De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/171 van de Commissie van
4 februari 2015 betreffende bepaalde aspecten van de procedure voor de verlening van
vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEU 2015, L 29) en artikel 91 van de Spoorwegwet;
BESLUIT:
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld
TOELICHTING
Artikel 4 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/171 van de Commissie van 4 februari
2015, L29, betreffende bepaalde aspecten van de procedure voor de verlening van vergunningen
aan spoorwegondernemingen (hierna: de uitvoeringsverordening) bepaalt dat vergunningverlenende
autoriteiten een vergoeding mogen vragen voor het onderzoek ten behoeve van de afgifte
van een vergunning aan spoorwegondernemingen. In Nederland is de mogelijkheid neergelegd
in artikel 91 juncto artikel 28, eerste lid, van de Spoorwegwet. Het gaat om de ‘bedrijfsvergunning’
voor spoorwegondernemingen. Het daadwerkelijk te heffen tarief is neergelegd in artikel
5 van de Regeling tarieven Spoorwegwet 2012.
De uitvoeringsverordening verplicht vergunningverlenende autoriteiten er toe dat,
indien zij een vergoeding vragen voor de afgifte van een bedrijfsvergunning:
-
− het verschuldigde tarief niet-discriminerend is;
-
− de vergoeding daadwerkelijk wordt gefactureerd aan alle ondernemingen die een vergunning
aanvragen en
-
− het bedrag gebaseerd is op de reële werklast van de vergunningverlenende autoriteit.
Op basis van deze eisen is het voorheen geldende tarief omgezet in een uurtarief.
Zoals bij tijdsafhankelijke tarieven gebruikelijk is in de Regeling tarieven spoorwegwet
2012, is tevens opgenomen dat de aanvrager een begroting van de verwachte kosten krijgt
alvorens de aanvraag in behandeling wordt genomen.
Daarnaast verplicht de uitvoeringsverordening de vergunningverlenende autoriteit in
de uiteindelijke factuur opgave te doen van het aantal gepresteerde werkuren en de
gemaakte kosten. Deze verplichting geldt als het verschuldigde bedrag hoger is dan
€ 5.000,–. Aangezien de uitvoeringsverordening rechtstreekse werking bezit, behoeft
dit voorschrift geen omzetting in nationale regelgeving.
Deze wijziging zal geen grote gevolgen hebben voor de partijen die actief zijn in
de sector. Het verwachte aantal vergunningaanvragen op jaarbasis is vijf. In 2014
is echter slechts één aanvraag gedaan voor een bedrijfsvergunning. In 2015 is er nog
geen enkele vergunning aangevraagd. Daarnaast is de verwachting dat voor de meeste
aanvragen van een bedrijfsvergunning uiteindelijk een lager bedrag verschuldigd zal
zijn dan het voorheen geldende vaste tarief. Een afgegeven vergunning geldt bovendien
voor onbepaalde tijd, waardoor vergunninghouders niet met enige regelmaat het tarief
verschuldigd zijn.
Vaste verandermomenten
In afwijking van het in de Aanwijzingen voor de regelgeving neergelegde uitgangspunt
inzake vaste verandermomenten is voor een inwerkingtreding per 16 juni 2015 gekozen.
De wijziging van de regeling betreft implementatie van een bindende EU-rechtshandeling,
waarvoor uitzonderingsgrond d van het systeem van vaste verandermomenten van toepassing
is. Voor 16 juni 2015 is gekozen, omdat de uitvoeringsverordening met ingang van deze
datum van toepassing is.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld