Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 mei 2015, nr. WJZ/15049075, houdende regels over de toepassing van artikel 4.8. van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 4.8 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Indien een landbouwer niet alle in artikel 16 van Verordening (EU) nr. 640/2014 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3 procent van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moet worden gedaan als volgt verlaagd:

  • a. indien het verschil groter is dan 3 procent en kleiner dan of gelijk aan 10 procent, bedraagt de verlaging 1 procent;

  • b. indien het verschil groter is dan 10 procent en kleiner dan of gelijk aan 20 procent, bedraagt de verlaging 2 procent;

  • c. indien het verschil groter is dan 20 procent, bedraagt de verlaging 3 procent.

Artikel 2

Gereserveerd

Artikel 3

Gereserveerd

Artikel 4

De uniforme buffertolerantie, bedoeld in artikel 38, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014, bedraagt 1 meter.

Artikel 5

  • 1. Van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 639/2014 is sprake indien de jonge landbouwer:

    • a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,– euro, en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 2. Of de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt beoordeeld op basis van:

    • a. de statuten van de rechtspersoon, ingeval van een besloten vennootschap, naamloze vennootschap, een stichting en een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid;

    • b. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle maten, ingeval van een maatschap;

    • c. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten, ingeval van een vennootschap onder firma, of

    • d. een schriftelijk vastgelegde overeenkomst tussen alle leden, ingeval van een vereniging zonder volledige rechtsbevoegdheid.

  • 3. De datum vanaf welke de jonge landbouwer wordt geacht te voldoen aan het eerste lid, wordt bepaald door de datum waarop de jonge landbouwer blijkens de registratie in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is toegetreden tot:

    • a. de maatschap of de vennootschap onder firma, of

    • b. het bestuur van de besloten vennootschap, de naamloze vennootschap, de stichting of de vereniging.

  • 4. In afwijking van het derde lid, kan de datum waarop de jonge landbouwer voldoet aan het eerste lid, op een later moment worden bepaald, ingeval de jonge landbouwer ten genoegen van de minister aantoont:

    • a. met gebruikmaking van de bescheiden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, dat hij op een later moment de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde blokkerende zeggenschap heeft verworven, of

    • b. dat hij op een later moment mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, als gevolg van:

      • 1°. het volgen van een dagopleiding gedurende gemiddeld meer dan 3 dagen per week;

      • 2°. het verrichten van betaalde werkzaamheden in een andere onderneming gedurende gemiddeld meer dan 24 uur per week.

  • 5. In het in het vierde lid, onderdeel b, bedoelde geval wordt de jonge landbouwer geacht verantwoordelijk te zijn geworden voor de dagelijkse bedrijfsvoering na beëindiging van de in dat onderdeel onder 1° en 2° bedoelde scholing en werkzaamheden.

  • 6. De jonge landbouwer wordt geacht niet te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, voor de periode waarin een overeenkomst tussen alle maten of een overeenkomst tussen alle vennoten bepaalt dat de maatschap onderscheidenlijk de vennootschap onder firma eenzijdig door de andere maten onderscheidenlijk vennoten kan worden opgezegd.

  • 7. Een commanditaire vennoot wordt geacht niet te voldoen aan het eerste lid.

  • 8. Op het samenwerkingsverband of de rechtspersoon waarin meer dan één jonge landbouwer deelneemt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de jonge landbouwers gezamenlijk dienen te voldoen aan de voorwaarden gesteld in dit artikel.

Artikel 6

  • 1. Voor de toepassing van artikel 30, elfde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt onder een natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft, onderscheidenlijk de natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft gehad, verstaan een landbouwer die:

    • a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000– euro, en

    • b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.

  • 2. Artikel 5, tweede tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van ‘jonge landbouwer’ telkens ‘landbouwer’ wordt gelezen.

Artikel 7

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 mei 2015

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

De Raad van de Europese Unie en het Europese Parlement hebben in 2013 het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) vastgesteld.

De regels voor de rechtstreekse betalingen en de randvoorwaarden zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1307/20131, Verordening (EU) nr. 1306/20132, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/20143, Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/20144, Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/20145 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/20146.

In de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB zijn de uitvoeringsbepalingen en de nationale keuzes voor wat betreft de rechtstreekse betalingen en het randvoorwaardenbeleid vastgelegd. In deze Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (hierna: de beleidsregel) zijn in de artikelen 1 en 4 tot en met 7 de uitvoeringsregels uitgewerkt voor achtereenvolgens onderdeclaratie, buffertolerantie, jonge landbouwers en startende ondernemingen.

Artikel 1 beleidsregel: verlaging bij niet volledige opgave (onderdeclaratie)

Een landbouwer is verplicht zijn volledige oppervlakte op te geven in zijn steunaanvraag. Indien hij zijn oppervlakte niet volledig opgeeft wordt de steun in dat jaar verlaagd op grond van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 640/2014.

In artikel 1 van de beleidsregel is de staffeling opgenomen voor de verlaging die de minister in die situatie toepast.

Artikel 4 beleidsregel: buffertolerantie oppervlakte metingen

Op grond van artikel 38, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 809/2014 wordt een uniforme buffertolerantie vastgesteld voor alle met behulp van GNNS-technieken en/of orthobeelden verrichte oppervlaktemetingen. Uit artikel 4 volgt dat op basis van de gevalideerde meetmethoden de buffertolerantie in Nederland 1 meter bedraagt. Dit betekent dat de opgave van de landbouwer die binnen de bandbreedte van deze buffertolerantie van 1 meter valt, als juist wordt aangemerkt, zodat een binnen die marge te groot opgegeven perceel derhalve niet tot een lagere uitbetaling leidt van de landbouwer.

Artikel 5 beleidsregel: steun voor jonge landbouwers

Op grond van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt een betaling verstrekt voor jonge landbouwers. Deze betaling voor jonge landbouwers is ook beschikbaar voor rechtspersonen en samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen, zoals maatschappen en vennootschappen onder firma, waarin jonge landbouwers deelnemen. Verordening (EU) nr. 639/2014 bepaalt in artikel 49 dat de jonge landbouwer in dat geval de daadwerkelijke en duurzame zeggenschap dient te hebben voor wat betreft de beslissingen die op het gebied van beheer, de voordelen en de financiële risico’s die worden genomen. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer deelnemen, moet de jonge landbouwer hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen.

In artikel 5 is vastgelegd wanneer er sprake is van ‘daadwerkelijke langdurige zeggenschap’.

In het eerste lid is bepaald dat de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap moet hebben. In de beleidsregel is die grens bepaald op 25.000,- euro. Beslissingen boven dat bedrag mogen niet genomen worden zonder dat de jonge landbouwer er mee instemt. In de praktijk kan dit blokkeringsrecht verschillende vormen aannemen. Zo voldoet in elk geval dat beslissingen boven genoemd bedrag unaniem worden genomen of dat aan de jonge landbouwer bij dergelijke beslissingen een vetorecht toekomt. Vanzelfsprekend volstaat ook dat de jonge landbouwer bij uitsluiting van de andere – niet jonge – landbouwers bevoegd is alle beslissingen te nemen.

Naast het criterium dat de jonge landbouwer een blokkerende zeggenschap moet hebben, dient de jonge landbouwer ten minste mede belast te zijn met de dagelijkse bedrijfsvoering. Een rol als financier, stille vennoot, of aandeelhouder kwalificeert niet als zodanig.

De betaling voor jonge landbouwers wordt ingevolge artikel 50, vijfde lid van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uitsluitend verstrekt gedurende vijf jaar na de vestiging van de jonge landbouwer. Het moment waarop de jonge landbouwer zich gevestigd heeft is daarom van belang.

Ter zake van vrijwel alle agrarische ondernemingen is in de statuten, de maatschaps- of vennootschapsovereenkomst, bepaald dat de bestuurders, maten of vennoten gelijkelijk bevoegd zijn, maar dat uitgaven boven een bepaald bedrag enkel door de bestuurders, maten of vennoten gezamenlijk kunnen worden genomen. Dit betekent dat de jonge landbouwer veelal voldoet aan het vereiste van blokkerende zeggenschap, vanaf het moment van toetreding tot de onderneming. Dit moment blijkt uit het door de Kamer van Koophandel gehouden handelsregister en is geregeld in het tweede lid. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden gemaakt ingeval in de desbetreffende onderneming de jonge landbouwer blijkens de statuten, maatschaps- of vennootschapsovereenkomst op een later moment de blokkerende zeggenschap heeft verworven; dit is geregeld in het derde lid.

Het is redelijk te veronderstellen dat de jonge landbouwer vanaf het moment dat hij tot de onderneming toetreedt, ook mede verantwoordelijk is voor de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het landbouwbedrijf. Wel bestaat de behoefte ook op dit uitgangspunt een uitzondering toe te staan, voor zover de jonge landbouwer kan aantonen dat hij weliswaar op grond van – bijvoorbeeld – de maatschapsovereenkomst of de statuten de formele zeggenschap heeft verkregen, maar op dat moment niet feitelijk verantwoordelijk is geworden voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Om die situatie, neergelegd in het vierde lid, te objectiveren is in het vijfde lid bepaald dat de jonge landbouwer die aantoont dat hij een studie volgt of substantiële andere betaalde werkzaamheden verricht, als gevestigd wordt beschouwd na beëindiging van die studie of die werkzaamheden.

Het uitgangspunt dat bij het bepalen van het moment van vestiging van de jonge landbouwer in beginsel wordt aangesloten bij de inschrijving van de jonge landbouwer in het register van de kamer van koophandel, laat overigens onverlet dat de verantwoordelijke uitvoerende diensten zowel administratieve controles als controles ter plaatse verrichten naar de vraag of de jonge landbouwer krachtens de desbetreffende maatschaps-, vennootschapsovereenkomsten en statuten inderdaad blokkerende zeggenschap heeft, of de jonge landbouwer inderdaad mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering alsmede vanaf welk moment zulks het geval is.

In het zesde lid is de situatie geregeld van een zogeheten proefmaatschap. Bij een proefmaatschap is tussen de maten onderling afgesproken dat de maatschap door de andere – oudere maten – eenzijdig kan worden beëindigd. Veelal geldt een dergelijk voorwaarde gedurende de eerste jaren na toetreding van een (jonge) landbouwer. Zolang dit voorbehoud kan worden ingeroepen door de oudere landbouwers heeft een eventueel blokkeringsrecht van de jonge landbouwer geen reële betekenis en wordt de jonge landbouwer gedurende de periode dat dit voorbehoud geldt niet geacht blokkerende zeggenschap te hebben.

In het zevende lid is geregeld dat een zogeheten commanditaire vennoot wordt geacht geen zeggenschap te hebben, omdat de commanditaire vennoot enkel vermogen inbrengt en zich niet met de dagelijkse bedrijfsvoering zal bemoeien.

Tot slot regelt het achtste lid de situatie dat meer dan één jonge landbouwer in de onderneming participeert.

Artikel 6 beleidsregel: betalingsrechten startende ondernemingen nationale reserve

Op grond van artikel 30, zesde en elfde lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kennen lidstaten betalingsrechten toe uit de nationale reserve aan landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen. De verordening bepaalt dat die rechten ook mogen worden toegekend aan een rechtspersoon, mits de landbouwers die de controle hebben over de rechtspersoon in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteiten niet zelf voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming hebben geëxporteerd en evenmin de controle hebben gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende.

Voor de bepaling van de vraag of een landbouwer a) de controle heeft over de landbouwonderneming en b) of de landbouwer in de afgelopen vijf jaar de controle heeft gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende, wordt aangesloten bij dezelfde criteria die worden gehanteerd voor de betaling aan jonge landbouwers in rechtspersonen en samenwerkingsverbanden. Een landbouwer oefent controle uit ingeval hij een blokkerende zeggenschap uitoefent en belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering. Dit is geregeld in artikel 6 van de beleidsregel.

Gereserveerde artikelen 2 en 3 beleidsregel

Volledigheidshalve zij hier opgemerkt dat artikel 2 van de beleidsregel is gereserveerd voor de invulling van de bevoegdheid die de minister heeft bij de toepassing van het vroegtijdige waarschuwingssysteem als bedoeld in artikel 99, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013. Het gaat hierbij om de gevallen van niet-naleving die, gelet op hun geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geven tot een verlaging of uitsluiting. Artikel 3 is gereserveerd voor bepalingen die betrekking hebben op de criteria voor het vaststellen van opzet bij niet-naleving van de voorschriften.

Artikel 7 beleidsregel: inwerkingtreding

Ingevolge artikel 7 treedt de beleidsregel in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de beleidsregel wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de raad (PbEU 2013, L347).

X Noot
2

Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PbEU 2013, L347).

X Noot
3

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PbEU 2014, L181).

X Noot
4

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Europese Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L181).

X Noot
5

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 641/2014 van de Europese Commissie van 16 juni 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU 2014, L181).

X Noot
6

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Europese Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PbEU 2014, L227).

Naar boven