Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 1 juli 2015, houdende regels over het toezicht op de arrestantenzorg bij de politie (Regeling toezicht arrestantenzorg politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 24, vijfde lid, van het Besluit beheer politie;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a) arrestantenzorg:

zorg voor de huisvesting, veiligheid, verzorging, bejegening en vervoer van ingeslotenen door de regionale eenheid en door een landelijke eenheid in het gebied van die regionale eenheid;

b) ingeslotene:

de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, alsmede de persoon die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op een politiebureau is ondergebracht;

c) politiecellen:

ruimten die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen;

d) politiecellencomplex:

een in een gebouw te onderscheiden ruimte waarin één of meer gangen met daaraan grenzend één of meer ruimten liggen die door de politie worden gebruikt voor het insluiten van personen;

e) commissie:

de commissie van toezicht op de arrestantenzorg, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van het Besluit beheer politie;

f) landelijk afstemmingsoverleg:

het overleg, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

g) de minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

h) ambtenaren van politie:

ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012.

Artikel 2

  • 1. De commissie bestaat uit ten minste vijf leden.

  • 2. De leden worden benoemd op basis van een open sollicitatieprocedure.

  • 3. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van een commissie voor een regionale eenheid vindt plaats op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

  • 4. De commissie adviseert de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie over de aanbeveling bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij de samenstelling van de commissie wordt rekening gehouden met de benodigde maatschappelijke en bestuurlijke deskundigheid en ervaring van de leden.

  • 6. De leden van de commissie worden benoemd voor de duur van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor ten hoogste vier jaren.

  • 7. De politiechef wijst een secretaris voor de commissie aan. De secretaris is een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of b, van de Politiewet 2012. De secretaris is geen lid van de commissie, neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie en is in diens taak niet betrokken bij de arrestantenzorg.

Artikel 3

Voor benoeming als lid komen niet in aanmerking:

  • a) ambtenaren van politie;

  • b) personeel, niet zijnde ambtenaren van politie, dat is belast met de zorg voor ingeslotenen, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Besluit beheer politie;

  • c) personen indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen komen.

Artikel 4

  • 1. Een lid van de commissie wordt tussentijds ontslagen:

    • a) op eigen verzoek;

    • b) bij de aanvaarding van een ambt dat of een betrekking die onverenigbaar is met het lidmaatschap van een commissie;

    • c) wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • d) wanneer hij naar het oordeel van de minister door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

  • 2. Hangende de procedure voor ontslag kan het lid in de uitoefening van zijn functie worden geschorst.

Artikel 5

  • 1. De commissie stelt zich regelmatig en op het door haar te bepalen tijdstip door inspecties op de hoogte van de toestand van de arrestantenzorg teneinde haar taken zo goed mogelijk te kunnen vervullen.

  • 2. De leden van de commissie hebben, op vertoon van een door de korpschef vastgesteld legitimatiebewijs waaruit blijkt dat zij lid zijn van de commissie, te allen tijde toegang tot de door de politie gebruikte locaties en vervoermiddelen voor arrestantenzorg, behalve indien het een plaats betreft waar een ingeslotene in het kader van een politieonderzoek wordt gehoord of waar hij medisch wordt onderzocht.

  • 3. De leden van de commissie zijn, ter uitvoering van hun taken, bevoegd alle ingeslotenen en bezoekers van politiecellen en politiecellencomplexen vragen te stellen.

  • 4. De leden van de commissie worden door de politiechef geïnformeerd over de veiligheidsvoorschriften en dienen de op grond daarvan gegeven aanwijzingen door ambtenaren van politie en het personeel, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Besluit beheer politie, terstond op te volgen.

  • 5. De politiechef brengt alle voor de uitoefening van de taken van de commissie van belang zijnde beleidsvoorschriften en uitvoeringsregels, feiten en omstandigheden, ter kennis van de commissie.

  • 6. Leden van de commissie zijn tot geheimhouding verplicht van al hetgeen hen in de uitoefening van hun taken ter kennis komt behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of uit de tenuitvoerlegging van hun taken de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

  • 7. Van de bevindingen tijdens een inspectie wordt ten behoeve van de voor de arrestantenzorg direct verantwoordelijke leidinggevende een verslag gemaakt. De politiechef ontvangt een afschrift van dit verslag.

Artikel 6

  • 1. Er is een landelijk afstemmingsoverleg voor de borging van de kwaliteit van het toezicht op de arrestantenzorg. Het landelijk afstemmingsoverleg bestaat uit maximaal vier leden die door de voorzitters van de commissies uit hun midden worden aangewezen.

  • 2. Het landelijk afstemmingsoverleg ontwikkelt ten behoeve van de commissies handreikingen met betrekking tot de kwaliteit en frequentie van het toezicht op de arrestantenzorg.

  • 3. Het landelijk afstemmingsoverleg rapporteert jaarlijks voor 1 maart aan de korpschef over haar activiteiten en bevindingen op het terrein van het toezicht op de arrestantenzorg door de politie. Artikel 24, zesde lid, van het Besluit beheer politie is van overeenkomstige toepassing op de rapporten van het landelijk afstemmingsoverleg, met dien verstande dat de korpschef zijn verslag in afschrift aan de leden van het landelijk afstemmingsoverleg zendt.

  • 4. De korpschef wijst een secretaris voor het landelijk afstemmingsoverleg aan. De secretaris is een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of b, van de Politiewet 2012. De secretaris is geen lid van het landelijk afstemmingsoverleg, neemt niet deel aan de besluitvorming van het landelijk afstemmingsoverleg en is in diens taak niet betrokken bij de arrestantenzorg.

Artikel 7

De korpschef voorziet in de bekostiging van de commissies en het landelijk afstemmingsoverleg, waaronder de vergoeding aan de leden overeenkomstig een op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies door de minister te nemen besluit.

Artikel 8

In afwijking van artikel 2, tweede lid, kunnen de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg tot uiterlijk 1 januari 2016 worden benoemd op voordracht van de leden van deze commissies uit hun midden.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toezicht arrestantenzorg politie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

In het voormalige regionale politiebestel was elke politieregio en het Korps landelijke politiediensten verplicht om een onafhankelijke commissie van toezicht politiecellen in te stellen om toezicht te houden op de wijze waarop de politie omgaat met arrestantenzorg. Het onafhankelijk toezicht op de arrestantenzorg draagt bij aan het vertrouwen in de politie en aan de versterking van de legitimiteit van de politie.

Bij de start van het nationale politiebestel op 1 januari 2013 is voor dit toezicht in iedere regionale eenheid een commissie van toezicht op de arrestantenzorg ingesteld. Dit was geregeld in de Regeling beheer politie. Op basis van die regeling was de korpschef belast met het instellen van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg voor iedere regionale eenheid. De commissie van toezicht hield tevens toezicht op de arrestantenzorg in de politiecellen en politiecellencomplexen van de landelijke eenheid gelegen in het gebied van de regionale eenheid. Ook stelde de korpschef regels vast over de voor een adequate taakvervulling benodigde bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van en de jaarlijkse verslaglegging door de commissies van toezicht op de arrestantenzorg alsook over de benoeming, het ontslag en de vergoeding van haar leden.

Met de inwerkingtreding van het Besluit beheer politie regelt artikel 24 van dat besluit een aantal essentiële zaken op het terrein van het toezicht op de arrestantenzorg. Zo bepaalt dat artikel dat er voor iedere regionale eenheid een commissie van toezicht op de arrestantenzorg is die tevens toezicht houdt op de arrestantenzorg door een landelijke eenheid gelegen in het gebied van die regionale eenheid, en wat de taken van die commissies zijn. Om betere garanties te bieden voor de onafhankelijkheid van het toezicht is in het besluit geregeld dat de minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de commissies benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat. Daarnaast bepaalt het vijfde lid van artikel 24 van het Besluit beheer politie dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling, de werkwijze van, de afstemming tussen en de jaarlijkse rapportage door de commissies alsmede over de benoeming, de herbenoeming, de schorsing en het ontslag en de vergoeding van haar leden. De onderhavige regeling, de Regeling toezicht arrestantenzorg politie, geeft daar uitvoering aan.

Het Landelijk centrum van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg heeft in reactie op het ter consultatie aangeboden concept van onderhavige regeling aangegeven dat de commissies verheugd zijn over de belangrijkste aanpassing ten opzichte van de huidige situatie: de benoeming van de commissieleden door de minister in plaats van door de korpschef, met betrokkenheid van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg. Het Landelijk centrum van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg pleit evenwel uitdrukkelijk voor een overgangsregeling voor de thans zittende leden.

Naar aanleiding van de reactie van het Landelijk centrum van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg is een overgangsregeling opgenomen waardoor de leden van de klachtencommissie tot uiterlijk 1 januari 2016 kunnen worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissie. Hiervoor is gekozen om de mogelijkheid te bieden de zittende leden, die veelal relatief kort lid zijn van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg, zonder te reflecteren op een open sollicitatie, voor te dragen als lid. Dit komt bovendien ten goede van de continuïteit van de commissies.

Ook is op advies van het Landelijk centrum van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg in de regeling verhelderd dat de spreek- en verhoorruimten ook tot het domein behoren waar het toezicht op de arrestantenzorg betrekking op heeft. De definitie van arrestantenzorg is hierop aangepast. Tevens is de definitie van inspectie (als bedoeld in artikel 5, eerste lid), dat abusievelijk uitsluitend zag op gebouwen en niet op voertuigen, geschrapt. Het begrip wordt geacht een voldoende bepaalde betekenis te hebben. Ten slotte is op advies van het Landelijk centrum van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg ook een jaarlijkse rapportageplicht aan de korpschef opgenomen voor het landelijk afstemmingsoverleg.

Naar aanleiding van het ter consultatie aangeboden ontwerp van de Regeling toezicht arrestantenzorg politie merken de regioburgemeesters in hun brief van 12 juni 2014 op dat het hen bevreemdt dat de aanstelling van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg en van de klachtencommissies verschilt. Zij stellen voor dat de leden van beide commissies op eenzelfde, onafhankelijke wijze met betrokkenheid van het gezag worden benoemd.

Naar aanleiding van deze reactie is meer uniformiteit aangebracht in de benoeming van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de respectievelijke commissies. Zo zal de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van een commissie van toezicht op de arrestantenzorg, evenals van de leden van de klachtencommissies, geschieden door de minister op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie waarbij de regioburgemeester de burgemeesters hoort van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor wat betreft de begripsbepalingen is aangesloten bij het Besluit beheer politie.

Artikel 2

In de Regeling beheer politie was het minimum aantal leden van de commissie vastgesteld op vijf en was er geen maximum aantal leden. Dit wordt overgenomen in deze regeling.

Artikel 24, tweede lid, van het Besluit beheer politie bepaalt dat de minister de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de commissies benoemt, herbenoemt, schorst en ontslaat. Zoals in het algemeen deel van toelichting is aangegeven, is meer uniformiteit aangebracht in de benoeming van de leden van de klachtencommissies en de benoeming van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg. Zo zullen de benoemingen door de minister van de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg net als die van de klachtencommissies plaatsvinden op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert.

Voor het goed functioneren van de commissies is het van groot belang dat de commissie zelf ook invloed heeft op de samenstelling van de commissie. Dit sluit ook aan bij de bestaande praktijk die zijn waarde heeft bewezen. Daarom is geregeld dat de commissie de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie adviseert over de aanbeveling. Dit zou praktisch kunnen worden vormgegeven door de commissie de kandidaten te laten selecteren. De commissie houdt daarbij rekening met de in het vijfde lid genoemde criteria dat bij de samenstelling van de commissie rekening wordt gehouden met de benodigde maatschappelijke en bestuurlijke deskundigheid en ervaring van de leden, evenals de regioburgemeester en de hoofdofficier dat doen bij hun gezamenlijke voordracht en de minister dat doet bij de benoeming. Eveneens dient rekening te worden gehouden met de in artikel 3 genoemde incompatibiliteiten. De selectie van de kandidaat-leden door de commissie geschiedt op basis van een open sollicitatieprocedure. Hiervoor is gekozen om het lidmaatschap voor een ieder bereikbaar te maken. Bovendien is hierdoor een brede doelgroep beschikbaar voor het lidmaatschap, hetgeen zowel ten goede zal komen aan de kwaliteit van de commissie als aan het maatschappelijke draagvlak.

Gelet op het vertrouwelijk karakter van de functie en de aan de functie verbonden bevoegdheden is reeds in het Besluit beheer politie geregeld dat personen ten aanzien van wie uit onderzoek van politiegegevens en justitiële gegevens is gebleken dat er bezwaar bestaat niet kunnen worden benoemd. De korpschef heeft een adviserende rol gekregen bij de screening van de kandidaat-leden en de leden.

Benoeming vindt plaats voor ten hoogste vier jaren. De leden kunnen eenmaal voor ten hoogste vier jaren worden herbenoemd. Voor personen die tot inwerkingtreding van deze wijziging lid waren, is het voornemen om bij de nieuwe benoemingstermijn aan te sluiten bij de benoemingstermijn zoals die voor hen door de korpschef was vastgesteld, teneinde te voorkomen dat zittingsduur van maximaal twee maal vier jaar wordt overschreden.

Het is aan de politiechef om een secretaris voor de commissie aan te wijzen. De secretaris is een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of b, van de Politiewet 2012. De secretaris is geen lid van de commissie en neemt niet deel aan de besluitvorming van de commissie. Gelet op de gewenste onafhankelijkheid is de secretaris in diens taak niet betrokken bij de arrestantenzorg.

Artikel 3

In dit artikel is aangegeven welke categorieën van personen niet in aanmerking komen voor benoeming als lid van een commissie. Het gaat in ieder geval om ambtenaren van politie en personeel, niet zijnde ambtenaren van politie, dat is belast met de zorg voor ingeslotenen, als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Besluit beheer politie. Ook niet voor benoeming in aanmerking komen personen indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen komen.

Artikel 4

In dit artikel worden de gronden genoemd op basis waarvan de minister de leden van de commissies tussentijds kan ontslaan.

Vanzelfsprekend kan een lid op eigen verzoek worden ontslagen.

Het spreekt eveneens voor zich dat als een lid een ambt dat of een betrekking die onverenigbaar is met het lidmaatschap van de commissie aanvaardt (zie ook artikel 3) tussentijds ontslag volgt.

Hetzelfde geldt als een lid bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel bij zulk een uitspraak een maatregel heeft opgelegd gekregen die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.

Ten slotte kan een lid van de commissie ook tussentijds worden ontslagen wanneer hij naar het oordeel van de minister door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Hangende de procedure voor ontslag kan de minister het lid in de uitoefening van zijn functie schorsen. Dit zal vooral spelen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d. Schorsing in de uitoefening van diens functie impliceert in ieder geval dat het lid gedurende deze periode geen recht heeft op deelname aan de vergaderingen en geen inspecties in het kader van het toezicht op de arrestantenzorg mag uitvoeren.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt dat de commissie haar toezichtstaak uitvoert door het houden van inspecties. Onder inspecties valt onder meer het bezoeken/onderzoeken van de door de politie gebruikte locaties en voertuigen voor arrestantenzorg. De leden hebben daartoe toegang tot die locaties en voertuigen, behalve indien het een plaats betreft waar een ingeslotene op dat moment in het kader van een politieonderzoek wordt gehoord of waar hij op dat moment medisch wordt onderzocht. Daarbij is het van belang dat de leden van de commissie zich op basis van een door de korpschef vastgesteld legitimatiebewijs waaruit blijkt dat zij lid zijn van de commissie, kunnen identificeren als lid van de commissie. Ook zijn de leden gerechtigd om alle ingeslotenen en bezoekers (waaronder artsen en reclassering enzovoorts) vragen te stellen.

De leden van de commissies worden door (of namens) de politiechef geïnformeerd over de veiligheidsvoorschriften en dienen de op grond daarvan gegeven aanwijzingen door ambtenaren van politie en het personeel dat is belast met de zorg voor ingeslotenen, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Besluit beheer politie, terstond op te volgen. De leden van de commissies ontvangen op grond van artikel 24, vierde lid, van het Besluit beheer politie van de ambtenaren van politie alle door hen gewenste inlichtingen ten behoeve van hun taak. De grondslag voor het mogen raadplegen van politiegegevens door de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg alsmede de personen die zijn belast met de ondersteuning van de leden van die commissies, is gelegen in artikel 4:2, eerste lid, onderdeel u, van het Besluit politiegegevens. Ook brengt de politiechef alle voor de uitoefening van de taak van de commissie van belang zijnde beleidsvoorschriften en uitvoeringsregels, feiten en omstandigheden, gevraagd en ongevraagd ter kennis van de leden van de commissies. Daarbij kan het gaan om incidenten als overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene en de klachten over de arrestantenzorg. Bij het verstrekken van deze gegevens aan de leden van de commissies gelden de regels gesteld bij of krachtens de Wet politiegegevens. Zo zullen klachten over de arrestantenzorg zonder vermelding van een gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon aan de commissies worden verstrekt. De commissies van toezicht op de arrestantenzorg hebben immers niet tot taak deze klachten te behandelen maar zij dienen hier kennis van te nemen zodat zij met eventuele aandachtspunten uit een klacht rekening kunnen houden bij hun werkzaamheden.

Gelet op het vertrouwelijke karakter van een groot deel van de informatie die aan de leden van de commissies van toezicht op de arrestantenzorg ter beschikking wordt gesteld zijn de leden verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hen in de uitoefening van hun taken ter kennis komt, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of in verband met de tenuitvoerlegging van hun taken de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Van de bevindingen tijdens een inspectie wordt ten behoeve van de voor de arrestantenzorg direct verantwoordelijke leidinggevende een verslag gemaakt, zodat eventueel geconstateerde tekortkomingen zo spoedig mogelijk aan hem of haar bekend worden en maatregelen getroffen kunnen worden. De politiechef ontvangt een afschrift van dit verslag.

Artikel 6

Met deze regeling wordt een landelijk afstemmingsoverleg ingesteld voor de borging van de kwaliteit van het toezicht op de arrestantenzorg. Dit landelijke afstemmingsoverleg zal uit maximaal vier leden bestaan die door de voorzitters van de commissies uit hun midden worden aangewezen. Het is aan de voorzitters van de commissies zelf om te bepalen hoe de aanwijzing geschiedt en voor welke periode dit geldt. Het spreekt voor zich dat met het vervallen van het voorzitterschap van een commissie tevens het lidmaatschap van het landelijk afstemmingsoverleg vervalt.

In het tweede lid is aangegeven dat het landelijk afstemmingsoverleg handreikingen ontwikkelt met betrekking tot de kwaliteit en frequentie van het toezicht op de arrestantenzorg. Daarbij kan worden gedacht aan het ontwikkelen en verbreiden van ‘best practices’. Het is aan de commissies om aan de handreikingen verder invulling te geven.

Artikel 24, eerste lid, onder b, van het Besluit beheer politie bepaalt dat de commissies van toezicht op de arrestantenzorg jaarlijks voor 1 maart rapport dienen uit te brengen aan de korpschef over haar werkzaamheden en bevindingen over het voorgaande jaar. In het verlengde daaraan is in het derde lid van artikel 6 van deze regeling opgenomen dat het landelijk afstemmingsoverleg jaarlijks voor 1 maart aan de korpschef rapporteert over haar activiteiten en bevindingen op het terrein van het toezicht op de arrestantenzorg door de politie. Hierdoor heeft de korpschef een meer compleet beeld van de ontwikkelingen op het terrein van het toezicht op de arrestantenzorg door de politie. Aan het landelijk afstemmingsoverleg komt geen toezichtstaak toe. De rapportages aan de korpschef hebben betrekking op de borging van de kwaliteit van het toezicht op de arrestantenzorg (artikel 6, eerste lid). Artikel 24, zesde lid, van het Besluit beheer politie schrijft voor dat de korpschef een verslag naar de Minister van Veiligheid en Justitie zendt waarin hij ingaat op de wijze waarop hij gevolg geeft aan de rapporten van de commissies. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van dat artikel in artikel 6, derde lid, wordt bewerkstelligd dat de korpschef in dat verslag tevens ingaat op de rapportage van het landelijk afstemmingsoverleg. Een afschrift van dat verslag zendt de korpschef aan de leden van het landelijk afstemmingsoverleg.

Het landelijk afstemmingsoverleg wordt ondersteund door een door de korpschef aan te wijzen secretaris. De secretaris is een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a of b, van de Politiewet 2012. De secretaris is geen lid van het landelijk afstemmingsoverleg en neemt niet deel aan de besluitvorming van het landelijk afstemmingsoverleg. Gelet op de gewenste onafhankelijkheid is de secretaris in zijn of haar taak niet betrokken bij de arrestantenzorg.

Artikel 7

Artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies bepaalt dat de minister bij besluit een vergoeding kan toekennen aan de leden van de commissies en het landelijk afstemmingsoverleg. De minister zal hiervoor een separaat besluit vaststellen.

Teneinde de financiële afhandeling overzichtelijk te houden en de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, is geregeld dat de korpschef voorziet in de bekostiging van de commissies en het landelijk afstemmingsoverleg, waaronder de vergoeding aan de leden. Deze werkwijze sluit aan bij de huidige wijze waarop deze vergoedingen worden betaald.

Het spreekt voor zich dat bovenbedoeld besluit van de minister zal passen binnen de kaders zoals gegeven in het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies.

Artikel 8

Tot 1 januari 2016 kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissies (artikel 8). Voor personen die tot inwerkingtreding van deze wijziging lid waren, is het voornemen om voor de nieuwe benoemingstermijn aan te sluiten bij de benoemingstermijn zoals die door de korpschef was vastgesteld, teneinde te voorkomen dat zittingsduur van maximaal twee maal vier jaar wordt overschreden.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven