De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op artikel 1.12, tweede lid, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II;
BESLUIT:
ARTIKEL I
In artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Regeling vermindering verhuurderheffing
2014 wordt na ‘verstrekt’ toegevoegd: of schriftelijk kenbaar heeft gemaakt die vergunning
te zullen verstrekken.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
Algemeen
Op grond van artikel 1.1 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna: de wet)
wordt onder de naam verhuurderheffing een belasting geheven van de in artikel 1.4
van die wet bedoelde belastingplichtigen.
Op grond van artikel 1.10 van de wet kan de belastingplichtige het bedrag van de verhuurderheffing
verminderen indien hij bepaalde in de wet aangewezen activiteiten verricht. Een voorgenomen
investering ten aanzien van die activiteiten wordt aangemeld bij de Minister voor
Wonen en Rijksdienst. Op grond van artikel 1.12, tweede lid, van de wet worden bij
ministeriële regeling regels gesteld omtrent de inhoud van de aanmelding en welke
gegevens daarbij worden verstrekt. Deze regels zijn gesteld in de Regeling vermindering
verhuurderheffing 2014: hierna de regeling.
De aanleiding voor de aanpassing van de regeling is gelegen in het wegnemen van een
nu bestaande administratieve barrière in de huidige vormgeving van de regeling die
in een aantal gevallen een uitvoering van die regeling hindert.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de regeling is bepaald dat de
aanmelding van een voorgenomen investering ten minste bevat (indien van toepassing):
een opgave van de datum waarop het bevoegd gezag de ten behoeve van een voorgenomen
investering afgegeven omgevingsvergunning (artikel 1, onderdeel b, van de regeling),
onttrekkingsvergunning (artikel 1, onderdeel c, van de regeling) of samenvoegingsvergunning
(artikel 1, onderdeel d, van de regeling) heeft verstrekt.
In gevallen waarin sprake is van zo’n vergunning is de situatie denkbaar dat het moment
van vergunningverlening ligt (kort) na het moment waarop de verhuurder de ‘go-no go’
beslissing over een of meerdere van voormelde activiteiten moet nemen. Daar waar nu
is bepaald dat ten aanzien van die activiteiten het bevoegd gezag de vergunning heeft
verstrekt, is met deze wijzigingsregeling de mogelijkheid gecreëerd dat voor deze
situaties ook voldoende is als het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt
die vergunning te zullen verstrekken.
Het is verder aan het bevoegd gezag om te bepalen of er een zodanige brief wordt opgesteld
en zo ja wat de inhoud is van deze brief. Het is mogelijk om in die brief in voorkomende
gevallen te vermelden dat de vergunning wordt verstrekt indien wordt voldaan aan het
bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2014 en de welstandseisen. Het ligt immers voor de
hand dat deze brief pas wordt verstrekt nadat door het bevoegd gezag een serieuze
toetsing heeft plaatsgevonden van de activiteit op basis van de op dat moment beschikbare
gegevens. Daar waar de verhuurder bij het aanvragen van een voorlopige investeringsverklaring
voorheen moest beschikken over de betreffende vergunning mag deze dus nu voor dat
aanvragen gebruik maken van die brief. De brief zal in géén geval de te verstrekken
vergunning (kunnen) vervangen. De brief vervangt ook niet de opgave van de datum van
vergunningverlening. De datum van verstrekking van de ten behoeve van de voorgenomen
investering afgegeven vergunning zal, zodra deze bij verhuurder bekend is, evenals
voorheen moeten worden opgegeven. Voordat tot feitelijke uitvoering van de genoemde
activiteit kan worden overgegaan, zal altijd sprake moeten zijn van afgifte van de
vereiste vergunning(en). De aanvrager van de voorlopige heffingsvermindering is verplicht
om bij afwijzing van de vergunning de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover
te informeren.
Administratieve lasten en regeldruk
Op basis van een inventarisatie vanuit het Nationaal Programma Rotterdam Zuid schatten
de betrokken corporaties dat er voor de periode 2015–2017 (de resterende looptijd
van de regeling) voor circa 900 woningen de mogelijkheid van een brief van het bevoegd
gezag zal worden gebruikt. Aangezien veelal woningen gecombineerd in projecten worden
aangevraagd, is het aantal te verstrekken brieven aanzienlijk lager. Schatting is
dat het circa 25 projecten betreft waarvoor een gemeente een brief zal moeten versturen.
Aangezien ook nu al toetsing van de beschikbare projectinformatie plaatsvindt door
de gemeente, blijven de hieruit voortvloeiende lasten beperkt tot het opstellen en
versturen van een dergelijke brief. Voor de betreffende verhuurder vloeien geen administratieve
lasten uit deze regeling voort.
De totale administratieve lasten worden daarmee geschat op ongeveer € 900 voor de
periode 2015–2017. Het is denkbaar dat in een enkel geval door een belanghebbende
bezwaar en in een zeer uitzonderlijke situatie ook beroep wordt aangetekend en het
opstellen van een beslissing op bezwaar c.q. verweerschrift door een juridisch medewerker
noodzakelijk is hetgeen maximaal enkele uren werklast oplevert; het effect hiervan
op de administratieve lasten is verwaarloosbaar.
Van andere gemeenten dan Rotterdam is op dit moment geen informatie bekend dat zij
gebruik zullen maken van deze regeling. Een inschatting van de administratieve lasten
is derhalve niet te maken.
Deze regeling heeft derhalve zeer beperkte gevolgen voor de regeldruk en administratieve
lasten.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok