling werkt in de volgende gevallen onvoldoende mee aan het onderzoek in het kader van de beoordeling van zijn asielaanvraag:
• hij weigert om zijn vingerafdrukken te geven; of
• hij maakt het onmogelijk om vingerafdrukken af te nemen doordat hij opzettelijk zijn vingertoppen heeft gemutileerd.
Bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, onderzoekt de IND of de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
De IND beoordeelt of van het beleid moet worden afgeweken, indien de vreemdeling bijzondere omstandigheden aanvoert. Door de vreemdeling aangevoerde bijzondere omstandigheden mogen geen verband houden met het door hem gepleegde strafbare feit. Bij de toetsing van de bijzondere omstandigheden weegt de IND het risico op recidive mee. Het ontbreken van risico op recidive vormt op zichzelf geen reden voor de IND om af te wijken van het beleid, daarvoor dient sprake te zijn van bijkomende bijzondere omstandigheden.
Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.
De IND kan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook kennelijk ongegrond verklaren op grond van artikel 30b, eerste lid onder j Vw, als sprake is van een ernstig misdrijf, dat geen zelfstandige afwijzing van de aanvraag rechtvaardigt.
Openbare orde als de vreemdeling een verdragsvluchteling is
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling, die aan alle volgende voorwaarden voldoet:
• de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw; en
• de vreemdeling is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en een ‘ vormt een gevaar voor de gemeenschap’.
Er is sprake van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem is een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd; en
• het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste 24 maanden.
De IND betrekt de strafbare feiten die de vreemdeling in het buitenland heeft gepleegd ook bij de beoordeling. Hierbij beoordeelt de IND, op basis van door het Openbaar Ministerie verstrekte informatie, welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft.
De IND weegt bij de beoordeling van het ‘gevaar voor de gemeenschap’ dat de vreemdeling vormt in ieder geval de volgende aspecten mee:
• de aard van het misdrijf; en
• de opgelegde straf.
De IND beoordeelt het gevaar dat de vreemdeling voor de gemeenschap vormt aan de hand van de situatie zoals die zich voordoet bij het beoordelen van de aanvraag (‘ex nunc’-beoordeling).
De IND neemt een gevaar voor de gemeenschap aan in alle volgende gevallen:
• drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven;
• brandstichting:
• mensenhandel;
• illegale handel in wapens, munitie en explosieven; en
• illegale handel in menselijke organen en weefsels.
De vreemdeling vormt ook een gevaar voor de gemeenschap of nationale veiligheid als bedoeld in artikel 3.105, aanhef en onder c, Vb:
• indien deze in het buitenland handelingen heeft verricht die de publieke rechtsorde ernstig schokten; en
• die naar Nederlands recht als zware misdrijven worden aangemerkt.
De IND beoordeelt of de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden aannemelijk maken dat in zijn geval geen sprake is van gevaar voor de gemeenschap. Indien de vreemdeling aanvoert dat de laatste veroordeling lang geleden heeft plaatsgevonden en dat hij sindsdien zich niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit, hanteert de IND een verjaringstermijn van twintig jaren.
Paragraaf B1/4.4 Vc ten aanzien van verjaring van misdrijven is in dit verband van overeenkomstige toepassing.
Openbare orde en artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw
De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die heeft aangetoond een risico te lopen als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, kan door de IND worden afgewezen, indien de vreemdeling veroordeeld is voor een ‘ernstig misdrijf’.
Er is sprake van een ernstig misdrijf indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd;
• het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel bedraagt in totaal tenminste achttien maanden; en
• in ieder geval één van de veroordelingen heeft betrekking op een misdrijf dat naar zijn aard een gevaar voor de gemeenschap oplevert.
De IND kan een ernstig misdrijf ook aan een vreemdeling tegenwerpen indien de veroordeling voor dit misdrijf nog niet onherroepelijk is geworden.
Paragraaf B1/4.4 Vc ten aanzien van verjaring van misdrijven is hier van overeenkomstige toepassing.
De IND werpt een veroordeling voor een ernstig misdrijf niet voor altijd aan de vreemdeling tegen. Er geldt een verjaringstermijn van tien jaar.
Na verjaring van het misdrijf stuurt de IND de vreemdeling een brief met een uitnodiging tot het aanvragen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De IND willigt deze aanvraag in op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien voldaan wordt aan alle volgende voorwaarden:
• het misdrijf is verjaard; en
• de vreemdeling komt niet in aanmerking voor een andere verblijfsvergunning.
Het betreft in dat geval op grond van artikel 3.5, derde lid, Vb een tijdelijk verblijfsrecht.
De IND kan ‘misdrijven tegen de vrede’ in ieder geval tegenwerpen aan de hoogste civiele of militaire leidinggevenden in een land.
De ernst van een misdrijf wordt bepaald door:
• de aard van de handeling; en
• de omvang van de gevolgen van de handeling.
Het door de vreemdeling gepleegde misdrijf wordt beschouwd als een politiek misdrijf, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
• er is een direct verband tussen het door de vreemdeling gepleegde misdrijf en de door hem aangehaalde politieke doelstelling;
• het door de vreemdeling gepleegde misdrijf is een effectief middel om de door hem aangehaalde politieke doelstelling te realiseren;
• de vreemdeling staat niet een meer vreedzaam alternatief ter beschikking; en
• het door de vreemdeling gepleegde misdrijf staat in een redelijke verhouding tot het door hem nagestreefde doel.
De volgende misdrijven kunnen in ieder geval een politiek karakter hebben:
• mishandeling;
• drugshandel;
• roofovervallen;
• brandstichting.
De volgende misdrijven moeten op grond van het bovenstaande in ieder geval worden aangemerkt als ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag:
• moord;
• doodslag;
• verkrachting;
• oorlogsmisdrijven, zoals gedefinieerd in artikel 8, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
• misdrijven tegen de menselijkheid, zoals gedefinieerd in artikel 7, Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof;
• foltering;
• genocide, zoals gedefinieerd in artikel 6, Statuut van Rome, inzake het internationaal Strafhof;
• slavernij en slavenhandel; en
• misdrijven die vallen binnen de delictsomschrijving van enig bindend internationaal instrument dat bepaalt dat er in geval van een misdrijf dat binnen het bereik van dat instrument valt geen sprake kan zijn van een politiek misdrijf en/of van vluchtelingschap.
Bij ‘absolute politieke misdrijven’ kan artikel 1F, onder b van het Vluchtelingenverdrag niet worden toegepast. Absolute politieke misdrijven zijn misdrijven met een politiek karakter, waarbij uit de omschrijving van het misdrijf blijkt dat zij zijn gericht tegen de staat. De volgende misdrijven zijn in ieder geval absolute politieke misdrijven:
• hoogverraad en het verstoren van verkiezingen; en
• misdrijven weergegeven in het een der Titels I tot en met IV van het Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht.
Onder de doelstellingen van de VN wordt verstaan: de preambule en artikel 1 van het Handvest van de VN van 1945. Onder de beginselen van de VN wordt verstaan: artikel 2 van het Handvest van de VN van 1945.
De volgende handelingen zijn in ieder geval in strijd met de doelstellingen en beginselen van de VN:
• handelingen die expliciet zijn genoemd als strijdig met de doelstellingen en/of beginselen van de VN door het Internationaal Hof van Justitie, de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN; en
• misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Statuut van Rome inzake het internationaal Strafhof.
Om de vreemdeling verantwoordelijk te kunnen houden voor misdrijven die vallen onder artikel 1F aanhef en onder c, Vluchtelingenverdrag beoordeelt de IND:
• of de functionele of feitelijke verantwoordelijkheid van de vreemdeling op een dusdanig niveau ligt dat deze geacht mag worden zich van de plaats van de staat binnen de internationale gemeenschap bewust te zijn; of
• uit de persoonlijke achtergrond van de vreemdeling blijkt dat hij kennis heeft of had moeten hebben van de doelstellingen of beginselen van de VN.
Voor tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, moet de IND aantonen dat er ‘ernstige redenen’ zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien de IND ‘ernstige redenen’ heeft aangetoond, moet de vreemdeling dit gemotiveerd weerleggen, om toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag te voorkomen.
Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, onderzoekt de IND of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (knowing participation) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (personal participation).
‘Knowing participation’
Er is in ieder geval sprake van ‘knowing participation’ bij de vreemdeling in één van de volgende situaties:
a. de vreemdeling heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;
b. de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep, waarop in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is; of
c. de vreemdeling heeft deelgenomen aan handelingen, waarvan hij wist of had moeten weten dat het misdrijven betrof zoals bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
In het geval van situatie a. of b. toetst de IND of de vreemdeling een uitzondering vormt op de regel dat de vreemdeling wetenschap gehad heeft of had moeten hebben van het plegen van de misdrijven. De IND spreekt dan van een ‘significante uitzondering’.
De IND neemt geen ‘knowing participation’ aan voor misdrijven als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, indien de vreemdeling tijdens het plegen van de misdrijven nog niet de leeftijd van vijftien jaren had bereikt.
Indien de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaar oud was, betrekt de IND alle feiten en omstandigheden bij haar onderzoek om vast te stellen of de vreemdeling weet heeft gehad of had moeten hebben van de misdrijven.
Als de vreemdeling bij het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag tussen de vijftien en achttien jaren oud was en als soldaat in een leger heeft gediend, worden in ieder geval de volgende omstandigheden door de IND meegewogen:
• de leeftijd van de vreemdeling op het moment van de indiensttreding;
• of de vreemdeling vrijwillig of gedwongen in dienst is getreden;
• de consequenties bij weigering van indiensttreding. In dit verband hanteert de IND het leerstuk van de subjectieve overmacht als uitgangspunt. De IND beoordeelt of van de vreemdeling als minderjarige verwacht kon worden weerstand te bieden aan de op hem uitgeoefende druk om in dienst te gaan;
• of er tijdens de indiensttreding van de vreemdeling gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die de mogelijkheid om tot een afgewogen keuze te komen hebben aangetast;
• de lengte van de periode dat de vreemdeling als minderjarige, jonger dan vijftien jaren werkzaam is geweest binnen het leger;
• de aanwezigheid van mogelijkheden voor de vreemdeling om eerder te ontsnappen en/of zich aan persoonlijke deelname aan misdrijven te onttrekken;
• of de vreemdeling de misdrijven gepleegd heeft onder invloed van drugs en/of medicatie waartoe hij gedwongen was tot inname; en
• of er binnen het leger waar de vreemdeling in dienst was bevorderingen plaatsvonden op grond van goede prestaties.
‘Personal participation’
Er is sprake van ‘personal participation’ bij de vreemdeling in tenminste één van de volgende situaties:
a. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
b. de vreemdeling heeft opdracht gegeven tot, of onder zijn verantwoordelijkheid is een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gepleegd;
c. de vreemdeling heeft een misdrijf als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag gefaciliteerd; of
d. de vreemdeling behoort tot een groep die door de Minister is aangewezen als groep die in de regel artikel 1F Vluchtelingenverdrag tegengeworpen krijgt.
Ad c.
De vreemdeling heeft een misdrijf gefaciliteerd, indien zijn handelen en/of nalaten in wezenlijke mate heeft bijgedragen aan het misdrijf. De IND concludeert dat de vreemdeling in wezenlijke mate heeft bijgedragen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:
• de bijdrage heeft een effect heeft gehad op het begaan van een misdrijf; en
• het misdrijf had hoogstwaarschijnlijk niet op dezelfde wijze plaatsgevonden indien niemand de rol van de vreemdeling had vervuld of indien de vreemdeling gebruik had gemaakt van mogelijkheden om het misdrijf tegen te houden.
Ad d.
De IND toetst of er sprake is van een ‘significante uitzondering’ zoals beschreven in de subparagraaf ‘bewijslast en verantwoordelijkheid’ (‘knowing participation’).
Handelen op bevel
De IND toetst aan artikel 33 van het Statuut van Rome, inzake het Internationaal Strafhof voor de beoordeling van de individuele verantwoordelijkheid van de vreemdeling, indien de vreemdeling heeft gehandeld op bevel van een regering of meerdere.
Dwang
Indien de vreemdeling aanvoert dat hij gedwongen is tot het plegen van misdrijven, wordt hij niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien sprake is van in ieder geval één van de volgende situaties:
• er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde dwang;
• er bestond voor de vreemdeling de mogelijkheid om zich te onttrekken aan het misdrijf;
• de vreemdeling was al geruime tijd in dienst van een organisatie voordat de dwang voorzienbaar optrad; of
• de mate van dwang weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf.
Zelfverdediging
Wanneer de vreemdeling aanvoert uit zelfverdediging misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag te hebben gepleegd, wordt deze niet gevrijwaard van verantwoordelijkheid indien er sprake is van in ieder geval een van de volgende situaties:
• er wordt geen geloof gehecht aan de door de vreemdeling gestelde bedreiging;
• de bedreiging waartegen de vreemdeling zich stelt te hebben verdedigt weegt niet op tegen de ernst van het door de vreemdeling begane misdrijf;
• het moet voor de vreemdeling duidelijk zijn geweest dat het door hem begane misdrijf de dreiging niet had kunnen afwenden; of
• de vreemdeling heeft niet slechts één misdrijf gepleegd, maar heeft gedurende een langere periode meerdere misdrijven gepleegd.
Indien aan de vreemdeling op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend, maar tegelijkertijd aannemelijk is dat de vreemdeling bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM beoordeelt de IND alle volgende omstandigheden:
a. of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en, zo ja,
b. of de gevolgen voor de vreemdeling van het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel zijn, afgewogen tegen de belangen van de Staat om artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag te handhaven.
Ad a.
De term ‘duurzaam’ houdt in dat sprake moet zijn van alle volgende omstandigheden:
• de vreemdeling bevindt zich op het moment dat de beslissing wordt genomen al gedurende tien jaren zonder verblijfsvergunning in Nederland in de situatie dat de vreemdeling wegens schending van artikel 3 EVRM niet kan worden uitgezet, te rekenen vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• er is geen vooruitzicht op verandering binnen niet al te lange termijn, gerekend vanaf heden, in de situatie dat de vreemdeling niet kan worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een dreigende schending van artikel 3 EVRM; en
• vertrek van de vreemdeling naar een ander land dan het land van herkomst is ondanks voldoende inspanningen om te voldoen aan vertrekplicht van de vreemdeling niet mogelijk.
Ad b.
De IND neemt disproportionaliteit aan indien de vreemdeling aantoont dat hij zich in een uitzonderlijke situatie bevindt.
Indien de vreemdeling disproportionaliteit heeft aangetoond en de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nodigt de IND de vreemdeling uit een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan te vragen. De IND willigt deze aanvraag in op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb. Het betreft in dat geval op grond van artikel 3.5, vierde lid, Vb een tijdelijk verblijfsrecht.
De IND verleent op grond van de artikelen 3.77 en 3.107 Vb geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan gezinsleden van een vreemdeling van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Dit geldt niet wanneer deze gezinsleden op zelfstandige gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De IND werpt de contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag niet tegen aan een gezinslid, indien de feitelijke gezinsband met de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen feitelijk verbroken is. Van verbreking van de gezinsband wordt niet uitgegaan indien blijkt dat de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op enige wijze gebruik blijft maken van de voorzieningen van het gezinslid.
De contra-indicatie artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt niet langer tegengeworpen aan het gezinslid van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. het gezinslid verblijft tenminste tien jaren in Nederland gerekend vanaf de datum van de eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel;
b. het verblijf van het gezinslid in Nederland is ononderbroken; en
c. het gezinslid heeft zijn vertrek naar het land van herkomst niet tegengewerkt.
Ad a.
Voor de gezinsleden binnen één gezin waarbinnen de feitelijke gezinsband niet is verbroken, geldt voor alle gezinsleden de datum van eerste aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van het hier langst verblijvende gezinslid als aanvang van de termijn. De aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen telt hiervoor niet mee.
De IND verstaat hieronder de vreemdeling die, anders dan onder artikel 30b, eerste lid, onder j, Vw, op een eerder moment op grond van de openbare orde of nationale veiligheid de toegang tot Nederland (en daarmee het Schengengebied) is geweigerd en derhalve, zonder dat het gepleegde feit heeft geleid tot een inreisverbod of ongewenstverklaring zoals bedoeld in artikel 66a Vw of artikel 67 Vw, is uitgezet naar het land van herkomst.
De IND kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling stellen, indien:
1. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, Vw;
2. de vreemdeling is niet verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen; of
3. de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van Onze Minister vertrokken en heeft hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact opgenomen met de bevoegde autoriteiten.
Zie paragraaf C1/2.3 Vc onder de kopjes beschikbaarheid tijdens de asielprocedure en het niet nakomen van de aanwijziging.
Ad 1
Hierbij kan gedacht worden aan het niet reageren op nadere (schriftelijke) vragen.
Ad 2 en 3
Bij het beoordelen van de toerekenbaarheid betrekt de IND of de vreemdeling een geldige reden heeft voor het niet verschijnen of zonder toestemming (tijdelijk) vertrekken.
Indien één van bovengenoemde situaties leidt tot de conclusie dat de vreemdeling onvoldoende informatie heeft verstrekt, dan wel dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, wordt de aanvraag in ieder geval buiten behandeling gesteld.
Arbeidsmarktbeperking
De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd de arbeidsmarktbeperking: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Voor de bepalingen over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 3.105, eerste lid, Vb.
De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met vijf jaar, tenzij zich één van de gronden van artikel 32 Vw voordoet, van de vreemdeling die vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad op basis van artikel 8, onder c, Vw, maar niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Verblijfsdocument
De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.
De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.
Met het intrekken of niet-verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, beoordeelt de IND de situatie zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest.
Als de IND vaststelt dat een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onjuiste gegevens heeft verstrekt of dat over hem door een ander onjuiste gegevens zijn verstrekt, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw in het bezit moet blijven van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en/of onbepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, beoordeelt de IND of de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning in het land van herkomst een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.
Ambtshalve toets
Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie verder paragraaf C1/3 Vc onder het kopje ambtshalve toets).
Als de IND ambtshalve geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent, beoordeelt de IND op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve, of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw (zie verder paragraaf C1/3 Vc onder het kopje ambtshalve toets), met dien verstande dat in dat geval de ambtshalve beoordeling uitsluitend plaatsvindt indien de vreemdeling de voor die beoordeling relevante medische gegevens en overige bescheiden heeft overgelegd.
Het gestelde in paragraaf C2/7.10.2 Vc is van toepassing.
De IND brengt geen voornemen uit tot intrekking of weigering van verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van de vaststelling dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag juncto artikel 31, tweede lid, onder k Vw van toepassing is, voordat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld tijdens een gehoor op deze vaststelling te reageren. Dit gehoor wordt uitgevoerd door een ambtenaar van de IND, die gespecialiseerd is in de materie van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.
Ambtshalve toets
Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.
Algemeen
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw
In C2/7.10.1 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105c, tweede lid, onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook sprake van een bijzonder ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 24 maanden bedraagt.
Een omstandigheid die tot de conclusie kan leiden dat de hiervoor bedoelde vreemdeling geen gevaar vormt voor de gemeenschap, is een aanzienlijk tijdsverloop sinds het uitzitten van de straf zonder dat recidive heeft plaatsgevonden.
De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 EVRM.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
Internationale instrumenten zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder a Vb zijn onder andere:
• het Handvest van het Internationaal Militair Tribunaal van 8 augustus 1945 (Neurenberg-Handvest);
• Het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof van 17 juli 1998.
In C2/7.10.1 Vc is uitgewerkt wanneer sprake is van een ernstig misdrijf zoals bedoeld in artikel 3.105f, tweede lid onder b, Vb. In aanvulling op het vorenstaande is ook is sprake van een ernstig misdrijf als het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straffen of maatregelen in totaal de norm genoemd in de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb is en het totaal van de straffen of maatregelen ten minste 18 maanden bedraagt.
De vreemdeling van wie de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, is ingetrokken of geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet is verlengd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, wordt Nederland niet uitgezet, indien de vreemdeling in zijn land nog steeds een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw
Artikel 3.86 Vb is van toepassing.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:
• de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en
• de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op vervolging; en
• de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/7.10.1 is van toepassing.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw als:
• de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op aanvraag is verleend; en
• de IND concludeert dat hij in zijn land een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM; en
• de vreemdeling niet is veroordeeld voor een ‘ernstig misdrijf’ en geen ‘gevaar vormt voor de gemeenschap’. Paragraaf C2/7.10.1 is van toepassing.
In afwijking van vorenstaande trekt de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw wel in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b Vw, als de verblijfsvergunning op grond van artikel 28, eerste lid, onder d Vw, ambtshalve is verleend. Als de vreemdeling meent dat hij in zijn land van herkomst een risico loopt op vervolging of een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, dan kan hij daartoe een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.
De IND past bovenstaande beleidsregels overeenkomstig toe in het geval de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder c of d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.
Gevaar voor de nationale veiligheid
Paragraaf B1/4.4 Vc (‘nationale veiligheid’) is van overeenkomstige toepassing.
Ambtshalve toets
Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.
Algemeen
Als de IND vaststelt dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is komen te vervallen en de wijziging van de omstandigheden ingevolge artikel 3.37g VV een voldoende ingrijpend en niet voorbijgaand karakter hebben onderzoekt de IND in ieder geval:
• of op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29, eerste of tweede lid Vw van toepassing waren;
• of de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste of tweede lid Vw (tenzij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28, eerste lid onder d Vw ambtshalve is verleend);
• of de vreemdeling dwingende redenen, voortvloeiende uit vroegere vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw kan aanvoeren om te weigeren terug te keren naar zijn land van herkomst; en,
• of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel III (overgangsrecht) van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.
Als tenminste één van deze omstandigheden zich voordoet, trekt de IND de verblijfsvergunning niet in.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.
Ambtshalve toets
Paragraaf C2/10.1 Vc onder het kopje ambtshalve toets is van overeenkomstige toepassing.
Dwingende redenen
Ingevolge artikel 3.37g VV komt de vreemdeling in aanmerking voor dit beleid indien hij voldoet aan beide hieronder genoemde voorwaarden:
a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en,
b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.
Ad a.
De IND beschouwt de volgende daden als zodanig:
• verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en,
• getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.
Ad b.
De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt hiertoe naar de huidige situatie of daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.
Wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst
De IND geeft in het landgebonden asielbeleid aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37g VV.
Vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst
Het enkele feit dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst is niet voldoende voor de IND om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of niet te verlengen.
Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, indien een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, niet in, indien de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening
De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsgunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.
Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleent op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.
De definitie van de intrekkingsgrond zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw is uitgewerkt in paragraaf B1/6.2.1 Vc.
De intrekkingsgrond bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d, Vw wordt niet toegepast op de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als de vreemdeling op het moment van het beoordelen van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zijn land een risico loopt op vervolging of ernstige schade.
Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder d, Vw, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kon worden vastgesteld.
Verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, b of c, Vw
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw in op grond van artikel 32, eerste lid, onder e Vw juncto artikel 3.106 Vb als de huwelijks- of gezinsband is verbroken.
De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in paragrafen B7/3.1 en B7/3.2.1 van de Vc.
Voorlopige voorziening
Artikel 82 Vw regelt wanneer de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al dan niet mag afwachten. Artikel 7.3 Vb regelt wanneer de vreemdeling de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wel of niet mag afwachten.
Een interim measure van het EHRM, een zogenoemde Rule 39, wordt gelijk gesteld met een toegewezen voorlopige voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening bij volgende aanvragen
De IND staat de vreemdeling op grond van artikel 7.3, tweede lid, Vb, in ieder geval niet toe zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten in de volgende situaties:
• bij afwijzing van een eerste opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, waarbij is geoordeeld dat de vreemdeling die aanvraag slechts heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen;
• bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere volgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw; of
• bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30b Vw of artikel 31 Vw
Het verzoek om een voorlopige voorziening bij Dublinclaimanten
De IND staat de vreemdeling toe een verzoek om een voorlopige voorziening, dat connex is aan een rechtsmiddel dat is gericht tegen een overdrachtsbesluit in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013, in Nederland af te wachten, tenzij:
a. het verzoek niet binnen 24 uur na bekendmaking van het overdrachtsbesluit is ingediend; of
b. er sprake is geweest van een eerder overdrachtsbesluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,
en zich nadien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.
Ad b.
Indien hiervan sprake is, geldt één van de volgende aanvullende voorwaarden:
• tegen het eerdere overdrachtsbesluit zijn geen rechtsmiddelen ingediend;
• in de beroepsprocedure tegen het overdrachtsbesluit is niet binnen 24 uur een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend; of
• in die procedure is het verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter afgewezen.
Klachten bij internationale instanties
De internationale instanties waar een met uitzetting bedreigde vreemdeling zich tot kan wenden zijn:
• het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Het Hof houdt toezicht op de naleving van het EVRM;
• het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);
• het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Internationale Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing.
Deze instanties worden aangeduid als ‘toezichthoudend orgaan’.
De DT&V mag de vreemdeling uit Nederland uitzetten als het toezichthoudend orgaan geen verzoek doet aan Nederland om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling, in afwachting van de uitspraak op de klacht van de vreemdeling bij dat toezichthoudend orgaan. De DT&V kan de vreemdeling in vreemdelingenbewaring stellen om de gedwongen terugkeer uit Nederland te bevorderen.
De DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten.
Als uitzondering op de regel dat de DT&V geeft gehoor aan een verzoek van het Comité voor de rechten van de mens en het Comité tegen Foltering om een vreemdeling niet uit te zetten, kan de DT&V kan weigeren te voldoen aan een verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten:
• als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in AC Schiphol; en
• aan de vreemdeling in het kader van de grensbewaking de vrijheidsbenemende maatregel van artikel 6 Vw is opgelegd.
De DT&V moet nagaan of er omstandigheden zijn die aanleiding vormen het verzoek te honoreren.
Als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse staat op grond van Rule 39 verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling uit Nederland op te schorten, mag de DT&V de vreemdeling niet uitzetten.
De DT&V betrekt bij de beoordeling van het verzoek van een toezichthoudend orgaan de omstandigheid dat:
• de vreemdeling strafbare feiten heeft gepleegd;
• de vreemdeling opeenvolgende aanvragen om een verblijfsvergunning heeft gedaan met het doel om de uitzetting te vertragen.
Als de DT&V het verzoek om de vreemdeling niet uit te zetten honoreert, heft de DT&V de eventuele vreemdelingenbewaring van de vreemdeling op.
Als het toezichthoudend orgaan als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als sprake is van aspecten als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. De DT&V zal de vreemdeling niet uitzetten als de IND geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend aan de vreemdeling.
I
Hoofdstuk C3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen in die gelden bij toepassing van:
• het besluitmoratorium (paragraaf 2);
• het vertrekmoratorium (paragraaf 3).
Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 43, 45, vierde en vijfde lid, 71, lid 2, en artikel 82, lid 2, Vw.
In artikel 43 Vw staan de redenen vermeld op grond waarvan de Minister kan besluiten een besluitmoratorium in te stellen voor bepaalde categorieën vreemdelingen. Indien het besluitmoratorium is ingegeven door de situatie in het land van herkomst, houdt het moratorium in dat voor de in het besluit genoemde categorieën vreemdelingen geen inhoudelijke beslissingen worden genomen. De Minister publiceert het besluit tot instelling van een besluitmoratorium in de Staatscourant. Het besluit van de Minister geeft in ieder geval aan:
• op welk moment het besluitmoratorium (in algemene zin) van kracht wordt;
• op welke datum het besluitmoratorium zal eindigen;
• met welke termijn de individuele beslistermijnen worden verlengd.
De IND verlengt in eerste instantie de beslistermijn voor de vreemdeling tot één jaar, voor zover de gehele beslistermijn daarmee niet met maximaal toegstane duur van eenentwintig maanden overschrijdt. en De IND geeft aan de vreemdeling aan op welk moment de verlengde beslistermijn eindigt. In de gevallen waarin het besluitmoratorium in algemene zin voor een kortere periode dan een jaar is vastgesteld, blijft het mogelijk om de individuele beslistermijn voor de vreemdeling met één jaar te verlengen.
De IND neemt ondanks het besluitmoratorium in ieder geval een beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de volgende situaties:
• artikel 30, eerste lid, Vw is van toepassing;
• artikel 30a, eerste lid, onder a, b, c of e, Vw is van toepassing;
• artikel 30c, Vw is van toepassing;
• artikel 1F Vluchtelingenverdrag is van toepassing; of
• de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt op grond van artikel 3.105c of 3.105e Vb afgewezen.
Als de individuele beslistermijn eindigt, moet de IND een besluit nemen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd naar de stand van zaken op het moment van het nemen van de beslissing, ook als het algemeen afgekondigde besluitmoratorium op dat moment nog van kracht is.
De vreemdeling die onder de werking van het vertrekmoratorium valt, maar geen opvang of voorzieningen meer heeft, kan deze verkrijgen door zich in persoon te melden bij AC Ter Apel. De vreemdeling hoeft geen aanvraag in te dienen voor opvang of voorzieningen. Evenmin hoeft de vreemdeling een aanvraag in te dienen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND verstrekt een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ aan de vreemdeling.
De vreemdeling heeft geen recht op opvang en andere voorzieningen als artikel 31, tweede lid, onder j en k, Vw van toepassing is. Elke veroordeling wegens een misdrijf is voldoende om de opvang te onthouden.
De vreemdeling valt niet onder de werking van het vertrekmoratorium als de vreemdeling aantoonbaar uit Nederland is vertrokken na de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan in ieder geval blijken uit de volgende situaties:
• een lidstaat heeft een verzoek tot terugname of overname op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 ingediend bij Nederland;
• er is sprake van een geëffectueerde of gefaciliteerde terugkeer;
• er heeft een overdracht plaatsgevonden op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013;
• er is een hitmelding in EURODAC.
Wanneer het vertrekmoratorium eindigt, eindigt het recht op opvang en voorzieningen van rechtswege.
J
Hoofdstuk C5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen, die gelden:
• ten aanzien van de procedureregels van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 2);
• bij de afwijzingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 3);
• bij de intrekkingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 4).
Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 33, 34, 35, 40, 41, 42, eerste lid, 44, vierde en vijfde lid, en 45 Vw, de artikelen 3.107a Vb, 3.108 Vb, 3.116, en 3.118 Vb, en de artikelen 3.41 en 3.47 VV.
De vreemdeling kan niet eerder dan vier weken voordat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen.
De vreemdeling moet de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Indien de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, dan geldt de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, enkel voor zover:
• de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
• het de vreemdeling niet toe te rekenen is dat hij de aanvraag heeft ingediend tot uiterlijk zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt als ingangsdatum de datum dat de IND de aanvraag heeft ontvangen, uitsluitend als:
• de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; en
• deze vertraging aan de vreemdeling toe te rekenen is.
De IND beoordeelt of de vertraging bij het indienen van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling is toe te rekenen.
Als de vreemdeling meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd meent voor verblijf in aanmerking te komen, moet hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.
De IND past de artikelen 3.113 Vb en 3.114 Vb niet toe op de behandeling van een aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De IND verleent direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
• de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is meer dan vijf jaar na het indienen van de aanvraag genomen;
• de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en
• de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De IND toetst hierbij of de vreemdeling aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend op of na 1 januari 2005.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend voor 1 januari 2005, dan geldt het inburgeringsvereiste niet en toetst de IND niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb. Zie C2/10 9 met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.
Arbeidsmarktaantekening
De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.
Verblijfsdocument
De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.
Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29, tweede lid, Vw van toepassing.
De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.
Als zich op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt een grond voordoet als bedoeld in artikel 32 Vw, handelt de IND conform paragraaf C2/10 Vc.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was vervallen, maar zich op het moment van behandeling van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw voordoet.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, als de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder c of d, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening, omdat de wettelijke grondslag van die vergunningen is vervallen.
Voor de beleidsregels met betrekking tot de ontheffingsgrond als bedoeld in artikel 3.107a, tweede lid, onder b, Vb (‘het inburgeringsvereiste’) is paragraaf B1/4.7 Vc van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf C2/10 is van toepassing.
De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in op grond van artikel 35, eerste lid, onder b Vw als wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid onder b Vw en aan artikel 3.86 Vb.
In aanvulling op paragraaf C2/10.3 Vc kan de IND een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook intrekken op grond van artikel 35, eerste lid onder c Vw als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b Vw.
K
Hoofdstuk C7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het landgebonden asielbeleid bevat beleidsregels ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.
Een algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land wordt betrokken bij het asielbeleid ten aanzien van dat land.
Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid in de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en betreft geen uitzonderingsregeling.
De opbouw van de paragrafen van dit hoofdstuk wijkt af van de opbouw van de hoofdstukken C1 tot en met C6 Vc en is conform de volgorde van toetsing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zie ook paragraaf C1/4.1 Vc.
De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:
• onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;
• de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:
a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;
b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;
c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;
d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;
e. alle commandanten van een ferq’a; en
f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat; en
• hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978-1996:
a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;
b. de Riasat-e-Makhsous; en
c. de Operatifi-ye Mahabas.
De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicogroep:
a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;
b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren; en
c. LHBT’s.
De IND merkt uitsluitend de volgende categorieën aan als kwetsbare minderheidsgroep:
a. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een etnische minderheid behoren;
b. vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar zij tot een religieuze minderheid behoren;
c. LHBT’s.
ad b.
De IND merkt shiitische moslims gelet op hun situatie in Afghanistan niet aan als een kwetsbare minderheidsgroep.
De IND merkt Afghaanse vreemdelingen die een andere religie dan de islam aanhangen, aan als een kwetsbare minderheidsgroep, ongeacht uit welk gebied in Afghanistan zij afkomstig zijn.
De IND verleent op grond van de beleidsregels over kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die zich in Nederland heeft bekeerd, als de vreemdeling in Afghanistan problemen heeft ondervonden om andere redenen dan de nieuwe religie.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, als uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan alleenstaande vrouwen uit Afghanistan.
De IND merkt een Afghaanse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1. zij heeft in Afghanistan geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en,
2. zij kan bij terugkeer naar Afghanistan niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt.
Ad. 2.
De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:
• de Afghaanse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of
• de Afghaanse vrouw zelfstandig is gaan wonen.
Uitzondering op de regel dat een alleenstaande Afghaanse vrouw bij terugkeer een reëel risico loopt, betreft vrouwen ten aanzien van wie het evident is dat de bescherming op grond van haar status van alleenstaande niet nodig is.
De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel de mogelijkheid om de bescherming te verkrijgen. De IND neemt uitsluitend voor Afghaanse vreemdelingen afkomstig uit Kaboel aan dat het mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten.
In uitzondering hierop neemt de IND aan dat het voor uitsluitend de volgende categorieën niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die in Kaboel tot een etnische of religieuze minderheid behoren;
• LHBT’s;
• alleenstaande vrouwen; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.
De IND neemt ten aanzien van Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief aan in Kaboel. De IND beoordeelt bij elke vreemdeling individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Kaboel aanwezig is voor de volgende categorieën:
• vreemdelingen die behoren tot een groep die in Kaboel een etnische of religieuze minderheid is;
• LHBT’s;
• alleenstaande vrouwen;
• minderjarigen; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Verwesterde vrouwen
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Afghaanse vrouw uitsluitend omdat zij na het vertrek uit Afghanistan een westerse levensstijl heeft aangenomen. De IND neemt namelijk aan dat de vrouw zich bij terugkeer zal kunnen aanpassen aan de traditionele Afghaanse normen. De omstandigheid dat een Afghaanse vrouw zich in Afghanistan niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien, vormt voor de IND onvoldoende grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlenen als de vreemdeling voldoet aan in ieder geval één van de volgende voorwaarden:
• de vreemdeling behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan; of
• de vreemdeling heeft de Azerbeidjaanse nationaliteit en is gehuwd met of onderhoudt een duurzame relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling tevens voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij in de periode tussen 1988 en 1992 Azerbeidzjan heeft verlaten;
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de op dat moment heersende oorlogssituatie reden is geweest voor het vertrek;
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt geen andere nationaliteit te hebben verkregen; en
• de vreemdeling voldoet aan de algemene uitgangspunten van het beleid, zoals vermeld in paragraaf C2/3 Vc.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen van wie de IND heeft geoordeeld dat zij op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• vreemdelingen behorend tot de Armeense bevolkingsgroep uit Nagorny Karabach, van wie de IND heeft geconcludeerd dat zij in Nagorny Karabach te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of risico lopen op ernstige schade.
• De vervolging moet uitgaan van de Armeens-Karabachse autoriteiten; en
• Azerbeidjaanse vreemdelingen die gehuwd zijn met of een duurzame relatie onderhouden met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep in Azerbeidzjan.
Bovenstaande beleidsregels gelden ook voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.
De IND neemt in ieder geval aan dat een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is in het hoofdgebied van Azerbeidzjan:
• voor de vreemdeling die behoort tot de Azeri bevolkingsgroep afkomstig uit Nagorny Karabach; en
• voor de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit Nagorny Karabach, terwijl hij na zijn vertrek uit Nagorny Karabach zonder problemen in het hoofdgebied van Azerbeidzjan heeft verbleven.
De IND neemt in ieder geval aan dat een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is in Nagorny Karabach voor:
• de vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep afkomstig uit Azerbeidzjan; en
• de vreemdeling die een gemengd huwelijk of een gemengde duurzame relatie onderhoudt en afkomstig is uit het hoofdgebied van Azerbeidzjan, terwijl hij na zijn vertrek uit Azerbeidzjan zonder problemen in Nagorny Karabach heeft verbleven.
Bovenstaande beleidsregels gelden ook voor kinderen uit gemengde huwelijken of duurzame relaties. Als het kind verblijft in een gescheiden gezin, toetst de IND de situatie van het kind aan de hand van de bevolkingsgroep van de ouder, bij wie het kind verblijft.
De IND neemt aan dat een buitenlands vestigingsalternatief in Armenië aanwezig is voor etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan, tenzij in ieder geval één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
• de IND oordeelt dat de vreemdeling op grond van paragraaf C7/5.4.4 Vc in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
• de vreemdeling uit Azerbeidzjan onderhoudt een gemengde (huwelijks)relatie met een vreemdeling die behoort tot de Armeense bevolkingsgroep.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Azerbeidzjan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval aan dat het voor vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.
Voor Burundi geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Tibetanen kunnen te maken hebben met repressie in China, als zij:
a. als advocaat, politiek activist of blogger actief zijn geweest;
b. verdacht worden van separatistische sympathieën;
c. steun hebben betuigd aan de dalai lama in China, of daarvan verdacht worden;
d. te maken hebben gehad met religieuze activiteiten die door de overheid worden gezien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid; of
e. om andere redenen de negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten hebben getrokken dan wel zullen trekken en de overheid deze zien als uitingen van politieke onvrede of streven naar onafhankelijkheid.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de vreemdeling uit Tibet die aannemelijk maakt dat hij tot een of meerdere van deze groepen behoort.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Colombia geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:
• LHBT’s; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.
De IND neemt voor Congo DRC geen vlucht- of vestigingsalternatief aan, als de IND heeft geconcludeerd dat de vreemdeling op basis van de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel ernstige schade.
De IND neemt voor Congo DRC een vestigingsalternatief in Kinshasa aan als de vreemdeling aan alle volgende voorwaarden voldoet:
• de vreemdeling is afkomstig uit een gebied waarvan in paragraaf C7/10.4.1 Vc is vermeld dat er een uitzonderlijke situatie is; en
• de vrees van de vreemdeling is niet gebaseerd op de vreemdeling zelf betreffende omstandigheden, maar is alleen een gevolg van de uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn gedeserteerd.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun dienstweigering of dienstplichtontduiking in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die illegaal Eritrea uitgereisd is.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Eritrese vreemdeling die Eritrea op legale wijze (met geldig document voor grensoverschrijding en uitreisvisum) heeft verlaten, uitsluitend als de vreemdeling individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aannemelijk maken dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan ernstige schade. Hiervan kan sprake zijn als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aanmerkelijk langer in het buitenland heeft verbleven dan was beoogd voor het doel waarvoor de Eritrese autoriteiten een uitreisvisum hebben afgegeven.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:
• vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun geloofsovertuiging gegronde vrees voor vervolging te hebben;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging, tenzij uit individuele verklaringen of algemene bron gebleken is dat wel de bescherming kan worden ingeroepen; en
• LHBT’s.
In Eritrea is adequate opvang in de zin van paragraaf B8/6 Vc.
Gedwongen terugkeer van vreemdelingen naar Eritrea zal niet plaatsvinden. De IND neemt aan dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als na illegale uitreis, een reëel risico op ernstige schade aanwezig is.
Uitgangspunt is echter dat een vreemdeling die legaal, met toestemming van de Eritrese autoriteiten, is uitgereisd, zelfstandig kan terugkeren. Bij deze groep neemt de IND niet op voorhand aan dat bij terugkeer naar Eritrea sprake is van ernstige schade.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• LHBT’s.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Guinee geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Ten aanzien van Irak geldt een besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies:
• Bagdad,
• Anbar,
• Ninewa,
• Salaheddin,
• Ta’mim (Kirkuk),
• Diyala, en
• Babil.
De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:
• hoofden van de volgende inlichtingen- en veiligheidsdiensten:
a. de Algemene Inlichtingendienst;
b. de Militaire Inlichtingendienst;
c. de Speciale Veiligheidsdienst;
d. de Algemene Veiligheidsdienst; en
e. de Militaire Veiligheidsdienst; en
• officieren van de Speciale Veiligheidsdienst.
De IND merkt uitsluitend de volgende groepen aan als kwetsbare minderheidsgroep:
a. christenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
b. mandeeërs afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
c. yezidi’s afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
d. joden afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
e. shabak afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
f. kaka’i afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak;
g. alleenstaande vrouwen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak; en
h. Turkmenen afkomstig uit Centraal-en Zuid-Irak.
Ad g.
De IND merkt een Iraakse vrouw aan als alleenstaand als zij voldoet aan alle volgende voorwaarden:
1. zij heeft in Irak geen echtgenoot (meer) met wie zij kan gaan samenleven; en
2. zij kan bij terugkeer naar Irak niet meer terug naar het ouderlijk gezin omdat de gezinsband als verbroken moet worden aangemerkt.
Ad 2.
De IND merkt de gezinsband in elk geval aan als verbroken, als:
• de Iraakse vrouw deel is gaan uitmaken van een ander gezin dan haar ouderlijk gezin; of
• de Iraakse vrouw zelfstandig is gaan wonen.
De IND neemt niet aan dat het voor de vreemdeling mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties in Centraal- en Zuid-Irak. De IND neemt aan dat het mogelijk is voor vreemdelingen afkomstig uit de Koerdische Autonome Regio de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Irak geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel vormen van zijn geloofsbeleving en waarvan daardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Daarbij betrekt de IND in ieder geval de volgende aspecten:
• de persoonlijke situatie van de vreemdeling;
• de wijze waarop de vreemdeling in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn religie;
• hoe de vreemdeling hieraan in de toekomst in Iran uiting wil geven; en
• hoe de vreemdeling dit heeft gedaan nadat hij Iran heeft verlaten.
De IND toetst vervolgens mede aan de hand van de informatie uit het ambtsbericht en hetgeen de vreemdeling in Iran eventueel al aan problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, of hij bij het verrichten van die specifieke handelingen een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging.
Personen die in Iran problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging
De IND merkt christenen, bahai’s en soefi’s aan als groepen van bijzondere aandacht. Dit betekent dat de IND in het geval van christenen, bahai’s en soefi’s minder eisen stelt aan de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas. Dit wil zeggen dat de vreemdeling het gestelde causale verband tussen de ondervonden problemen en zijn geloofsovertuiging met geringe indicaties aannemelijk kan maken. Dit betekent dat als de individuele problemen aannemelijk zijn gemaakt, snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen voldoende zwaarwegend zijn om, behoudens contra-indicaties, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.
Personen die in Iran geen problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging
Belangrijk bij de beoordeling is dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in het bijzonder personen die zich hebben bekeerd tot het christendom en openlijk hun geloof (willen) belijden, als ook personen die (willen) evangeliseren, een aanzienlijk risico lopen op vervolging. De IND verleent, behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die aannemelijk maakt dat zijn persoonlijke godsdienstuitoefening zal leiden tot vervolging (zie ook C2/3.2 Vc).
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Iran geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• Ivorianen die deel uitmaken van een etnische minderheid;
• LHBT’s;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor genitale verminking; en
• minderjarigen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Ivoorkust geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND merkt voor Libië uitsluitend de volgende risicogroepen aan:
a. LHBT’s;
b. (bekeerde) christenen;
c. (staatloze) Palestijnen;
d. politieke activisten;
e. mensenrechtenactivisten;
f. leden van het justitieel apparaat;
g. werknemers van non-gouvernementele organisaties;
h. journalisten;
i. vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
j. vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi; en
k. vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
Ad j.
De IND beschouwt in ieder geval als stammen waarvan bekend is dat zij loyaal waren aan het bewind van Gadaffi:
• Tawergha’s;
• Gwelish;
• Mashashiya’s;
• Toearegs; en
• Tobu’s.
De IND neemt aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND neemt aan dat geen vlucht- of vestigingsalternatief in Libië aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. LHBT’s;
b. (bekeerde) christenen;
c. (staatloze) Palestijnen;
d. politieke activisten;
e. mensenrechtenactivisten;
f. leden van het justitieel apparaat;
g. werknemers van non-gouvernementele organisaties;
h. journalisten;
i. vrouwen die werkzaam zijn in de publieke sector;
j. vreemdelingen die behoren tot een stam waarvan bekend was dat zij loyaal waren aan het bewind van Gaddafi (zie C7/16.3.2); en
k. vreemdelingen die als (onder)officier hebben gediend tijdens het Gaddafi regime.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Libië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die deel uitmaken van een nationale, raciale of etnische minderheid als bedoeld in het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over Nepal;
• vrouwen; en
• LHBT’s.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Nepal geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt aan dat het voor vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te maken hebben met (eventueel) op de persoon gericht geweld door militante groeperingen niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen.
De IND neemt aan dat in Nigeria een vlucht- en vestigingsalternatief aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van militante groeperingen;
c. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging van de zijde van een geheim genootschap; en
d. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij in de noordelijke deelstaten van Nigeria hebben te vrezen voor strafrechtelijke vervolging op grond van de sharia.
Ad a.
Of vrouwen zich kunnen onttrekken aan genitale verminking door zich elders (buiten de eigen leefgemeenschap) te vestigen kan per geval verschillen. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre vrouwen elders een nieuw bestaan kunnen opbouwen. Hierbij speelt het sociale netwerk een belangrijke rol. Het sociale netwerk kan bestaan uit de familie- of gezinsleden, maar ook uit andere sociale netwerken zoals verenigingen en kerkgenootschappen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Nigeria geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor de Russische Federatie geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; en
• vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging door geheime genootschappen.
De IND neemt in ieder geval aan dat in Sierra Leone een vlucht- en vestigingsalternatief aanwezig is voor de volgende categorieën:
a. vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking; en
b. vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor vervolging door geheime genootschappen.
Ad a.
De IND beziet per vreemdeling, bij vrees voor genitale verminking, of de aanwezigheid van een vlucht- en vestigingsalternatief wordt tegengeworpen. Bij een meerderjarige vrouwelijke vreemdeling is hierbij van belang of zij aan de controle van haar familie kan ontkomen en hoe zij zich voor haar vertrek uit Sierra Leone heeft kunnen onttrekken aan de genitale verminking.
De IND verlangt niet van een minderjarige vrouwelijke vreemdeling dat zij zich elders in Sierra Leone vestigt, als zij hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij zij zich eerder aan genitale verminking heeft kunnen onttrekken.
Ad b.
De IND verwacht van een meerderjarige vreemdeling dat hij zich aan het lidmaatschap van het geheime genootschap onttrekt door zich elders in Sierra Leone te vestigen. De IND verlangt niet van een minderjarige vreemdeling dat hij zich elders in Sierra Leone vestigt, als de vreemdeling hierin niet ondersteund wordt door familie of derden, tenzij de vreemdeling zich eerder aan het lidmaatschap van een geheim genootschap heeft kunnen onttrekken.
Ten aanzien van Somalië geldt een besluit in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw voor vreemdelingen afkomstig uit die gebieden in Centraal- en Zuid-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab.
De IND merkt voor Somalië uitsluitend aan als risicogroepen:
a. overheidsfunctionarissen;
b. leden van het gerechtelijk apparaat;
c. leden van AMISOM;
d. personen werkzaam voor internationale organisaties of internationale delegaties;
e. personen die er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid;
f. journalisten.
Dit beleid geldt voor geheel Zuid- en Centraal Somalië, inclusief Mogadishu.
Een vreemdeling die zich erop beroept dat hij er door Al-Shabaab van wordt verdacht te spioneren voor de overheid en afkomstig is uit gebieden die niet onder controle staan van Al-Shabaab (inclusief Mogadishu), zal aannemelijk moeten maken dat juist hij zal worden geconfronteerd met Al-Shabaab. De enkele terugkeer uit het Westen is daartoe onvoldoende.
In Somalië (inclusief Mogadishu) is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw die heeft gegolden ten aanzien van personen afkomstig uit Mogadishu. De IND zal pas overgaan tot intrekking als is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).
De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
In Somalië is geen sprake van systematische blootstelling van een specifieke groep aan ernstige schade.
De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal pas overgaan tot intrekking, als is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).
De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw, als zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië.
De IND merkt een Somalische vrouw in ieder geval aan als alleenstaand, als:
• de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken; of
• zij ongehuwd is en de gezinsband waartoe zij ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde is verbroken.
De IND verleent, behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
a. de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of kan dit gebied uitsluitend bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab; en
b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab.
Ad b.
De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:
• de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;
• de omstandigheid dat de vreemdeling al dan niet recentelijk is vetrokken; en
• de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestering de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab.
Doordat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, is het voor de terugkeer naar Mogadishu niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.
Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestering waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:
• de leeftijd bij aankomst in Nederland; de IND zal van een vreemdeling, die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren (de leerplichtige periode) in Nederland heeft doorgebracht, eerder kunnen aannemen dat er sprake is van verwestering. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht;
• de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland; hierbij geldt als uitgangspunt dat de IND bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet aanneemt dat er sprake is van verwestering;
• de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst; en
• de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.
De IND neemt in ieder geval aan dat het voor de volgende categorieën in Somalië (inclusief Noord-Somalië) niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• vreemdelingen die afkomstig zijn uit Centraal- en Zuid-Somalië;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.
De IND neemt in zijn algemeenheid geen binnenlands vlucht- en of/vestigingsalternatief aan, tenzij de vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden minstens zes maanden voorafgaand aan zijn vertrek heeft verbleven in:
• Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;
• Somaliland, in de periode vanaf 1997;
• Sool; of
• Sanaag.
De IND neemt aan dat de vreemdeling zich in het desbetreffende gebied kan handhaven.
De IND neemt in ieder geval aan dat geen vlucht- en vestigingsalternatief in Somalië (inclusief Noord-Somalië) aanwezig is voor:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking.
Voorts kan de IND een vlucht- of vestigingsalternatief aannemen als er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen geconcludeerd kan worden dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst kan vestigen. Hierbij betrekt de IND, naast de in artikel 3.37d VV genoemde voorwaarden die in het algemeen gelden voor het tegenwerpen van een vlucht- en vestigingsalternatief, in de individuele zaak van de vreemdeling in ieder geval de volgende aanknopingspunten:
• eerder verblijf in dat gebied; en
• de aanwezigheid van naaste familie.
De IND sluit voorts ook een vlucht- of vestigingsalternatief in Mogadishu niet op voorhand uit. De IND kan in individuele gevallen waarbij er concrete aanknopingspunten zijn in het asielrelaas dat een vreemdeling zich in Mogadishu kan vestigen, dit aan de vreemdeling tegenwerpen.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Somalië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw van Srilankaanse Tamils ook aan de hand van de door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklist en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om ervan uit te gaan dat er een reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer naar Colombo. Een combinatie van twee of meer risicofactoren kan aanleiding zijn om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
De door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, zijn:
• de vreemdeling is bij de Srilankaanse autoriteiten bekend als lid van de LTTE of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten name van de vreemdeling;
• de vreemdeling is uit de gevangenis ontsnapt of op borgtocht vrijgelaten;
• de vreemdeling heeft een bekentenis of een soortgelijke verklaring ondertekend;
• de vreemdeling is door de Srilankaanse autoriteiten gevraagd om informant te worden;
• de vreemdeling heeft littekens;
• de vreemdeling moet naar Sri Lanka terugkeren vanuit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten;
• de vreemdeling is niet in het bezit van een identiteitsbewijs;
• de Srilankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte geraakt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd in het buitenland; en
• familieleden van de vreemdeling zijn actief voor de LTTE en de Srilankaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen:
• LHBT’s; en
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Sri Lanka geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND merkt voor Sudan uitsluitend aan als risicogroepen:
• vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);
• vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba; en
• vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.
In Sudan is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw voor uitsluitend:
• vreemdelingen afkomstig uit Noord- en Zuid-Darfur; en
• vreemdelingen afkomstig uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.
Een vreemdeling afkomstig uit Noord en Zuid-Darfur en uit Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile kan een vestigingsalternatief in een ander deel van Sudan hebben, als de dreiging waaraan de vreemdeling wordt blootgesteld niet op de vreemdeling is gericht, maar uitsluitend een gevolg is van uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.
Dit vestigingsalternatief geldt in ieder geval niet voor vreemdelingen die:
• behoren tot de niet-Arabische bevolkingsgroep uit Noord- en Zuid-Darfur;
• behoren tot de bevolkingsgroep van de Nuba; of
• (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.
Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdelingen minstens zes maanden zonder problemen hebben verbleven in de gebieden waar geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.
De IND merkt uitsluitend aan als kwetsbare minderheidsgroepen:
• vreemdelingen behorend tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur); en
• vreemdelingen behorend tot de bevolkingsgroep van de Nuba.
De IND neemt in ieder geval voor de volgende categorieën aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;
• vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;
• vreemdelingen die behoren tot de niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Darfur (Noord-, Zuid-, en West-Darfur);
• vreemdelingen die behoren tot de bevolkingsgroep van de Nuba; en
• vreemdelingen, die (vermeend) aanhanger zijn van SPLM/Noord in Sudan.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Sudan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND neemt aan dat vreemdelingen uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeren, bij of na inreis een reëel risico lopen op ernstige schade. Een vreemdeling uit Syrië komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b Vw als de vreemdeling geen actieve aanhanger is van het regime.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Syrië geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Het algemene beleid in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc is van toepassing.
De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als één van de volgende omstandigheden zich voordoet:
• de vreemdeling heeft zijn dienstplicht afgekocht; of
• de vreemdeling is vrijgesteld van zijn dienstplicht.
De IND beoordeelt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van Ugandese LHBT’s op basis van de individuele omstandigheden, afgezet tegen de positie van deze groep in Uganda.
De IND beoordeelt of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij behoort tot deze groep en dat hij – met in achtneming van het beleid dat volgt uit paragraaf C2/3.2 Vc – bij terugkeer wordt blootgesteld aan vervolging.
Gelet op de zeer fragiele positie van LHBT’s in Uganda, ook als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet, betekent dit dat de IND aan Ugandese LHBT’s een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw verleent, tenzij contra-indicaties de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de weg staan.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Uganda geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
L
Het model M18a Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
M
Het model M19 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
N
Het model M35-O Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
O
Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
P
Het model M109 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.
Q
Het model M109a Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.
R
Het model M109b Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.
S
Het model M110 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.
T
Het model M113 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.
U
Het model M114 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.
V
Het model M115 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 13 juli 2015
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet
Op 20 juli 2015 treden Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) (verder: de Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) (verder: de Opvangrichtlijn) in werking.
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Procedurerichtlijn en artikel 31, eerste lid van de Opvangrichtlijn, moeten beide richtlijnen uiterlijk op 20 juli zijn omgezet. De omzetting heeft geleid tot aanpassing van de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Met dit Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire worden de aanpassingen in de hogere regelgeving verder uitgewerkt in beleidsregels.
Hieronder een korte opsomming van de belangrijkste wijzigingen die samenhangen met de implementatie van de Procedurerichtlijn:
– Invoering van een nieuwe stelsel van afdoeningsgronden: niet in behandeling nemen (Dublin), niet-ontvankelijk, (kennelijk) ongegrond, buiten behandeling stellen;
– Invoering van volledig en ex nunc onderzoek bij de rechterlijke toetsing in eerste aanleg;
– Herziening van het stelsel van schorsende werking en voorlopige voorzieningen in beroep;
– Invoering van een grensprocedure;
– Invoering van een (separate) Dublinprocedure;
– Wijzingen in het onthouden van rechtmatig verblijf bij opvolgende aanvragen (incl. formalisering van de procedure bij last minute-aanvragen);
– Waarborgen voor minderjarige asielzoekers;
– Waarborgen voor (andere) kwetsbare asielzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven;
– Invoering van onderzoek in het kader van medisch steunbewijs;
– Nieuwe voorschriften omtrent de toegang tot de procedure;
– Nieuwe voorschriften omtrent het persoonlijk onderhoud;
– Aanpassing van de beslistermijnen.
en met de implementatie van de Opvangrichtlijn;
– (nieuwe) bepalingen over de bewaring van asielzoekers, nieuwe waarborgen voor asielzoekers in bewaring en nieuwe voorwaarden met betrekking tot bewaring.
Voor de inhoudelijke toelichting wordt in de eerste plaats verwezen naar de Memorie van toelichting op de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180).
Ook wordt verwezen naar de toelichting op het besluit van 17 juli 2015 houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180).
De aanpassingen van de beleidsregels worden hieronder artikelsgewijs toegelicht.
Als gevolg van de invoering van de grensprocedure wijzigt de systematiek omtrent de toegangsweigering en grensdetentie van vreemdelingen die aan de buitengrens aangeven een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen. De artikelen 3 en 6 Vw zijn daartoe aangepast.
Hoofdstuk A1 Vc bevat de beleidsregels omtrent toegang. In de paragrafen A1/7.3 (weigeren van toegang) en A1/9 Vc (verplichtingen voor vervoerders) zijn beleidsregels opgenomen over het uitstellen en opschorten van de toegangsweigering aan vreemdelingen die aan de buitengrens te kennen geven een aanvraag te willen indienen.
Artikel 62 Vw regelt de vertrektermijn nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd. Hoewel deze bepaling niet is gewijzigd, heeft de introductie van een nieuwe afdoeningsgrond (artikel 30b Vw, kennelijk ongegrond) wel gevolgen voor de wijze waarop artikel 62, tweede lid, onder b, Vw wordt uitgelegd. Daarom zijn de beleidsregels in hoofdstuk A3 Vc (vertrek en uitzetting) die hiermee verband houden aangepast.
Ook is in paragraaf A3/6.4 Vc een paragraaf opgenomen met beleidsregels die zien op de situatie dat iemand hangende het terugkeertraject te kennen geeft een tweede of volgende asielaanvraag te willen indienen. Hierbij wordt verwezen naar de nieuwe paragraaf in hoofdstuk C1 Vc over de procedure bij de behandeling van zogenoemde last minuteaanvragen.
De implementatie van de Opvangrichtlijn heeft gevolgen voor het opleggen van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen en heeft geleid tot aanpassing van de artikelen 6 en 59 Vw en de invoering van artikel 59b Vw. Ook de wijziging van de artikelen 5.1a en 5.1b Vb en de artikelen 5.2 tot en met 5.5 Vb en de invoering van artikel 5.1c Vb houdt hiermee verband. In hoofstuk A5 Vc (vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen) zijn verwijzingen naar de hogere regelgeving aangepast en zijn de aanpassingen in de hogere regelgeving uitgewerkt in beleidsregels.
Paragraaf B1/7.3 Vc bevat de algemene beleidsregels over verzoeken tot een voorlopige voorziening. Als gevolg van de herziening van het stelsel van schorsende werking en voorlopige voorzieningen, voortvloeiend uit de Procedurerichtlijn, is ervoor gekozen om de beleidsregels over verzoeken tot een voorlopige voorziening die specifiek betrekking hebben op asielprocedures over te hevelen naar paragraaf C2/11 Vc.
Paragraaf B8/3.1 Vc bevat de verblijfsregeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel. Hoewel deze verblijfsregeling niet rechtstreeks wordt geraakt door de Procedurerichtlijn, heeft de invoering van de nieuwe afdoeningsgronden wel geleid tot aanpassing van de artikelen 3.6a Vb en artikel 6.1e Vb, waarin de ambtshalve toets aan de regulier-humanitaire verblijfsdoelen en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw is geregeld. Daarnaast leidt de invoering van de Procedurerichtlijn ertoe dat de imperatieve afwijzingsgrond in artikel 30, eerst lid, onder b, Vw (oud) (de vreemdeling heeft reeds rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l Vw) in deze vorm is komen te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd, niet langer om die reden wordt afgewezen. Dit heeft onder meer gevolgen voor de verblijfsregeling mensenhandel. Immers, het feit dat een vreemdeling op grond van de verblijfsregeling mensenhandel in bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, leidt niet langer automatisch tot afwijzing van een eventuele aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In B8/3.1 Vc zijn de beleidsregels hierover gewijzigd.
Met de implementatie van de Procedurerichtlijn heeft de wetgever ervoor gekozen om een aantal nieuwe (zelfstandige) asielprocedures in het leven te roepen. Zo is gekozen voor de invoering van de grensprocedure (artikel 3 Vw) en een zelfstandige Dublinprocedure (artikel 3.109c Vb). Verder biedt de Procedurerichtlijn een nieuw instrumentarium om de vreemdeling, die een opvolgende aanvragen indient, in voorkomende gevallen het recht te ontzeggen om op het grondgebied te verblijven, zodat een geplande uitzetting toch doorgang kan vinden. De mogelijkheden hiertoe zijn vastgelegd in het gewijzigde artikel 3.1 Vb en zijn vooral relevant wanneer de vreemdeling een tweede of volgende aanvraag pas kort voor een geplande uitzetting indient. Deze wijziging is reden om de bestaande handelswijze bij zogenoemde last minuteaanvragen in overeenstemming te brengen met de Procedurerichtlijn en vast te leggen in beleidsregels.
De nieuwe, afzonderlijke, procedures hebben een eigen plaats gekregen in hoofdstuk C1 Vc. Dat is de reden waarom de structuur van dit hoofdstuk ingrijpend is gewijzigd. Dit hoofdstuk bevat nu afzonderlijke paragrafen over de grensprocedure, de Dublinprocedure, de procedure bij opvolgende aanvragen (waaronder de ééndagstoets asiel en de procedure bij last minuteaanvragen) en de procedure bij een aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring. Deze paragrafen bevatten zowel nieuwe beleidsregels, als bestaande regels die van plek zijn veranderd. Ook zijn verwijzingen naar hogere wet- en regelgeving gewijzigd.
Vanwege de invoering van nieuwe afwijzingsgronden (artikel 30 tot en met 31, eerste lid Vw) en het vervallen van artikel 31, tweede lid Vw (oud) is hoofdstuk C2 Vc grondig herzien. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde van de wetsartikelen 30 tot en met 31 Vw aangehouden. Het zijn zowel bestaande beleidsregels die op een andere plek terecht zijn gekomen (bijvoorbeeld de beleidsregels over Dublin en 1F), als nieuwe beleidsregels (die een uitwerking vormen van een aantal nieuwe bepalingen in de Vw). Ook zijn verwijzingen naar hogere wet- en regelgeving gewijzigd.
Hoofdstuk C3 Vc (moratoria) is gewijzigd als gevolg van de introductie van de nieuwe beslistermijnen in artikel 43 Vw en vanwege de invoering van de nieuwe afdoeningsgronden (artikel 30 tot en met 31, eerste lid, Vw).
In hoofdstuk C5 Vc (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd) zijn de interne verwijzingen aangepast.
In hoofdstuk C7 Vc zijn de interne verwijzingen aangepast en is een aantal redactionele wijzigingen aangebracht.
De modellen M18A en M19 zijn gewijzigd vanwege een wijziging van artikel 3, artikel 6 en artikel 59 Vw en vanwege de introductie van het uitstellen of opschorten van de toegangsweigering aan vreemdelingen die aan een buitengrens hebben aangegeven een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen.
Model M35-O is gewijzigd vanwege de wijziging van artikel 6 Vw, artikel 30 Vw en artikel 59 Vw. Ook zijn de telefoonnummers van de Raad voor Rechtsbijstand en de IND aangepast. Bij ‘gegevens advocaat’ is aangegeven dat een handtekening alleen nodig is wanneer de advocaat de vreemdeling bijstaat als gemachtigde tijdens de asielprocedure.
Model M55 is aangepast. Door het vervallen van de imperatieve afwijzingsgrond in artikel 30, eerste lid, onder b, Vw (oud) hoeft de vreemdeling die slachtoffer is of getuige-aangever van mensenhandel en hiervan aangifte heeft gedaan, en die tevens een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend, niet langer te kiezen voor voortzetting van de asielprocedure of voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de verblijfsregeling mensenhandel. Door het vervallen van artikel 30, eerste lid, onder b, Vw kunnen beide procedures (en verblijfsvergunningen) naast elkaar bestaan.
De modellen M109, M109a, M109b en M110 worden gebruikt voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel. Deze modellen zijn aangepast of in het leven geroepen vanwege de aanpassing van de artikelen 6 en 59 Vw en de invoering van artikel 59b Vw, alsmede vanwege de aanpassing van de artikelen 5.1a en 5.1b en de artikelen 5.2 tot en met 5.5 Vb en de invoering van artikel 5.1c Vb. Er is voor gekozen om voor de verschillende bewaringsgrondslagen afzonderlijke modellen in de Vreemdelingencirculaire op te stellen. Dit worden respectievelijk model M109, M109a en M109b. Model M110a komt daarmee te vervallen. Uit de afdelingsuitspraak van 10 april 2015, met kenmerk 201502024/1 volgt een extra motiveringsvereiste ten aanzien van het opleggen van de bewaringsmaatregel. De modellen M109, M109a, en M109b bieden ruimte voor deze motivering. Model M110b komt te vervallen en wordt vervangen door model M110 welke slechts wijzigingen bevat vanwege de wijziging van artikel 59 Vw.
De modellen M113, M114 en M115 zijn gewijzigd vanwege de aanpassing van artikel 59 Vw.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2015-20854.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.