Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 7 mei 2015, nr. 632570, houdende verlening van mandaat, volmacht en machtiging inzake beheeraangelegenheden en enkele rechtspositionele bevoegdheden aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad der Nederlanden (Mandaatregeling beheer en bevoegdheden directeur bedrijfsvoering Hoge Raad 2015)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 10:3, 10:9, eerste lid, en 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001, artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en de Organisatieregeling beheer Hoge Raad 2015;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Hoge Raad:

gezamenlijke organisatie van de Hoge Raad der Nederlanden, bestaande uit de raad, het parket en de directie bedrijfsvoering;

b. beheersorganisatie:

beheersorganisatie als bedoeld in artikel 2 van de Organisatieregeling beheer Hoge Raad 2015;

c. beheeraangelegenheid:

taak die in het kader van het beheer wordt verricht binnen de beheersorganisatie;

d. gerechtsauditeur:

gerechtsauditeur als bedoeld in artikel 72 van de Wet op de rechterlijke organisatie;

e. gerechtsambtenaar:

burgerlijke rijksambtenaar op basis van een aanstelling werkzaam bij een gerecht.

f. rechterlijke ambtenaren:

alle in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie bedoelde rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij de Hoge Raad;

g. Wrra:

Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

h. Brra:

Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel 2

De directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt aangewezen als hoofd van dienst in de zin van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ten aanzien van de bij de beheerorganisatie werkzame gerechtsambtenaren.

Artikel 3

  • 1. Aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de beheeraangelegenheden van de hoge Raad, met uitzondering van de bevoegdheid besluiten te nemen als bedoeld in artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, voor zover de schadeloosstelling betrekking heeft op immateriële schade, of materiële schade boven een bedrag van € 10.000,–.

  • 2. Besluiten ten aanzien van de aanstelling, de bevordering en het ontslag alsmede ten aanzien van disciplinaire maatregelen van functionarissen, niet zijnde rechterlijke ambtenaren op managementfuncties in schaal 14 en hoger, worden niet genomen dan nadat het Centraal Loopbaanberaad van het Ministerie van Veiligheid en Justitie daarmee heeft ingestemd.

Artikel 4

Aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

  • a. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wrra om af te wijken van het in het eerste lid van dat artikel bepaalde, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • b. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 45, eerst en tweede lid, van de Wrra, tot het verlenen van buitengewoon verlof voor het bijwonen van of deelnemen aan de in dit artikel genoemde vergaderingen en activiteiten, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • c. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46 van de Wrra, tot het toekennen van een schadeloosstelling tot een maximumbedrag van € 10.000, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • d. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 4 en 6c van het Brra, tot het toekennen van een eenmalige toeslag, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • e. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 3b, vijfde lid, van het Brra, om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het vierde lid van dat artikel tot wijziging van de arbeidsduur op verzoek, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • f. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, van het Brra, tot toepassing en uitvoering van de bepalingen inzake aanspraak op vakantie-uitkering, vergoeding van reis- en verblijfkosten, vergoeding van verplaatsingskosten en gratificatie ter zake van veeljarige dienst, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • g. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 8 en 8b, vierde lid, van het Brra om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het eerste lid van artikel 8b, tot uitbreiding van de arbeidsduur, voor zover deze bevoegdheid ziet op gerechtsauditeurs;

  • h. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 8, en 8d, negende lid, van het Brra om te beslissen op een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 8d, tot aanpassing van de arbeidsduur, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • i. de bevoegdheid, bedoeld in de artikelen 9 en 27, eerste lid, van het Brra, om een tegemoetkoming in de genoemde kosten toe te kennen tot een maximumbedrag van € 10.000, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • j. de bevoegdheid bedoeld in de artikelen 9 en 27b, derde lid, van het Brra, tot toekenning van de genoemde schadevergoeding, tot een maximumbedrag van € 10.000 voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • k. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33d, vijfde lid, van het Brra, tot verlaging van de aanspraak op vakantie, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • l. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33a en 33f, eerste lid, van het Brra, tot vergoeding van niet opgenomen vakantie-uren bij ontslag, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • m. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33g en 33j, vierde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende de inhouding van bezoldiging bij calamiteiten- en ander kort verzuimverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • n. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33l, vierde en vijfde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende zwangerschaps- en bevallingsverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • o. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33n, vijfde, zesde en achtste lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende ouderschapsverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • p. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33o, vierde en vijfde lid, van het Brra, in het kader van de Wet arbeid en zorg betreffende adoptieverlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • q. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 33p, tweede lid, van het Brra, tot verlening van buitengewoon verlof, voor zover deze bevoegdheden zien op rechterlijke ambtenaren;

  • r. de bevoegdheid, bedoeld in artikel 38b van het Brra, tot inhouding op de bezoldiging van vergoedingen uit hoofde van een functie waarvoor buitengewoon verlof is verleend, voor zover deze bevoegdheid ziet op rechterlijke ambtenaren;

  • s. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 73, derde en vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, tot benoeming en ontslag van waarnemend griffiers.

Artikel 5

De directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad handelt bij de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3 en 4, binnen de door de Directeur Rechtsbestel van het ministerie van Veiligheid en Justitie vastgestelde financiële kaders voor het beheer van de Hoge Raad.

Artikel 6

De Mandaatregeling beheer Hoge Raad wordt ingetrokken.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit beheer en bevoegdheden directeur bedrijfsvoering Hoge Raad 2015.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 7 mei 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

TOELICHTING

Algemeen

De Hoge Raad heeft in het rechtsbestel een eigenstandige positie. Daar is bij de herziening van de rechterlijke organisatie die in 2001 zijn beslag heeft gekregen, en waarbij de Raad voor de rechtspraak is opgericht, bewust voor gekozen. Het beheer van de organisatie van de Hoge Raad berust bij de Minister van Veiligheid en Justitie, maar is feitelijk belegd bij de beheersorganisatie van de Hoge Raad. Dit is vastgelegd in de Organisatieregeling Hoge Raad die gelijktijdig met dit mandaatbesluit opnieuw wordt vastgesteld. Aan het hoofd van de beheersorganisatie staat de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad, die is aangewezen als hoofd van dienst in de zin van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement ten aanzien van de bij de Hoge Raad werkzame gerechtsambtenaren. De directeur bedrijfsvoering oefent tevens in mandaat namens de Minister van Veiligheid en Justitie alle bevoegdheden uit die het beheer van de Hoge Raad betreffen. De mandaatregeling beheer Hoge Raad waarin dit was geregeld, was te weinig specifiek waar het de bevoegdheden ten aanzien van rechterlijke ambtenaren, in het bijzonder gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad betrof. In dit herziene mandaatbesluit wordt aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad mandaat verleend ten aanzien van beheeraangelegenheden die de Hoge Raad betreffen. Tevens wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor een aantal nader aangegeven bevoegdheden op het terrein van de rechtpositie van bij de Hoge Raad werkzame rechterlijke ambtenaren. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen gerechtsauditeurs en andere rechterlijke ambtenaren. Deze bevoegdheidsverdeling toont gelijkenis met de wijze waarop de bevoegdheden ten aanzien van de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren bij andere rechterlijke colleges is geregeld, namelijk zo veel mogelijk binnen de betreffende rechterlijke organisatie.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden enkele relevante begrippen gedefinieerd. Het begrip beheeraangelegenheid onder c is algemeen gedefinieerd. In de praktijk kan daarbij worden gedacht aan taken rond de huisvesting, materiële voorzieningen en personeelsaangelegenheden voor zover het om rijksambtenaren gaat. In dit artikel wordt tevens onderscheid gemaakt tussen gerechtsauditeurs en rechterlijke ambtenaren bij de Hoge Raad. De gerechtsauditeurs zijn rechterlijke ambtenaren niet met rechtspraak belast die werkzaam zijn bij het wetenschappelijk bureau van de Hoge Raad. Zij vallen als leden van de wetenschappelijke ondersteuning onder de directeur bedrijfsvoering. Het mandaatbesluit voorziet erin dat de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van gerechtsauditeurs, evenals bij de leden van het wetenschappelijk bureau die rijksambtenaar zijn, zoveel mogelijk bij de directeur bedrijfsvoering ligt.

Artikel 2

In dit artikel wordt de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad aangewezen als hoofd van dienst ten aanzien van de bij de beheersorganisatie werkzame gerechtsambtenaren.

Artikel 3

Dit artikel bevat een algemeen mandaat van beheeraangelegenheden aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad. Op het mandaat is een uitzondering gemaakt voor het toekennen van een schadevergoeding boven € 10.000,–. Het tweede lid ziet op personeelsbesluiten ten aanzien van functionarissen op managementfuncties op schaal 14 en hoger. Hierop is het algemene kader van het ministerie van Veiligheid en Justitie van toepassing. Dit betekent dat instemming moet worden verkregen van het Centraal Loopbaanbeleid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dergelijke besluiten worden door tussenkomst van de directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving aan het CLB voorgelegd.

Artikel 4

In dit artikel wordt voor een aantal specifiek aangeduide bevoegdheden die de minister van Veiligheid en Justitie toekomen op grond van de Wrra en het Brra mandaat verleend aan de directeur bedrijfsvoering van de Hoge Raad. Omdat de uitoefening van deze bevoegdheden een beheersmatig karakter heeft en het niet doelmatig is dat besluiten met een dergelijk karakter worden genomen door de minister of in mandaat door een andere functionaris die op grotere afstand van beheersorganisatie van de HR staat, is overgegaan tot mandaatverlening aan de directeur bedrijfsvoering. Dergelijke beslissingen worden ook ten aanzien van rechterlijke ambtenaren werkzaam bij andere rechterlijke colleges en het openbaar ministerie niet door de minister, maar veelal binnen de eigen organisatie genomen. Het gaat hier om bevoegdheden waarvan de aard van de bevoegdheid zich niet verzet tegen mandatering. Verder wordt opgemerkt dat de mandaatverlening uitsluitend ziet op uitoefening van de bevoegdheid voor het deel dat in de Wrra- en Brra-bepalingen bij de minister van Veiligheid en Justitie is belegd: de adviesbevoegdheid van de functionele autoriteit wordt niet gemandateerd, uitoefening daarvan blijft ongewijzigd.

Artikel 5

In deze bepaling is vastgelegd dat de directeur bedrijfsvoering die op grond van dit mandaatbesluit is belast met beheerstaken, bij de uitoefening van zijn taak binnen de afgesproken financiële kaders blijft. In de jaarlijkse begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn de financiële kaders voor de Hoge Raad vastgelegd.

Artikel 6

Gelet op het aantal wijzigingen en de andere opzet is ervoor gekozen een nieuw mandaatbesluit vast te stellen en de oude mandaatregeling te laten vervallen.

’s-Gravenhage, 7 mei 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven