Besluit van 4 juni 2015, nr. 2015000973 tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede krachtens artikel 72a van de onteigeningswet (onteigening voor de aanleg, weguitbreiding en reconstructie van de Rijksweg N18 Varsseveld-Enschede, alsmede de aanpassing van het knooppunt A35-N18-Westerval, met bijkomende werken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer voor de aanleg en verbetering van wegen, bruggen, bermen, spoorwegwerken, bermsloten en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten. Daaronder wordt mede begrepen werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Tracéwet.

Het verzoek tot aanwijzing ter onteigening

De Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: verzoeker) heeft Ons bij brief van 6 november 2014 RWS-2014/49593 verzocht, om ten name van de Staat (Infrastructuur en Milieu) over te gaan tot het aanwijzen ter onteigening van onroerende zaken in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede

De onteigening wordt verzocht om de aanleg, weguitbreiding en reconstructie mogelijk te maken van de Rijksweg N18, Varsseveld-Enschede, vanaf de overgang van de A18-N18 bij Varsseveld (km. 214,717) tot 125 meter voor de kruising met Op Het Zand te Lichtenvoorde (km. 223,520) en vanaf 187 meter voor de kruising met de Marhulzenweg te Groenlo (km. 232,869) tot aan de aansluiting Enschede-West (km. 261,221), alsmede de aanpassing van het knooppunt A35-N18-Westerval, tussen km. 65,193 en km. 67,546 in de A35, met bijkomende werken in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede.

Bij e-mail van 23 maart 2015 en van 19 mei 2015 heeft verzoeker Ons te kennen gegeven wegens minnelijke eigendomsverkrijging niet langer prijs te stellen op voortzetting van de onteigeningsprocedure voor de daarbij betrokken onroerende zaken in de kadastrale gemeente Varsseveld met de grondplannummers 1-1, 1-2, 6-1, 6-2, 136-1, 11-1, 11-2, 11-3, in de kadastrale gemeente Lichtenvoorde de grondplannummers 1-3, 14-1, 14-2, 14-3, 14-4, 14-5, 14-6, 17-1, 17-2, 17-3, 18-1, 19-1, in de kadastrale gemeente Groenlo de grondplannummers 21-1, 24-1, in de kadastrale gemeente Eibergen de grondplannummers 50-1, 49-1,48-1, 48-2, 37-1, 37-2, 37-3, 37-4, 37-5, 37-6, 37-7, 41-1, 32-2, 32-3, 31-1, 29-1, 29-2, 34-1, 36-1, 36-2, 36-3, in de kadastrale gemeente Neede de grondplannummers 34-4, 34-2, 34-3, 34-3A, 61-1, 61-2, in de kadastrale gemeente Haaksbergen de grondplannummers, 34-5, 34-6 34-7, 34-8, 34-9, 34-10, 87-1, 82-1, 78-1, 68-1, 68-2, 68-3, 90-1, 63-1, 63-2, 63-3,65-1, 65-2, 69-1, 69-2, 69-3, 69-4, 69-5, 69-6, 69-7, 69-8, 69-9, 73-2, 74-1, 64-1, 64-2, 75-1, 99-1, 99-2, 101-1, 104-2, 104-3, 104-4, 93-1, 106-1, 106-2, 106-3, 106-4, 106-5, 106-6, 106-7, 117-1, 117-2, in de kadastrale gemeente Lonneker de grondplannummers 123-1, 120-1,120-2, 131-1, en 129-1.

Omdat de noodzaak van onteigening voor deze grondplannummers hiermee is komen te vervallen, zullen Wij deze niet ter onteigening aanwijzen. In de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken is hiermee rekening gehouden.

Planologische grondslag

De onroerende zaken waarop het verzoek betrekking heeft, liggen in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede. Het plan van het werk is in overeenstemming met het tracébesluit “N18 Varsseveld – Enschede”, zoals vastgesteld bij besluit van 20 augustus 2013, en gewijzigd bij besluiten van 21 februari 2014 en 15 december 2014. Het tracébesluit en de wijzigingsbesluiten zijn bij einduitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2015 in zaak nr. 201309459/10/R6 onherroepelijk geworden.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Overeenkomstig artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet en artikel 3:11, eerste lid, van de Awb hebben het ontwerp koninklijk besluit en de in artikel 63 van de onteigeningswet bedoelde stukken vanaf 19 december 2014 tot en met 29 januari 2015 in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen.

Overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb heeft Onze Minister van Infrastructuur en Milieu (Onze Minister) van het ontwerp koninklijk besluit en van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken openbaar kennis gegeven op 9 december 2014 in de Achterhoek Nieuws, editie Oost en editie Berkelland en het weekblad Berkelland Nieuws, op 10 december 2014 in de Gelderse Post, editie Oude IJsselstreek, de Groenlose Gids, Elna en Huis Aan Huis Enschede en op 11 december 2014 in de Rond Haaksbergen en in de Staatscourant van 11 december 2014, nr.33965.

Verder heeft Onze Minister het ontwerp koninklijk besluit overeenkomstig artikel 3:13 van de Awb, voorafgaand aan de terinzagelegging toegezonden aan belanghebbenden, waaronder de verzoeker. Daarbij zijn de belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid om schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen en op de mogelijkheid over de zienswijzen te worden gehoord.

Overwegingen

Noodzaak en urgentie

De N18 is voor de Achterhoek de belangrijkste verkeersontsluiting naar de stedelijke netwerken Twente en de stadsregio Arnhem/Nijmegen. In het zuiden sluit de N18 ter hoogte van Varsseveld aan op de A18 en in het noorden op het lokale wegennet van Enschede. Via dit lokale wegennet kan de A35 worden bereikt. Van zuid naar noord loopt de N18 achtereenvolgens door dan wel langs de kernen van Varsseveld, Lichtenvoorde, Groenlo, Eibergen, Haaksbergen en Usselo.

De N18 maakt onderdeel uit van het landelijk hoofdwegennet en heeft ook een regionale en lokale functie.

De N18 tussen Varsseveld en Enschede is een drukke en onveilige weg en is ingericht met twee rijbanen met één rijstrook per richting en merendeels gelijkvloerse kruisingen.

De vele kruisende langzame verkeersdeelnemers, de gelijkvloerse uitwisselingen tussen verkeersstromen en de ligging van deeltrajecten van de rijksweg door de bebouwde kommen van Eibergen, Haaksbergen en Usselo zorgen voor veiligheids- en leefbaarheidsproblemen. De aanwezigheid van landbouwverkeer op de weg leidt naast doorstromingsproblemen ook tot veiligheidsproblemen. Daarnaast neemt het verkeer in de toekomst verder toe waardoor er meer verkeersonveilige en slechte leefbaarheidssituaties ontstaan. Problemen met sluipverkeer komen met name voor in Haaksbergen en worden veroorzaakt door het feit dat de rijksweg bij Enschede niet rechtstreeks is aangesloten op het hoofdwegennet.

De verkeersafwikkelingsproblematiek heeft vooral betrekking op de relatief zware belasting van de vele gelijkvloerse kruisingen. Zowel op de trajecten binnen als buiten de bebouwde kom leidt dit tot reistijdverlies.

In het licht van de voorspelde verkeersgroei dreigt een verdere verslechtering van de verkeersveiligheid en leefbaarheid. Daarnaast wordt de huidige vormgeving en inrichting van de N18 gezien als een ernstige belemmering voor het benutten van de economische potentie van de regio.

Een aangepaste en nieuwe N18 zal leiden tot een verbetering van de verkeersveiligheid, de doorstroming van het verkeer en de leefbaarheid op en in de omgeving van de N18. Daarnaast zorgt de nieuwe N18 voor een betere bereikbaarheid van de regio mede ten behoeve van de regionale economische ontwikkeling.

Voor de financiering van het project geldt dat met het nemen van het Ontwerptracébesluit voor het project N18 Varsseveld – Enschede er een MIRT-3 (Meerjarenbegroting Infrastructuur, Ruimte en Transport) projectbesluit genomen is. Het benodigde budget voor de realisatie van dit project is gedekt in de meerjarenbegroting van het Infrastructuurfonds. Een deel van de projectkosten wordt gefinancierd door het Rijk (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) en een deel wordt gefinancierd door de provincies Gelderland en Overijssel, de gemeenten Enschede, Haaksbergen en Berkelland en Regio Twente. Hiertoe is in december 2009 het Convenant Tracébesluit N18 gesloten tussen het Rijk en deze regionale partners.

Om de werken en werkzaamheden tijdig te kunnen realiseren wenst de Staat de eigendom te verkrijgen, vrij van lasten en rechten, van de onroerende zaken die in het onteigeningsplan zijn begrepen.

De verzoeker heeft met de eigenaren overleg gevoerd om deze onroerende zaken minnelijk in eigendom te verkrijgen. Dit overleg heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. Omdat het ten tijde van het verzoek naar het oordeel van de verzoeker niet aannemelijk was dat het overleg op afzienbare termijn tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de Staat een verzoek ingediend tot aanwijzing ter onteigening van deze onroerende zaken, om de tijdige verwezenlijking van het plan van het werk zeker te stellen.

Uit de Ons bij het verzoek overgelegde zakelijke beschrijving blijkt dat de start van de omvangrijkste uitvoeringswerkzaamheden staat gepland vanaf 2016. In de periode van 2014 tot 2016 worden voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd, die onder andere bestaan uit het slopen van woningen en het verleggen van kabels en leidingen. Een deel van de openstelling van het werk is gepland in 2017 (gedeelte Varsseveld – Groenlo) en het andere deel van de openstelling van het werk is gepland in 2018 (gedeelte Groenlo – Enschede). Daarmee is aannemelijk dat zal worden voldaan aan de door Ons voor de aanvang van de werken en werkzaamheden gehanteerde termijn van ten hoogste vijf jaar na de datum van dit aanwijzingsbesluit.

Zienswijzen

Binnen de termijn dat het ontwerp koninklijk besluit ter inzage heeft gelegen, zijn daarover zienswijzen naar voren gebracht door:

  • 1. H.J.M. Krabben, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 39-1, verder te noemen: reclamant 1;

  • 2. Karel Lassche Vastgoed B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 82-1, verder te noemen: reclamante 2;

  • 3. L.W. ter Aardt, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 33-1 en 33-2, verder te noemen: reclamant 3;

  • 4. E.J. te Lintelo, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 79-1 tot en met 79-4 en pachter van de onroerende zaken met grondplannummers 70-01 en 70-02, verder te noemen: reclamant 4;

  • 5. G.J Lohuis, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 113-1, verder te noemen: reclamant 5;

  • 6. D. Dennenboom, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 126-1, Dressuurstal Dennenboom en Syrcan B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 126-7, verder te noemen: reclamanten 6;

  • 7. J.B. ten Hag, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 107-1 tot en met 107-5, verder te noemen: reclamant 7;

  • 8. l.G.G.J. Broekkamp, eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 102-1 en 102-2, verder te noemen: reclamante 8;

  • 9. J.H. Baltink, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 124-1, verder te noemen: reclamante 9;

  • 10. Stichting Museum Buurtspoorweg (MSB), eigenaar van de onroerende zaken met grondplannummers 112-1 tot en met 112-5, verder te noemen: reclamante 10;

  • 11. H.G. Ebeling, eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 119-1, verder te noemen: reclamant 11.

Overeenkomstig artikel 63, vierde lid, van de onteigeningswet heeft Onze Minister reclamanten in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in een op 19 februari 2015 te Eibergen gehouden hoorzitting. Reclamanten 1, 4, 7, 8 en 11 hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de zienswijzen

Reclamant 1 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamant betoogt dat er geen noodzaak is om grondplannummer 39-1 in zijn geheel ter onteigening aan te wijzen. Slechts een beperkt deel van de te ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak is daadwerkelijk nodig voor de aanleg van de N18. Het resterende deel wordt aangewend voor groene invullingen. Dit terwijl het daarbij om grond gaat die direct naast de woning van de reclamant ligt. Realisatie van deze groenbestemming is niet noodzakelijk om tot de aanleg van de weg zelve te komen en is niet dusdanig urgent dat dit de inzet van een zwaar middel als onteigening rechtvaardigt.

De zienswijze van reclamant geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Naar aanleiding van de zienswijze van reclamant over de noodzaak van de realisatie van de groenbestemming Overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken en het Tracébesluit N18 Varsseveld – Enschede blijkt dat de onteigening van een gedeelte van zijn perceel voor groenvoorziening noodzakelijk is, omdat er op grond van de Flora- en faunawet mitigerende maatregelen moeten worden getroffenen teneinde de negatieve gevolgen van de in het tracébesluit voorziene aanpassing van de Rijksweg N18 te ondervangen.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 1 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 2 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamante betoogt dat de onteigening prematuur is omdat onvoldoende reëel minnelijk overleg zoals bedoeld in artikel 17 van de onteigeningswet heeft plaatsgevonden. De verzoeker heeft de omvang van de benodigde oppervlakte van het onroerend goed dat nodig is voor de wegreconstructie voortdurend aangepast. Over de nieuwe oppervlakte heeft geen inhoudelijk overleg plaatsgevonden. Daarnaast is de taxateur-deskundige van reclamante nimmer de gelegenheid geboden om met de taxatiecommissie van verzoeker te spreken, zodat van enig overleg op taxatieniveau geen sprake is geweest.

De zienswijze van reclamante geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Uit de door de verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie is Ons gebleken dat partijen inmiddels overeenstemming hebben bereikt. Reclamante heeft op 20 februari 2015 de overeenkomst getekend. Om die reden overwegen Wij dat de zienswijze van reclamante thans geen verdere bespreking behoeft. Hierbij merken Wij op, dat blijkens de onteigeningspraktijk het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot spoedige ondertekening van een overeenkomst en probleemloze eigendomsoverdracht leidt. De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van het benodigde gedeelte. Dientengevolge blijft deze aanwijzing noodzakelijk.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 2 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 3 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamant betoogt dat er geen sprake hoeft te zijn van een onteigeningsprocedure omdat partijen overeenstemming hebben bereikt. Op 19 september 2014 is hiertoe een ruilovereenkomst ondertekend. Na ondertekening van deze overeenkomst is er ten aanzien van de aangeboden ruilgrond een aspect naar voren gekomen dat nader overleg behoeft. Zodra dít is opgelost kan tot het passeren van de akte bij de notaris worden overgegaan.

De zienswijze van reclamant geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Uit de door de verzoeker overgelegde stukken en verstrekte informatie is Ons gebleken dat, zoals reclamant ook in zijn zienswijze stelt, partijen overeenstemming hebben bereikt. Reclamant heeft op 19 september 2014 een ruilovereenkomst getekend die door verzoeker op 10 oktober 2014 is ondertekend. Hierbij merken Wij op, dat blijkens de onteigeningspraktijk het bereiken van een grote mate van overeenstemming niet in alle gevallen automatisch tot een spoedige een probleemloze eigendomsoverdracht leidt.

In dit geval hebben partijen los van de overeenkomst nog een discussie met een derde partij over de herinrichting van het terrein op de beoogde ruilgrond en een mogelijke vervuiling van grond. Over de herinrichting is met de derde partij een oplossing gevonden die thans schriftelijk wordt uitgewerkt. Daarnaast heeft verzoeker verklaard dat hij gehouden is om schone grond te leveren en dat hij, als dat nodig blijkt, de eventuele vervuiling zal opruimen.

De urgentie van de uitvoering van het werk laat evenwel geen vertraging toe in de aanwijzing ter onteigening van het benodigde gedeelte. Dientengevolge blijft deze aanwijzing noodzakelijk.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 3 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 4 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

  • 1. Reclamant betoogt dat er geen sprake is van een correcte procedure die onteigening rechtvaardigt. De procedure is gestart in 2011 en reclamant is aan de derde deskundige die namens de verzoeker optreedt toe. Het voortdurend wisselen van de positie van de deskundigen die namens de verzoeker optreden heeft voor veel vertraging in het dossier gezorgd en de gesprekken verlopen hierdoor niet vlot en zeer onzorgvuldig. Reclamant schetst de gang van zaken van het gevoerde overleg. Zo heeft reclamant eind 2011 en begin 2012 kenbaar gemaakt een spoedige taxatie van zijn schades te wensen. Op 12 februari 2012 heeft de taxatiecommissie reclamant bezocht en medegedeeld dat binnen 2 tot 3 maanden een taxatie-uitkomst zou volgen en een eerste aanbieding zou worden uitgebracht. Reclamant heeft in de tweede helft van 2012 en het begin van 2013 veel herinneringsbrieven aan de taxatiecommissie verzonden. Begin 2013 is het tracé aangepast. Op 23 mei 2013 volgde een eerste schriftelijk aanbod van de verzoeker op basis van het advies van de taxatiecommissie. Reclamant heeft in juli 2013 hierop gereageerd en met een onderbouwing door middel van een taxatierapport zijn schade geformuleerd. Op 12 september 2013 heeft de verzoeker een nieuw verlaagd aanbod uitgebracht. Nadien is er enkel een oppervlakkige discussie geweest en heeft de verzoeker in augustus 2014 een nieuwe opdracht aan de taxatiecommissie gegeven, maar er is geen aangepast advies of aangepast aanbod gekomen.

  • 2. Reclamant stelt daarom dat het geschetste traject niet kan worden gezien als een serieuze poging om tot minnelijke overeenstemming te komen. Gelet op het geschetste tijdsbestek en de welwillendheid van reclamant heeft de verzoeker ruimschoots de mogelijkheid gehad om met reclamant tot overeenstemming te komen. In dit ruime tijdsbestek is het de verzoeker niet gelukt om een serieus en redelijk aanbod uit te brengen en daarmee is het noodzaakscriterium geschonden. Door het laten verlopen van de tijd heeft de verzoeker zijn eigen onteigeningsnoodzaak gecreëerd. Dit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

  • 2. De noodzaak van de onteigening ontbreekt nu uit het overleg niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de onderhandelingen voorlopig niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Reclamant wacht nog steeds op het herziene advies/aanbod dat zou volgen uit de opdracht die in augustus 2014 aan de taxatiecommissie is verstrekt. De taxatiecommissie wacht telkens op bepaalde onderzoeksuitkomsten en krijgt geen grip op bepaalde schade-elementen. Om die reden heeft reclamant meer dan eens gevraagd om een nieuwe deskundigencommissie in te stellen. De laatste brief van de verzoeker is volgens reclamant evenveel nietszeggend en staat gelijk aan het niet zenden van een brief.

  • 3. Er is geen sprake van voldoende actualiteitswaarde van het aanbod. Het laatste schriftelijk aanbod dateert van 12 september 2013. Er is een te grote tijdspanne tussen het aanbod en de in acht te nemen termijn van vier weken voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure.

De zienswijze van reclamant geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1, 2 en 3

De onderdelen van de zienswijze zien in hoofdzaak op het gevoerde minnelijk overleg en worden ingegeven door een groot verschil van inzicht tussen partijen over de hoogte van de schadeloosstelling.

Met betrekking tot het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt dat de onteigenende partij dat wat onteigend moet worden eerst bij minnelijke overeenkomst in eigendom probeert te verkrijgen. Deze bepaling heeft betrekking op de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve onteigeningsprocedure is echter een van de vereisten waaraan door Ons wordt getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening een uiterste middel is, zijn Wij van oordeel dat hiervan pas gebruik mag worden gemaakt als het minnelijk overleg voor het begin van de administratieve onteigeningsprocedure niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming heeft geleid. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen op de voet van de titels II en IIa van de onteigeningswet in beginsel voldaan indien vóór de terinzagelegging van de onteigeningsstukken tijdig een begin met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, met de administratieve onteigeningsprocedure wordt begonnen. Daarbij moet het gaan om een concreet en serieus minnelijk overleg. Uitgangspunt daarbij is dat ten tijde van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken al een formeel bod is gedaan en genoegzaam is vast komen te staan, dat dit overleg voorlopig niet tot eigendomsoverdracht zal leiden.

Met betrekking tot de hoogte van de schadeloosstelling merken Wij verder op dat de onteigening ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvindt op basis van een volledige schadeloosstelling voor alle schade die de onteigende partij rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door het verlies van zijn onroerende zaak. Artikel 41 van de onteigeningswet ziet daarnaast op de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende. De hoogte en wijze van berekening van de schadeloosstelling staan Ons in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komen bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure wordt evenmin getreden in de vraag of alle schadecomponenten in de schadeloosstelling zijn opgenomen. Ook dit aspect komt bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming in de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Wel kan de geboden schadeloosstelling als onderdeel van de toetsing van de kwaliteit van het gevoerde minnelijk overleg bezien worden.

Het voorgaande in aanmerking nemend, overwegen Wij dat uit de door de verzoeker verstrekte informatie en overgelegde stukken is gebleken dat partijen van mening verschillen over de diverse uitgangspunten van de schadeberekening. Partijen discussiëren onder andere over de vraag of bepaalde zaken wel of geen onteigeningsgevolg zijn en of een bepaald perceel wel of niet tot de huiskavel van reclamant gerekend kan worden. Verzoeker heeft op basis van een advies van een taxatiecommissie bij brief van 23 mei 2013 een aanbod uitgebracht. Op 24 juli 2013 overlegt de adviseur van reclamant een taxatierapport met een schadeberekeningsopzet. Hieruit blijkt dat er sprake is van een fors verschil tussen de berekening van de hoogte van de schadeloosstelling door de taxatiecommissie die door de verzoeker is ingeschakeld en de opzet van de schadeloosstelling van de adviseur van reclamant. De verzoeker heeft hierin aanleiding gezien om de taxatiecommissie te verzoeken om de situatie nogmaals nauwkeurig te onderzoeken en hem hierover nader te adviseren. Bij brief van 12 september 2013 heeft verzoeker vervolgens gereageerd op de schadeberekening van reclamant. Hierbij heeft verzoeker een naar beneden bijgestelde bieding uitgebracht, als schade beperkende maatregel compensatiegrond aangeboden en het integrale taxatierapport aan reclamant ter beschikking gesteld. Bij brief van 26 september 2013 laat de adviseur weten dat de onderbouwing van de aanbieding onrechtmatig is en dat reclamant daarom thans geen beslissing kan nemen terzake van het aangeboden land (compensatiegrond). In de periode september 2013 tot met augustus 2014 is er veelvuldig contact geweest tussen partijen in de vorm van gesprekken, briefwisselingen en e-mail contacten. Daarbij blijven partijen verdeeld over de uitgangspunten, de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling. Op 19 augustus 2014 heeft een overleg bij reclamant op de boerderij plaatsgevonden waarbij de taxatiecommissie, reclamant en zijn adviseur aanwezig waren. Het gevoerde overleg heeft niet tot overeenstemming geleid, maar er is afgesproken dat een aantal zaken nogmaals door de taxatiecommissie tegen het licht zal worden gehouden. Daarnaast heeft de verzoeker vragen gesteld aan een onteigeningsadvocaat teneinde na te gaan of reclamant daadwerkelijk, zoals hij stelt, te kort wordt gedaan.

Het boven gestelde in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Gezien de voortdurende discussie over het al dan niet vergoeden van bepaalde schadeposten en het verschil van mening tussen partijen over de hoogte van de schadeloosstelling, waarbij in de ogen van reclamant de schadeloosstelling het vijfvoudige zou moeten zijn van wat de verzoeker heeft geboden, was het ten tijde van het onteigeningsverzoek naar Ons oordeel aannemelijk dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Uit de overgelegde stukken is Ons overigens gebleken dat het overleg over de verwerving van de onroerende zaken na de start van de onderhavige procedure is voortgezet. Partijen hebben gesprekken gevoerd en gecorrespondeerd. In dat kader heeft de verzoeker, om uit de impasse te komen, bepaalde uitgangspunten van de schadeloosstelling nogmaals aan een derde deskundige voorgelegd. Dit heeft de verzoeker echter vooralsnog niet tot andere inzichten geleid. Daarnaast heeft de verzoeker een analyse van de grondmarktwaarde laten uitvoeren. Deze analyse geeft voor het betreffende gebied geen aanleiding om het aanbod van de grondprijs te wijzigen. Partijen hebben ook na het voortgezette overleg geen overeenstemming kunnen bereiken. Wij merken in dat verband op, dat het overleg met reclamant dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Anders dan reclamant, zien Wij geen reden om te oordelen dat verzoeker op een onzorgvuldige wijze het minnelijk overleg heeft gevoerd en dat de biedingen die de verzoeker heeft uitgebracht niet actueel zijn. Verzoeker heeft zijn biedingen tot schadeloosstelling, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis gedaan en de biedingen aan reclamant uitgesplitst, waarbij de bieding van 29 augustus 2014 als actueel genoeg kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft verzoeker deze taxatie meerdere malen tegen het licht gehouden op basis van de argumenten van reclamant. Het feit dat reclamant het niet eens is met de conclusie van de taxatie en de hoogte van de geboden vergoeding maakt nog niet dat daarom het overleg niet als serieus moet worden aangemerkt.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 4 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 5 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamant exploiteert een melkveehouderij en op een aangrenzende veldkavel is de N18 gepland. Deze veldkavel ligt nabij de museumspoorlijn Haaksbergen – Boekelo.

Aanvankelijk was gepland om de N18 aan te leggen over deze museumspoorlijn, maar dat is op het laatste moment gewijzigd in een verdiepte aanleg. Dit betekent dat ten gevolge van deze geplande verdiepte aanleg er winbare bodembestanddelen vrijkomen.

De verzoeker heeft reclamant bij brief van 23 mei 2013 een bod uitgebracht op basis van een verhoogde aanleg. Op 13 juni 2013 en op 28 juni 2013 is dit bod weer ingetrokken zonder dat reclamant inhoudelijk hierop heeft kunnen reageren. Ruim een jaar later, op 3 juli 2014 ontvangt reclamant van de verzoeker een schriftelijk aanbod op basis van een verdiepte aanleg met een uitnodiging om in onderhandeling te treden. Naar aanleiding van dit tweede aanbod heeft reclamant verzoeker op 7 juli 2014 mondeling en op 8 juli 2013 per e-mail gevraagd om tekeningen/documenten te overleggen teneinde de omvang van vrijkomende winbare bodembestanden en de samenhangende waarde ervan te kunnen vaststellen. Begin december ontvangt reclamant een brief over de voorgenomen onteigening waarin wordt gesuggereerd dat hij niet bereid is om in onderling overleg overeenstemming te bereiken, weshalve om onteigening is verzocht.

Reclamant stelt zich op het standpunt dat hij redelijkerwijs niet heeft kunnen reageren op het eerste aanbod van 23 mei 2013. Daarnaast heeft de verzoeker niet tijdig gereageerd en uit de e-mail van 8 juli 2014 kan niet worden opgemaakt dat reclamant niet bereid is om in onderling overleg tot overeenstemming te komen.

De zienswijze van reclamant geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

De zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over het minnelijk overleg en de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 4 onder ad 1, 2 en 3. Uit de overgelegde stukken is Ons gebleken dat verzoeker vanaf 16 maart 2010 met reclamant en diens adviseur diverse gesprekken heeft gevoerd. Daarnaast zijn ook schriftelijke biedingen gedaan. Verzoeker heeft bij brief van 23 mei 2013 een bod uitgebracht gebaseerd op het niet verdiept aanleggen van de spoorlijn en de fietstunnel. Verzoeker merkt in deze brief op dat, als er wijzigingen plaatsvinden in het tracé en deze van invloed zijn op de schadeloosstelling voordat er overeenstemming is bereikt, de taxatiecommissie de schadeloosstelling opnieuw zal beoordelen. Reclamant heeft niet op deze aanbieding gereageerd. Bij brieven van 13 juni 2013 en 28 juni 2013 heeft verzoeker dit bod ingetrokken omdat er mogelijk wijzigingen zijn in de wijze van aanleg ter plaatse van de onroerende zaak van reclamant. Bij brief van 3 juli 2014 brengt verzoeker in verband met de wijziging van de uitvoering van het tracé een nieuw bod uit. Deze wijziging betreft de verdiepte ligging van het tracé. Op 7 juli 2014 laat de adviseur van reclamant de verzoeker weten dat reclamant zich niet kan verenigen met de hoogte van het schriftelijke aanbod van 3 juli 2014. Daarnaast verzoekt reclamant om nadere informatie over vrijkomende bodembestanddelen. Verzoeker is naar aanleiding van de aangepaste verdiepte ligging van de N18 en het verzoek van de adviseur van reclamant een onderzoek gestart om te bekijken of sprake is van een meerwaarde van de te onteigenen gronden vanwege vrijkomende bodembestanddelen. Dit onderzoek zou enige tijd vergen en verzoeker heeft dit ook op 7 juli 2015 aan reclamant mondeling kenbaar gemaakt. De verzoeker heeft de afweging gemaakt dat gelet op het nog uit te voeren onderzoek niet op afzienbare termijn overeenstemming kan worden verwacht over de verwerving van de voor de realisatie van de N18 noodzakelijke gronden. De urgentie van de op de realisatie van de N18 toegespitste planning van verzoeker maakte dat de resultaten van dit onderzoek niet konden worden afgewacht voordat het verzoek om onteigening zou worden ingediend.

Het boven gestelde in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende pogingen heeft ondernomen om met reclamant tot overeenstemming te komen. Daarnaast heeft verzoeker de vraag van reclamant naar een eventuele vergoeding van vrijkomende bodembestanddelen onderkend en in onderzoek genomen, wat echter enige tijd zal vergen. In dat licht en in aanmerking nemend verzoekers eigen op de urgentie van de aanleg van het werk toegespitste planning mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Uit de overgelegde stukken is Ons overigens gebleken dat het overleg over de verwerving van de onroerende zaak na de start van de onderhavige procedure is voortgezet. Op 13 januari 2015 heeft de verzoeker zowel telefonisch als per e-mail de adviseur van reclamant laten weten dat hij nog niet beschikt over de informatie over het vrijkomend bodemmateriaal, maar dat hij wel graag een overleg wil plannen om de overige componenten van de schadeloosstelling te bespreken. Telefonisch heeft de adviseur laten weten pas bereid te zijn tot een dergelijk gesprek op het moment dat de informatie over de vrijkomende bodembestanddelen beschikbaar is. Op 19 januari 2015 heeft verzoeker per e-mail aan de adviseur van reclamant een schets toegezonden van de verdiepte ligging en aangegeven welke hoeveelheid materiaal vanwege het werk vrijkomt, waarbij hij vraagt om een afspraak te maken voor nader overleg. Bij e-mailbericht van 13 februari 2015 laat de adviseur van reclamant weten niet bereid te zijn om haast te maken met het maken van een afspraak. Reclamant heeft een deskundige op het gebied van zandwinning ingeschakeld. Daarnaast laat de deskundige weten dat de geboden grondprijs te laag is. Wij merken op dat het overleg met reclamant dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 5 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamanten 6 brengen in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamanten betogen dat een onteigeningsprocedure in hun dossier veel te prematuur is en dat reëel overleg als bedoeld in artikel 17 van de onteigeningswet niet danwel onvoldoende heeft plaats gevonden. De verzoeker biedt officieel een schadeloosstelling aan op basis vervangende nieuwbouw c.q. reconstructie van het bedrijf en de woning van reclamanten, maar in de onderhandelingen wordt door de verzoeker gesteld dat dit niet de basis zal (kunnen) blijven met zelfs een verwijzing naar bedrijfsliquidatie van de manege die in de verwerving betrokken is. De verzoeker heeft op 7 november 2014 kenbaar gemaakt dat de gekozen minnelijke oplossing op basis van reconstructie met nieuwbouw voor hem een te dure en onverantwoorde oplossing is. Hiermee miskent de verzoeker expliciet het onteigeningsrecht dat als basis kent dat de meest in de rede liggende oplossing gekozen dient te worden voor de schadeberekening en dat pas, als meerdere oplossingen evenzeer in de rede liggen, voor de goedkoopste gekozen kan worden. Hiermee geeft de verzoeker te kennen afstand te nemen van de gekozen minnelijke oplossing van reconstructie met nieuwbouw en dat impliceert dat de verzoeker aldus aangeeft dat er in de huidige minnelijke fase geen reëel minnelijk overleg (meer) mogelijk is. Door deze houding is er van een open en eerlijk overleg als bedoeld in artikel 17 van de onteigeningswet geen sprake.

De zienswijze van reclamanten geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

De zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over het minnelijk overleg en de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamanten 4 onder ad 1, 2 en 3. Verder overwegen Wij dat de onteigeningswet de onteigenende partij niet verplicht tot schadeloosstelling in de vorm van compensatiegrond of andere oplossingen. Uitgangspunt is dat de onteigeningswet de belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. De mogelijkheden tot schadeloosstelling in een andere vorm dan in geld zullen langs minnelijke weg en veelal in samenwerking met andere overheden, of met particuliere eigenaren van gronden onderzocht moeten worden. Desondanks kunnen vragen om compensatiegrond of andere oplossingen aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. Indien een belanghebbende in het minnelijk overleg immers duidelijk maakt de voorkeur te geven aan vervangende grond of een andere oplossing, moet de verzoeker nagaan of hieraan tegemoet gekomen kan worden. Omdat onteigening een uiterste middel is, is de noodzaak tot onteigening immers ook afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt dat de verzoeker gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk, toegesneden planning.

Anders dan reclamanten stellen zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie, geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen serieuze onderhandelingen met hen heeft gevoerd. Verzoeker heeft enerzijds getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de aankoop van het tracé minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker op 2 maart 2012, 15 maart 2012, 25 januari 2013, 7 juli 2014, en 10 juli 2014 een aanbod uitgebracht. Verzoeker heeft de biedingen tot schadeloosstelling, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis gedaan en de biedingen aan reclamanten uitgesplitst. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt. Anderzijds heeft verzoeker samen met reclamanten de mogelijkheid van andere oplossingen onderzocht. Partijen hebben in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheid van reconstructie met nieuwbouw elders aan de Weertjesweg te Haaksbergen. Gelet echter op de grote financiële verschillen in met name de financieringsschade en bijkomende vergoedingen, heeft verzoeker reclamanten laten weten dat de in eerste instantie gekozen oplossing in de vorm van reconstructie met nieuwbouw op de Weertjesweg te Haaksbergen voor hem een te dure oplossing is die hij financieel niet kan verantwoorden. Daarnaast heeft verzoeker aan reclamanten kenbaar gemaakt de minnelijke onderhandelingen te willen voortzetten en zich bereid verklaard de mogelijkheid te onderzoeken of op basis van de variant reconstructie van de gehele manege en woning met aankoop van een vervangend object tot minnelijke overeenstemming kan worden gekomen. Verzoeker heeft hiertoe op voordracht van de taxatiecommissie een 18-tal vervangende en te koop staande maneges aangedragen. Partijen hebben ook hierover nog geen overeenstemming kunnen bereiken.

Het boven gestelde in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende en serieuze pogingen heeft ondernomen om met reclamanten tot overeenstemming te komen. Daarnaast heeft verzoeker de vraag van reclamanten naar andere oplossingen onderkend en onderzocht. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Wij merken in dat verband op, dat het overleg met reclamanten dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamanten 6 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamant 7 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamant drijft een melkveehouderij. Het bedrijf is gelegen in twee delen aan weerszijden van de Kolenbranderweg: de bedrijfswoningen met enkele bedrijfsopstallen liggen oostelijk van deze weg, terwijl onder meer de ligboxenstal, de mestopslag en de kuilplaten aan de westzijde van de Kolenbranderweg zijn gesitueerd. Reclamant betoogt dat de aangeboden schadeloosstelling op onjuiste gronden is gebaseerd en daarmee onvoldoende en niet passend is. Het aanbod is onzorgvuldig en onjuist tot stand gekomen en wel om de volgende reden.

Het Tracébesluit N18 is thans nog niet onherroepelijk. Reclamant heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit heeft geleid tot een opdracht aan de Minister tot aanpassing van delen van het Tracébesluit N18, die betrekking hebbende op percelen van en rondom het agrarisch bedrijf van reclamant omdat onvoldoende inzicht is geboden of het voor reclamant mogelijk is zijn bedrijf ter plaatse voort te zetten. Het gewijzigde besluit is eerst onlangs in procedure gebracht en het is op dit moment niet duidelijk of dit gewijzigde Tracébesluit N18 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal worden goedgekeurd. Reclamant is van mening dat, ook op basis van het door de Minister inmiddels gewijzigde Tracébesluit N18, voortzetting van het agrarisch bedrijf op redelijke gronden nog steeds niet mogelijk zal zijn. Het in opdracht van reclamant opgestelde rapport in reactie op het gewijzigde tracébesluit, geeft weer dat de door de Minister voorgestelde oplossingen niet danwel onvoldoende passend zijn om de continuïteit van het bedrijf te garanderen. Reclamant betoogt dat dit rapport tot de conclusie leidt dat zijn bedrijf niet op de door de Minister voorziene wijze voortgezet kan worden en dat volledige bedrijfsverplaatsing noodzakelijk zal zijn. Het aanbod van de verzoeker bij brief van 23 juni 2014 voorziet hier niet in, zodat er sprake is van een onjuist c.q. onvolledig en onzorgvuldig tot stand gekomen aanbieding, die geen recht doet aan de belangen van reclamant. Er is niet onderhandeld over de juiste uitgangspunten voor verwerving, te weten volledige bedrijfsverplaatsing en er is op basis van een verkeerde aanname, te weten het handhaven van het agrarisch bedrijf op de huidige locatie, door de verzoeker een onredelijk aanbod tot verwerving (in der minne) gedaan.

De zienswijze van reclamant geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Voor het starten van de administratieve onteigeningsprocedure krachtens artikel 72a van de onteigeningswet geldt niet de eis dat het bedoelde tracébesluit onherroepelijk dient te zijn. Voor de start van de procedure ingevolge artikel 72a geldt in het algemeen, dat een aanvang moet zijn genomen met de planologische inpassing van het werk ten behoeve waarvan onteigening wordt verzocht. Hierbij geldt voor de procedure gericht op de totstandkoming van het Tracébesluit N18 en het gewijzigde Tracébesluit N18, dat deze besluiten ten minste in ontwerp ter inzage moeten zijn gelegd, waarbij belanghebbenden bovendien de mogelijkheid moeten hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen van planologische aard in de daarvoor bestemde procedure op grond van de Tracéwet. Dit voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Het betoog van reclamant over de door hem aan de verzoeker overgelegde rapporten over het al dan niet kunnen voortzetten van zijn bedrijf is planologisch van aard. De planologische aspecten van het te maken werk kunnen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure niet zelfstandig worden beoordeeld, maar zijn door reclamant aan de orde gesteld in de procedure op grond van de Tracéwet. Het beroep van reclamant is bij de onder Planologische grondslag genoemde einduitspraak van 8 april 2015 ongegrond verklaard.

De stelling van reclamant dat de aangeboden schadeloosstelling niet is gebaseerd op de in zijn ogen juiste uitgangspunten voor verwerving, te weten volledige bedrijfsverplaatsing, maar op basis van een in zijn ogen verkeerde aanname, te weten het handhaven van het agrarisch bedrijf op de huidige locatie, ziet in hoofdzaak op de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 4 onder ad 1, 2 en 3. Gelet op het zojuist gestelde kan in deze procedure evenmin een oordeel worden gegeven of verzoeker terecht het standpunt heeft ingenomen dat de schadeloosstelling in het kader het onderhavige verzoek tot onteigening gebaseerd dient te zijn op handhaving van het bedrijf op de huidige locatie. Wij merken op dat ook in het gewijzigde tracébesluit het ruimtebeslag van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken van reclamant niet gewijzigd. Uit de overgelegde stukken is Ons gebleken dat de door de verzoeker aangeboden schadeloosstelling is gebaseerd op de taxatie van twee onafhankelijke deskundigen. Partijen hebben echter niet over de aangeboden schadeloosstelling onderhandeld omdat reclamant zich op het standpunt stelt dat het bedrijf in aanmerking komt voor volledige verplaatsing.

Wij merken op dat het overleg met reclamant dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamant 7 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 8 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Een deel van de gronden van reclamante is gelegen in het thans nog niet onherroepelijke tracébesluit voor de aanleg van Rijksweg N18. Daarnaast is een deel aangewezen als werkstrook die zal dienen ter omleiding van het verkeer gedurende de periode dat het kunstwerk ter plaatse van onderhavig object zal worden aangelegd. Reclamante heeft tegen de vaststelling van het tracébesluit beroep ingesteld.

  • 1. Reclamante betoogt dat er onvoldoende minnelijk overleg heeft plaatsgevonden om te kunnen komen tot een minnelijke oplossing. Op 13 september 2012 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden. Op 28 december 2012 laat de verzoeker weten dat de door hem ingeschakelde deskundige zijn dossiers voor de grondverwerving voor de N18 zal overdragen aan een andere deskundige. Op 12 maart 2013 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden met deze deskundige. In dit gesprek laat de adviseur van reclamante nogmaals weten dat zij zich op het standpunt stelt dat de planschade deel uit dient te maken van de schadeloosstelling en niet door middel van de planschade- of nadeelcompensatieregeling dient te worden vergoed. Een en ander is ook bij brief van 15 april 2013 aan de verzoeker kenbaar gemaakt.

    Op 26 april 2013 heeft de verzoeker hierop gereageerd en medegedeeld dat het dossier van reclamante niet gecombineerd zal worden met de mogelijke planschade.

    Reclamante betwist de aangevoerde redenen van de verzoeker om het dossier niet gecombineerd te behandelen en stelt zich op het standpunt dat daarmee niet voldaan is aan de vereisten voor minnelijk overleg.

  • 2. Reclamante is het niet eens met de werkstrook die op haar eigendommen is voorzien. Zij heeft de verzoeker bij brieven van 15 april 2013 en 20 juni 2013 gevraagd om te kijken naar mogelijke alternatieven. De verzoeker heeft hierop bij brief van 30 juli 2013 gereageerd en laten weten dat het niet mogelijk is om de werkstrook te verleggen naar de oostzijde van de Hengelosestraat. Eveneens wordt gesteld dat reclamante tijdens de uitvoering van het werk moet handelen naar bevind van zaken. Reclamante is van mening dat dit de omgekeerde wereld is en dat door de verzoeker onvoldoende is onderzocht of er andere alternatieven voor de ligging van de werkstrook mogelijk zijn. Door deze handelwijze worden de mogelijke risico's die daaraan verbonden zijn afgewenteld op reclamante en is een schadeloosstelling niet vooraf verzekerd.

De zienswijze van reclamante geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1

Het onderdeel van de zienswijze over het al dan niet betrekken van planschade bij de schadeloosstelling voor de onteigening ziet in hoofdzaak op de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 4 onder ad 1, 2 en 3. Gelet op het zojuist gestelde kan in deze procedure evenmin een oordeel worden gegeven over het standpunt dat de verzoeker om onteigening heeft ingenomen, namelijk dat de eventuele nadeelcompensatie/planschade niet gecombineerd zal worden met de schadeloosstelling in het kader het onderhavige verzoek tot onteigening.

Ad 2

Voor zover de zienswijze handelt over de noodzaak van de aan te leggen werken en de keuze tussen bestaande alternatieven, overwegen Wij dat zij in hoofdzaak planologisch van aard is en dientengevolge in de procedure op grond van de Tracéwet aan bod dient te komen. Het tracébesluit en de wijze waarop dat tot stand is gekomen staat Ons in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling. Reclamante heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het Tracébesluit N18 Varsseveld-Enschede beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft dit beroep bij einduitspraak van 8 april 2015, in zaak nr. 201309459/10/R6 ongegrond verklaard.

Uit de overgelegde stukken is Ons verder gebleken dat reclamante de bedoelde werkstrook en de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven ook aan de orde heeft gesteld in het kader van het door verzoeker gevoerde minnelijk overleg. Verzoeker heeft reclamante naar aanleiding daarvan bij brief van 30 juli 2013 laten weten dat het niet mogelijk is om de werkstrook te verleggen naar de oostzijde van de Hengelosestraat. Ter hoorzitting heeft de verzoeker toegelicht dat met het handelen naar bevind van zaken wordt bedoeld dat de gezondheidssituatie van de vader van reclamante momenteel stabiel is. Zodra gestart wordt met de realisatie van de weg en de aanleg van de werkstrook zal worden gekeken naar de ontwikkelingen in zijn gezondheidssituatie. Als deze niet verandert, hoeven er geen extra maatregelen genomen te worden. Als de situatie wel verandert, zal op dat moment overleg gevoerd worden over een passende oplossing.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 8 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 9 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Reclamante heeft thans een NSW-landgoed (landgoed als bedoeld in de natuurschoonwet) dat verloren gaat door de onteigening. Alle inspanning was en is er op gericht om te komen tot een vervangend NSW-landgoed, met inbreng van zoveel mogelijk bij haar in eigendom blijvende gronden, die al generaties lang in bezit van haar familie zijn. Voor het vervangende landgoed zijn extra gronden nodig. Die extra gronden zijn inmiddels door reclamante verworven en er is heel goed overleg geweest tussen alle betrokken partijen, te weten de gemeente, de provincie, de uitvoeringscommissie Enschede-zuid, herinrichting deelgebied Boekelo-Twekkelo, de verzoeker en twee adviseurs van reclamante. Terwijl alle partijen in goed en onderling overleg hebben gewerkt aan de oplossing van een vervangend landgoed, dreigt de verzoeker zich daarvan te distantiëren. Door deze houding in te nemen neemt de verzoeker afstand van een open en eerlijk overleg als bedoeld in artikel 17 van de onteigeningswet. Reclamante betoogt dat hiermee geen reële invulling wordt gegeven aan het in artikel 17 bedoelde minnelijk overleg.

De zienswijze van reclamante geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

De zienswijze ziet in hoofdzaak op het gevoerde overleg en de mogelijkheid van alternatieve oplossingen. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over het minnelijk overleg en de hoogte van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamanten 4 onder ad 1, 2 en 3 en bij over het zoeken naar een oplossing anderszins bij reclamanten 6.

Anders dan reclamante stelt zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie geen reden om te oordelen dat de verzoeker geen serieuze onderhandelingen met haar heeft gevoerd. De woning van reclamante maakt deel uit van een NSW landgoed. De totale oppervlakte hiervan is ongeveer 7.8 ha. De ter onteigening aan te wijzen oppervlakte is 2.43.05 ha. Verzoeker heeft enerzijds getracht om de onroerende zaken die nodig zijn voor de aanleg van het tracé minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker op 10 januari 2013, 6 mei 2013 en 16 mei 2014 een mondeling aanbod gedaan en bij brieven van 4 juni 2013 en 27 juni 2014 een schriftelijk aanbod uitgebracht. Verzoeker heeft de biedingen tot schadeloosstelling, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis gedaan en de biedingen aan reclamante uitgesplitst. De uitgangspunten van de schadeloosstelling op onteigeningsbasis zijn aankoop gronden en opstallen binnen de grenzen van het tracébesluit of aankoop van de bestaande locatie met reconstructie op een vergelijkbare vervangende locatie elders. Deze uitgangspunten op onteigeningsbasis zijn vanaf het begin van het minnelijk overleg aan reclamante en haar adviseurs kenbaar gemaakt. Partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt.

Anderzijds heeft verzoeker samen met reclamante, en zoals reclamante ook in haar zienswijze opmerkt met andere partijen, veelvuldig de mogelijkheid van andere oplossingen onderzocht en besproken. Als gevolg hiervan heeft verzoeker meegedacht en meegewerkt aan de wens van reclamante om te komen tot een reconstructie (en uitbreiding) van haar landgoed met een NSW-status op de bij haar in eigendom over blijvende gronden. Op basis van het planologisch regiem van de gemeente is dit pas mogelijk, indien er een landgoed wordt gevestigd met een oppervlakte van 10 ha. Verzoeker is in februari 2012 akkoord gegaan met het voorfinancieren van een bepaald bedrag zodat reclamante door een bureau een onderzoek kon laten verrichten naar de mogelijkheden van het realiseren van een NSW gerangschikt landgoed met landhuis in het kader van de regeling “nieuwe landgoederen”. Voorts is er van de kant van verzoeker goedkeuring gekomen om op de gronden van reclamante N18-natuurcompensatie toe te passen, waardoor reclamante wat meer financiële armslag krijgt. Ons is verder gebleken dat verzoeker nog steeds met reclamante onderhandelt op basis van reconstructie op eigen gronden. Er bestaan echter nog grote verschillen van inzicht over de hoogte van enkele onderdelen van de schadebegroting. Gelet hierop heeft verzoeker bij e-mail van 5 september 2014 aan reclamante kenbaar gemaakt, dat indien niet minnelijk tot overeenstemming kan worden gekomen over de hoogte van de schadeloosstelling voor de oplossing van reconstructie op eigen terrein, verzoeker zich het recht voorbehoud om bij de overweging van de “best passende oplossing” binnen het minnelijk aankooptraject, ook de mogelijkheid van waardering van de schadebegroting op basis van aankoop van een bestaand NSW-Landgoed te betrekken. De verzoeker blijft er echter naar streven om met reclamante tot overeenstemming te komen op basis van reconstructie op eigen terrein, maar hij moet dit wel financieel kunnen verantwoorden.

Het boven gestelde in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende en serieuze pogingen heeft ondernomen om met reclamante tot overeenstemming te komen. Daarnaast heeft verzoeker de vraag van reclamante naar andere oplossingen onderkend en onderzocht. In dat licht mocht worden overgegaan tot de start van de administratieve onteigeningsprocedure. Wij merken in dat verband op, dat het overleg met reclamante dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat op grond van artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf moet gaan, kan alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 9 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 10

Reclamante heeft bij brief van 19 januari 2015 schriftelijk een zienswijze ingediend. Nadien heeft verder overleg plaatsgevonden en dit heeft alsnog tot overeenstemming geleid, om welke reden reclamante bij e-mail van 18 juni 2015 te kennen heeft gegeven dat zij haar zienswijze intrekt. Behandeling van deze zienswijze kan derhalve achterwege blijven. Aanwijzing ter onteigening blijft vooralsnog echter noodzakelijk, nu de formeel-juridische overdracht van de betrokken perceelsgedeelten nog niet heeft plaatsgevonden.

Gelet op het vorenstaande zien Wij geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Reclamante 11 brengt in de zienswijze het volgende naar voren.

Het ontwerpbesluit voorziet in de onteigening van 0.49.83 ha grond van reclamante. Op het oog lijkt deze onteigening beperkte gevolgen te hebben. De onteigening, maar ook de aanleg/reconstructie en de weguitbreiding van de Nl8-N35 hebben echter grote gevolgen voor de overige activiteiten van reclamante en haar echtgenoot op de in eigendom zijnde percelen. Deze hebben een NSW status. Het betreft het Landgoed Stepelerveld waarop de camping 't Stepelerveen gevestigd. De werkzaamheden hebben ook voor de camping negatieve gevolgen. Het thans voorliggende onteigeningsbesluit heeft gevolgen die, voor zover reclamante dit thans overziet, niet mee kunnen worden genomen in de toe te kennen schadeloossteling. Reclamante merkt in haar zienswijze hierover het volgende op:

  • 1. Het verzoek tot onteigening is prematuur omdat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk van kracht is. Zolang niet duidelijk is of en op welke wijze het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht wordt, ontbreekt de noodzaak en urgentie tot de onteigening.

  • 2. Er zijn onvoldoende pogingen ondernomen om met reclamante een passende oplossing te bereiken. Als geen redelijk voorstel wordt gedaan is het onaannemelijk dat de onderhandelingen, om tot minnelijke verwerving te komen, tot het gewenste resultaat zullen leiden. Het handelen van de verzoeker is op dit punt zeer onzorgvuldig.

  • 3. Het zou juist zijn om gelijktijdig te spreken over de onteigeningsschade en de nadeelcompensatie. Dan kan duidelijk worden welke schade in de ogen van de verzoeker kan worden aangemerkt als onteigeningsschade en welke niet. Vooralsnog meent reclamante dat de gevolgen voor het landgoed en de gevolgen voor de camping moeten worden gezien als onteigeningsschade.

  • 4. Verzoeker heeft onvoldoende gekeken naar alternatieven waarbij de grond van reclamante niet nodig is.

De zienswijze van reclamante geeft Ons aanleiding tot de volgende overwegingen.

Ad 1.

Naar aanleiding van het betoog van reclamant dat de onteigening prematuur is omdat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is, merken Wij op dat zij kennelijk doelt op het nog niet onherroepelijk zijn van het tracébesluit. Wat dit punt betreft verwijzen Wij naar hetgeen Wij over de start van de administratieve onteigeningsprocedure in relatie tot de procedure gericht op de totstandkoming van het tracébesluit hebben overwogen bij reclamant 7.

Ad 2.

Anders dan reclamante stelt zien Wij gelet op de overgelegde stukken en de verstrekte informatie geen reden om te oordelen dat de verzoeker onvoldoende pogingen heeft ondernomen om een passende oplossing te bereiken en dat verzoeker onzorgvuldig heeft onderhandeld. Verzoeker heeft enerzijds getracht om de onroerende zaak die nodig is voor de aanleg van het tracé minnelijk te verwerven. Hiertoe heeft verzoeker op 9 augustus 2013 en op 18 juni 2014 een aanbod uitgebracht. Verzoeker heeft de biedingen tot schadeloosstelling, na voorafgaande taxatie, op onteigeningsbasis gedaan en de biedingen aan reclamante uitgesplitst. Anderzijds heeft verzoeker samen met reclamante gekeken naar de mogelijkheid van andere oplossingen. Zo heeft verzoeker reclamante in de gelegenheid gesteld om in eigen regie bomen te vellen en te rooien, het vrijkomende hout voor eigen gebruik aan te wenden en vervolgens na realisatie de percelen weer zo in te richten als reclamante dat graag zou zien. Tevens is aangeboden om de monumentale poort op het landgoed (gelegen buiten het werk) tijdens de werkzaamheden af te schermen met bouwhekken. Verzoeker heeft zowel mondeling als bij e-mail van 1 mei en 29 oktober 2013 de opbouw van de schadeloosstelling uitvoerig toegelicht. Partijen hebben hierover echter nog geen overeenstemming kunnen bereiken.

Ad 3.

Het onderdeel van de zienswijze over het al dan niet betrekken van nadeelcompensatie bij de schadeloosstelling voor de onteigening ziet in hoofdzaak op de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling. Naar aanleiding daarvan wijzen Wij op hetgeen Wij in het algemeen over de hoogte en de samenstelling van de schadeloosstelling hebben opgemerkt in reactie op de zienswijze van reclamant 4 onder ad 1, 2 en 3. Gelet op het zojuist gestelde kan in deze procedure evenmin een oordeel worden gegeven over het standpunt van de verzoeker om onteigening dat de eventuele nadeelcompensatie niet gecombineerd zal worden met de schadeloosstelling in het kader het onderhavige verzoek tot onteigening.

Ad 4.

Voor zover de zienswijze handelt over de noodzaak van de aan te leggen werken en de keuze tussen alternatieven, overwegen Wij dat zij in hoofdzaak planologisch van aard is en dientengevolge in de procedure op grond van de Tracéwet aan bod dient te komen. Het tracébesluit en de wijze waarop dat tot stand is gekomen staat Ons in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet meer ter beoordeling. Bij einduitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2015 in zaak nr. 201309459/10/R6 is het tracébesluit en de wijzigingsbesluiten onherroepelijk geworden.

Gelet op het vorenstaande geeft de zienswijze van reclamante 11 Ons geen aanleiding om het verzoek tot aanwijzing ter onteigening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.

Overige overwegingen

Uit de bij het verzoek overgelegde stukken blijkt, dat de in het onteigeningsplan begrepen onroerende zaken bij de uitvoering van het overgelegde plan van het werk niet kunnen worden gemist.

Ons is niet gebleken van feiten en omstandigheden die overigens de toewijzing van het verzoek in de weg staan. Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer, een betere bereikbaarheid van de regio en de verbetering van de leefbaarheid in de omgeving van de N18 noodzakelijk worden geacht dat de Staat de vrije eigendom van de door Ons ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken verkrijgt.

Wij zullen, gelet op het hierboven gestelde, het verzoek van de Staat tot het nemen van een besluit krachtens artikel 72a van de onteigeningswet gedeeltelijk toewijzen.

BESLISSING

Gelet op de onteigeningswet,

op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 1 april 2015, nr. RWS-2015/12812, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

gelezen het verzoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 6 november 2014 RWS-2014/4;

gelezen de e-mail berichten van verzoeker van 23 maart 2015 en van 19 mei 2015;

de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, advies van 13 mei 2015, no. W14.15.0098/IV;

gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 28 mei 2015, nr. RWS-2015/22453, Rijkswaterstaat Corporate Dienst;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Voor de aanleg, weguitbreiding en reconstructie van de Rijksweg N18, Varsseveld-Enschede, vanaf de overgang van de A18-N18 bij Varsseveld (km. 214,717) tot 125 meter voor de kruising met Op Het Zand te Lichtenvoorde (km. 223,520) en vanaf 187 meter voor de kruising met de Marhulzenweg te Groenlo (km. 232,869) tot aan de aansluiting Enschede-West (km. 261,221), alsmede de aanpassing van het knooppunt A35-N18-Westerval, tussen km. 65,193 en km. 67,546 in de A35, met bijkomende werken, in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede, ten name van de Staat ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Oude IJsselstreek, Oost Gelre, Berkelland, Haaksbergen en Enschede en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage hebben gelegen en die zijn vermeld op de bij dit besluit behorende lijst.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

Wassenaar, 4 juni 2015

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

LIJST VAN DE TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

ONTEIGENINGSPLAN: ten behoeve van het project Rijksweg N18 Varsseveld – Enschede

VERZOEKENDE INSTANTIE: Rijkswaterstaat Oost Nederland.

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Varsseveld

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

7-1

0

00

30

wonen (recreatie)

0

09

55

F 3449

Hendrik Willem Naves, gehuwd met Anna Rika Heusinkveld, Varsseveld;

zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3,onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Liander Infra Oost N.V., zetel: Arnhem,

zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3,onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Waterschap Rijn en IJssel, zetel: Doetinchem.

                   

7-2

0

00

11

erf – tuin

0

01

80

F 3593

Hendrik Willem Naves, gehuwd met Anna Rika Heusinkveld, Varsseveld.

                   

5-1

0

03

27

terrein (grasland)

0

61

55

F 2956

Eigendom belast met vruchtgebruik: Nicolaas Jacob Addink, Rotterdam

Vruchtgebruik: Marianne Samplonius, Leiden.

                   

10-1

0

01

10

terrein (grasland)

0

92

20

F 3667

Jan Hendrik Jansen, gehuwd met Aaltjen Anna Tieltjes, Varsseveld,

zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3,onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Liander Infra Oost N.V., zetel: Arnhem.

                   

10-2

0

01

44

terrein (akkerbouw)

1

73

82

F 3921

Jan Hendrik Jansen, gehuwd met Aaltjen Anna Tieltjes, Varsseveld,

zakelijk recht als bedoeld in art.5,lid 3,onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: Liander Infra Oost N.V., zetel: Arnhem.

                   

133-1

0

02

57

terrein (grasland)

1

70

95

F 3884

Eigendom belast met recht van erfpacht en opstal: gemeente Oude IJsselstreek: zetel Gendringen.

Erfpacht en opstal: Landelijke Rijvereniging “Varsseveld en Omstreken”, Sinderen.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Lichtenvoorde

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

Geen.

                 
                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Groenlo

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

23-1

0

01

02

terrein (grasland)

0

01

02

A 4114

Paul Herman Maria Kuiper, burgelijke staat onbekend, Amsterdam.

                   

22-1

0

45

17

terrein (grasland)

1

08

08

A 4115

Henriette Maria Rodenburg, burgelijke staat onbekend, Groenlo.

                   

28-1

0

79

99

terrein (grasland)

0

94

75

F 245

Ronaldus Theodorus Maria Kok, gehuwd met Angela Theresia Johanna te Walvaart, Groenlo;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van het perceel: Waterschap Rijn en IJssel, zetel: Doetinchem.

                   

27-1

0

04

01

terrein (industrie)

1

81

55

F 243

Slachthuis Groenlo Beheer B.V., zetel: Aalten;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van het perceel: Waterschap Rijn en IJssel, zetel: Doetinchem.

                   

25-1

0

36

22

wonen erf-tuin

0

44

45

F 217

1/3 Esther Helena Maria Reukers, gehuwd met Petrus Cristiaan Aloysius Wolterinck, Groenlo.

1/3 Juduth Theodora Maria Reukers, gehuwd met Roy Bernardus Johannes Wopereis, Lievelde.

1/3 Peter Johannes Maria Reukers, ongehuwd, Groenlo.

                   

26-1

0

26

68

terrein (grasland)

0

81

75

F 218

Johannes Hendrikus Reukers, gehuwd met Theodora Hendrika Cecilia Stoteler, Groenlo.

                   

26-2

1

25

40

terrein (akkerbouw)

1

68

60

F 219

Johannes Hendrikus Reukers, gehuwd met Theodora Hendrika Cecilia Stoteler, Groenlo.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Eibergen

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

57-1

0

80

12

wonen erf-tuin

1

74

15

AC 108

Aloisius Hendrikus Johannes Woertman, gehuwd met Aleida Johanna Maria Moorkamp.

                   

135-1

0

13

78

terrein

3

89

81

AB 441

Theo Johan Wennink, gehuwd met Frederiek Johanna

       

(akkerbouw)

geschat

gedeeltelijk

Grijsen, Eibergen;

publiekrechtelijk beperkingen: kennisgeving, vordering, bevel of beschikking Wet Bodembescherming.

                   

47-1

0

14

28

wonen erf-tuin

0

33

65

AB 322

Peter Teesink, burgerlijke staat onbekend, Eibergen.

                   

134-1

0

00

79

 

4

02

43

AB 329

Bernard Hendrik Olthof, gehuwd met Ziena Johanna

134-2

0

00

91

terrein (natuur)

geschat

gedeeltelijk

Hermina Kamperman, Eibergen.

                   

45-1

0

00

08

terrein (grasland)

14

18

15

AB 144

Anna Hendrika Meijer, burgelijke staat onbekend, Eibergen.

45-2

3

08

73

           

45-3

0

04

30

           
                   

45-4

0

45

00

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

8

85

05

AB 157

Anna Hendrika Meijer, burgelijke staat onbekend, Eibergen.

                   

44-1

0

13

33

wonen erf-tuin

0

23

95

AB 124

Gerrit Hendrik te Nahuis, burgelijke staat onbekend, Eibergen.

                   

44-2

0

32

33

berging-stalling (garage-schuur) terrein (grasland)

0

36

80

AB 125

Gerrit Hendrik te Nahuis, burgelijke staat onbekend, Eibergen.

                   

46-1

1

20

12

terrein (grasland)

3

58

50

AB 301

Arend Jan Willem ten Harkel, gehuwd met Hendrika Hermina Lieftink, Eibergen;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V., zetel: Groningen.

                   

40-1

0

44

61

wonen (agrarisch) terrein (grasland)

11

63

30

AA 535

Jannes Ooink, gehuwd met Johanna Willemina van Eerden, Eibergen;

publiekrechtelijke beperkingen: beschermd monument;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Liander Infra Oost N.V., zetel: Arnhem;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V., zetel: Groningen.

40-2

0

29

76

           
                   

40-3

0

10

32

terrein (natuur)

2

06

50

AB 92

Jannes Ooink, gehuwd met Johanna Willemina van Eerden, Eibergen.

                   

51-1

0

00

79

wonen erf-tuin

0

22

05

AB 550

Jelle Pit, gehuwd met Anna Maria Kruitbosch, Eibergen.

                   

85-3

0

26

62

terrein (akkerbouw)

2

25

35

AA 462

Eigendom belast met erfpacht: ASR Levensverzekering N.V., zetel: Utrecht.

38-1

0

26

62

         

Erfpacht: Joseph Bernardus Maria Luttikholt, gehuwd met Birgitta Maria Bernadette Nijhuis, Eibergen

                   

39-1

1

35

23

 

1

64

85

AA 468

Hermanus Johannes Maria Krabben, gehuwd met Maria Johanna Antonia Reukers, Eibergen.

                   

62-1

0

01

83

wonen erf-tuin

1

20

95

AA 139

Antonie Willem Grooters, burgelijke staat onbekend, Eibergen.

                   

33-1

1

02

33

terrein (akkerbouw)

3

93

75

AA 136

Lammert Willem ter Aardt, gehuwd met Johanna Hendrika Jansen Venneboer.

                   

33-2

0

98

13

terrein (grasland)

5

07

70

AA 201

Lammert Willem ter Aardt, gehuwd met Johanna Hendrika Jansen Venneboer.

                   

30-1

0

15

05

wonen (agrarisch) terrein (akkerbouw)

9

41

95

AA 83

Robertus Hendrikus Maria Dwars, gehuwd met Patricia Hendrika Maria ter Bogt;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Liander Infra Oost N.V., zetel: Arnhem;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V., zetel: Rosmalen.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Neede

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

60-1

0

03

55

erf – tuin

0

07

05

L 107

Vincentius Maria Lansink, gehuwd met Johanna Geertruida Maria Olde Nordkamp, Rietmolen.

                   

60-2

0

01

88

wonen erf – tuin

0

79

30

L 106

Vincentius Maria Lansink, gehuwd met Johanna Geertruida Maria Olde Nordkamp, Rietmolen.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Haaksbergen

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

137-1

0

05

79

terrein (akkerbouw)

2

84

90

N 519

Rob Bernardus Hendrikus Vogt, burgelijke staat ongehuwd, Haaksbergen;

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: Enexis B.V., ’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   

138-1

0

05

62

terrein (akkerbouw)

2

76

00

N 520

Raymond Jozef Roerink, gehuwd met Maureen Dianne Maria Brummelhuis, Haaksbergen;

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: Enexis B.V., ’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   

138-2

1

10

20

terrein (grasland)

8

23

83

N 581

Raymond Jozef Roerink, gehuwd met Maureen Dianne Maria Brummelhuis, Haaksbergen.

                   

81-1

0

00

94

terrein (natuur)

0

10

75

N 411

eigendom Hendrikus Johannes Dwars, Haaksbergen.

                   

81-2

0

43

57

terrein (akkerbouw)

3

87

90

N 450

eigendom Hendrikus Johannes Dwars, Haaksbergen.

                   

79-1

0

33

37

terrein (natuur)

0

88

75

N 402

eigendom Erik Johannes te Lintelo, Haaksbergen.

                   

79-2

0

78

33

terrein (akkerbouw)

5

42

30

N 445

eigendom Erik Johannes te Lintelo, Haaksbergen.

                   

79-3

0

12

46

terrein (akkerbouw)

1

92

45

N 446

eigendom Erik Johannes te Lintelo, Haaksbergen.

                   

79-4

0

17

79

terrein (akkerbouw)

2

05

05

N 447

eigendom Erik Johannes te Lintelo, Haaksbergen.

                   

72-1

0

12

21

wonen (agrarisch) terrein (akkerbouw)

6

48

40

N 168

eigendom Johannes Gerhardus Laurentius te Lintelo, gehuwd met Margaretha Maria Grobbink, Haaksbergen

                   

72-2

0

1

34

terrein (natuur)

0

12

60

N 441

eigendom Johannes Gerhardus Laurentius te Lintelo, gehuwd met Margaretha Maria Grobbink, Haaksbergen

                   

72-3

0

16

35

terrein (akkerbouw)

1

82

05

N 442

eigendom Johannes Gerhardus Laurentius te Lintelo, gehuwd met Margaretha Maria Grobbink, Haaksbergen

                   

70-1

1

37

30

terrein (akkerbouw)

6

78

95

N 111

eigendom Rooms Katholieke Parochie Sint Franciscus van Assisië, Haaksbergen, zetel: Haaksbergen

                   

70-2

1

06

05

terrein (akkerbouw)

8

65

25

N 134

eigendom Rooms Katholieke Parochie Sint Franciscus van Assisië, Haaksbergen, zetel: Haaksbergen

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: Gasunie Transport Service B.V., Groningen, zetel: Groningen.

                   

67-1

2

35

92

wonen terrein (akkerbouw)

23

98

50

N 32

gebruik en bewoning: Anna Gerharda Theresia Bekkedam, gehuwd met Hermanus Antonius Temmink, Haaksbergen,

eigendom belast met gebruik en bewoning: Franciscus Bernardus Johannes Temmink, gehuwd met Paulina Maria Hofman, Haaksbergen,

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: Gasunie Transport Services B.V., Groningen, zetel: Groningen,

opstelrecht nutsvoorzieningen: gemeente Haaksbergen, zetel: Haaksbergen.

                   

67-2

0

11

03

terrein (natuur)

0

17

20

N 33

eigendom: Franciscus Bernardus Johannes Temmink, gehuwd met Paulina Maria Hofman, Haaksbergen

                   

71-1

0

00

92

terrein (akkerbouw)

0

09

65

N 703

Johannes Henry Joseph Bekkedam, gehuwd met Marieke Johanna Maria Weusink, Haaksbergen,

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V.,

’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   

71-2

0

08

32

terrein (natuur)

0

55

50

N 193

Johannes Henry Joseph Bekkedam, gehuwd met Marieke Johanna Maria Weusink, Haaksbergen.

                   

88-1

0

41

09

terrein (akkerbouw)

2

92

15

N 704

½ eigendom: Hendrikus Johannes Maria Pierik, gehuwd met Gerharda Johanna Maria Leferink, Wierden;

verkregen ten behoeve van maatschap: H.J.M. Pierik – G.J.M. Leferink, zetel: Wierden

½ eigendom:, Gerharda Johanna Maria Leferink, gehuwd met Hendrikus Johannes Maria Pierik Wierden;

verkregen ten behoeve van maatschap: H.J.M. Pierik – G.J.M. Leferink, zetel: Wierden;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V.,

’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   

100-1

0

86

41

terrein (akkerbouw)

1

35

35

O 538

Gerhardus Hendrikus Johannes Keizers, gehuwd met Maria Johanna Henrica Groot Kormelink, Haaksbergen.

                   

95-1

0

37

71

terrein (akkerbouw)

3

35

75

O 468

Hermanus Johannes Vossebeld, gehuwd met Sylvia Geertruida Diana Knoef, Haaksbergen;

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: gemeente Haaksbergen, zetel: Haaksbergen,

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Haaksbergen, zetel: Haaksbergen.

                   

95-2

0

56

84

terrein (akkerbouw)

1

82

50

O 542

Hermanus Johannes Vossebeld, gehuwd met Sylvia Geertruida Diana Knoef, Haaksbergen.

                   

105-1

0

52

74

Bedrijvigheid (agrarisch) terrein (grasland)

5

07

15

O 1800

Alphonsus Gerardus Fransiscus Esendam, gehuwd met Johanna Gerritdina te Kiefte, Haaksbergen;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V.,

’s-Hertogenbosch, zetel: rosmalen.

                   

91-1

0

69

42

terrein (akkerbouw)

2

86

00

O 439

Jeroen Gerardus Maria Laarman, Haaksbergen;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V.,

’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen

91-2

0

42

94

           
                   

91-3

0

41

47

terrein (grasland)

1

83

45

O 1325

Jeroen Gerardus Maria Laarman, Haaksbergen.

91-4

0

22

31

           
                   

92-1

0

19

22

terrein (akkerbouw)

2

64

30

O 447

Martin Jozef Leonard ter Braak, Haaksbergen.

                   

92-2

0

26

41

terrein (akkerbouw)

2

89

60

O 445

Martin Jozef Leonard ter Braak, Haaksbergen,

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V., ’s-Hertogenbosch, zetel; Rosmalen.

92-3

0

25

66

           
                   

94-1

0

11

50

wonen terrein (akkerbouw)

0

21

29

O 449

Dianne Jozefina Maria Menzing, gehuwd met Markus Asbroek, Haaksbergen.

94-2

0

09

79

           
                   

94-3

0

08

50

terrein (akkerbouw)

1

37

76

O 450

Dianne Jozefina Maria Menzing, gehuwd met Markus Asbroek, Haaksbergen,

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Enexis B.V.,

’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

94-4

0

07

81

           
                   

102-1

0

17

42

wonen terrein (grasland)

1

94

83

O 1248

Ingrid Gesina Geertruida Josephina Broekkamp, gehuwd met Arnoldus Johannes Antonius Botterhuis, Haaksbergen.

102-2

0

45

62

te onteigenen werkstrook

         
                   

110-1

1

65

51

wonen (agrarisch) terrein (akkerbouw)

13

56

50

P 88

Bernardus Johannes Maria Volker, gehuwd met Josepha Maria Johanna Klein Gunnewiek, Haaksbergen.

                   

110-2

0

04

04

terrein (akkerbouw)

1

62

85

P 146

Bernardus Johannes Maria Volker, gehuwd met Josepha Maria Johanna Klein Gunnewiek, Haaksbergen.

                   

108-1

1

47

07

terrein (akkerbouw)

5

85

00

P 78

Bernardus Hermanus Baumeister, gehuwd met Johanna Wilhelmina Asbreuk, Haaksbergen.

                   

108-2

0

03

07

terrein (akkerbouw)

6

12

75

P 99

Bernardus Hermanus Baumeister, gehuwd met Johanna Wilhelmina Asbreuk, Haaksbergen.

                   

108-3

0

14

05

terrein (grasland)

1

01

81

P 863

Bernardus Hermanus Baumeister, gehuwd met Johanna Wilhelmina Asbreuk, Haaksbergen.

                   

107-1

0

84

81

terrein (akkerbouw)

5

47

40

P 74

Johannus Bernardus ten Hag, gehuwd met Paulina Johanna Maria Reinders, Haaksbergen.

                   

107-2

0

17

30

terrein (akkerbouw)

0

17

30

P 175

Johannus Bernardus ten Hag, gehuwd met Paulina Johanna Maria Reinders, Haaksbergen.

                   

107-3

0

12

70

terrein (akkerbouw)

6

85

40

P 215

Johannus Bernardus ten Hag, gehuwd met Paulina Johanna Maria Reinders, Haaksbergen.

                   

107-4

0

63

17

terrein (akkerbouw)

9

36

80

P 217

Johannus Bernardus ten Hag, gehuwd met Paulina Johanna Maria Reinders, Haaksbergen.

                   

107-5

0

26

09

bedrijvigheid (industrie) terrein (akkerbouw)

2

09

40

P 251

Johannus Bernardus ten Hag, gehuwd met Paulina Johanna Maria Reinders, Haaksbergen.

                   

119-1

0

49

83

wonen terrein (grasland)

12

34

50

P 1047

Henriëtte Gerdien Blikker, gehuwd met Frederik Maarten Ebeling, Haaksbergen;

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Haaksbergen, zetel: Haaksbergen

                   

111-1

0

07

91

wonen (agrarisch) terrein (akkerbouw)

16

25

65

P 109

Stichting administratiekantoor De Huttensmid, Bloemendaal,

zetel: Bloemendaal,

opstalrecht nutsvoorzieningen: gemeente Haaksbergen, zetel: Haaksbergen.

                   

113-1

3

58

78

terrein (akkerbouw)

7

52

55

P 239

Gerrit Johan Lohuis, Haaksbergen

                   

112-1

0

00

53

terrein (akkerbouw)

0

38

40

P 134

Stichting beheer onroerende zaken museum, Haaksbergen,

zetel: Haaksbergen.

                   

112-2

0

13

14

terrein (natuur)

0

30

90

P 241

Stichting beheer onroerende zaken museum, Haaksbergen,

zetel: Haaksbergen.

112-3

0

14

01

           

112-4

0

00

83

           
                   

112-5

0

00

22

wegen

0

00

30

P 243

Stichting beheer onroerende zaken museum, Haaksbergen,

zetel: Haaksbergen.

                   

114-1

1

01

47

terrein (natuur)

2

37

35

P 301

Johannes Henricus Jozef Hilderink, gehuwd met Marianne Catherina Saraber, Haaksbergen

                   

118-1

1

84

72

terrein (akkerbouw)

4

98

85

P 323

½ eigendom Alphonsius Franciscus Maria Boink, Enschede,

½ eigendom Martin André Maria Boink, Haaksbergen.

                   

118-2

1

74

39

terrein (akkerbouw)

5

78

29

P 1155

½ eigendom Alphonsius Franciscus Maria Boink, Enschede,

½ eigendom Martin André Maria Boink, Haaksbergen;

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: Enexis B.V., ’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   

116-1

0

06

13

terrein (akkerbouw)

3

90

95

P 320

Hendrikus Johannes Keizers, gehuwd met Berendina Geertruida Molenkamp, Haaksbergen

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Lonneker

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

ha

a

ca

ha

a

ca

                   

122-1

0

07

52

terrein (grasland)

1

63

35

I 2831

1/3 eigendom Jurgen Johannes Bernardus Langezaal, Enschede,

1/3 eigendom Rob Frederikus Antonius Langezaal, gehuwd met Kim ter Braak, Haaksbergen,

1/3 eigendom Albertine Stephanie Langezaal, Haaksbergen.

                   

122-2

0

02

98

terrein (grasland)

0

60

20

I 2832

1/3 eigendom Jurgen Johannes Bernardus Langezaal, Enschede,

1/3 eigendom Rob Frederikus Antonius Langezaal, gehuwd met Kim ter Braak, Haaksbergen,

1/3 eigendom Albertine Stephanie Langezaal, Haaksbergen.

                   

110-3

0

86

01

terrein (akkerbouw)

2

44

55

I 3087

Bernardus Johannes Maria Volker, gehuwd met Josepha Maria Johanna Klein Gunnewiek, Haaksbergen;

zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwet privaatrecht: gemeente Enschede, zetel; Enschede.

                   

124-1

2

31

83

wonen (agrarisch) erf – tuin

7

84

20

I 3190

Janny Hermina Baltink, Enschede;

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Enschede, zetel: Enschede.

                   

125-1

0

05

70

terrein (akkerbouw)

0

80

70

K 285

Engelbert Herman Buursink, gehuwd met Anna Lina ter Hofte, Enschede.

                   

125-2

0

72

66

wonen terrein (akkerbouw)

3

54

00

K 1853

Engelbert Herman Buursink, gehuwd met Anna Lina ter Hofte, Enschede.

                   

125-3

0

70

05

terrein (grasland)

0

87

10

K 2133

Engelbert Herman Buursink, gehuwd met Anna Lina ter Hofte, Enschede.

                   

125-4

0

15

42

terrein (grasland)

0

20

10

K 2134

Engelbert Herman Buursink, gehuwd met Anna Lina ter Hofte, Enschede.

                   

126-1

0

13

29

wonen erf – tuin

0

19

30

K 2330

Daphna Denneboom, Enschede.

                   

127-1

2

00

65

bedrijvigheid (agrarisch) terrein (grasland)

6

21

20

K 2331

Syrcan B.V., Enschede, zetel: Enschede;

opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: gemeente Enschede, zetel: Enschede.

                   

132-1

1

85

49

terrein (grasland)

2

95

70

U 2858

Anna Johanna ter Heegde, gehuwd met Derk Jan Sligman, Markelo,

Zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B, van de belemmeringenwel privaatrecht: Enexis B.V., ’s-Hertogenbosch, zetel: Rosmalen.

                   
Naar boven