BIJLAGE BIJ DE REGELING TOT WIJZIGING VAN DE REGELING BURGERLUCHTHAVENS IN VERBAND
MET EEN VRIJSTELLING TEN BEHOEVE VAN SCHERMVLIEGTUIGEN EN ENKELE ANDERE ONDERWERPEN
Bijlage 2, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens
Voorschrift voor de berekening en bepaling van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het Totaal risicogewicht voor overige burgerluchthavens
Betekenis symbolen
Symbool
|
Eenheid
|
Omschrijving
|
αl
|
–
|
Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de
verdeling van de kansdichtheid voor undershoots zwaar verkeer
|
αs
|
–
|
Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de
verdeling van de kansdichtheid voor overshoots zwaar verkeer
|
β
|
–
|
Vormparameter in Weibull-verdeling
|
γ
|
–
|
Weegfactor in de sommatie van het baanafhankelijke en routeafhankelijke deel van de
verdeling van de kansdichtheid voor landend licht verkeer
|
η
|
–
|
Schaalparameter in Weibull-verdeling
|
θ
|
○
|
Hoek van de aan- of uitvliegrichting ten opzichte van het noorden, met de positieve
richting rechtsom
|
µ
|
–
|
Verwachtingswaarde
|
σ
|
–
|
Standaardafwijking
|
Δθ
|
○
|
De ingesloten sectorhoek
|
a
|
–
|
Schaalparameter
|
b
|
–
|
Vormparameter
|
i
|
–
|
Index voor een cel, bij de berekening van het plaatsgebonden risico in de cel
|
j
|
–
|
Index voor een vliegtuigbeweging
|
k
|
–
|
Index voor een cel, bij de berekening van de bijdrage aan het plaatsgebonden risico
|
n
|
–
|
Index voor een sector
|
ot
|
–
|
Ongevaltype
|
p
|
–
|
Weegfactor in de sommatie van kansdichtheid verdelingsfuncties
|
PL
|
–
|
De locatiekans
|
PO
|
–
|
De kans op een ongeval
|
POL
|
–
|
De ongevallocatiekans
|
q
|
–
|
Verkeerspercentage helikopterverkeer in een sector
|
r
|
m
|
Afstand tot de helikopterlandingsplaats
|
s
|
m
|
De afstand tot de baankop langs een gegeven route
|
t
|
m
|
De afstand loodrecht tot een gegeven route
|
u
|
m
|
De afstand tot de baankop langs de baan-as
|
v
|
m
|
De afstand loodrecht tot de baan-as
|
x
|
m
|
Coördinaat in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting
|
y
|
m
|
Coördinaat in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting
|
Acirkelsegment
|
m2
|
Het oppervlak van een cirkelsegment
|
AOGB
|
m2
|
Het oppervlak van het ongevalgevolggebied
|
Ai
|
m2
|
Het oppervlak van het cel i
|
L
|
–
|
De letaliteit
|
PR
|
–
|
Het plaatsgebonden risico
|
ROGB
|
m
|
Straal van het ongevalgevolggebied
|
XBK
|
m
|
x Coördinaat baankop
|
XBD
|
m
|
x Coördinaat baandrempel
|
XH
|
m
|
x Coördinaat helikopterlandingsplaats
|
YBD
|
m
|
y Coördinaat baandrempel
|
YBK
|
m
|
y Coördinaat baankop
|
YH
|
m
|
y Coördinaat helikopterlandingsplaats
|
Betekenis begrippen
Beweging
|
Een start of landing met een luchtvaartuig gerelateerd aan een luchthaven.
|
Cel
|
Een cel, als onderdeel van het rekenraster, is een gebied met de vorm van een vierkant
waarvan de zijde gelijk is aan de maaswijdte van het studiegebied.
|
Combi flight
|
Vlucht met zowel passagiers als vracht.
|
Crew training flight
|
Vlucht onder supervisie van een instructeur of examinator om de vliegtuigbemanning
op te leiden of om de bevoegdheid van de vliegtuigbemanning te examineren of te onderhouden.
|
Ferry flight
|
Een vlucht zonder betalende passagiers of betaalde lading om het vliegtuig naar de
gewenste locatie te verplaatsen.
|
Generatie
|
Classificatie van vliegtuigtypes op grond van het technologisch uitrustingsniveau.
Hierbij wordt gelet op het ontwerp van de cockpit, de instrumentatie en het besturingssysteem.
|
Gewichtscategorie
|
Categorisering op basis van het maximaal startgewicht.
|
Helikopter
|
Gemotoriseerd luchtvaartuig met rotorbladen, zwaarder dan lucht, dat hoofdzakelijk
in de lucht gehouden kan worden door aerodynamische reactiekrachten op zijn rotorbladen.
|
Helikopterbeweging
|
Beweging in start- of landingsfase met een helikopter.
|
Helikoptercategorie
|
Categorisering van helikopters op basis van motortype en doeleinde van de beweging.
|
Helikopterlandingsplaats
|
Een terrein bestemd voor het opstijgen en landen van helikopters.
|
Kansdichtheid
|
Ruimtelijke verdeling van de kans op een ongeval, afhankelijk van de ligging van baan
en route.
|
Letaliteit
|
De fractie mensen buiten het luchtvaartuig, maar binnen het ongevalgevolggebied, dat
bij een ongeval met een luchtvaartuig overlijdt.
|
Licht verkeer
|
Alle bewegingen met vliegtuigen met een MTOW kleiner dan 5.700 kilogram.
|
Locatiekans
|
Gegeven een ongeval, de kans dat dit op een bepaalde locatie plaatsvindt.
|
Luchthaven
|
Verzamelnaam voor luchthavens voor vliegtuigen en helikopters en helikopterlandingsplaats.
|
Luchtvaartuig
|
Verzamelnaam voor vliegtuigen en helikopters.
|
Luchthavenluchtverkeer
|
Het opstijgen en landen van luchtvaartuigen op een luchthaven en de daarmee verband
houdende bewegingen van luchtvaartuigen op de grond.
|
Meteotoeslag
|
Toeslag op het baangebruik van een verkeersprognose om rekening te houden met de onzekerheid
in het verwachte baangebruik als gevolg van de jaarlijkse veranderingen in het weer.
|
MTOW
|
Maximaal startgewicht (Engels: Maximum Take-Off Weight) voor helikopter of vliegtuig.
|
Ongevalgevolggebied
|
Het gebied waarbinnen de gevolgen van een ongeval met een luchtvaartuig potentieel
dodelijk zijn.
|
Ongevalkans
|
De kans, per beweging, op een ongeval van een bepaald type.
|
Ongevallocatie
|
Locatie waar een ongeval plaatsvindt.
|
Ongevallocatiekans
|
De kans (per jaar) dat op een bepaalde locatie een ongeval plaatsvindt.
|
Ongevaltype
|
Classificatie van het soort ongeval, onderverdeeld naar: landing overrun, landing
undershoot, take-off overrun, take-off overshoot en veer-off.
|
Plaatsgebonden risico
|
De kans per jaar dat een denkbeeldig persoon, die zich permanent op dezelfde locatie
in de omgeving van een luchthaven bevindt, komt te overlijden als direct gevolg van
een ongeval met een luchtvaartuig.
|
(Plaatsgebonden) risicoberekening
|
Berekening voor het bepalen van de plaatsgebonden risicocontouren ten behoeve van
het luchthavenbesluit, luchthavenregeling of voor een 5-jarige evaluatie en handhaving.
|
Referentievlak
|
Het horizontale vlak van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting.
|
Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML)
|
Wet, houdende wijziging van de Wet luchtvaart inzake vernieuwing van de regelgeving
voor burgerluchthavens en militaire luchthavens en de decentralisatie van bevoegdheden
voor burgerluchthavens naar het provinciaal bestuur.
|
Risicocontour
|
Grens van het gebied waarbinnen het plaatsgebonden risico hoger is dan een bepaalde
(gekozen) waarde, zoals 10-5 of 10-6.
|
Rijksdriehoeksmeting
|
Coördinaatsysteem (x,y) in meters, ook wel GBKN of grootschalige basiskaart Nederland
genoemd, met de oorsprong nabij Parijs, Frankrijk.
|
Route
|
Beschrijving van waar vliegtuigen vliegen x, y, gedefinieerd door achtereenvolgende rechte segmenten en cirkelsegmenten in het studiegebied.
|
Scenario
|
Geheel van relevante gegevens van alle bewegingen in een specifiek jaar voor een luchthaven,
op basis waarvan een EV-analyse kan worden uitgevoerd.
|
Sector
|
Deel van aan- en uitvliegrichtingen waar een deel van de helikopterbewegingen plaatsvindt.
|
Totaal risicogewicht (TRG)
|
Het totale risico als functie van het aantal bewegingen, ongevalkansen en maximale
startgewichten van het luchthavenluchtverkeer per jaar.
|
Aan- of uitvliegrichting
|
Koers van de helikopter tijdens de landing of start.
|
Vliegtuigbeweging
|
Beweging in start- of landingsfase met een vliegtuig.
|
Vliegtuig
|
Vastevleugelvliegtuig.
|
Zwaar verkeer
|
Alle bewegingen met vliegtuigen met een MTOW groter dan en gelijk aan 5.700 kilogram.
|
Zakenjet
|
Straalvliegtuigen specifiek ontworpen voor zakelijk en privévervoer.
|
1. Achtergrond
1.1. Algemeen
Dit voorschrift geeft aanwijzingen voor de berekening en bepaling van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht (TRG) van het luchthavenluchtverkeer
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens.
Voor het vaststellen van een luchthavenbesluit moeten de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren berekend en bepaald worden voor het voorgenomen verkeersscenario.
Voor de bepaling van de sloopzones dient de 10-5 plaatsgebonden risicocontour gebruikt te worden, waarbij rekening dient te worden
gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer.
Voor het gebruik van de plaatsgebonden risicocontour als grens van een beperkingengebied
in een luchthavenbesluit, dient de contour gestileerd te worden. Daarnaast kan voor
een luchthavenbesluit een grenswaarde voor het totaal risicogewicht worden bepaald.
In de berekening van zowel het 10-6 plaatsgebonden risico als het TRG wordt geen rekening gehouden met de onzekerheid
in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Dit geldt ook voor de vijfjaarlijkse
evaluatieberekening van de plaatsgebonden risicocontouren 10-5 en 10-6 van het feitelijke gebruik van de luchthaven.
1.2. Doel van het voorschrift
Dit voorschrift heeft tot doel op eenduidige wijze de berekeningsmethodieken te beschrijven,
waarmee conform artikel 5, eerste lid, van de Regeling burgerluchthavens de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht van de overige burgerluchthavens
dienen te worden uitgerekend en bepaald.
1.3. Scope van het voorschrift
Het voorschrift geeft een beschrijving van de te volgen berekeningswijze voor de berekening
en bepaling van plaatsgebonden risicocontouren en het TRG, inclusief de invoergegevens
die daarbij nodig zijn en de wijze waarop beperkingengebieden bepaald dienen te worden.
Het gaat niet in op de wijze waarop het scenario van het luchthavenluchtverkeer voor
een luchthavenbesluit wordt samengesteld en hoe de invoergegevens voor de berekening
dienen te worden vastgesteld.
1.4. Beknopte beschrijving van het voorschrift
In deze paragraaf wordt het voorschrift voor de berekening en bepaling van de plaatsgebonden
risicocontouren en het TRG op hoofdlijnen beschreven. In hoofdstuk 3 en verder is
dit in meer detail uitgewerkt.
1.4.1. 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren
De plaatsgebonden risicocontouren worden berekend in een plat vlak rondom de luchthaven.
De berekening verloopt in hoofdlijn volgens vier stappen:
-
1. Het selecteren en toepassen van de ongevalkansen van de bewegingen met vliegtuigen
en helikopters tijdens de start- en landingsfase van of naar de betreffende luchthaven.
Hierbij wordt rekening gehouden met de categorie van het vliegtuig of de helikopter.
-
2. Het selecteren en toepassen van de kansverdelingen van ongevallocaties in de omgeving
van de luchthaven. Het rekenmodel houdt rekening met de ligging van de start- en landingsbanen,
de helikopterlandingsplaatsen, de vliegroutes en aan- en uitvliegrichtingen. De kans
op een ongeval neemt af met toenemende afstand tot de vliegroute en luchthaven.
-
3. Het bepalen van de gevolgen van ongevallen. Zowel de grootte van het ongevalgevolggebied
als de kans op overlijden binnen dit gebied zijn hierop van invloed. De categorie
en het maximum startgewicht van de helikopter of het vliegtuig zijn daarvoor bepalend.
-
4. Door in het studiegebied voor alle bewegingen in een jaar de plaatsgebonden risico’s
te berekenen en te sommeren kunnen de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren worden bepaald.
Voor de aanduiding van de beperkingengebieden in een luchthavenbesluit dienen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontour berekend te worden. Bij de berekening van de 10-5 plaatsgebonden risicocontour dient rekening te worden gehouden met de onzekerheid
in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer. Dit geldt niet voor de berekening
van de plaatsgebonden risicocontouren voor de vijfjaarlijkse evaluatie. Voor de bepaling
van de beperkingengebieden dienen de berekende risicocontouren gestileerd te worden.
1.4.2. Totaal risicogewicht
Het TRG is een functie van de ongevalkansen en de maximale startgewichten van luchtvaartuigen
waarmee in een jaar bewegingen plaatsvinden. Bij de berekening van het TRG of de bepaling
van een TRG grenswaarde dient geen rekening te worden gehouden met de onzekerheid
in het (verwachte) baangebruik als gevolg van het weer.
1.5. Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een toelichting op de te hanteren invoergegevens voor een risicoberekening.
Een gedetailleerde beschrijving van de rekenstappen en bepaling van de plaatsgebonden
risicocontouren is opgenomen in de hoofdstukken 3 t/m 6 en het rekenvoorschrift voor
het totaal risicogewicht is opgenomen in hoofdstuk 7.
2. Algemeen
2.1. Studiegebied
Het plaatsgebonden risico wordt berekend in punten die in het horizontale vlak van
het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting liggen. Dit referentievlak ligt op maaiveldhoogte.
De afmetingen van het studiegebied moeten zo gekozen worden dat de afstand tussen
de 10-6 plaatsgebonden risicocontour en de rand van het studiegebied minimaal 200 meter bedraagt.
Uit praktische overweging wordt veelal een vierkant of rechthoekig gebied met de luchthaven
ongeveer in het midden gekozen als studiegebied [Ref. 1].
2.2. Invoergegevens
Voor het uitvoeren van een risicoberekening zijn invoergegevens nodig, die het verloop
van het startende en landende luchthavenluchtverkeer, de ‘traffic’, van een luchthaven
specificeren. De benodigde gegevens zijn hieronder samengevat en worden in de volgende
paragrafen verder toegelicht:
-
• Luchthavengegevens
-
• Routes voor vliegtuigen
-
• Sectorverdeling voor helikopters
-
• Gegevens luchthavenluchtverkeer
-
• Meteotoeslag
2.3. Luchthavengegevens
De luchthavengegevens betreffen de ligging van start- en landingsbanen en helikopterlandingsplaatsen
van een luchthaven.
2.3.1. Start- en landingsbanen
De coördinaten (XBK,YBK) van de baankoppen en (XBD,YBD) van de baandrempels per baankop in het referentievlak moeten bekend zijn. Wanneer
de baan als startbaan wordt ingezet geldt de baandrempel als beginpunt van de start
van een vertrekkend vliegtuig. Bij inzet van de baan als landingsbaan is de baandrempel
het punt waar een landend vliegtuig de baan het eerst raakt.
2.3.2. Helikopterlandingsplaatsen
De coördinaten (XH,YH) van de helikopterlandingsplaatsen in het referentievlak moeten bekend zijn. De helikopterlandingsplaats
is het punt van waar een helikopter opstijgt en waar een helikopter landt.
2.4. Routes voor vliegtuigen
Een route is de projectie van het nominale vliegpad in het grondvlak waarlangs vliegtuigen
bij een start of nadering van of naar de start- of landingsbaan vliegen. De routes
bestaan uit opeenvolgende rechte segmenten en cirkelsegmenten gegeven in het referentievlak.
In een berekening van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren worden vliegtuigbewegingen gekoppeld aan nominale
routes.
2.5. Sectorverdeling voor helikopters
In de bepaling van het plaatsgebonden risico voor helikopters wordt een verband gelegd
tussen de locatiekansdichtheid en de aan- en uitvliegrichtingen van de helikopterlandingsplaats.
De overheersende aan- en uitvliegrichtingen dienen te worden gespecificeerd door een
sectorverdeling. De sectorverdeling beschrijft de aan- en uitvliegrichtingen middels
sectoren en per sector welk deel van de starts en landingen binnen die aan- of uitvliegrichting
plaatsvindt.
2.6. Gegevens luchthavenluchtverkeer
De benodigde gegevens van het luchthavenluchtverkeer betreffen de afzonderlijke bewegingen
op jaarbasis. Een vliegtuigbeweging wordt gekenmerkt door vliegtuigcategorie, baankop,
route, vluchtfase en MTOW van het vliegtuig. Een helikopterbeweging wordt gekenmerkt
door een helikoptercategorie, vluchtfase en MTOW van de helikopter.
Voor de berekening van de plaatsgebonden risicocontour 10-5 (ter bepaling van de sloopzones) voor een luchthavenbesluit dient rekening te worden
gehouden met de onzekerheid in het verwachte baangebruik als gevolg van het weer.
Dit kan gedaan worden door een meteotoeslag in het verkeersscenario op te nemen. Dit
is in paragraaf 2.7 nader uitgewerkt. De vliegtuig- of helikoptercategorie van een
beweging bepaalt de ongevalkans voor de beweging. Deze categorieën worden hierna nader
gespecificeerd.
2.6.1. Vliegtuigen
Voor vliegtuigen hangt de vliegtuigcategorie af van de operatie (gebruik) en het MTOW
van het vliegtuig. Voor passagiersvliegtuigen geldt een verdere opsplitsing naar vliegtuiggeneraties.
Voor de luchthavens Maastricht, Eelde, Lelystad, Rotterdam en Twente geldt een categorisering
naar generatie voor vrachtvliegtuigen (cargo). Tabel 1 toont de diverse vliegtuigcategorieën.
Tabel 1 vliegtuigcategorieën
Aanduiding
|
Omschrijving categorie
|
Licht1500
|
Vliegtuigen met een MTOW < 1.500 kg
|
Licht5700
|
Vliegtuigen met een MTOW van 1.500 kg tot 5.700 kg
|
Business Jet
|
Straalvliegtuigen specifiek ontworpen voor zakelijk en privé vervoer(zakenjets) met
MTOW ≥ 5.700 kg voor alle doeleinden behalve vrachtvervoer.
|
Cargo
|
Vliegtuigen (MTOW ≥ 5.700 kg) specifiek voor vrachtvervoer
|
Cargo Gen.1
|
Generatie 1 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
Cargo Gen.2
|
Generatie 2 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
Cargo Gen.3
|
Generatie 3 vliegtuigen voor vrachtvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
Pax Gen.1
|
Generatie 1 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
Pax Gen.2
|
Generatie 2 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
Pax Gen.3
|
Generatie 3 vliegtuigen voor passagiersvervoer met MTOW ≥ 5.700 kg
|
2.6.2. Helikopters
De helikoptercategorieën worden onderscheiden naar type motor:
Single Engine Piston (SEP)
Single Engine Turbine (SET)
Multi Engine Turbine (MET)
Bij het motortype SEP wordt verder onderscheid gemaakt naar het gebruiksdoel van de
beweging, zie Tabel 2.
Tabel 2 helikoptercategorieën
Aanduiding
|
Omschrijving categorie
|
SEP training en instructie
|
Helikopter met één zuigermotor voor training en instructie
|
SEP overige doeleinden
|
Helikopter met één zuigermotor voor doeleinden anders dan training en instructie
|
SET
|
Helikopter met één turbine motor
|
MET
|
Helikopter met meerdere turbine motoren
|
2.6.3. Toewijzen van luchtvaartuigen aan categorieën
Bij de toewijzing van luchtvaartuigen aan de vliegtuig- en helikoptercategorieën,
uit tabel 1 en 2, dient uitgegaan te worden van de lijst met standaard vliegtuiggegevens
voor vliegtuigen en helikopters die in beheer en beschikbaar is bij het RIVM. Wanneer
een berekening wordt uitgevoerd ten behoeve van toetsing aan grenswaarde, dient van
dezelfde versie van de lijst uitgegaan te worden als waarmee de grenswaarde bepaald
zijn. Wanneer een luchtvaartuig niet is opgenomen in deze versie van de lijst dan
mag de meest recente versie geraadpleegd worden voor de benodigde informatie. Bij
overige berekeningen dient van de meest recente lijst uitgegaan te worden.
Als een ICAO-typecode ontbreekt, dan geldt afhankelijk van het luchtvaartuig:
-
A) Het luchtvaartuig voldoet aan één van de volgende criteria:
-
• Civiel vliegtuig (d.w.z. gemotoriseerde vliegtuig)
-
• Civiel helikopter met een MTOW tot 12.000 kg
-
• Civiel variant van een militair vliegtuig
-
• Civiel variant van een militaire helikopter met een MTOW tot 12.000 kg
-
• Historisch militair vliegtuig.
In dit geval moeten de bijbehorende vliegtuig-/helikoptergegevens zelf bepaald worden
en in de rapportage onderbouwd worden. Het luchtvaartuig dient als dusdanig te worden
ingedeeld. Tevens dient een ‘verzoek uitbreiding lijst met standaard vliegtuiggegevens’
via GEVERS@rivm.nl ingediend te worden.
-
B) Het luchtvaartuig voldoet aan één van de volgende criteria:
-
• Helikopter met MTOW boven 12.000 kg
-
• MLA (Micro Light Aeroplane)
-
• (Motor)zweefvliegtuig
-
• (Motor)zeilvliegtuig
-
• Autogiro
-
• Overig militair vliegtuig of militaire helikopter.
In dit geval dient het luchtvaartuig niet in de berekeningen verwerkt te worden.
Om voor een vliegtuig met een MTOW vanaf 5.700 kg te bepalen of het in de ‘Cargo’
of ‘Pax’ categorie valt dienen de volgende vier criteria langs gelopen te worden.
Voldoet de vlucht aan alle vier de criteria dan gaat het om een ‘Cargo’ vlucht, in
de overige gevallen gaat het om een ‘Pax’ vlucht:
-
1. Het vliegtuig wordt gebruikt voor vrachtvervoer
-
2. Het betreft geen ‘combi flight’
-
3. Het betreft geen ‘ferry flight’
-
4. Het betreft geen ‘crew training flight’.
2.7. Meteotoeslag
De verdeling van het luchthavenluchtverkeer over de omgeving is mede afhankelijk van
de weersomstandigheden die van invloed zijn op het baangebruik. Jaarlijkse fluctuaties
in het weer kunnen leiden tot fluctuaties in het baangebruik over de jaren. Bij het
vaststellen van de 10-5 plaatsgebonden risicocontouren dient rekening te worden gehouden met die weersafhankelijkheid,
omdat deze contouren de basis vormen voor vaststelling van sloopzones voor een luchthavenbesluit
en er zo groot mogelijke zekerheid moet zijn dat 10-5 plaatsgebonden risico’s in enig jaar niet buiten de sloopzones vallen. In verband
hiermee kan bij de vaststelling van deze contouren gebruik worden gemaakt van de ‘meteotoeslag’.
De meteotoeslag wordt toegepast op het nominale aantal bewegingen op een baan. De
hoogte van de meteotoeslag is op basis van onderzoek vastgesteld op 20% [Ref 4.].
De verdeling van de 20% meteotoeslag over de start-/landingsbaan (of -banen) van de
luchthaven dient gemotiveerd te worden.
Bovenstaande methodiek dient niet te worden toegepast in de berekening van de 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het gegeven dat de contouren jaarlijks fluctueren rond
een gemiddelde waarde door de jaarlijkse fluctuaties in het weer, waardoor plaatsgebonden
risico’s bij gebouwen in de buurt van de contour per jaar hoger of lager kunnen uitvallen
dan 10-6, wordt geaccepteerd. Deze contour heeft slechts consequenties voor nieuwbouw en kan
indien gewenst bovendien worden aangepast naar aanleiding van de vijfjaarlijkse berekening
van het feitelijke gebruik. Bij de vijfjaarlijkse evaluatie van de beperkingengebieden,
waarbij het verkeer van het voorafgaande jaar gebruikt wordt, dient de gekozen methodiek
getoetst te worden. Ook bij de vijfjaarlijkse berekening van het feitelijke gebruik
en bij de berekening van het totaal risicogewicht wordt geen meteotoeslag toegepast.
3. Berekenen plaatsgebonden risico vliegtuigen
Dit hoofdstuk beschrijft het berekenen van het plaatsgebonden risico voor een verzameling
van vliegtuigbewegingen van en naar een luchthaven in het studiegebied. De berekening
van het plaatsgebonden risico voor helikopters is in hoofdstuk 4 beschreven.
3.1. Plaatsgebonden risico
Voor het bepalen van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren wordt een raster van vierkante cellen gedefinieerd
binnen een studiegebied. De maaswijdte van dit raster dient 25 meter te zijn. Het
plaatsgebonden risico wordt berekend voor het middelpunt van de cel. Deze waarde wordt
binnen de cel constant verondersteld. Het raster moet om de 40 cellen samenvallen
met de gehele kilometerwaarden van het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, hier aangeduid
(x, y) als coördinatenstelsel. Zie Figuur 1.
Figuur 1 Ligging van netwerk en celmiddelpunten t.o.v. roosterpunten in stelsel van
Rijksdriehoeksmeting
Het plaatsgebonden risico (PRi) wordt in elke cel van het studiegebied afzonderlijk bepaald en is in een cel (i) gelijk aan de som van de bijdragen van alle bewegingen in die cel.
De bijdrage van de overige cellen aan het plaatsgebonden risico (PRi) van cel (i) van vliegtuigbeweging (j) wordt bepaald door voor alle overige cellen (k) in het studiegebied het plaatsgebonden risico (PRi,j,k) te bepalen dat bijdraagt aan het plaatsgebonden risico van (PRi) van cel (i):
De bijdrage aan het plaatsgebonden risico (PRi,j,k) in cel (i) van de kans op een ongeval van beweging j in cel k is gelijk aan het product van de letaliteit (Lj) en de ongevallocatiekans (POL) behorend bij cel k en beweging j en de fractie overlap van het ongevalgevolggebied (AOGB) van cel (k) met cel (i):
3.2. Ongevallocatiekans
De ongevallocatiekans (POL) is de kans dat een ongeval op een bepaalde locatie plaatsvindt. De ongevallocatiekans
is het product van de kans op een ongeval tijdens de beweging (PO) en de locatiekans (PL), die de ruimtelijke verdeling (kansdichtheid) ten opzichte van de baan en route
weerspiegelt. De ongevallocatiekans wordt voor verschillende ongevaltypen (ot) afzonderlijk bepaald en gesommeerd. De ongevallocatiekans van een beweging (j) in cel (k) is gelijk aan de som van de ongevallocatiekansen van alle ongevaltypes.
De ongevalkans, de ruimtelijke kansverdeling van ongevallocaties en de ongevalgevolgen
worden in de volgende paragrafen beschreven.
3.3. Ongevalkans
Er wordt onderscheid gemaakt naar vier typen vliegtuigongevallen, zie Figuur 2:
-
• Landing undershoot: een ongeval tijdens de landingsfase waarbij het vliegtuig op de
grond vóór de baan terechtkomt.
-
• Landing overrun: een ongeval waarbij het vliegtuig bij de landing aan het einde van
de baan rijdend de baan verlaat.
-
• Take-off overrun: ongeval waarbij het vliegtuig bij de take-off aan het einde van
de baan rijdend de baan verlaat.
-
• Take-off overshoot: een ongeval waarbij het vliegtuig nadat het is opgestegen weer
op de grond terechtkomt.
Figuur 2 Schematische weergave van ongevaltypen voor vliegtuigen.
Per ongevaltype zijn ongevalkansen gedefinieerd. De in de Tabel 3 vermelde ongevalkansen
per vliegtuigbeweging dienen in de berekening van het plaatsgebonden risico te worden
toegepast. Er wordt onderscheid gemaakt naar vluchtfase (start of landing), ongevaltype
en vliegtuigcategorie.
Tabel 3 Ongevalkans per vliegtuigbeweging
Vliegtuigcategorie
|
Start
|
Landing
|
Licht1500
|
1,58 × 10-6
|
5,53 × 10-6
|
Licht5700
|
1,58 × 10-6
|
5,53 × 10-6
|
|
Overrun
|
Overshoot
|
Overrun
|
Undershoot
|
Business Jet
|
1,83 × 10-6
|
0,029 × 10-6
|
4,58 × 10-6
|
4,58 × 10-6
|
Cargo
|
2,11 × 10-6
|
2,81 × 10-6
|
3,51 × 10-6
|
3,51 × 10-6
|
Cargo Gen.1
|
2,89 × 10-6
|
3,85 × 10-6
|
4,81 × 10-6
|
4,81 × 10-6
|
Cargo Gen.2
|
0,87 × 10-6
|
1,16 × 10-6
|
1,45 × 10-6
|
1,45 × 10-6
|
Cargo Gen.3
|
0,25 × 10-6
|
0,33 × 10-6
|
0,41 × 10-6
|
0,41 × 10-6
|
Pax Gen.1
|
1,05 × 10-6
|
0,029 × 10-6
|
3,66 × 10-6
|
5,24 × 10-6
|
Pax Gen.2
|
0,066 × 10-6
|
0,029 × 10-6
|
0,90 × 10-6
|
1,95 × 10-6
|
Pax Gen.3
|
0,066 × 10-6
|
0,029 × 10-6
|
0,73 × 10-6
|
0,17 × 10-6
|
3.4. Ongevallocatie
Bij een ongeval is de locatiekans de kans dat het ongeval zich voordoet op een bepaalde
locatie. Het verloop van de locatiekansen in het studiegebied wordt de kansdichtheid
(KDH) genoemd. De KDH per ongevaltype wordt bepaald door verdelingsfuncties. De waarde
van de verdelingsfunctie in een cel wordt bepaald voor het celmiddelpunt en wordt
binnen de cel constant verondersteld. Er zijn verdelingsfuncties gedefinieerd voor
combinaties van ongevaltype en gewichtscategorie. Een verdelingsfunctie gaat ofwel
van een routeafhankelijk coördinatenstelsel (s,t) uit, ofwel van een baanafhankelijk
coördinatenstelsel (u,v). Hierna komen achtereenvolgens aan de orde:
-
1. de selectie van verdelingsfuncties
-
2. de transformatie van de coördinaten van het celmiddelpunt
-
3. singuliere punten en discontinuïteiten
-
4. toepassen van de verdelingsfuncties
3.4.1. Selectie van verdelingsfuncties
Tabel 4 laat de verdelingsfuncties zien voor de gewichtscategorie en vluchtfase.
Tabel 4 Overzicht van beschikbare verdelingsfuncties
Gewichtscategorie
|
Vluchtfase
|
Ongevaltype
|
Route afhankelijk
|
Baan afhankelijk
|
Licht
(MTOW < 5.700 kg)
|
Start
|
–
|
|
–
|
Landing
|
–
|
|
|
Zwaar
(MTOW ≥ 5.700 kg)
|
Start
|
(over)shoot
|
|
|
|
(over)run
|
–
|
|
Landing
|
(under)shoot
|
|
|
|
(over)run
|
–
|
|
Deze verdelingsfuncties zijn samengesteld uit statistische kansverdelingen. Hierna
volgt een overzicht van de kansverdelingen die gebruikt worden:
De Dirac-verdeling wordt geïmplementeerd als een blokfunctie, symmetrisch ten opzichte
van de route, met een vaste breedte van 100 m.
De verdelingsfuncties voor de gewichtscategorie licht zijn als volgt gedefinieerd:
De verdelingsfuncties voor de gewichtscategorie zwaar zijn als volgt gedefinieerd:
3.4.2. Transformatie van coördinaatpunten
Voor het toepassen van een verdelingsfunctie is het nodig om de coördinaten van het
celmiddelpunt te transformeren naar het coördinatenstelsel van de verdelingsfunctie.
Als de verdelingsfunctie baanafhankelijk is dan wordt de baantransformatie toegepast;
als de verdelingsfunctie routeafhankelijk is dan wordt de routetransformatie toegepast.
Beiden worden afzonderlijk besproken in het vervolg van deze paragraaf.
Baantransformatie
Het (u, v) coördinatenstelsel wordt gebruikt bij het berekenen van het baanafhankelijke deel
van de locatiekansen. Om de baanafhankelijke verdelingsfunctie toe te kunnen passen
moeten de coördinaten van de celmiddelpunten worden getransformeerd van het (x, y) naar het (u, v) coördinatenstelsel. Het baanafhankelijke (u, v) coördinatenstelsel heeft een cartesiaans assenstelsel, in meters. De oorsprong van
het stelsel ligt aan het uiteinde van de baan bij een baankop (XBK,YBK) en de positieve u-as ligt in het verlengde van de baanas, zie Figuur 3. Per baan kunnen twee coördinatenstelsels
worden gedefinieerd, aan elke baankop één. Deze coördinatenstelsels zijn ten opzichte
van elkaar 180° gedraaid en verschoven langs de baan−as.
De baantransformatie is gedefinieerd als de transformatie van het baanafhankelijke
coördinatenstelsel (u, v) naar het (x, y) coördinatenstelsel.
Voor het toepassen van de baanafhankelijke verdelingsfuncties is de omgekeerde bewerking
van deze transformatie nodig: de (x, y) coördinaten van het studiegebied worden omgerekend naar de (u, v) coördinaten. De transformatie is weergeven in Figuur 3 en de daarna gegeven formules.
Figuur 3 Baantransformatie
Routetransformatie
Om de routeafhankelijke verdelingsfunctie toe te kunnen passen moeten de coördinaten
van de celmiddelpunten worden getransformeerd van het (x, y) coördinatenstelsel naar het routeafhankelijke coördinatenstelsel (s,t). Het (s,t) coördinatenstelsel is een curvi-lineair coördinatenstelsel, in meters, relatief
aan een route. De oorsprong van het stelsel ligt aan het begin van een routesegment
(XBP,YBP). Een route bestaat uit rechte routesegmenten en cirkelvormige routesegmenten. De
s coördinaat geeft de afstand tot de baandrempel (XBD,YBD) langs de gegeven route en de t coördinaat geeft de afstand loodrecht tot de route. Dit coördinatenstelsel wordt
gebruikt bij het berekenen van het routeafhankelijke gedeelte van de locatiekansen.
De routetransformatie is gedefinieerd als de transformatie van het routeafhankelijke
coördinatenstelsel (s,t) naar het (x, y) coördinatenstelsel.
Voor het toepassen van de routeafhankelijke verdelingsfuncties is de omgekeerde bewerking
van deze transformatie nodig: de (x, y) coördinaten worden omgerekend naar de (s,t) coördinaten.
Bij de routetransformatie wordt onderscheid gemaakt tussen de rechte segmenten, de
cirkelsegmenten en de behandeling van singuliere punten en discontinuïteiten (zie
paragraaf 3.4.3). De transformatie is weergeven in de figuren 4 en 5 en bijbehorende
formules.
Rechte segmenten
Figuur 4 Routetransformatie voor rechte segmenten
Cirkelsegmenten
Figuur 5 Routetransformatie voor cirkelsegmenten
3.4.3. Singuliere punten en discontinuïteiten
Singuliere punten
Singuliere punten zijn celmiddelpunten die samenvallen met het middelpunt van een
cirkelsegment. Singuliere punten krijgen dezelfde waarde als het gemiddelde van de
waarden van de omliggende (niet−singuliere) celmiddelpunten.
Discontinuïteiten
Op het gemeenschappelijke punt van twee routesegmenten is een discontinuïteit mogelijk
in de richting van de route, zie Figuur 6. Hierdoor kunnen de projecties leiden tot
gebieden zonder risico (gaten in de kansverdeling). Op punt P wordt een algoritme
toegepast om de gaten op te vullen:
-
• als de projectie van punt P op het eerste routesegment voorbij het einde van het routesegment
valt;
-
• en als de projectie van punt P op het volgende routesegment voor het begin van het
volgende routesegment valt.
Figuur 6 Visualisatie van gaten in berekende kansverdeling
In dat geval wordt voor s de lengte langs de route tot het gemeenschappelijke punt van de twee routesegmenten
genomen en voor t de afstand van dit punt tot punt P.
3.4.4. Toepassen van de verdelingsfuncties
Bij de toepassing van de verdelingsfuncties moet zowel met weging van route- en baanafhankelijkheid
als met celverfijning rekening worden gehouden. Deze aspecten worden hierna beschreven.
Weging
Weging over de verschillende ongevaltypen, met γ en αs en αl als weegfactoren, dient te worden toegepast bij de verdere bepaling van de kansdichtheden
per beweging.
Voor landingen licht verkeer:
Voor starts zwaar verkeer:
Voor landingen zwaar verkeer:
Celverfijning
Om de invloed van de keuze van het raster te beperken, dient in een deel van het rekenraster,
de maaswijdte te worden verkleind. Dit deel van het rekenraster, het verfijninggebied,
is het gebied waarin de s of de u coördinaat kleiner is dan 10 km en de absolute waarde van de t of de v coördinaat kleiner is dan 1 km. Een cel waarvan het celmiddelpunt in dit gebied ligt,
dient in honderd gelijke subcellen te worden opgesplitst door de lengte en breedte
van zo'n cel door 10 te delen. In ieder subcel dient de locatiekans te worden berekend.
De locatiekans voor de cel wordt gelijk gesteld aan het gemiddelde van alle locatiekansen
in de honderd subcellen.
3.5. Ongevalgevolg
Het ongevalgevolg bij een ongeval wordt bepaald door het oppervlak van het schadegebied,
het ongevalgevolggebied, en de kans op overlijden, de letaliteit, in dit gebied.
Ongevalgevolggebied
Bij een ongeval met een vliegtuig is het ongevalgevolggebied het schadegebied waarin
personen buiten het vliegtuig slachtoffer kunnen worden. Het oppervlak van het ongevalgevolggebied
is afhankelijk van het MTOW en de vliegtuigcategorie. Voor de categorie licht1500
wordt het oppervlak constant verondersteld en voor de overige categorieën geldt een
lineair verband tussen MTOW en ongevalgevolggebied, zie Tabel 5.
Tabel 5 Oppervlak ongevalgevolggebied voor de verschillende categorieën vliegtuigen
Vliegtuigcategorie
|
Omvang ongevalgevolggebied
|
Licht1500
|
145 m2
|
Licht5700
|
78 m2 per 1.000 kg MTOW + 28 m2
|
Business Jet
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Cargo
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Cargo Gen.1
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Cargo Gen.2
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Cargo Gen.3
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Pax Gen.1
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Pax Gen.2
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Pax Gen.3
|
83 m2 per 1.000 kg MTOW
|
Het ongevalgevolggebied wordt gemodelleerd als een cirkelvormig gebied rond de ongevallocatie
met straal ROGB:
Letaliteit
De letaliteit is de fractie mensen buiten het vliegtuig, maar binnen het ongevalgevolggebied,
dat bij een vliegtuigongeval overlijdt. De letaliteit is afhankelijk van de vliegtuigcategorie,
zie Tabel 6. Buiten het ongevalgevolggebied is de letaliteit per definitie nul.
Tabel 6 De letaliteit voor verschillende categorieën vliegtuigen
Vliegtuigcategorie
|
Letaliteit
|
Licht1500
|
0,13
|
Licht5700
|
0,13
|
Business Jet
|
0,278
|
Cargo
|
0,278
|
Pax Gen.1
|
0,278
|
Pax Gen.2
|
0,278
|
Pax Gen.3
|
0,278
|
3.6. Cellen binnen ongevalgevolggebied
Een ongeval in cel i van beweging j draagt bij aan het plaatsgebonden risico in elke naburige cel die geheel of gedeeltelijk
overlapt met het ongevalgevolggebied, zie Figuur 7. De bijdrage in cel k is gelijk aan het product van de (fractie) overlap van het ongevalgevolggebied in
cel k, de letaliteit en de ongevallocatiekans in cel i van beweging j.
Figuur 7 Overlap van cellen en ongevalgevolggebied
4. Berekenen plaatsgebonden risico helikopters
Dit hoofdstuk beschrijft de te volgen rekenmethodiek voor het plaatsgebonden risico
van helikopterbewegingen voor zover afwijkend van de methodiek voor vliegtuigen in
hoofdstuk 3. De paragrafen 3.1, 3.2 en 3.6 zijn ook van toepassing voor helikopters.
Celverfijning (paragraaf 3.4.4) wordt toegepast in de berekening van het plaatsgebonden
risico voor helikopters. Indien voor het berekenen van plaatsgebonden risico van helikopters
een start- en landingsbaan wordt gebruikt, wordt ook baantransformatie zoals beschreven
in paragraaf 3.4.2 toegepast in de transformatie van (u,v) coördinaten naar (x,y)
coördinaten. De modellering van ongevalkansen, ongevallocaties en ongevalgevolgen
wordt in de volgende paragrafen behandeld.
4.1. Ongevalkans
Onderstaande tabel geeft per categorie en type beweging de te hanteren ongevalkansen.
Tabel 7 Ongevalkans per helikopterbeweging
Helikoptercategorie
|
Start
|
Landing
|
SEP training en instructie
|
4,746 × 10-6
|
4,524 × 10-6
|
SEP overige doeleinden
|
1,482 × 10-6
|
1,164 × 10-6
|
SET
|
1,482 × 10-6
|
1,164 × 10-6
|
MET
|
1,051 × 10-6
|
1,608 × 10-6
|
4.2. Ongevallocatiekansen
Ook bij helikopters wordt de ruimtelijke kansverdeling van ongevallen in de nabijheid
van een helikopterlandingsplaats over locaties bepaald met verdelingsfuncties. Bij
de uitwerking van deze locatiekansen wordt onderscheid gemaakt in start en landing.
De locatie van de beschouwde cel (i) wordt uitgedrukt in poolcoördinaten (r,θ), zie Figuur 8. De oorsprong van het coördinatenstelsel valt samen met de coördinaten
(XH,YH) van de helikopterlandingsplaats. De straal r geeft de afstand tot de helikopterlandingsplaats in meters. De hoek θ geeft de aan-
of uitvliegrichting in graden ten opzichte van het noorden, met de positieve draairichting
van noord naar oost.
Figuur 8 Definitie van het coördinatenstelsel voor de helikopter ongevallocaties.
Het verband tussen de locatiekans en de afstand tot de helikopterlandingsplaats wordt
beschreven met een Weibull kansverdeling:
De waarden van de parameters a en b bij start en landing zijn:
Ongevaltype
|
Parameters van de Weibull distributie
|
a (Schaal)
|
b (Vorm)
|
Landing
|
655,0860
|
0,8070
|
Start
|
611,4669
|
1,0300
|
Het verband tussen de ruimtelijke verdeling van ongevallocatiekans en de aan- en uitvliegrichting
wordt gegeven door de sectorverdeling. De aan- en uitvliegrichtingen worden ingedeeld
in sectoren. Elke sector beschrijft een deel van de aan- en uitvliegrichtingen waarbinnen
een bepaald deel van de vluchten plaatsvindt. Een sector heeft twee grenzen: een linkergrens
(minimum hoek θ) en een rechtergrens (maximum hoekθ). Deze grenzen bepalen de ingesloten
sectorhoek (Δθ). Ook heeft iedere sector een verkeerspercentage dat beschrijft welk
deel van het totaal aantal vluchten via de betreffende sector vliegt. De sectorverdeling
is een invoerparameter.
De locatiekans PL wordt beschreven door de Weibull functie fWeibull en de sectorverdeling qn(θ). De laatstgenoemde geeft voor een hoek θ de verkeersfractie per graad of per radiaal.
De sectorverdeling qn(θ) is een discrete functie die de verkeersdichtheid geeft door middel van een blokfunctie
(histogram).
De ongevallocatiekans op een locatie (r,θ) is het product van de ongevalkans van de beweging j, en de locatiekans bij straal r, en aan- of uitvliegrichting θ met daarbij horende de verkeersfractie:
Transformatie van coördinaatpunten
Bij de transformatie van poolcoördinaten (r,θ) naar het (x, y) coördinatenstelsel wordt de term 1/r (Jacobiaan) op de locatiekans geïntroduceerd.
4.3. Ongevalgevolg
Net als bij een vliegtuig wordt het ongevalgevolg bij een ongeval met een helikopter
bepaald door het oppervlak van het schadegebied en de letaliteit in dit gebied.
Ongevalgevolggebied
Het ongevalgevolggebied wordt bepaald door het MTOW van de helikopter. De grootte
van het ongevalgevolggebied (AOGB) is:
Met MTOW in 1.000 kg.
Het ongevalgevolggebied wordt gemodelleerd als een cirkelvormig gebied rond de ongevallocatie
met straal ROGB:
Dit verband geldt zolang het MTOW kleiner of gelijk is aan 12.000 kg.
Letaliteit
De letaliteit is de fractie mensen buiten de helikopter, maar binnen het ongevalgevolggebied,
dat bij een helikopterongeval overlijdt. De letaliteit voor helikopterongevallen is
vastgesteld op een waarde van 0,17.
5. Genereren van plaatsgebonden risicocontouren
Plaatsgebonden risicocontouren verbinden punten met een gelijk plaatsgebonden risico.
Het bepalen van contouren is een nabewerking op de berekening van de plaatsgebonden
risico’s in celmiddelpunten als beschreven in voorgaande hoofdstukken. Het uitgangspunt
voor het genereren van de plaatsgebonden risicocontouren is het netwerk, waarvan in
de celmiddelpunten de risicowaarden berekend zijn. Voor de plaatsgebonden risicocontouren
dient het proces, zoals hieronder beschreven, te worden doorlopen.
Opzoeken van startpunten
In het gebruikte rekennetwerk worden opeenvolgende omslagpunten bepaald. Deze omslagpunten
markeren punten van de contour. Elk netwerklijnstuk (lijnstuk tussen twee naburige
celmiddelpunten) wordt onderzocht op tekenomslag. Met tekenomslag wordt bedoeld dat
in het ene celmiddelpunt de risicowaarde groter is dan – en in het naburige celmiddelpunt
kleiner is dan of gelijk is aan – de gewenste contourwaarde. Indien tekenomslag plaatsvindt,
wordt op dit lijnstuk een omslagpunt bepaald. Een omslagpunt, met gewenste contourwaarde,
op een netwerklijnstuk wordt bepaald door lineaire interpolatie van de risicowaarden
in de twee naburige celmiddelpunten.
Eerst wordt de rand van het netwerk onderzocht. Daarna is de volgorde waarin de netwerklijnstukken
worden onderzocht willekeurig. Het eerstgevonden omslagpunt is het startpunt in het
hierna beschreven proces.
Opzoeken van opeenvolgende omslagpunten
De opeenvolgende omslagpunten dienen op volgende wijze te worden bepaald:
-
1. Bij een startpunt aan de rand van het netwerk. Ga na of op één van de drie overige zijden van betreffende netwerkvierkant tekenomslag
plaatsvindt. Is dit het geval, dan wordt op die zijde een volgend omslagpunt berekend.
Indien op alle drie zijden tekenomslag plaatsvindt, dan moeten omslagpunten berekend
worden op beide aanliggende zijden. Het omslagpunt dat volgt op het startpunt is het
punt met de kortste afstand tot het startpunt.
-
2. Bij een startpunt binnen het netwerk. De volgorde waarin de netwerkzijden van de aangrenzende netwerkvierkanten worden
onderzocht op tekenomslag is willekeurig. Indien tekenomslag plaatsvindt op alle drie
overige zijden van een netwerkvierkant, dan wordt het volgende omslagpunt bepaald
op soortgelijke wijze als onder 1.
-
3. Bij een omslagpunt dat geen startpunt is. Bepaald wordt welk van de twee aan het omslagpunt grenzende netwerkvierkanten voor
verdere verwerking in aanmerking komt. Dit is het netwerkvierkant dat voor de bepaling
van dat omslagpunt nog niet gebruikt is.
Voor het bepalen van het volgende omslagpunt, wordt vervolgens nagegaan op welk van
de overige drie zijden van dit vierkant tekenomslag plaatsvindt. Indien tekenomslag
op alle drie overige netwerkzijden tekenomslag plaatsvindt, dan worden omslagpunten
(K en M) berekend op beide aanliggende netwerkzijden. Vanuit het omslagpunt op de ‘basis’-zijde
van het netwerkvierkant worden verbindingslijnen (k en m) getrokken naar de punten K en M en een verbindingslijn (n) naar het voorlaatst bepaalde omslagpunt. Van de twee laatst berekende omslagpunten
wordt als volgende omslagpunt dat punt gekozen waarvan de verbindingslijn k of m de kleinste richtingsverandering met de lijn n tot gevolg heeft.
Het zoeken naar achtereenvolgende omslagpunten wordt gestaakt indien aan één van de
onderstaande condities is voldaan:
-
1. het gevonden omslagpunt valt samen met het startpunt,
-
2. het gevonden omslagpunt ligt op de rand van het netwerk.
Voor een eenduidig resultaat wordt per gewenste contourwaarde een vaste rangschikking
van de gevonden omslagpunten bepaald.
Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt op de rand
van het netwerk ligt, geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt
is op de rand van het netwerk met de kleinste x-coördinaat t.o.v. de oorsprong van
het netwerk (i=1 en j=1). Indien twee oplossingen mogelijk zijn dan geldt dat het
eerste punt wordt bepaald door het omslagpunt op de rand van het netwerk met de kleinste
y-coördinaat t.o.v. de oorsprong van het netwerk.
Voor een reeks van achtereenvolgende omslagpunten, waarvan het startpunt niet op de
rand van het netwerk ligt, geldt dat het eerste punt in die rangschikking het omslagpunt
is met de kleinste afstand tot de oorsprong van het netwerk. De volgorde in de rangschikking
van omslagpunten ligt in het eerstgenoemde geval vast en is in het laatstgenoemde
geval in de richting tegen de wijzers van de klok in.
Door de gevonden omslagpunten met lijnstukken aan elkaar te verbinden, worden de contouren
zichtbaar gemaakt.
6. Bepalen beperkingengebieden
Voor het nader bepalen van de grens van een beperkingengebied in een luchthavenbesluit
op basis van plaatsgebonden risicocontouren, dienen de berekende contouren gestileerd
te worden. Voor de vaststelling van sloopzones dient daarnaast rekening te worden
gehouden met de invloed van jaarlijkse fluctuaties in het weer op het baangebruik.
6.1. Stileren van contouren
Bij het stileren dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:
-
1. De gestileerde contouren vormen het gebied waar de wettelijke beperkingen voor 10-5 en 10-6 gelden. Dit houdt in dat er geen onderscheid meer is tussen gebied binnen de berekende
modelcontour en extra, omwille van stilering, toegevoegd gebied.
-
2. De gestileerde contouren vormen het uitgangspunt voor het bestemmingsplan.
-
3. De keuze voor de wijze van stileren moet direct gerelateerd zijn aan het gebruik van
de luchthaven en mag geen andere beleidsdoeleinden dienen, zoals het openhouden van
gebieden of onnodig weren van ruimtelijke functies.
-
4. Lange smalle uitlopers van risicocontouren (zogenaamde ‘risicostaarten’) kunnen afgekapt
worden op een bepaalde afstand van de baankop. De afstand voor afkap van de contour
is ofwel;
-
a. de afstand waar de breedte B van de contour smaller wordt dan 60 m, of
-
b. de afstand waar de contour smaller is dan 2% van de lengte L van de contour (B < 0,02L).
Voorbeeld: afkap van de contour op 3.500 m van de baankop als de contour daar smaller
wordt dan 70 m.
-
5. Eilanden in het verlengde van de contour kunnen worden weggelaten indien smaller dan
60 meter.
-
6. Bij het stileren kan aangesloten worden bij ‘logische’ ruimtelijke begrenzingen als
perceelgrenzen, infrastructuur, gebiedsgrenzen en bebouwing. Dit mag evenwel niet
tot een vermindering van het aantal (beperkt) kwetsbare bestemmingen leiden, bijvoorbeeld
omdat ze wel binnen de zone liggen bij een afkap bij 60m breedte. Het gaat hierbij
om zowel bestaande als toekomstige bestemmingen.
-
7. Bij circuits is afkap mogelijk na de eerste en voor de laatste bocht van 90 graden
in het horizontale vlak ten opzichte de baan.
-
8. Een rafelig of zaagtand-achtig verloop van de contour kan worden vervangen door een
rechte lijn tussen de hoekpunten.
-
9. De gestileerde contour dient minimaal de vorm en oppervlakte van de berekende modelcontour,
exclusief ‘afgekapte staart’, op hoofdlijn te handhaven en mag dus niet leiden tot
kleinere gebieden dan waar de berekende risico’s voorkomen.
-
10. Het stileren dient plaats te vinden op een kaart waarbij de breedte van de gestileerde
contourlijn passend is om te kunnen bepalen of de objecten binnen of buiten de contour
liggen. Om deze rede en conform de Wet ruimtelijke ordening is het aan te bevelen
om de gestileerde contouren middels zogenoemde ‘GIS-bestanden’ digitaal beschikbaar
te hebben.
Er is geen algemeen toepasbare wiskundige formule voor het stileren van de externe
veiligheidscontouren. Het gaat om (lokaal) maatwerk. Binnen de marges, uitgangspunten
en overwegingen van de gegeven uitgangspunten kan het bevoegd gezag hier een passende
invulling aan geven. Zie onderstaande figuur.
Voorbeeld stilering van contouren
In aanvulling op de uitgangspunten, dus niet in afwijking, kunnen bij het stileren
van de plaatsgebonden risicocontouren aanvullende overwegingen meegenomen worden.
Zo kan het helpen om bij de stilering van contouren rekening te houden met voorzienbare
toekomstige ontwikkelingen in het baangebruik op de luchthaven; zoals een wijziging
in de vliegprocedures die (verder) geen aanpassing van het luchthavenbesluit vergt.
Hiermee kan de planologische rust en continuïteit van het luchthavenbesluit worden
versterkt.
Het stileren van de sloopzones kan indien gewenst eventueel ook gebaseerd worden op
de omhullende contour van enkele bepalende 10-5 plaatsgebonden risicocontouren voor enkele individuele (extreme) meteojaren in plaats
van op de berekening met meteotoeslag, beschreven in paragraaf 2.7., van het verkeersscenario
dat als basis dient van het als luchthavenbesluit. Voor de bepalende meteojaren wordt
het (maximaal) baangebruik in de verschillende baanrichtingen afgeleid en worden de
10-5 plaatsgebonden risicocontouren berekend.
7. Totaal risicogewicht
Het Totaal risicogewicht (TRG) is gedefinieerd als het product van de totale ongevalkans
en het MTOW per beweging, gesommeerd voor alle bewegingen (m) in een jaar.
De totale ongevalkans voor een beweging j(P0,j) is de som van de afzonderlijke kansen op alle ongevaltypen (P0,j,ot):
Het TRG volgt uit:
De grenswaarde voor het TRG wordt bepaald op basis van het verkeersscenario dat als
basis dient voor het luchthavenbesluit of de luchthavenregeling.
Referenties
[Ref. 1]
|
Voorschrift en procedure voor de berekening van Externe Veiligheid rond luchthavens,
(NLR-CR-2004-083). Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR, februari 2004.
|
|
|
[Ref. 2]
|
A model to calculate third party risk due to civil helicopter traffic at heliports,
With the focus on inland heliports in the Netherlands (NLR-CR-2007-003), Nationaal
Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NLR, december 2008.
|
|
|
[Ref. 3]
|
Rapportage van de werkzaamheden in het kader van follow-up Review Externe Veiligheidsmodel,
Augustus 2006 tot en met december 2008 (NLR-CR-2009-123 in concept), Nationaal Lucht-
en Ruimtevaartlaboratorium NLR, 2009.
|
|
|
[Ref. 4]
|
Memo Meteomarge kleine luchthavens, Ir J. Th. Knapen, april 2002.
|
TOELICHTING
§ 1. Inleiding
Ten eerste wordt met de onderhavige regeling de Regeling burgerluchthavens (hierna:
de Regeling) op een aantal punten gewijzigd. Allereerst wordt bepaald dat luchthavens
die uitsluitend worden gebruikt voor het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen,
worden vrijgesteld van het verbod om in gebruik te zijn zonder dat voor deze luchthavens
een luchthavenbesluit of luchthavenregeling geldt.
Daarnaast wordt de verwijzing naar de relevante voorschriften uit het ICAO-verdrag
met betrekking tot het vaststellen van laserstraalvrije gebieden aangepast en wordt
tot slot het berekeningsvoorschrift voor de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht op een klein punt gewijzigd.
Ten tweede wordt de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen gewijzigd
ten behoeve van enkele technische aanpassingen.
§ 2. Wijziging Regeling burgerluchthavens
Vrijstelling ten behoeve van gemotoriseerde schermvliegtuigen (onderdelen A en C)
Artikel 8.1a, eerste en derde lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat het verboden
is met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen anders dan van een luchthaven
én dat het verboden is een burgerluchthaven in gebruik te hebben als hiervoor geen
luchthavenregeling of luchthavenbesluit geldt. Artikel 8a.50, tweede lid, van de Wet
luchtvaart biedt de mogelijkheid om van dit laatste verbod vrijstelling te verlenen.
Van deze mogelijkheid wordt met de onderhavige wijziging van artikel 18 van de Regeling
gebruik gemaakt ten aanzien van luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor het
opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen. In tegenstelling tot de in artikel
18, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling bedoelde schermzweeftoestellen, die ongemotoriseerd
zijn, betreft het hier schermvliegtuigen die bestuurders uitsluitend kunnen starten
en landen door gebruikmaking van hun benen en die over een motor beschikken. Gemotoriseerde
schermvliegtuigen worden in de praktijk ook wel paramotors genoemd. Zekerheidshalve
wordt benadrukt dat onder de definitie van gemotoriseerde schermvliegtuigen geen micro light aeroplane (MLA) als bedoeld in artikel 1 van het Besluit luchtvaartuigen 2008 vallen (in relatie
tot gemotoriseerd schermvliegen soms ook wel trikes genoemd) die niet door middel van gebruikmaking van de benen van de bestuurder gestart
worden, maar beschikken over drie of vier wielen.
Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de wens vanuit de sector om het kunnen
vliegen met gemotoriseerde schermvliegtuigen te vereenvoudigen. Een aanvraag voor
een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling is met de onderhavige wijziging voortaan
namelijk niet meer nodig. Dit levert een aanzienlijke tijdswinst op. Uit de ervaring
die is opgedaan met het opstellen van luchthavenregelingen voor deze luchthavens,
is gebleken dat de noodzaak tot regulering niet in verhouding staat tot de bestuurlijke
en administratieve lasten die met het opstellen van deze regelingen zijn gemoeid.
Met de onderhavige wijziging wordt voorts invulling gegeven aan de motie Geurts/De
Rouwe van 20 februari 2014.1 De werking van deze beperkte vrijstelling zal na drie jaar geëvalueerd worden.2
De wijziging van artikel 18 van de Regeling
Doordat het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen aan de opsomming van artikel
18, eerste, van de Regeling wordt toegevoegd, wordt het mogelijk gemaakt dat deze
luchtvaartuigen gebruik maken van luchthavens om op te stijgen zonder dat voor deze
luchthavens een luchthavenregeling is vastgesteld.
Ten aanzien van de landing met een gemotoriseerd schermvliegtuig geldt op grond van
artikel 20, aanhef en onderdeel h, van het Besluit burgerluchthavens reeds een vrijstelling.
Die verschilt van de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling doordat artikel 20
van dat besluit met zich meebrengt dat een gemotoriseerd schermvliegtuig ook mag landen
op andere terreinen dan luchthavens.
Via een wijziging van artikel 18, tweede lid, van de Regeling worden aan de vrijstelling
twee voorwaarden verbonden. Allereerst de voorwaarde dat de gebruiker beschikt over
een verklaring van geen bezwaar van de burgemeester van de gemeente waar de luchthaven
is gelegen, in verband met de openbare orde en veiligheid (reeds bestaande voorwaarde
voor vrije ballonnen, schermzweeftoestellen en zeilvliegtuigen). Daarnaast geldt de
voorwaarde dat de gebruiker van de vrijgestelde luchthaven aan de inspecteur-generaal
van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) mededeling doet voor welke
luchthaven de verklaring van geen bezwaar is afgegeven. Deze mededeling kan zowel
schriftelijk als via elektronische weg gedaan worden. Een groot belang wordt toegekend
aan deze melding omdat zodoende toezicht op deze luchthavens mogelijk gemaakt wordt.
Immers, ondanks de vrijstelling blijven het luchthavens in de zin van de Wet luchtvaart.
De veiligheidseisen die gelden op grond van de Regeling veilig gebruik luchthavens
blijven dus op deze luchthavens van toepassing. De tweede voorwaarde zal ook gaan
gelden ten aanzien van vrijgestelde luchthavens die uitsluitend worden gebruikt voor
het opstijgen met vrije ballonnen, schermzweeftoestellen en zeilvliegtuigen waarvoor
na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling een verklaring van geen bezwaar wordt
afgegeven.
TUG-ontheffingen
Naast de hierboven reeds genoemde vrijstelling van artikel 20, aanhef en onderdeel
h, van het Besluit burgerluchthavens ten behoeve van de landing van zweeftoestellen,
zijn zweeftoestellen – waaronder de gemotoriseerde schermvliegtuigen vallen – op grond
van artikel 21, aanhef en onderdeel c, van het Besluit burgerluchthavens ook aangewezen
als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart. Dit houdt in
dat gedeputeerde staten voor deze luchtvaartuigen voor tijdelijk en uitzonderlijk
gebruik ontheffing kunnen verlenen van het verbod van artikel 8.1a, eerste lid, van
de Wet luchtvaart om op te stijgen of te landen vanaf een terrein anders dan van een
luchthaven (zogenoemde TUG-ontheffing).
De wijziging van artikel 18 van de Regeling ten behoeve van de gemotoriseerde schermvliegtuigen
laat de mogelijkheid van de afgifte van de TUG-ontheffing op grond van artikel 21
van het Besluit burgerluchthavens onverlet.
Bestaande luchthavenregelingen
Reeds voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling tot stand gekomen luchthavenregelingen
behouden hun gelding. Aan de provincies wordt overgelaten of zij bestaande luchthavenregelingen
vanwege de nieuwe vrijstelling intrekken. Indien hiervoor niet wordt gekozen, betekent
dit dat een luchthavenregeling voor een bepaalde luchthaven blijft gelden en dat de
gebruiker van een gemotoriseerd schermvliegtuig ofwel overeenkomstig de bepalingen
van de luchthavenregeling gebruik blijft maken van deze luchthaven, ofwel dat de gebruiker
van een gemotoriseerd schermvliegtuig vanaf een terrein anders dan een luchthaven
opstijgt (met een TUG-ontheffing op grond van artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens)
of hierop landt (op grond van de vrijstelling van artikel 20 van het Besluit burgerluchthavens).
Evaluatie
De werking van deze beperkte vrijstelling zal na drie jaar geëvalueerd worden.3 De ILT, gemeenten en provincies alsmede de sector zullen bij de evaluatie nadrukkelijk
betrokken worden. Dit geldt ook ten aanzien van het tezijnertijd vaststellen van de
evaluatiecriteria. Op dit moment ligt het voor de hand dat in ieder geval gekeken
zal worden naar het naleven van de meldingsplicht door de sector met het oog op het
toezicht door de ILT, de aard en omvang van mogelijke klachten die door verschillende
overheidsorganen ontvangen zijn, de mate waarin gebruikt is gemaakt van vrijgestelde
terreinen, TUG-ontheffingen of reeds bestaande luchthavenregelingen en de afstemming
en informatie-uitwisseling tussen provincies en gemeenten.
Wijziging verwijzingen ten behoeve van vaststellen laserstraalvrije gebieden (onderdeel
B)
Artikel 10 van de Regeling bepaalt op welke wijze het laserstraalvrije gebied – op
grond van de artikelen 9, aanhef en onderdeel i, en 17 van het Besluit burgerluchthavens
onderdeel van een luchthavenbesluit – wordt vastgesteld. Hierbij wordt verwezen naar
een aantal figuren van hoofdstuk 5 van deel I (Aerodrome Design and Operations) van
bijlage 14 van het ICAO-verdrag. Door een wijziging van hoofdstuk 5 zijn deze figuren
vernummerd. Overeenkomstig deze vernummering wordt artikel 10, onderdelen a en b,
gewijzigd.
Wijziging berekeningsvoorschrift 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht
(onderdeel D)
In bijlage 2 behorende bij artikel 5 van de Regeling is het berekeningsvoorschrift
opgenomen voor de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht. Deze contouren maken
op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel a, van het Besluit burgerluchthavens onderdeel
uit van een luchthavenbesluit. In onderdeel 3.1 van het berekeningsvoorschrift wordt
een kleine wijziging aangebracht.
Voor het bepalen van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren wordt in dat onderdeel een raster van vierkante cellen
gedefinieerd binnen een studiegebied. De maaswijdte van dit raster diende 25 meter
te zijn. Volgens onderdeel 3.4.1 werd de Dirac-verdeling namelijk geïmplementeerd
als een blokfunctie, symmetrisch ten opzichte van de route, gelijk aan de maaswijdte
van het rekengrid. De breedte van de Dirac-verdeling was daarmee 25 meter. Het blijkt
dat hierdoor bij de berekening onterecht lange, smalle uitlopers in de plaatsgebonden
risicocontour ontstaan. Om dit te voorkomen, wordt voor de Dirac-functie nu een vaste
breedte van 100 meter gehanteerd gelijk aan de maaswijdte van het rekengrid.
§ 3. Wijziging Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om enkele verwijzingen in de artikelen 1
en 21 van de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen (hierna: Rvglt)
naar het Luchtverkeersreglement aan te passen. Als gevolg van de inwerkingtreding
van het Besluit luchtverkeer 2014 met ingang van 12 december 2014 is het Luchtverkeersreglement
namelijk ingetrokken. De in artikel 1 van de Rvglt opgenomen begripsomschrijvingen
zijn afkomstig uit het Besluit luchtverkeer 2014, het Besluit luchtvaartuigen 2008
en het ingetrokken Luchtverkeersreglement.
§ 4. Consultatie en afstemming
Ter voorbereiding van deze wijzigingsregeling heeft ten aanzien van de vrijstelling
voor gemotoriseerde schermvliegtuigen overleg plaatsgevonden met de provincies en
de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVvL). Vanuit de KNVvL werd
om een algehele vrijstelling verzocht zodat via een wijziging van artikel 20, aanhef
en onderdeel h, van het Besluit burgerluchthavens niet alleen het landen maar ook
het opstijgen met gemotoriseerde schermvliegtuigen zou worden vrijgesteld. Omdat op
grond van de Wet luchtvaart het verbinden van voorwaarden aan een dergelijke vrijstelling
niet mogelijk is, is voor deze mogelijkheid niet gekozen.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) gaven de provincies aan geen voorstander
te zijn van een beperkte of algehele vrijstelling, omdat deze zich niet goed zou verhouden
met het beschermen van natuur- en stiltegebieden. In plaats daarvan werd voorgesteld
de procedure voor de totstandkoming van een luchthavenregeling te vereenvoudigen.
Dit voorstel is ondermeer niet overgenomen omdat hiervoor een wetswijziging benodigd
is waarvan niet per definitie vaststaat dat deze een vereenvoudiging met zich meebrengt.
Ook zou hierdoor onvoldoende tegemoet worden gekomen aan de wens vanuit de sector
en de motie Geurts/De Rouwe. De onderhavige wijzigingsregeling die een beperkte vrijstelling
mogelijk maakt, kan daarom gezien worden als een compromis.
Deze wijzigingsregeling is verder bekendgemaakt via de KNVvL, het Overlegplatform
General Aviation, de Interprovinciale Contactgroep Luchthavens van het IPO en de Vereniging
Nederlandse Gemeenten.
§ 5. Uitvoering en handhaving
De wijzigingen in artikel I, onderdelen B en D, ten aanzien van het vaststellen van
laserstraalvrije gebieden en de berekening van de 10-5 en 10-6 plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht, zullen door provincies
en het Rijk in acht worden genomen bij het vaststellen van toekomstige luchthavenbesluiten.
De uitvoering van de wijzigingen in onderdeel C liggen bij provincies en gemeenten.
Reeds vastgestelde provinciale luchthavenregelingen kunnen als gevolg van de vrijstelling
worden ingetrokken. Een verklaring van geen bezwaar wordt bij de gemeente, waarbinnen
de vrijgestelde luchthaven ligt, aangevraagd.
Aan de vrijstelling van artikel 18 zijn twee voorwaarden verbonden. Mede dankzij de
voorwaarde dat degene die een verklaring van geen bezwaar van de gemeente ontvangt,
dit meldt aan de ILT, kan ten aanzien van de vrijgestelde luchthavens toezicht en
handhaving plaatsvinden. Als niet aan deze voorwaarden is voldaan en van een luchthaven
gebruik wordt gemaakt zonder dat een luchthavenregeling is vastgesteld, wordt de verbodsbepaling
van artikel 8.1a, derde lid, van de Wet luchtvaart overtreden.
Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting al is aangegeven, blijven de luchthavens
– ondanks de vrijstelling – luchthavens in de zin van de Wet luchtvaart. Dit houdt
mede in dat de relevante veiligheidseisen uit de Regeling veilig gebruik luchthavens
en andere terreinen van toepassing blijven. De ILT is aangewezen als toezichthouder
op de bepalingen van de Wet luchtvaart en de daarop gebaseerde Regeling burgerluchthavens
en de Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen, en is namens de minister
bevoegd bij overtreding handhavend op te treden.
§ 6. Administratieve en bestuurlijke lasten
De vrijstelling ten behoeve van gemotoriseerde schermvliegtuigen kan een verandering
van de administratieve lasten voor burgers en het bedrijfsleven met zich meebrengen.
Gebruikers van gemotoriseerde schermvliegtuigen hoeven voortaan geen aanvraag meer
te doen bij de provincies voor een luchthavenregeling. Daar staat tegenover dat bij
de gemeente waar de vrijgestelde luchthaven gelegen is, wel een verklaring van geen
bezwaar moet worden aangevraagd en aan de Inspectie Leefomgeving en Transport gemeld
moet worden voor welke luchthaven deze verklaring is afgegeven. Een precieze verandering
in administratieve lasten is moeilijk kwantificeerbaar, omdat dit afhangt van de afweging
die de gebruikers maken; of deze gebruik maken van de beperkte vrijstelling, een TUG-ontheffing
aanvragen, de bestaande luchthavenregelingen blijven gebruiken of een aanvraag doen
voor een luchthavenregeling voor een luchthaven die niet uitsluitend door gemotoriseerde
schermvliegtuigen wordt gebruikt.
Deze wijzigingsregeling kan voor de provincies een bestuurlijke lastenvermindering
opleveren als er minder aanvragen worden gedaan voor TUG-ontheffingen of luchthavenregelingen,
voor luchthavens die niet uitsluitend door gemotoriseerde schermvliegtuigen worden
gebruikt, en als door het intrekken van luchthavenregelingen, minder toezicht hoeft
te worden gehouden. Gebaseerd op gegevens voor 2015 zijn de kosten verbonden aan het
opstellen van een luchthavenregeling € 2.107. Afhankelijk van hoeveel luchthavenregelingen
worden ingetrokken loopt de mogelijke besparing verder op. Met het intrekken van luchthavenregelingen
zijn echter ook kosten gemoeid. Met toezicht op een luchthavenregeling is een bedrag
van € 6.165 gemoeid.
§ 7. Internetconsultatie
Een ontwerp van de onderhavige wijzigingsregeling is in de periode van 11 mei 2015
tot 8 juni 2015 opengesteld voor openbare internetconsultatie. Doel van deze consultatie
was burgers en bedrijven te informeren over de in voorbereiding zijnde regelgeving
en hen de gelegenheid te bieden een reactie te geven op het ontwerp. Er is 1 reactie
ingediend door de Interprovinciale Contactgroep Luchthavens (ICL) waarin is aangegeven
dat naar de mening van de ICL de uitvoering van de taken op het gebied van luchtvaart
door de provincies bemoeilijkt wordt door de toevoeging van gemotoriseerde schermvliegtuigen
aan artikel 18 van de Regeling. Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van de toelichting.
De regeling is niet gewijzigd.
Als gevolg van de reactie van de ICL is in de toelichting benadrukt dat de zogenoemde
‘trikes’ – soms aangeduid als een soort MLA – niet vallen onder de definitie van gemotoriseerd
schermvliegtuig. Ook is de passage over de evaluatie van de vrijstelling ten behoeve
van gemotoriseerde schermvliegtuigen uitgebreid.
Het verzoek van de ICL om aan de voorwaarden van artikel 18, tweede lid van de Regeling
toe te voegen dat ook aan de provincies gemeld moet worden dat een verklaring van
geen bezwaar is afgegeven, is niet overgenomen. In plaats van de toevoeging van nog
een extra voorwaarde voordat van de vrijstelling gebruik kan worden gemaakt, kunnen
provincies en gemeenten door middel van overleg elkaar op de hoogte houden van voorgenomen
vliegactiviteiten en daarmee van verzoeken voor de afgifte van mogelijke TUG-ontheffingen
enerzijds en verklaringen van geen bezwaar anderzijds. Aangesloten zou kunnen worden
bij de reeds bestaande afstemming tussen provincies en gemeenten over mogelijke TUG-ontheffingen
op basis van artikel 35, tweede lid, van de Regeling veilig gebruik luchthavens en
andere terreinen. Benadrukt wordt dat het niet mogelijk is dat voor een bepaald terrein
zowel een TUG-ontheffing als een vrijstelling geldt. De vrijstelling is namelijk van
toepassing op luchthavens voor permanent gebruik, terwijl de TUG-ontheffing ziet op
het incidenteel gebruik van andere terreinen.
Daarnaast is door de ICL voorgesteld om vanwege meer of minder te veroorzaken hinder
onderscheid te maken tussen beroepsmatig en recreatief gebruik door gemotoriseerde
schermvliegtuigen. Dit voorstel is niet overgenomen omdat bij de beoordeling van een
aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar het langdurig vliegen op geringe hoogte
– dat hinder kan veroorzaken – een rol kan spelen bij het al dan niet afgeven van
een verklaring van geen bezwaar door de burgemeester van de betreffende gemeente.
Het voorstellen om in de toelichting in te gaan op het aanpassen van bestemmingsplannen
door gemeenten is niet overgenomen omdat deze regeling als zodanig niet ziet op de
ruimtelijke doorwerking van luchthavenbesluiten- of regelingen in bestemmingsplannen.
Daarnaast heeft de opmerking van de ICL over een lastenvermindering niet geleid tot
aanpassing van de toelichting omdat in de passage over administratieve en bestuurlijke
lasten wordt aangegeven dat sprake kan zijn van een verandering van bestuurlijke lasten.
Niet gesteld is dat dit per se een vermindering zal inhouden.
De door de ICL geuite zorgen ten aanzien van het toezicht, bestaande luchthavenregelingen
en luchtruimgebruik zien niet op aanpassing van de regeling of de toelichting. Deze
aspecten zijn echter wel betrokken bij de voorbereiding van deze regeling.
8. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten voor regelgeving
Deze wijzigingsregeling treedt met ingang van 1 juli 2015 in werking. Met deze datum
wordt aangesloten bij een van de vier vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding
van een ministeriele regeling. Omwille van de wens vanuit de sector om nog gedurende
het huidige vliegseizoen gebruik te kunnen maken van de beperkte vrijstelling en een
adequate invulling van de motie Geurts/De Rouwe, treedt deze wijzigingsregeling zo
snel mogelijk in werking met als gevolg dat de wijzigingsregeling niet twee maanden
voorafgaand aan de inwerkingtreding in de Staatscourant bekendgemaakt wordt. Daarom
zijn de sector, provincies en gemeenten ter voorbereiding van deze wijzigingsregeling
betrokken en geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld