Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 juni 2015, nr. WJZ/15078991, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de toevoeging van een eindproduct in het kader van mestverwerking en diverse andere aangelegenheden

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, 47, eerste lid, en 51, van de Meststoffenwet en de artikelen 5, tweede lid, 36, 54 en 70, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 38, derde lid, wordt ‘bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel g, van het besluit’ vervangen door: bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdeel i, van het besluit.

B

Artikel 70 komt te luiden:

Artikel 70

Als eindproduct als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van de wet, voldoet:

  • a. as waarin maximaal 10% organische stof aanwezig is;

  • b. mestkorrels;

  • c. mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal, bedoeld in artikel 8 van verordening (EG) nr. 1069/2009.

C

Artikel 78, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De bemonstering van een vracht drijfmest vindt plaats onder de verantwoordelijkheid van de vervoerder en geschiedt automatisch tijdens het laden van het transportmiddel met behulp van bemonsteringsapparatuur die voldoet aan de prestatiekenmerken die zijn vermeld in bijlage E, onderdeel A, en behoort tot een type waarvan bij keuring door Livestock Research, onderdeel van Wageningen UR, te Wageningen of een vergelijkbare instelling, is vastgesteld dat het voldoet aan die prestatiekenmerken.

D

Aan artikel 81 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien een laboratorium bij ontvangst van een toegezonden monster constateert dat het monster niet voldoet aan de eisen van Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van het Accreditatieprogramma dierlijke mest (AP05) zoals opgenomen in bijlage H, wordt de desbetreffende hoeveelheid dierlijke meststoffen, in zoverre in afwijking van artikel 68, eerste en vijfde lid, van het besluit bepaald op basis van de in bijlage I voor de desbetreffende mestsoort vermelde forfaitaire stikstofgehalten, onderscheidenlijk fosfaatgehalten.

E

In artikel 129, bijlage C, bijlage E en bijlage L wordt ‘Minister van Economische Zaken’ telkens vervangen door: Ministerie van Economische Zaken.

F

In bijlage Aa, onderdeel IV Eindproducten van bewerkingsprocédés die als meststof kunnen worden verhandeld, categorie C1, wordt na onderdeel 32 een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 33. reststof die vrijkomt bij de productie van gehydrolyseerde eiwitten uit de hoofdgrondstof soja (met daarnaast maïsglutenmeel, tarweglutenmeel, zonnebloemschroot, raapschroot) door autoclaveren, als bestanddeel voor soep (Voedings- en Genotsmiddelenindustrie) en die bestaat uit de dikke fractie vrijkomend bij filtratie over een trommelscheider (reststof van hydrolyse van plantaardige eiwitten).

G

Tabel I van bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Voor de diersoort Bos Taurus (rund) komt de beschrijving behorende bij diernummer 115 te luiden:

    Startkalveren voor rosevlees of roodvlees (kalveren van ca. 14 dagen tot ca. 3 maanden die op gespecialiseerde bedrijven worden gehouden en vervolgens op een ander bedrijf als rosevleeskalf dan wel roodvleesstier worden gehouden)

  • 2. In de categorie Anas plathyrhyngos (Peking eend) wordt in de rij met betrekking tot Ouderdieren van vleeseenden (opfokperiode tot 18 weken) voor vaste mest ‘0,0531’ vervangen door: 0,531.

H

Tabel IIA van bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de rij met betrekking tot de Melkproductie in kg melk per koe per jaar van 7.375-7.624 wordt voor het Ureumgehalte in mg/100 g van 26 ‘117,5’ vervangen door: 117,0.

  • 2. In de rij met betrekking tot de Melkproductie in kg melk per koe per jaar van 10.125-10.374 wordt voor het Ureumgehalte in mg/100 g van 36 ‘157,5’ vervangen door: 157,0.

I

Tabel IIB van bijlage D wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de rij met betrekking tot de Melkproductie in kg melk per koe per jaar tot 5.624 wordt voor het Ureumgehalte in mg/100 g van 23 ‘79,0’ vervangen door: 79,5.

  • 2. In de rij met betrekking tot de Melkproductie in kg melk per koe per jaar van 7.875-8.124 wordt voor het Ureumgehalte in mg/100 g van 39 ‘132,5’ vervangen door: 122,5.

J

In bijlage E, onderdeel A, komt het tweede lid, onderdeel a, te luiden:

  • a. per vracht wordt een monster verzameld van ten minste 650 milliliter;

K

In bijlage F, onderdeel B, wordt aan het onderdeel ‘Hoeveelheidsbepaling’ een regel toegevoegd, luidende:

Afgekeurd digestaat

96

L

In bijlage H, hoofdstuk 4, paragraaf 4.2, komt het eerste gedachtestreepje te luiden:

  • drijfmest de vereiste minimale hoeveelheid bedoeld in NEN 7430 bevatten;

M

Bijlage M wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tabel onder ‘Vervoer van dierlijke meststoffen’ wordt de rij inzake art. 53 lid 3, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet vervangen door

   

Art. 53, lid 3, onderdeel a

AGR-apparatuur is niet onlosmakelijk verbonden aan het chassis van het transportmiddel en/of aan het chassis van de aanhangwagen

M263

€ 300

   

Artikel 53 lid 3 onderdeel b

satellietvolgapparatuur is niet elektronisch verbonden aan de AGR-apparatuur

M265

€ 300

2. In de tabel onder ‘Vervoer van dierlijke meststoffen’ wordt na de rij inzake art. 54, lid 3, onderdeel b van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (nieuw) een rij ingevoegd, luidende:

   

Art. 53 lid 4

Sensordeel AGR-apparatuur niet onlosmakelijk verbonden met vaste as van het chassis van het transportmiddel en/of de aanhangwagen

M266

€ 300

3. In de tabel onder ‘Vervoersbewijs dierlijke meststoffen’ komt de omschrijving van de regelovertreding voor art. 53 lid 2 en 3, art. 54 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en art. 61 en 62 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, feitcode M302, te luiden:

Niet volledig opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer.

4. In de tabel onder ‘Vervoersbewijs dierlijke meststoffen’ komt de omschrijving van de regelovertreding voor art. 53, lid 2 en 3, art. 54 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en art. 61 en 62 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, feitcode M303, te luiden:

Niet naar waarheid opmaken van een vervoersbewijs dierlijke meststoffen door de vervoerder, de leverancier of de afnemer.

5. In de tabel onder ‘Hoeveelheidsbepaling’ komt de omschrijving van de regelovertreding voor art. 78 lid 1, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, feitcode M505, te luiden: Niet of niet op juiste wijze bemonsteren van een vracht drijfmest tijdens het laden van het transportmiddel door de vervoerder.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A en C tot en met M, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 juni 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (hierna: Urm) op een aantal punten. Ten eerste wordt een nieuw eindproduct aangewezen in het kader van de mestverwerking. Ook wordt een wijziging doorgevoerd ten aanzien van de minimale hoeveelheid monstermateriaal voor drijfmest. Daarnaast wordt een eindproduct van een bewerkingsprocédé aangewezen dat als meststof worden verhandeld. Tevens wordt een opmerkingscode opgenomen die op het Vervoersbewijs dierlijke meststoffen kan worden ingevuld, indien er sprake is van zogenaamd ‘afgekeurd digestaat’. Voorts wordt een aantal feitcodes toegevoegd respectievelijk aangepast in bijlage M, waarin de boetes voor overtreding van de meststoffenregelgeving zijn opgenomen. Tot slot wordt een aantal kleine redactionele aanpassingen doorgevoerd. Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen toegelicht.

2. Toevoegen verwerkt categorie 1-materiaal gemengd met gedroogd digestaat als eindproduct in het kader van mestverwerking

Op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van de Meststoffenwet kunnen bij ministeriële regeling behandelingen van dierlijke meststoffen worden aangewezen waarmee aan de mestverwerkingsplicht kan worden voldaan. Door middel van deze wijziging van de Urm wordt een nieuw eindproduct beschreven dat kan gelden als het verwerken van dierlijke meststoffen.

Het gaat om het toevoegen van een mengsel van gedroogd digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal als eindproduct. Met categorie 1-materiaal wordt bedoeld materiaal als omschreven in artikel 8, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1.

In artikel 9 van deze Europese verordening is (behandelde) dierlijke mest aangewezen als categorie 2-materiaal. Ook als dierlijke mest met co-materialen wordt vergist, wordt het eindproduct, digestaat, gezien als categorie 2-materiaal. Echter als digestaat en verwerkt categorie 1-materiaal worden gemengd, ontstaat op grond van genoemde Europese verordening een categorie 1-materiaal, omdat mengsels van verschillende categorieën volgens de verordening het regime volgen van de zwaarste categorie, in dit geval categorie 1. Verwerkt categorie 1-materiaal moet op basis van deze verordening verbrand worden, conform artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten. Aangezien op deze wijze ook nutriënten afkomstig uit dierlijke meststoffen uit de Nederlandse landbouw worden onttrokken en daarmee dus voldaan wordt aan een van de doelstellingen van de mestverwerkingsplicht, wordt deze techniek toegevoegd aan de lijst van erkende eindproducten voor mestverwerking, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, onder 1°, van de Meststoffenwet. Voor de verantwoording van de mestverwerkingsplicht gelden alleen de nutriënten die met de dierlijke meststoffen in het genoemde mengsel zijn gebracht.

3. Drijfmestmonsters

Bij de herziening van het Accreditatieprogramma 05 (bijlage H van de Urm) is verduidelijkt dat mestlaboratoria monsters niet in bewerking mogen nemen die een kleinere hoeveelheid hebben dan de prestatiekenmerken voor bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voorschrijven. Destijds is ruimte gegeven om bemonsteringsapparatuur in gebruik te nemen (na beperkte extra typegoedkeuring) die een monster zou nemen door evenredig verdeeld over de laadtijd minimaal vijf en maximaal negen deelmonster samen te voegen.

In het geval te geringe hoeveelheid monstermateriaal aankomt bij het laboratorium, zal deze het monster weigeren en aan RVO.nl doorgeven dat er geen analyseresultaat is.

In de praktijk leidden de minimale monsterhoeveelheden uit de Urm tot problemen. Op verzoek van de sector is daarom onderzocht of het mogelijk is het normgewicht voor acceptatie bij het mestlaboratorium te veranderen. Dit bleek het geval te zijn. Er is gekozen om te sluiten bij NEN-norm 7430. In deze norm is vastgelegd welke hoeveelheid een laboratorium minimaal nodig heeft om een drijfmestmonster te kunnen analyseren. Voorwaarde daarbij is wel dat het nog steeds een representatief monster is; als dit niet het geval is, zullen ook de analysewaarden geen goed beeld geven van de mineralenconcentraties in de vracht.

Om te waarborgen dat de bemonstering geschiedt met de juiste hoeveelheid mest, is in artikel 78, eerste lid, van de Urm, expliciet opgenomen dat de vervoerder moet zorgen dat de bemonstering volgens de eisen verloopt. Dit betekent dat de vervoerder de bemonsteringsapparatuur goed zal moeten onderhouden.

In artikel 81, vijfde lid, van de Urm, is vervolgens bepaald, dat wanneer niet wordt voldaan aan de juiste hoeveelheden en er dus geen analyse van het monster kan plaats vinden, de forfaitaire waarden uit bijlage I van de Urm worden toegepast. Daarnaast is een feitcode opgenomen in bijlage M, om het op onjuiste wijze bemonsteren te kunnen bestraffen met een bestuurlijke boete.

4. Toevoegen reststof van hydrolyse van plantaardige eiwitten aan bijlage Aa

De stof ‘Hydrolysed Vegetable Protein’ (HVP) komt vrij bij het koken van plantaardige producten (maïsglutenmeel, tarweglutenmeel, zonnebloemschroot, raapschroot en soja). Deze reststof komt vrij bij de productie van voedingsmiddelen (soepen en sojasaus). De stof heeft een positieve waarde voor de biogasproductie. De stof is getoetst aan het protocol ‘Beoordeling Stoffen Meststoffenwet’, versie 3.1, door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet. De Commissie geeft een positief advies omtrent toelating van deze reststof.

5. Afgekeurd digestaat

De Meststoffenwet stelt eisen aan het in de handel brengen van meststoffen. Als geconstateerd wordt dat ondernemers niet voldoen aan deze eisen ontstaat een meststof die niet op de markt gebracht kan worden. Deze situatie ontstaat onder andere bij co-vergisters die co-producten gebruiken, die niet worden genoemd in bijlage Aa van de Urm, niet voldoen aan de algemene eisen voor meststoffen genoemd in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, bijlage II, tabel 1 en 4, of waar de mengverhouding co-product-mest groter dan 1 is geweest. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan het digestaat worden afgekeurd en daarmee niet verhandeld en vervoerd worden als meststof. Met deze wijziging van de Urm wordt het mogelijk dat een dergelijk product wel vervoerd wordt als afgekeurd digestaat. Het product kan bij een afvalverwerker verwerkt worden of geëxporteerd worden naar een land waar het product wel als meststof op de markt gebracht kan worden.

Ondernemers worden verplicht met het transport een vervoersbewijs dierlijke mest mee te sturen, waarop vermeld wordt dat het hier gaat om voor afvoer van afgekeurd digestaat, opmerkingscode 96. Het transport vindt plaats op de gebruikelijke wijze van mesttransporten met een erkende intermediair, met AGR/GPS en waarbij de vervoerder de vracht bemonstert en weegt.

6. Toevoegen feitcodes bijlage M

In het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en de Urm zijn onlangs enkele wijzigingen doorgevoerd, op grond waarvan de feitcodes in bijlage M nog aanpassing behoefden.

Het betreft hier onder andere de koppeling tussen de satellietvolgapparatuur en de AGR-apparatuur, het onlosmakelijk verbonden zijn van de AGR-apparatuur aan het chassis van de aanhangwagen (of, bij het vervoer van meerdere laadbakken per vracht dierlijke meststoffen, ieder chassis waarop een laadbak is of wordt bevestigd) en specifiek dat het sensordeel van de AGR-apparatuur, bedoeld in Bijlage E, onderdeel E, onder 3.2, onlosmakelijk verbonden is met de vaste as van het chassis van het transportmiddel of de aanhangwagen.

Daarnaast zijn feitcodes M302 en M303 verduidelijkt door aan te geven dat het volledig en naar waarheid opmaken van het vervoersbewijs niet alleen geldt voor de vervoerder, maar ook voor de leverancier en de afnemer van de meststoffen. Dit in navolging en op grond van wijziging van het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet per januari 2015.

7. Regeldruk

Deze wijziging van de Urm heeft geen regeldruk effecten.

8. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant. Er wordt voor wat betreft de inwerkingtredingstermijn dan ook afgeweken van het beleid inzake de vaste verandermomenten. Omdat het hier om reparatieregelgeving gaat is een dergelijke afwijking mogelijk. Onderdeel B, van artikel I (toevoeging eindproduct mestverwerking) werkt daarnaast terug tot en met 1 januari 2015. Deze wijziging heeft een begunstigend karakter, zodat terugwerkende kracht geoorloofd is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300)

Naar boven