Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht
Logo Amersfoort
 
Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist, ieder voor zover voor de eigen gemeente bevoegd,
overwegende dat
de Wet veiligheidsregio’s noopt tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling tussen de colleges in de regio Utrecht, waarbij een veiligheidsregio wordt ingesteld
de Wet veiligheidsregio’s en de Wet publieke gezondheid onlangs op elkaar zijn afgestemd, hetgeen noopt tot wijziging van deze gemeenschappelijke regeling;
de Wet gemeenschappelijke regelingen onlangs is aangepast, zodat deze gemeenschappelijke regeling in overeenstemming moet worden gebracht met de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen;
gelet op
de Wet veiligheidsregio’s, de Wet publieke gezondheid, de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet;
de toestemming van de gemeenteraden van Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Woerden, Woudenberg, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zeist overeenkomstig artikel 1, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen,
b esluiten
de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:
Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s wordt in deze regeling verstaan onder:
a.Bestuur van de veiligheidsregio:
Ieder bevoegd orgaan van de veiligheidsregio;
b.Colleges:
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;
c.Commissaris van de Koning:
De commissaris van de Koning in Utrecht;
d.Gedeputeerde staten:
Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;
e.Gemeenten:
De gemeenten behorend tot de regio Utrecht in de bijlage bij artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s;
f.Raden:
De gemeenteraden van de gemeenten;
g.Regeling:
Deze Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Utrecht, en
h.Veiligheidsregio:
De veiligheidsregio, bedoeld in artikel 1.3.
Artikel 1.2 Belang
De regeling wordt getroffen ter behartiging van de volgende belangen van de gemeenten:
  • a.
    De brandweerzorg, bedoeld in artikel 2 en 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s;
  • b.
    de rampenbestrijding en crisisbeheersing, en
  • c.
    de geneeskundige hulpverlening.
Artikel 1.3 Veiligheidsregio
  • 1.
    Er is een openbaar lichaam, genaamd Veiligheidsregio Utrecht.
  • 2.
    De veiligheidsregio is gevestigd in de gemeente Utrecht.
Hoofdstuk 2: Bestuurssamenstelling
Artikel 2.1 Bestuur
Het bestuur van de veiligheidsregio bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.
§ 2.1 Algemeen bestuur
Artikel 2.2 Samenstelling
  • 1.
    Het algemeen bestuur bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten.
  • 2.
    Een lid van het algemeen bestuur kan zich bij verhindering of ontstentenis laten vervangen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 77 van de Gemeentewet.
  • 3.
    De voorzitter nodigt functionarissen wier aanwezigheid in verband met de te behandelen onderwerpen van belang is, uit deel te nemen aan de vergaderingen van het algemeen bestuur. Deze functionarissen kunnen deelnemen aan de beraadslaging, maar hebben geen stemrecht.
Artikel 2.3 Vergaderingen
  • 1.
    Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als het daartoe besloten heeft, met dien verstande dat tenminste driemaal per jaar vergaderd wordt.
  • 2.
    Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen bestuur bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.
  • 3.
    De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
  • 4.
    De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
  • 5.
    Indien ingevolge het vierde lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.
  • 6.
    Op de vergadering, bedoeld in het vijfde lid, is het vierde lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het vierde lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebben leden tegenwoordig is.
  • 7.
    Onder het aantal zitting hebbende leden dat tegenwoordig is, bedoeld in het vierde en zesde lid, worden tevens verstaan de plaatsvervangers van deze leden, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid.
Artikel 2.4 Openbaarheid
  • 1.
    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.
  • 2.
    De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.
  • 3.
    Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.
  • 4.
    In een besloten vergadering wordt niet besloten over:
    • a.
      vaststelling of wijziging van de begroting, of
    • b.
      vaststelling van de jaarrekening;
Artikel 2.5 Besluitvorming en stemming
  • 1.
    Het algemeen bestuur beslist bij meerderheid van stemmen.
  • 2.
    Het aantal stemmen dat een lid van het algemeen bestuur kan uitbrengen wordt als volgt bepaald:
    • a.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 1 tot en met 20.000 inwoners heeft één stem;
    • b.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 20.001 tot en met 40.000 inwoners heeft twee stemmen;
    • c.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 40.001 tot en met 60.000 inwoners heeft drie stemmen;
    • d.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 60.001 tot en met 100.000 inwoners heeft vier stemmen;
    • e.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 100.001 tot en met 200.000 inwoners heeft zes stemmen, en
    • f.
      het lid aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente met 200.001 of meer inwoners heeft negen stemmen.
  • 3.
    Artikel 1 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing op het tweede lid.
Artikel 2.6 Reglement van orde
  • 1.
    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, onverminderd het bepaalde in de regeling.
  • 2.
    De stukken die van het algemeen bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend en door de secretaris medeondertekend.
§ 2.2 Dagelijks bestuur
Artikel 2.7 Samenstelling
  • 1.
    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier overige leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen voor een periode van vier jaar.
  • 2.
    Een lid van het dagelijks bestuur treedt af op de dag dat hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.
  • 3.
    Een tussentijds benoemd lid van het dagelijks bestuur treedt af op het moment waarop het lid dat hij vervangt als lid van het algemeen bestuur, overeenkomstig het eerste lid, had moeten aftreden.
  • 4.
    Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.
Artikel 2.8 Vergadering, besluitvorming en stemming
  • 1.
    Het dagelijks bestuur vergadert jaarlijks ten minste vier maal en voorts zo vaak als de voorzitter of ten minste twee leden van het dagelijks bestuur daarom schriftelijk verzoeken. De voorzitter is gehouden binnen drie weken na ontvangst van een verzoek daaraan uitvoering te geven.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur beslist bij meerderheid van stemmen, waarbij ieder lid één stem heeft.
  • 3.
    Indien de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.
  • 4.
    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast. Het reglement wordt aan het algemeen bestuur toegezonden.
§ 2.3 Voorzitter
Artikel 2.9 Benoeming
  • 1.
    Voorzitter van de veiligheidsregio is de overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s bij koninklijk besluit benoemde burgemeester.
  • 2.
    De voorzitter kan uitsluitend bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 11, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.
Artikel 2.10 Vervanging
Het algemeen bestuur wijst uit de overige leden van het dagelijks bestuur een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter bij afwezigheid vervangt. Het algemeen bestuur stelt tevens een vervangingsregeling vast.
§ 2.4 Overige organen en functionarissen
Artikel 2.11 Adviescommissies
Het algemeen bestuur kan bij instellingsbesluit adviescommissies voor het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter instellen, onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 2.12 Bestuurscommissies
Het algemeen bestuur kan bij instellingsbesluit commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen van de veiligheidsregio, onverminderd het bepaalde in artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 2.13 Algemeen directeur
  • 1.
    Er is een algemeen directeur, die door het algemeen bestuur wordt benoemd, geschorst en ontslagen.
  • 2.
    De algemeen directeur staat als secretaris het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissies, bedoeld in artikel 2.11 en 2.12, bij in de uitoefening van hun taken. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de algemeen directeur.
  • 3.
    Het algemeen bestuur kan een instructie vaststellen voor de algemeen directeur.
  • 4.
    De bepalingen van de gemeentewet betreffende de gemeentesecretaris zijn zo veel als mogelijk van toepassing op de algemeen directeur.
Hoofdstuk 3: Taken en bevoegdheden
§ 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Taken
  • 1.
    Aan het bestuur van de veiligheidsregio worden de bevoegdheden, genoemd in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio’s overgedragen. Voor de wijze van uitoefening van deze bevoegdheden wordt een overeenkomst afgesloten tussen de veiligheidsregio en de gemeenten.
  • 2.
    De colleges kunnen, afzonderlijk of tezamen, andere taken of bevoegdheden opdragen of overdragen aan het bestuur van de veiligheidsregio, voor zover deze taken binnen het belang van de regeling vallen, als omschreven in artikel 1.2. Het algemeen bestuur moet instemmen met deze aanvullende overdracht of opdracht van taken of bevoegdheden. De wijze van uitvoering van deze taken wordt in een overeenkomst tussen de veiligheidsregio en de betreffende gemeenten vastgelegd.
  • 3.
    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover zij voor de veiligheidsregio bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van de veiligheidsregio, onverminderd het bepaalde in artikel 93 onderscheidenlijk artikel 96 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
  • 4.
    Het dagelijks bestuur en de voorzitter gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Het algemeen bestuur beslist niet over de toestemming, dan nadat de raden ten minste acht weken hebben gehad hun zienswijzen omtrent het treffen van de gemeenschappelijke regeling bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Het dagelijks bestuur voegt de zienswijzen bij de gemeenschappelijke regeling zoals die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
§ 3.2 Algemeen bestuur
Artikel 3.2 Bevoegdheden algemeen bestuur
  • 1.
    Alle bevoegdheden die niet bij of krachtens de wet of de regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen, berusten bij het algemeen bestuur.
  • 2.
    Het algemeen bestuur is in elk geval bevoegd tot:
    • a.
      het geven van kaders over alles wat de veiligheidsregio aangaat, met inbegrip van de samenstelling en omvang van de organisatie;
    • b.
      het vaststellen van het beleidsplan, bedoeld in artikel 14 van de Wet veiligheidsregio’s;
    • c.
      het vaststellen van het risicoprofiel, bedoeld in artikel 15 van de Wet veiligheidsregio’s;
    • d.
      het vaststellen van het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, en
    • e.
      het vaststellen van een beleidsnotitie omtrent de bevoegdheden bedoeld in het vierde lid en in artikel 3.1, derde en vierde lid.
  • 3.
    Het algemeen bestuur besluit over dienstverlening door de veiligheidsregio aan anderen dan de gemeenten. Het algemeen bestuur kan kaders stellen ten behoeve van de door het dagelijks bestuur te sluiten overeenkomsten met gemeenten of anderen dan de gemeenten.
  • 4.
    Het algemeen bestuur besluit slechts tot de oprichting van of de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties, en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang, onverminderd het bepaalde in artikel 31a van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
  • 5.
    Het algemeen bestuur stelt in elk geval de volgende regelingen op:
    • a.
      de financiële verordening, bedoeld in artikel 212 van de Gemeentewet;
    • b.
      de financiële controleverordening, bedoeld in artikel 213 van de Gemeentewet;
    • c.
      de bijdrageverordening, bedoeld in artikel 4.2a, derde lid;
    • d.
      het reglement van orde, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid;
    • e.
      het model voor de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.1, eerste en tweede, lid;
    • f.
      een reglement voor de behandeling van een bezwaar als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en
    • g.
      een reglement voor de behandeling van een klacht als bedoeld in artikel 9:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3.3 Overdracht
  • 1.
    Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daar tegen verzet. Het algemeen bestuur stelt daartoe een delegatiebesluit vast.
  • 2.
    Het algemeen bestuur kan in elk geval niet overdragen de bevoegdheden genoemd in artikel 33a, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid.
Artikel 3.4 Inlichtingen en verantwoording
  • 1.
    Het algemeen bestuur geeft de raden alle inlichtingen die de raden voor de uitoefening van hun taak nodig hebben.
  • 2.
    Het algemeen bestuur geeft schriftelijk de door een of meer leden van de raden gevraagde inlichtingen.
  • 3.
    Een lid van het algemeen bestuur geeft het college en de raad van zijn gemeente de door één of meer leden van die organen gevraagde inlichtingen. De inlichtingen kunnen schriftelijk of mondeling worden gegeven.
  • 4.
    Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad en het college van zijn gemeente over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.
  • 5.
    Een lid van het algemeen bestuur geeft geen inlichtingen en legt geen verantwoording af over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 van de Wet de gemeenschappelijke regelingen geheimhouding is opgelegd, behoudens na opheffing van de geheimhouding door het algemeen bestuur.
§ 3.3 Dagelijks bestuur
Artikel 3.5 Bevoegdheden dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is, onverminderd het bepaalde in artikel 3.3, in ieder geval bevoegd:
  • a.
    het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur of de voorzitter hiermee is belast;
  • b.
    beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;
  • c.
    regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de veiligheidsregio;
  • d.
    ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan, met uitzondering van de algemeen directeur bedoeld in artikel 2.13;
  • e.
    tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de veiligheidsregio te besluiten, met uitzondering van besluiten tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen;
  • f.
    te besluiten namens de veiligheidsregio, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
Artikel 3.6 Mandaat
Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen verzet.
Artikel 3.7 Inlichtingen en verantwoording
  • 1.
    Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur geeft schriftelijk de door een of meer leden van de raden gevraagde inlichtingen.
  • 3.
    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.
§ 3.4 Voorzitter
Artikel 3.8 Taken
  • 1.
    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.
  • 2.
    De voorzitter vertegenwoordigt de veiligheidsregio in en buiten rechte.
Artikel 3.9 Inlichtingen en verantwoording
  • 1.
    De voorzitter geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
  • 2.
    De voorzitter geeft schriftelijk de door een of meer leden van de raden gevraagde inlichtingen.
  • 3.
    De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door hem gevoerde bestuur.
  • 4.
    De voorzitter brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s. De voorzitter beantwoordt schriftelijk de vragen die de raden na ontvangst van het verslag stellen, onverminderd het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.
  • 5.
    De voorzitter verstrekt in de raden mondelinge inlichtingen over de besluiten, bedoeld in het vierde lid, indien de desbetreffende raad daarom verzoekt, onverminderd het bepaalde in artikel 40, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio’s.
Hoofdstuk 4: Financiën
Artikel 4.1 Gemeentewet
De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de veiligheidsregio, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.
Artikel 4.2 Financiële verantwoordelijkheid
  • 1.
    De gemeenten dragen er overeenkomstig de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO99/U5911) zorg voor dat de veiligheidsregio te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.
  • 2.
    Indien een gemeente weigert deze uitgaven op de gemeentelijke begroting te zetten, dan doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.
Artikel 4.2 A Bijdrageverordening
  • 1.
    De bijdrage aan de kosten van de veiligheidsregio wordt voor elke gemeente berekend naar rato van het aandeel van elke gemeente in het totaal van de ijkpuntscores van alle gemeenten gezamenlijk.
  • 2.
    Onder ijkpuntscore wordt in dit artikel verstaan het bedrag op gemeentelijk niveau in het Gemeentefonds, in het cluster OOV voor Brandweer en rampenbestrijding.
  • 3.
    In het geval dat de bijdrage op grond van het eerste lid voor een gemeente hoger uitvalt dan het voorgaande jaar, kan het algemeen bestuur in aanvulling op het eerste lid een compensatieprincipe vaststellen met als oogmerk een stijging van de bijdrage ten opzichte van de bijdrage van het voorgaande jaar zo veel als mogelijk te beperken.
  • 4.
    Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, waarin de uitgangspunten van dit artikel nader worden uitgewerkt. In de bijdrageverordening kan, voor taken als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de verdeelsystematiek als bedoeld in het eerste lid worden afgeweken.
Artikel 4.3 Kadernota
  • 1.
    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 januari van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden. In de kaders wordt in elk geval ingegaan op de wijze waarop wordt omgegaan met de jaarlijkse algemene loonontwikkeling en de algemene prijsontwikkeling.
  • 2.
    De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de algemene financiële en beleidsmatige kaders, als bedoeld in het eerste lid, naar voren brengen.
  • 3.
    Het dagelijks bestuur voegt de zienswijzen, bedoeld in het tweede lid, bij de algemene financiële en beleidsmatige kaders wanneer deze aan het algemeen bestuur worden gezonden.
Artikel 4.4 Zienswijzenprocedure en vaststelling begroting
  • 1.
    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting ten minste acht weken voordat de ontwerp-begroting aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden.
  • 2.
    De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.
  • 3.
    De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
  • 4.
    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.
  • 5.
    Na vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
  • 6.
    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.
  • 7.
    Het bepaalde in het eerste, derde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het vierde en zesde lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt, en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 1 augustus hoeft plaats te vinden.
Artikel 4.5 Jaarrekening
  • 1.
    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.
  • 2.
    Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april van het jaar na het jaar waarvoor de jaarrekening dient, een voorlopige jaarrekening aan de raden.
  • 3.
    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.
Hoofdstuk 5: Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing
Artikel 5.1 Toetreding
  • 1.
    Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling is niet mogelijk, tenzij een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s, noopt tot toetreding van een of meer bestuursorganen.
  • 2.
    In geval van toetreding, geschiedt deze nadat de colleges en het bestuursorgaan dat wenst toe te treden daarmee in meerderheid ingestemd hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het algemeen bestuur kan vooraf voorwaarden bepalen voor toetreding.
Artikel 5.2 Uittreding
  • 1.
    Uittreding uit de gemeenschappelijke regeling is niet mogelijk, tenzij een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de Wet veiligheidsregio’s, noopt tot uittreding van een of meer bestuursorganen.
  • 2.
    Het college dat moet uittreden, doet een verzoek hiertoe aan de voorzitter. De voorzitter zendt het verzoek onverwijld aan het algemeen bestuur.
  • 3.
    Het uittredende college en het dagelijks bestuur doen gezamenlijk een voorstel voor de gevolgen van de uittreding. Het voorstel bevat in elk geval de vergoeding van de berekenbare kosten die rechtstreeks het gevolg zijn van de uittreding. Het voorstel wordt onverwijld aan het algemeen bestuur gezonden.
  • 4.
    De uittreding vindt plaats nadat de colleges in meerderheid hebben ingestemd met het voorstel inzake de gevolgen en daarmee de uittreding zelf, waarbij in elk geval het uittredende college moet instemmen. Artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing. Indien geen overeenstemming wordt bereikt over de gevolgen van uittreding en daarmee de uittreding zelf, wordt het geschil voorgelegd aan gedeputeerde staten, overeenkomstig artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 5.3 Wijziging
  • 1.
    De colleges, gezamenlijk en ieder afzonderlijk, en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling. Een voorstel van de colleges wordt aan de voorzitter gezonden, die het onverwijld doorzendt aan het algemeen bestuur.
  • 2.
    De wijziging vindt plaats nadat de colleges, die tezamen ten minste een meerderheid van het aantal inwoners van de gemeenten vertegenwoordigen, daarmee ingestemd hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede en derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 1 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.
  • 3.
    Het wijzigingsbesluit regelt zelf zijn inwerkingtreding.
Artikel 5.4 Opheffing
De gemeenschappelijke regeling kan niet worden opgeheven, tenzij een wijziging of intrekking van de Wet veiligheidsregio’s hiertoe noopt. In dat geval zijn de bepalingen van de betreffende wetswijziging of intrekking van toepassing.
Hoofdstuk 6: Slotbepalingen
Artikel 6.1 Archief
  • 1.
    Het bestuur van de veiligheidsregio is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.
  • 2.
    Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van de veiligheidsregio.
  • 3.
    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de veiligheidsregio.
  • 4.
    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van de veiligheidsregio wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de gemeenten aan.
  • 5.
    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de veiligheidsregio, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.
  • 6.
    De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.
  • 7.
    In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de gemeente als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van de veiligheidsregio.
Artikel 6.2 Duur
De regeling wordt voor onbepaalde tijd getroffen.
Artikel 6.3 Toezending en bekendmaking
Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de toezending en bekendmaking van deze gewijzigde regeling, als bedoeld in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 6.4 Inwerkingtreding
Deze wijziging van de regeling treedt in werking op 1 januari 2015, onverminderd het bepaalde in artikel 26, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Artikel 6.5 Citeerwijze
De regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling VRU.
Naar boven