Aanzegging ex artikel 3a, tweede en zesde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet, Ministerie van Veiligheid en Justitie

Gerechtsdeurwaarderskantoor Groot & Evers, gevestigd te Amsterdam, heeft mij op 6 mei 2015 in kennis gesteld van een door hen uitgevoerde opdracht tot het leggen van een elftal executoriale derdenbeslagen ten laste van de Republiek Irak. De beslagen waren op dat moment reeds gelegd door toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder van voornoemd kantoor, Roelof Rogier Hollander en Johannes Cornelis Volkers, namens en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder Arthur Pieter Andries Spaargaren. De beslagen zijn gelegd op grond van een in executoriale vorm uitgegeven grosse van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 april 2015, houdende exequaturverlening op een tussen eiseres en de Republiek Irak gewezen vonnis van het Tribunal de Grande Instance te Parijs, Frankrijk, van 21 juni 1995.

Ik acht deze ambtshandeling, na consultatie van mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken, in strijd met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat. In het geval van (voorgenomen) maatregelen ten aanzien van vermogensbestanddelen van een vreemde Staat geldt een presumptie van immuniteit, aangezien staatseigendommen met een publieke bestemming in elk geval niet vatbaar zijn voor gedwongen executie. Slechts indien wordt vastgesteld dat de vermogensbestanddelen van de vreemde Staat niet bestemd zijn voor publieke doeleinden kan immuniteit van executie worden ontzegd. Daartoe verwijs ik naar de artikelen 18 tot en met 21 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (Trb. 2010, 272). Dat louter sprake is van vermogensbestanddelen die niet zijn bestemd voor publieke doeleinden is echter door Groot & Evers en diens opdrachtgever naar mijn opvatting niet, althans niet voldoende, aannemelijk gemaakt. Bovendien is door Groot & Evers betoogd noch aangetoond dat de Republiek Irak afstand zou hebben gedaan van immuniteit van executie ten aanzien van derde partijen.

Op basis van de mij thans beschikbare, door de gerechtsdeurwaarder en diens opdrachtgever aangeleverde informatie kom ik tot de volgende conclusie. Op grond van artikel 3a, tweede en zesde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zeg ik voornoemde gerechtsdeurwaarder en zijn kantoorgenoten aan dat de in dezen executoriaal gelegde beslagen strijdig zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse Staat en aanstonds opgeheven dienen te worden.

Deze aanzegging is met onmiddellijke ingang van kracht en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

’s-Gravenhage, 9 juni 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven