TOELICHTING
I. Algemeen
Doel en aanleiding
De Regeling OCW-subsidies (ROS) wordt gewijzigd in verband met het opnemen van regels
voor de subsidiering van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.
Deze organisatie voert vanaf 1 augustus 2015 de taken uit op het gebied van de kwalificatiestructuur
en de beroepspraktijkvorming die tot dat moment belegd zijn bij de kenniscentra beroepsonderwijs
bedrijfsleven. Als samenwerkingsorganisatie bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs
(Web) is aangewezen de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna:
SBB). De Web is in verband met deze overgang van taken met ingang van 1 augustus 2015
gewijzigd en biedt een grondslag voor subsidieverstrekking aan SBB. In de memorie
van toelichting bij de wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie
en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs
bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Kamerstukken
II, vergaderjaar 2013/14, 34 026, nr. 3) is aangegeven dat in de ROS onder andere zal worden bepaald dat afdeling 4.2.8 van
de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de boekjaarsubsidies aan
de Samenwerkingsorganisatie en dat bepalingen worden opgenomen over de jaarverslaggeving,
het controleprotocol en de accountantsverklaring.
SBB is ook werkzaam ten behoeve van het door het ministerie van Economische Zaken
(EZ) bekostigd beroepsonderwijs op het gebied van Landbouw, Natuurlijke omgeving en
Voedsel en wordt daarom mede door EZ gesubsidieerd. Omwille van de doelmatigheid is
gekozen voor een gezamenlijke subsidie van OCW en EZ die tussen de ministeries onderling
wordt verrekend.
Administratieve lasten
Voor SBB geldt de gebruikelijke systematiek van subsidieaanvraag tot verantwoording.
Dat leidt niet tot een toename van de administratieve lasten; de SBB stelt ook nu
al een begroting en een jaarrekening op.
II. Artikelen
Artikel I, onderdeel C (artikel 33b)
Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht stelt regels voor per boekjaar verstrekte
subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling is alleen van toepassing als dat bij wettelijk
voorschrift (of bij besluit van de minister) is bepaald.
Artikel I, onderdeel C (artikel 33c)
De financiële verantwoording door SBB geschiedt door het overleggen van de jaarrekening.
Daarnaast moet SBB aan de hand van een activiteitenverslag aantonen dat de activiteiten
waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht.
Artikel I, onderdeel C (artikel 33d)
De structurele subsidie wordt aangevraagd voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar
waarin de activiteiten plaatsvinden. De subsidieaanvraag omvat in elk geval ook de
stand van de voorziening, als bedoeld in artikel 33e van de regeling. Subsidie voor
eventuele aanvullende activiteiten (als bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, onder
g, van de Web) kan in voorkomend geval voor aanvang van een projectmatige activiteit
worden aangevraagd. Hiervoor geldt dus – in tegenstelling tot de structurele subsidie
– geen aanvraagdatum. Het gaat daarbij om incidentele, projectmatige activiteiten
die in aanvulling op de structurele taken worden uitgevoerd. De minister kán daarvoor
subsidie verlenen. Voor activiteiten die de SBB ook nu al uitvoert als direct voortvloeisel
uit de wettelijke taken van de kenniscentra, zoals het onderhouden van de website
‘stagemarkt.nl’, ontvangt de SBB vanzelfsprekend geen afzonderlijke subsidie. Hoofdstuk
4 van de ROS is van toepassing op subsidie verstrekt aan de SBB, wat onder meer inhoudt
dat de minister op een subsidieaanvraag binnen 13 weken besluit.
Artikel I, onderdeel C (artikel 33e en 33f)
Het is niet de bedoeling dat SBB met gebruikmaking van gemeenschapsmiddelen overmatige
reserves kan vormen. De subsidie wordt teruggevorderd als uit de verantwoording blijkt
dat de activiteiten niet zijn verricht. Als de activiteiten wel zijn verricht, wordt
de subsidie vastgesteld op het bij de verlening genoemde bedrag, verminderd met de
eventuele overschrijding van de maximale toevoeging aan de egalisatiereserve.
Artikel 33e
Rekening moet worden gehouden met de verplichtingen onder meer jegens (gewezen) personeel
van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven die aan SBB zijn overgedragen op basis
van de overeenkomsten, bedoeld in artikel V van de Wet overgang taken kenniscentra
naar de samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Ten behoeve van het
voldoen aan deze verplichtingen alsmede het beheer daarvan en al hetgeen uit die betreffende
verplichtingen voortvloeit, treft SBB een voorziening. Die voorziening moet redelijkerwijs
voldoende zijn om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen en mag niet worden ingezet
voor andere verplichtingen dan genoemd in het eerste lid van artikel 33e.
Wanneer in enig jaar uit de subsidieaanvraag blijkt dat de stand van de voorziening
op dat moment hoger is dan redelijkerwijs noodzakelijk, dan wordt het teveel bij de
verlening in mindering gebracht op het met die subsidieaanvraag gevraagde bedrag.
De opbouw van een voorziening voor de wachtgeldverplichtingen voor zittend personeel
moet apart zichtbaar op de balans worden opgenomen. Op deze wijze vindt geen vermenging
plaats tussen de opgebouwde voorziening voor bestaande wachtgeldverplichtingen per
1 augustus 2015, inclusief de mutatie hierop en de nieuw te vormen voorziening voor
het zittend personeel.
Artikel 33f
Daarnaast wordt door SBB een egalisatiereserve gevormd om risico’s op te vangen en
noodzakelijke investeringen te doen. De omvang van de egalisatiereserve is gemaximaliseerd
op 5 mln. dan wel ten hoogste een ander percentage dat door de minister bij de beschikking
tot subsidieverlening is bepaald. De beperking van de omvang is om te voorkomen dat
Rijksmiddelen onnodig belegd zijn bij de instelling. De egalisatiereserve is in geen
geval negatief. De egalisatiereserve wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten
waarvoor de instellingssubsidie is verleend. Het exploitatieresultaat, bedoeld in
het vierde lid, is gebaseerd op de verleende instellingssubsidie verminderd met de
werkelijke kosten die zijn gemaakt voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor
de subsidie wordt verleend. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig
als redelijkerwijs mogelijk is, belegd. De Regeling beleggen en belenen door instellingen
voor onderwijs en onderzoek 2010 is daartoe van overeenkomstige toepassing verklaard.
Voor zover het voor de toevoeging beschikbare bedrag hoger is dan de maximaal toegestane
toevoeging, wordt het verschil bij de vaststelling in mindering gebracht op de instellingssubsidie.
De SBB maakt bij de verantwoording duidelijk wat de omvang van dit bedrag is. Bij
ontbinding of faillissement van de rechtspersoon vloeien de middelen uit de egalisatiereserve
terug naar de minister. Dat volgt uit artikel 6a van de ROS.
Artikel I, onderdeel C (artikel 33g)
Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht somt een aantal rechtshandelingen op
waarvan het verrichten van invloed kan zijn op de aanwending van subsidiegelden, op
de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of op de kwaliteit en omvang van
de activiteiten. SBB krijgt wettelijke taken op het gebied van de kwalificatiestructuur
en de beroepspraktijkvorming. Daarom zijn de randvoorwaarden voor het uitvoeren van
deze taken herzien en is toestemming nodig voor alle in artikel 4:71 opgesomde rechtshandelingen.
Deze verplichting wordt opgelegd omdat de minister van OCW verantwoordelijk is voor
het toezicht op SBB en de minister zich ervan dient te kunnen vergewissen dat de kwaliteit
en continuïteit van de – volledig door de overheid gefinancierde – wettelijke taken
niet in gevaar komt. Toepasselijkheid van artikel 4:71 grijpt niet in op de autonomie
bij de uitvoering van deze taken. In verband met de vaak noodzakelijke slagvaardigheid
bij de in dit artikel opgesomde rechtshandelingen is in het tweede lid bepaald dat
het bestuursorgaan ten hoogste vier weken – met de mogelijkheid van een eenmalige
verlenging met vier weken – de tijd heeft om op het verzoek om toestemming te reageren.
Artikel 6a van de ROS bevat een regeling voor een vergoedingsplicht in het geval de
verstrekking van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. Belangrijke voorbeelden
van situaties waarin een vergoedingsplicht ontstaat, zijn intrekking van de subsidieverlening
of subsidievaststelling, de beëindiging van de subsidierelatie of de ontbinding van
de rechtspersoon.
Artikel I, Onderdeel D (artikel 35b)
Ingevolge het eerste lid geldt voor het eerste subsidietijdvak (1 augustus 2015 tot
en met 31 december 2015) een afwijkende datum voor de subsidieaanvraag.
Omdat SBB haar financiële administratie moet aanpassen aan de Voorschriften voor de
jaarverslaggeving en het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen,
kan artikel 33c niet van toepassing zijn voor het verslagjaar 2015. Om die reden zal
ingevolge het tweede lid in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald op
welke wijze de verantwoording geschiedt. In elk geval zal in de beschikking worden
opgenomen dat SBB een aparte projectadministratie zal voeren voor de taken, genoemd
in artikel 1.5.1, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de Web.
Het derde lid bepaalt dat SBB haar activiteiten als Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs
bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Web, begint met middelen die aan haar
zijn overgedragen op grond van de overdrachtsovereenkomsten met de kenniscentra beroepsonderwijs
bedrijfsleven. Die middelen zijn deels nodig om wachtgelduitkeringen en dergelijke
te kunnen betalen van personeel dat bij de kenniscentra belast was met de wettelijke
taken en dat niet in dienst is of kan blijven bij SBB alsmede om aan andere van de
kenniscentra overgenomen verplichtingen te kunnen voldoen. Daartoe treft SBB een voorziening
(zie artikel 33e).
Indien de minister vaststelt dat de middelen die zijn overgedragen meer bedragen dan
de te treffen voorziening kunnen deze middelen, voor zover het ten hoogste € 5 mln.
betreft, toegevoegd worden aan de egalisatiereserve. Hiervoor is gekozen, omdat de
middelen die in het kader van een overdracht van onderneming zijn overgedragen aan
de SBB, publieke middelen betreffen die voorheen voor hetzelfde doel aan de kenniscentra
beroepsonderwijs bedrijfsleven zijn toegekend. Ook kan een deel van de overgedragen
middelen gereserveerd worden voor extra investeringen die op de korte termijn nodig
zijn. Bij beschikking wordt vastgesteld welk bedrag bij wijze van bestemmingsreserve
aangehouden zal mogen worden. Om dit bedrag te kunnen bepalen is aan de SBB gevraagd
in haar aanvraag voor het jaar 2015 ook aan te geven welke investeringen op de korte
termijn nodig zullen zijn.
De subsidie die voor het jaar 2016 is verleend, zal naar rato worden verminderd, voor
zover voornoemde overgedragen middelen meer bedragen dan het totaal van:
-
a. het voor de voorziening redelijkerwijs noodzakelijk te achten bedrag,
-
b. een te vormen egalisatiereserve, van ten hoogste € 5 mln., en
-
c. een door de minister bij beschikking te bepalen bedrag dat bij wijze van bestemmingsreserve
ten behoeve van investeringen aangehouden mag worden.
De minister zal dit vaststellen aan de hand van de financiële verslagen over het verkorte
boekjaar 2015 van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, het jaarverslag
over 2015 van de SBB en – indien daarom gevraagd is – andere gegevens aangeleverd
door SBB. Deze gegevens zullen in de loop van 2016 beschikbaar komen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker