Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 12 juli 2015, nr. WJZ / 15096436, tot wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 in verband met de invoering van een subsidiemodule voor aanlandplichtinnovatieprojecten

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L347), Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 149) en artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Europese EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.4 wordt, onder vernummering van het derde en vierde lid, tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt in geval van subsidies op grond van verordening 508/2014, een vast uurtarief van € 36 berekend.

B

In artikel 3.1.1 worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

visser:

natuurlijk persoon die zich bezighoudt met visserijactiviteiten en zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig dat in bedrijf is;

visserijactiviteit:

visserijactiviteit als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 28, van verordening 1380/2013;

visserijonderneming:

onderneming die zich bezighoudt met visserijactiviteiten;

wetenschappelijke of technische organisatie:
  • a. onder a en b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

  • b. andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder a,

    • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is, of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • e. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d.

C

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 3.1.4, onderdeel d, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag tot subsidieverlening bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.6, vierde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid.

D

Artikel 3.1.5 komt te luiden:

Artikel 3.1.5 Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.20, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. gegevens ten behoeve van monitoring of evaluatie als bedoeld in artikel 111 van verordening 508/2014;

  • b. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel e, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing;

  • c. voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 3.1.4, onderdeel f, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.6, vijfde lid.

E

Artikel 3.1.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders. De subsidieontvanger gunt de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 3. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing als de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 5. Indien het vierde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

F

Na artikel 3.1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.8 Adviescommissie

  • 1. Er is een adviescommissie EFMZV die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening, indien de verdeling van een subsidieplafond overeenkomstig artikel 2.4, onderdeel b, wordt bepaald.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste zeven en ten hoogste tien leden.

  • 3. De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

G

Aan het begin van artikel 3.2.3, onderdeel b, wordt de volgende zinsnede ingevoegd: in afwijking van artikel 3.1.4, onderdeel e,.

H

Artikel 3.2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De artikelen 3.1.5, onderdeel b, en 3.1.6, tweede lid, zijn niet van toepassing op deze titel.

I

Na Titel 3.2 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 3.3 AANLANDPLICHTINNOVATIEPROJECTEN

Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen

In deze titel wordt verstaan onder:

aanlandplicht:

aanlandingsplicht als bedoeld in artikel 15 van verordening 1380/2013;

aanlandplichtinnovatieproject:

project dat

  • a. tot doel heeft nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of te ontwikkelen en in te voeren;

  • b. past binnen een van de doelen, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van verordening 508/2014, en

  • c. in het kader van de aanlandplicht gericht is op:

    • 1°. verbeteren van de selectiviteit (aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit), of

    • 2°. het aantonen van en vergroten van de overlevingskans van vissoorten (aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans);

algemeen nut beogende instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

visserijorganisatie:

een organisatie waarvan uit de doelstelling in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt.

Artikel 3.3.2 Subsidiabele activiteiten

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een aanlandplichtinnovatieproject aan:

  • a. een visserijorganisatie;

  • b. deelnemers in een samenwerkingsverband van visserijorganisaties, of

  • c. deelnemers in een samenwerkingsverband van één of meer visserijorganisaties en één of meer algemeen nut beogende instellingen, gericht op de bescherming van de biologische rijkdommen van de zee.

Artikel 3.3.3 Betrokkenheid van een technische of wetenschappelijke organisatie

Een aanlandplichtinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie, die de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid, valideert.

Artikel 3.3.4 Indiening aanvraag tot subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, bevat een aanvraag tot subsidieverlening in ieder geval:

  • a. gegevens waaruit blijkt hoe de actieve betrokkenheid, bedoeld in artikel 3.3.3, van een technische of wetenschappelijke organisatie bij het aanlandplichtinnovatieproject geborgd zal worden;

  • b. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat wordt ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister, of indien dit niet mogelijk is, het maximum aantal vissersvaartuigen van de nationale vloot dat zal worden ingezet voor het project en het maximum brutotonnage van deze vissersvaartuigen;

  • c. een raming van de te verwachten netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014;

  • d. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in Bijlage V, paragraaf 3.1, tweede lid, onderdeel e, van verordening 508/2014 die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen;

  • e. een kopie van de op het moment van de subsidieaanvraag geldende statuten, waaruit de doelstelling van de subsidieaanvrager blijkt;

  • f. een verklaring van een wetenschappelijke of technische organisatie waaruit blijkt dat deze bereid is om de in artikel 3.3.3 omschreven rol te vervullen, overeenkomstig de gegevens, bedoeld in onderdeel a.

Artikel 3.3.5 Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt de subsidieplafonds voor aanlandplichtinnovatieprojecten selectiviteit of aanlandplichtinnovatieprojecten overlevingskans op volgorde van rangschikking van de aanvragen als bedoeld in artikel 2.4, onderdeel b.

Artikel 3.3.6 Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject selectiviteit, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het vergroten van de selectiviteit van vismethoden (40%).

  • 2. De minister rangschikt een aanvraag voor een aanlandplichtinnovatieproject overlevingskans, waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate deze:

    • a. een meer innovatief karakter heeft (10%);

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal (5%);

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door ondernemingen (5%);

    • d. minder negatieve effecten heeft op de natuur (5%);

    • e. meer bijdraagt aan de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid voor vissers of visserijondernemingen van de aanlandplicht (35%);

    • f. meer bijdraagt aan het aantonen of verbeteren van de overlevingskans van vissoorten (40%).

Artikel 3.3.7 Beschikkingen onder opschortende voorwaarde
  • 1. Indien bij subsidieverlening één van de in artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2013 vastgestelde maxima zou worden overschreden, wordt subsidie aan aanlandinnovatieprojecten die op basis van de rangschikking en de hoogte van het subsidieplafond in aanmerking zouden komen voor subsidie, verleend onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie.

  • 2. De overige gerangschikte aanlandplichtinnovatieprojecten worden afgewezen, maar komen alsnog voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. er budget beschikbaar komt doordat een of meerdere hoger gerangschikte aanlandinnovatieprojecten niet worden goedgekeurd door de Europese Commissie, en

    • b. deze worden goedgekeurd door de Europese Commissie.

  • 3. De minister stelt de subsidieaanvrager zo spoedig mogelijk nadat het oordeel van de Europese Commissie bekend is op de hoogte van dit oordeel en eventuele gevolgen voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.3.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.5 en 3.1.2, komen operationele kosten als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van verordening 508/2014 niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.3.9 Hoogte van de subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 75 procent van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3.3.2, onderdeel c, bedraagt de subsidie 85 procent van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste € 600 000 per aanlandplichtinnovatieproject.

Artikel 3.3.10 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten wordt gestart binnen 6 maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De op grond van deze titel gesubsidieerde aanlandplichtinnovatieprojecten worden uitgevoerd binnen 36 maanden na subsidieverlening.

  • 3. Indien er sprake is van een subsidieverlening onder opschortende voorwaarde als bedoeld in artikel 3.3.7, eerste lid, beginnen de termijnen, bedoeld in het eerste en tweede lid, te lopen vanaf de datum waarop de minister de subsidieaanvrager op de hoogte heeft gesteld van het oordeel, bedoeld in artikel 3.3.7, derde lid, indien het aanlandinnovatieproject is goedgekeurd door de Europese Commissie.

Artikel 3.3.11 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zet niet meer vissersvaartuigen in en overschrijdt niet de bruttotonnage, zoals aangegeven bij de aanvraag op grond van artikel 3.3.4, onderdeel b.

  • 2. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband zorgt dat de onderzoeksopzet die aan het aanlandplichtinnovatieproject ten grondslag ligt, voldoet aan de algemeen aanvaarde wetenschappelijke standaarden en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk worden onderbouwd.

  • 3. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband stelt een wetenschappelijk of technisch rapport op of laat deze opstellen door de technische of wetenschappelijke organisatie, waarin de onderzoeksopzet, de resultaten van het aanlandplichtinnovatieproject en de bijdrage van de technische of wetenschappelijke organisatie aan het project wordt beschreven.

  • 4. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband, dan wel een van de deelnemers aan een samenwerkingsverband, stelt het wetenschappelijk of technisch rapport, bedoeld in het derde lid, gelijktijdig met het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, gedurende een periode van drie jaar, beschikbaar op zijn website.

  • 5. De subsidieontvanger of het samenwerkingsverband voert de communicatieactiviteiten uit, bedoeld in artikel 3.3.4, onderdeel d.

Artikel 3.3.12 Afwijzingsgrond

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor zover de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 1.3, minder dan € 500 000 bedragen.

Artikel 3.3.13 Intellectuele eigendomsrechten

Op de resultaten van een aanlandplichtinnovatieproject worden geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd.

Artikel 3.3.14 Voorschot
  • 1. Er kan een voorschot worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.14.

  • 2. Een aanvraag om een voorschot wordt in ieder geval ingediend tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.

  • 3. Aanvullend op het tweede lid kan een aanvraag om een voorschot op een ander moment worden ingediend. In dit geval gaat zij vergezeld van een beschrijving van de voorgang van het aanlandplichtinnovatieproject.

  • 4. Een aanvraag om een voorschot gaat vergezeld van gegevens over de gegenereerde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014.

Artikel 3.3.15 Verrekening van netto-inkomsten
  • 1. Bij de subsidieverlening worden de geraamde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 3.3.4, onderdeel c, van de subsidiabele kosten afgetrokken.

  • 2. Indien bij de verstrekking van een voorschot als bedoeld in artikel 3.3.14, eerste lid, of bij de subsidievaststelling blijkt dat de netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2013, eerder met de subsidiabele kosten verrekende netto-inkomsten te boven gaan, worden deze van de subsidiabele kosten afgetrokken.

Artikel 3.3.16 Indienen aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.20 en 3.1.5, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. een wetenschappelijk of technisch rapport als bedoeld in artikel 3.3.11, derde lid;

  • b. een verklaring van de technische of wetenschappelijke organisatie dat de onderzoeksopzet aan wetenschappelijke standaarden voldoet die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat de resultaten voldoende wetenschappelijk zijn onderbouwd;

  • c. gegevens over de gegenereerde netto-inkomsten, bedoeld in artikel 39, zesde en zevende lid, van verordening 508/2014;

  • d. het nummer waaronder een vissersvaartuig dat is ingezet in het kader van een aanlandplichtinnovatieproject geregistreerd staat in het vlootregister;

  • e. het adres van de website, bedoeld in artikel 3.3.11, vierde lid, waarop het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar wordt gesteld;

  • f. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 3.3.4, onderdeel d, zijn uitgevoerd.

Artikel 3.3.17 Vervaltermijn

Deze titel vervalt met ingang van 1 september 2020, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

ARTIKEL II

In de tabel behorende bij artikel 2a van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 worden onder de rij van Titel 3.2 twee rijen ingevoegd, luidende:

Titel 3.3

3.3.5

 

Selectiviteit

15-09-2015 t/m 02-11-2015

1.500.000

Titel 3.3

3.3.5

 

Overlevingskans

15-09-2015 t/m 02-11-2015

1.500.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 juli 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding en doelstelling

Op grond van deze regeling kunnen visserijorganisaties die het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigen, en samenwerkingsverbanden van deze organisaties in aanmerking komen voor subsidie voor innovatieprojecten om bedrijven voor te bereiden op de aanlandplicht door de selectiviteit van vaartuigen en de overlevingskans van vissoorten te verbeteren.

In 2013 is in Europa een nieuw Gemeenschappelijk Visserijbeleid aangenomen (Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354)). Een van de belangrijkste pijlers van de hervorming is de invoering van de aanlandplicht, ofwel het verbod op het teruggooien van gequoteerde vissoorten. Deze beleidswijziging heeft tot gevolg dat vissers alle vangsten van gequoteerde vissoorten aan boord moeten houden en aan moeten landen. In sommige visserijen bestaat 40% van de totale vangst uit ongewenste vangsten. De aanlandplicht wordt ingevoerd met het oog op het collectieve maatschappelijke belang – het tegengaan van verspilling. Daarnaast dient de aanlandplicht een ander belangrijk collectief belang; het stimuleert vissers selectiever te vissen. Deze subsidieregeling is opgesteld ter ondersteuning van de invoering van de aanlandplicht en dient daarmee het collectieve belang van de visserijsector.

De aanlandplicht wordt gefaseerd ingevoerd, vanaf 1 januari 2015 voor de pelagische visserij (visserij op vissoorten in de waterkolom, zoals haring en makreel) en vanaf 1 januari 2016 voor de demersale visserij (visserij op soorten die op en in de bodem leven, zoals schol, tong en kabeljauw). De demersale visserij start in 2016 met de doelsoorten en in 2019 met alle bijvangstsoorten.

Er gelden beperkte uitzonderingsmogelijkheden om vis onder bijzondere omstandigheden wel terug te gooien (discarden), zoals wanneer is aangetoond dat een vissoort een hoge overlevingskans heeft na teruggooi. Het is in het belang van de vissers om zo mogelijk de overlevingskans van bepaalde soorten aan te tonen en waar mogelijk te verbeteren. Daarnaast is het in het belang van vissers om zoveel mogelijk ongewenste bijvangsten te voorkomen, onder meer door netvoorzieningen en andere vermijdende maatregelen. Om de visserijsector voor te bereiden op de komst van de aanlandplicht stelt de Minister van Economische Zaken, op basis van artikel 39 van Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014,L 149), hierna: verordening 508/2014, subsidie beschikbaar aan visserijorganisaties met een collectief belang en samenwerkingsverbanden van deze organisaties eventueel in samenwerking met een algemeen nut beogende instelling gericht op de biologische rijkdommen van de zee, voor aanlandplichtinnovatieprojecten die erop gericht zijn bij te dragen aan het aantonen en verbeteren van de overlevingskans van gequoteerde en kwetsbare en bedreigde vissoorten na teruggooi of het verbeteren van de selectiviteit ten behoeve van de invoering van de aanlandplicht.

2. Staatssteun

De subsidie die op grond van deze regeling wordt verleend is geoorloofde staatssteun. Op grond van artikel 8, tweede lid, van verordening 508/2014 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met deze verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De steun die gegeven kan worden aan aanlandplichtinnovatieprojecten valt binnen deze categorie. De regeling voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van de verordening 508/2014 mogelijk maken. De betalingen die op grond van deze regeling plaatsvinden, dienen ter uitvoering van verordening 508/2014 en het Operationeel programma dat gebaseerd is op deze verordening en is goedgekeurd door de Europese Commissie. Bovendien vallen aanlandplichtinnovatieprojecten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van verordening 1380/2013 (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. Dit is door de goedkeuring van het Operationeel Programma bevestigd.

3. Regeldruk

De administratieve lasten voor de subsidieregeling voor aanlandplichtinnovatieprojecten bedragen in totaal € 38.162 voor de totale subsidieperiode van drie jaar en gaan gepaard met de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van projecten onder deze subsidiemodule. Dit is 1,3% van het totale subsidiebudget. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 40 bedrijven interesse hebben in de subsidiemodule, dat 20 aanvragen worden ingediend en dat uiteindelijk 8 projecten worden goedgekeurd.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1.4, tweede lid, ziet op de berekening van de door de subsidieontvanger verrichte eigen arbeid. Het betreft een voorziening voor die gevallen waarin door het ontbreken van een dienstverband (en daarmee dus ook van verloning) geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht. Er is in dat geval sprake van eigen arbeid, dat gezien moet worden als een bijdrage in natura.

Voor toepassing voor verordening 508/2014 is door het LEI Wageningen UR een uurtarief berekend op basis van de vervangingswaarde van directeur-grootaandeelhouders (schippers, eigenaren kotters) en deelvissers (ook wel opstappers genoemd). Hiervoor is gebruik gemaakt van het Bedrijven-Informatienet van het LEI (BIN). Uit het BIN is voor de verschillende pk-klassen het gemiddelde uurloon berekend aan de hand van het totaal deelloon per jaar en een werkverband van 1.720 uur per jaar. Op basis van de gegevens over 2013 en 2014 leidt dit tot een uurtarief van 36 euro.

Onderdelen C en D, E, G en H

In deze onderdelen wordt bewerkstelligd dat de kosten die de subsidieontvanger maakt bij het verlenen van (grotere) opdrachten redelijk zijn. De subsidieontvanger moet uit drie offertes kiezen voor de economisch meest voordelige aanbieding. Hierbij mag hij ook andere criteria meewegen dan de prijs, zoals de kwaliteit van het te leveren product. Indien bij de subsidieverlening al duidelijk is dat en aan wie de aanvrager een dergelijke opdracht gaat verlenen, moeten de offertes al bij de aanvraag tot subsidieverlening worden aangeleverd en moet de gunningsbeslissing gemotiveerd worden. Deze duidelijkheid is bijvoorbeeld al aanwezig bij het uitkiezen van een wetenschappelijke of technische organisatie bij aanlandplichtinnovatieprojecten. Als er nog geen duidelijkheid is dan moet de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling kopieën van de offertes aanleveren en op dat moment zijn gunningsbeslissing motiveren.

In de onderdelen F en G, wordt opgenomen dat deze verplichting niet van toepassing is op Titel 3.2, voor jonge vissers, omdat in dit geval de redelijkheid van de kosten al wordt verzekerd door bepaalde informatie te vragen bij de aanvraag (zie artikel 3.2.3, onderdeel b).

Indien de aanvrager een aanbestedende dienst is in de zin van de Aanbestedingswet 2012 en een bepaalde opdracht moet worden aanbesteed, dan garandeert de aanbestedingsprocedure dat de kosten van de opdracht redelijk zijn. In dit geval stelt de subsidieontvanger de minister op de hoogte van de gevolgde aanbestedingsprocedure en de gunningsbeslissing. Hierbij wordt aangesloten bij de op grond van artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012 verplichte mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere betrokken inschrijver of betrokken gegadigde. Deze bevat de relevante redenen voor die beslissing.

Onderdeel F

Indien een subsidieplafond wordt verdeeld door middel van rangschikking, adviseert een onafhankelijke adviescommissie de minister over de afwijzingsgrond, opgenomen in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d: een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen indien de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie. Ook adviseert de adviescommissie over de rangschikking van de aanvragen. De rangschikkingscriteria op basis waarvan de adviescommissie een aanvraag beoordeelt, staan per titel apart aangegeven.

Onderdeel I
Artikelen 3.3.1 en 3.3.2

Het aanlandplichtinnovatieproject heeft tot doel nieuwe technische of organisatorische kennis te ontwikkelen of in te voeren. Er zijn twee soorten aanlandplichtinnovatieprojecten waar een subsidieaanvrager uit kan kiezen, projecten gericht op het verbeteren van de selectiviteit en projecten gericht op het aantonen van en vergroten van de overlevingskans van vissoorten. Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om investeringen aan boord. Het gaat om innovatieprojecten, waarbij het zelf ontwikkelen van kennis essentieel is. Omdat 75% van de subsidiabele kosten gesubsidieerd kunnen worden, is op grond van artikel 95, derde lid, vereist dat een project innovatieve kenmerken heeft.

Wel kunnen reeds ontwikkelde proefopstellingen voor bijvoorbeeld het onderzoek naar de overlevingskans van vissen gebruikt worden voor verder onderzoek, bijvoorbeeld naar de seizoensgebondenheid van de overlevingskans, de invloed van de grootte van vissen op de overlevingskans en onderzoek naar de overlevingskans van andere soorten. Tevens komen activiteiten voor subsidie in aanmerking die erop gericht zijn om goede visserijpraktijken, waarmee ongewenste bijvangsten zoveel mogelijk voorkomen worden en/of de overlevingskans van vissoorten verbeterd worden, breed bij vissers onder de aandacht te brengen, waarbij aandacht besteed wordt aan hoe de nieuwe technieken ingevoerd kunnen worden.

De subsidieontvanger is een visserijorganisatie of een samenwerkingsverband van visserijorganisaties, al dan niet samen met een algemeen nut beogende instelling, gericht op het beschermen van de biologische rijkdommen van de zee. Uit de doelstelling van de visserijorganisatie in haar statuten moet blijken dat zij het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigt (zie de definitie in artikel 3.3.1). Deze voorwaarde is opgenomen omdat 75% van de subsidiabele kosten gesubsidieerd kunnen worden. Op grond van artikel 95, derde lid, is namelijk vereist dat er sprake is van een collectieve begunstigde.

Artikel 3.3.3

Een aanlandplichtinnovatieproject wordt uitgevoerd met actieve betrokkenheid van een wetenschappelijke of technische organisatie die van tevoren verklaart deze rol te willen vervullen (artikel 3.3.4, onderdeel f). Uit de aanvraag moet duidelijk zijn hoe deze betrokkenheid geborgd zal worden (zie artikel 3.3.4, onderdeel a). De wetenschappelijke of technische organisatie valideert hiernaast de resultaten van het project en het wetenschappelijk of technisch rapport dat de subsidieontvanger moet opstellen of kan laten opstellen door de technische of wetenschappelijke organisatie (artikel 3.3.11, derde lid). Bij de aanvraag tot subsidievaststelling wordt een verklaring gevraagd waarin de technische of wetenschappelijke organisatie aangeeft dat de resultaten op wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand zijn gekomen (artikel 3.3.16, onderdeel b).

Artikel 3.3.4

In dit artikel staat opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren. Dit komt bovenop de gegevens die op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 al moeten worden aangeleverd.

Voor de onderdelen a en f wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3.3.3. De informatie die gevraagd wordt in onderdeel b is noodzakelijk omdat artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 een grens stelt aan het aandeel van vissersvaartuigen dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt. Indien dit aandeel groter is dan 5% van de vissersvaartuigen van de nationale vloot of groter dan 5% van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, moeten projecten door de Europese Commissie goedgekeurd worden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Het zesde lid van artikel 39 van verordening 508/2014 vereist dat netto-inkomsten die voortvloeien uit de deelname van een vissersvaartuig aan een op grond van dit artikel gesubsidieerde activiteit in mindering worden gebracht op de subsidiabele kosten. Hiervan moet bij de subsidieaanvraag een raming worden opgenomen. Met deze raming wordt rekening gehouden bij de subsidieverlening (zie artikel 3.3.15, eerste lid). Bijlage V paragraaf 3.1, tweede lid, onderdeel e, vereist dat in aanvragen, in evenredigheid met de omvang van de gesubsidieerde activiteit, communicatieactiviteiten worden voorgesteld om het publiek in te lichten over het doel van de gesubsidieerde activiteit en over de Uniesteun hiervoor. Als communicatieactiviteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vermelding op de website van de subsidieontvanger of een aankondiging in een vakblad. Deze eis is verwerkt in artikel 3.3.4, onderdeel d.

Artikelen 3.3.5

De subsidieplafonds worden verdeeld door middel van rangschikking. Er zijn twee subsidieplafonds, voor aanlandinnovatieprojecten selectiviteit en voor aanlandplichtprojecten overlevingskans.

Artikel 3.3.6

Met deze subsidiemodule wordt beoogd dat er projecten gestart worden om de selectiviteit in de Nederlandse visserij te verbeteren. Projecten waarvan verwacht wordt dat deze meer bijdragen aan de verbetering van de selectiviteit van visserijen, zoals projecten in visserijen waar veel ongewenste bijvangsten gevangen worden, krijgen daarbij prioriteit boven projecten waarvan slechts een kleine bijdrage verwacht wordt. Daarnaast is het belangrijk dat de mogelijkheden voor die soorten die mogelijk in aanmerking komen voor een uitzondering op de aanlandplicht in verband met hoge overleving goed onderzocht worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de overlevingskans van tong en schol, maar bijvoorbeeld ook roggen en haaien. De rangschikkingscriteria zijn opgesteld om projecten die in meerdere mate invulling geven aan deze doelstellingen voorrang te geven boven andere projecten.

Artikel 3.3.7

Artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 stelt een grens aan het aandeel van vissersvaartuigen dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt. Indien dit aandeel groter is dan 5% van de vissersvaartuigen van de nationale vloot, of groter dan 5% van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, moeten projecten door de Europese Commissie goedgekeurd worden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Dit betekent dat subsidies niet zomaar verleend kunnen worden als in een bepaalde openstellingsperiode deze grens wordt overschreden, terwijl de grenzen van de subsidieplafonds wellicht nog niet bereikt zijn. Omdat subsidieaanvragers wel binnen een redelijke termijn een reactie dienen te ontvangen op hun subsidieaanvraag en de goedkeuringsprocedure van de Europese Commissie wat tijd in beslag zal nemen, is in dit geval bepaald dat de subsidie onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de Europese Commissie wordt verleend. Er is een kans dat een of meerdere van deze projecten niet worden goedgekeurd door Europese Commissie, waardoor er budget vrijkomt. Dit budget kan in dat geval besteed worden aan een of meer projecten lager in de rangschikking. Daarom is bepaald dat de overige gerangschikte projecten worden afgewezen, maar dat zij alsnog voor subsidie in aanmerking kunnen komen wanneer er budget beschikbaar komt. Uiteraard dienen ook deze projecten dan alsnog goedgekeurd te worden door de Europese Commissie. De kans dat een project dat eerder is afgewezen alsnog in aanmerking komt voor subsidie is (naar verwachting) echter klein.

Ook bij beschikken onder opschortende voorwaarde blijft er onzekerheid bestaan voor de subsidieaanvrager. Deze onzekerheid moet zo kort mogelijk duren. De minister zal de subsidieaanvrager daarom zo spoedig mogelijk informeren over het oordeel van de Europese Commissie en de eventuele gevolgen hiervan voor de eerder afgegeven beschikking.

Artikel 3.3.8

De subsidiabele kosten staan beschreven in artikel 1.3. In dit artikel wordt beschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit artikel moet in samenhang gelezen worden met de artikelen 1.5 en 3.1.2.

Artikel 3.3.9

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de subsidiabele kosten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid in artikel 95, derde lid, van verordening 508/2014 de steunintensiteit hoger vast te stellen dan 50% wanneer er sprake is van collectief belang, een collectieve begunstigde en innovatieve kenmerken. De module voldoet aan deze eisen doordat subsidie alleen aangevraagd mag worden door visserijorganisaties die blijkens de doelstellingen in de statuten het collectief belang van vissers of visserijondernemingen behartigen (eventueel samen met een algemeen nut beogende instelling) en doordat alle resultaten zonder dat er intellectuele eigendomsrechten gevestigd mogen worden, openbaar gemaakt worden. Daarnaast wordt bepaald dat de subsidie ten hoogste €  bedraagt, zodat meerdere aanvragers in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

Artikel 3.3.10

Dit artikel bepaalt binnen welke termijn de subsidieontvanger moet starten met de uitvoering van het aanlandplichtinnovatieproject en wanneer het project uitgevoerd moet zijn. Deze termijnen zijn gekoppeld aan de subsidieverlening. Indien de subsidieverlening onder opschortende voorwaarde is gegeven beginnen deze termijn pas te lopen als de subsidieontvanger zekerheid heeft, omdat hij door de minister is geïnformeerd dat de Europese Commissie goedkeuring heeft gegeven op zijn project (artikel 3.3.7, derde lid). Zo heeft ook deze subsidieontvanger voldoende tijd om het project op te starten en uit te voeren.

Artikel 3.3.11

Artikel 39, vierde lid, van verordening 508/2014 stelt een grens aan het aandeel van vissersvaartuigen dat betrokken mag zijn bij subsidies die op grond van dit artikel worden verstrekt. Indien dit aandeel groter is dan 5% van de vissersvaartuigen van de nationale vloot of groter dan 5% van de brutotonnage van de nationale vissersvloot, moeten projecten door de Europese Commissie goedgekeurd worden om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. In artikel 3.3.4, onderdeel b, is daarom ook bepaald dat de subsidieaanvrager moet aangeven hoeveel vissersvaartuigen met welk tonnage zal worden ingezet. Om te voorkomen dat gedurende de looptijd van de projecten een van deze grenzen alsnog wordt overschreden, terwijl geen toestemming is gevraagd, is in het eerste lid opgenomen dat de subsidieontvanger zich moet houden aan de grenzen die ten tijde van de aanvraag zijn opgegeven.

In het tweede en derde lid zijn verplichtingen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de project en de beschrijving van de resultaten hiervan (in een wetenschappelijk en technisch rapport) van voldoende kwaliteit zijn.

In het vierde lid is bepaald dat de subsidieontvanger of één van de deelnemers in een samenwerkingsproject het wetenschappelijk of technisch rapport beschikbaar stelt op een website. Het is een project van collectief belang, op deze manier kan iedereen kennisnemen van de resultaten.

Ten slotte is de verplichting opgenomen dat de communicatieactiviteiten die bij de aanvraag zijn opgegeven (artikel 3.3.4, onderdeel d), ook daadwerkelijk worden uitgevoerd.

Artikel 3.3.12

Aanvragen tot subsidieverlening worden afgewezen als het totaal van de subsidiabele kosten lager is dan € 500.000. De subsidie is gericht op grotere projecten die meer impact zullen hebben op de visserijsector.

Artikel 3.3.13

In dit artikel is vastgelegd dat er geen intellectuele eigendomsrechten gevestigd worden op de resultaten van aanlandplichtinnovatieprojecten. Binnen de grenzen van artikel 95, derde lid, van verordening 508/2014 is bepaald dat het maximum steunpercentage 75% van de subsidiabele kosten bedraagt. Hiertoe moet het aanlandinnovatieproject onder andere van collectief belang zijn. Dit betekent onder andere dat de resultaten breed gedeeld moeten worden en dat iedereen vrij gebruik moet kunnen maken van de resultaten. Hier wordt mede invulling aan gegeven door de vestiging van intellectuele eigendomsrechten te verbieden.

Artikel 3.3.14

In dit artikel samen met artikel 2.14 is vastgelegd dat een voorschot van 90% van de subsidiabele kosten verstrekt kan worden. Dit voorschot wordt verstrekt op grond van gemaakte en betaalde kosten. Voorschotten worden tegelijkertijd met een tussenrapportage als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, aangevraagd. Het voorschot kan ook op nul worden gesteld indien in een bepaalde periode geen sprake is geweest van gemaakte en betaalde kosten. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt bepaald hoeveel tussenrapportages ingediend moeten worden, afhankelijk van de lengte van de looptijd van het project. Aanvullend op voorschotten die met tussenrapportages worden aangevraagd kan een subsidieontvanger ook op een ander moment een aanvraag om een voorschot indienen. Deze aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van de voortgang van het aanlandplichtinnovatieproject.

Artikel 3.3.15

Bij een aanvraag tot subsidieverlening geeft de subsidieaanvrager aan wat de geraamde netto-inkomsten zijn (zie artikel 3.3.4, onderdeel c). Deze worden van de subsidiabele kosten afgetrokken. Indien bij de aanvraag om een voorschot of bij de vaststelling blijkt dat de netto-inkomsten hoger zijn uitgevallen, dan wordt het meerdere alsnog van de subsidiabele kosten afgetrokken.

Indien de subsidieontvanger zelf inzichtelijk maakt dat hij bij het bepalen van zijn subsidiabele kosten de netto-inkomsten heeft verrekend, is uiteraard voldaan aan de verplichtingen van dit artikel. Indien de subsidieontvanger dit niet heeft gedaan zal de minister deze netto-inkomsten verrekenen met de subsidiabele kosten.

Artikel 3.3.16

In dit artikel wordt bepaald welke gegevens aangeleverd moeten worden bij de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2015. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten als bepaald in Aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden hiervoor is dat dit in het belang is van de doelgroep, visserijorganisaties die de belangen van vissers en visserijondernemingen behartigen. Deze sector wordt op dit moment geconfronteerd met de aanlandplicht, waardoor innovaties hard nodig zijn.

De doelgroep is in hoofdlijnen al op de hoogte van de regeling en zal na publicatie voldoende tijd krijgen om een aanvraag voor te bereiden. Ook is er een ruime openstellingstermijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven