Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 4 mei 2015, nr. 2015-0000255469, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting verdeling financiële overheidsbijdragen in het werk van de Centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel (Subsidieregeling SVO 2015)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen d en f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede en derde lid, 18, eerste lid, 20 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. de stichting:

de Stichting verdeling financiële overheidsbijdragen in het werk van de Centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel;

c. Centrale:

een van de Centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel, bedoeld in artikel 105, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie met het oog op het subsidiëren van de Centrales ten behoeve van scholings- en vormingswerk, dat de Centrales en de bij hen aangesloten bonden en verenigingen verzorgen teneinde de (aspirant)leden van overlegcommissies de nodige opleiding en vorming te geven om hun taak als zodanig op adequate wijze te kunnen vervullen en ter bestrijding van de kosten voor het bijwonen van vergaderingen van overlegorganen door vertegenwoordigers van deze organisaties.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

Op de subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, zijn de regels inzake een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 van toepassing.

Artikel 4

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een opgave van de ledenaantallen van de bij de Centrales aangesloten bonden. Bij deze opgave van de ledenaantallen wordt een uitsplitsing naar werkende leden en gepensioneerde leden gemaakt.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 6

De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

§ 4. De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 7

De stichting hanteert met betrekking tot het verstrekken van subsidies aan de Centrales in elk geval de volgende regels:

  • a. De verdeling van de subsidiegelden vindt plaats op basis van de ledenaantallen van de bij de Centrales aangesloten bonden;

  • b. een Centrale dient de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk in op 1 juli na afloop van het boekjaar waarop de subsidie betrekking heeft;

  • c. de aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering van de activiteiten dan wel van de gebundelde eindverslagen en, voor zover beschikbaar, controleverklaringen van de bonden.

§ 5. Egalisatiereserve

Artikel 8

  • 1. De stichting kan een egalisatiereserve vormen als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste € 5.000. De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt ten hoogste € 1.500 per boekjaar.

  • 3. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

§ 6. De subsidievaststelling

Artikel 9

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk in op 1 oktober na afloop van het boekjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag tot subsidievaststelling hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10

Een subsidie die aan de stichting is verleend op grond van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 11

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2014.

  • 2. Deze regeling vervalt op 1 januari 2017.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling SVO 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van rijkssubsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. Een Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. Het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling.

  • 3. Subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

De onderhavige regeling bevat een regeling voor de subsidiëring van de Stichting verdeling financiële overheidsbijdragen in het werk van de Centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel (hierna: stichting). De stichting verdeelt subsidiegelden ten behoeve van scholings- en vormingswerk dat de Centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel en de bij hen aangesloten bonden en verenigingen verzorgen ten behoeve van de leden van overlegcommissies. Er is hier sprake van een getrapte vorm van subsidieverlening: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties subsidieert de stichting, die op haar beurt het geld doorsubsidieert aan de Centrales. De Centrales subsidiëren vervolgens de bij hen aangesloten bonden.

De subsidiëring van de stichting was tot nog toe uitsluitend gebaseerd op de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; nadere voorschriften waren vervat in een regeling die als bijlage bij brief van 8 november 2000 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de stichting (nr. AB2000/U94400) was gevoegd. Aangezien het een jaarlijks terugkerende subsidie betreft, is het echter wenselijk de subsidierelatie in een ministeriële regeling te verankeren en daarmee onder de werking van het nieuwe subsidiekader van BZK te brengen. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is overigens geen inhoudelijke wijziging in de subsidierelatie beoogd.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2 wordt limitatief bepaald voor welke activiteiten de subsidie kan worden aangewend. De stichting dient de subsidie te gebruiken om de centrales van Overheids- en Onderwijspersoneel te subsidiëren ten behoeve van scholings- en vormingswerk en voor het bijwonen van vergaderingen zoals in het artikel is aangegeven.

Artikelen 3 en 9, tweede lid

In de artikelen 15 tot en met 19 van het Kaderbesluit wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement betreft subsidies lager dan € 25.000 (arrangement 1: artikel 16 Kaderbesluit); het iets zwaardere arrangement heeft in beginsel betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (arrangement 2: artikel 17 Kaderbesluit) en voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 Kaderbesluit). Op grond van artikel 20 kan bij ministeriële regeling echter worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een ‘lichter’ arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken.

De subsidie aan de stichting omvat een bedrag groter dan € 125.000 en valt daarom in beginsel onder het zwaarste regime (arrangement 3). Gelet op de ervaringen met de stichting in het verleden volstaan echter de regels voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (arrangement 2). Dit is geregeld in artikel 3. Arrangement 2 houdt in dat de subsidie kan worden verstrekt in de vorm van een vast bedrag. Omdat voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 geen controleverklaring wordt gevraagd, is in artikel 9, tweede lid, van dit besluit geregeld dat ook voor de onderhavige subsidie geen controleverklaring is vereist.

Artikel 5

Artikel 5 bepaalt dat de stichting de aanvraag tot subsidieverlening moet indienen voor 1 oktober. Artikel 11 van het Kaderbesluit schrijft voor dat de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Bij de aanvraag moet een aantal gegevens en bescheiden worden ingediend. De gegevens die moeten worden verschaft hebben betrekking op de aanvraag van de stichting zelf, dus op de verdeling van de subsidiegelden door de stichting.

Een opgave van de ledenaantallen van de bij de Centrales aangesloten bonden, met een uitsplitsing naar werkende leden en gepensioneerde leden, is bedoeld om de subsidieverstrekker inzicht te geven in de omvang van de doelgroep waarvoor de subsidie is bestemd.

Artikel 7

De regeling bij de brief van 8 november 2000 had niet alleen betrekking op de subsidierelatie tussen de minister en de stichting, maar ook op de subsidierelatie tussen de stichting en de Centrales. De stichting is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de subsidies die de stichting aan de Centrales verstrekt zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Die subsidieverstrekking valt echter buiten het bereik van het Kaderbesluit. Daarom zijn in artikel 7 van de onderhavige regeling enkele regels opgenomen die de stichting bij de subsidiëring moet hanteren. Ten eerste is bepaald dat de stichting de subsidiegelden verdeelt aan de hand van de ledenaantallen van de bij de Centrales aangesloten bonden. De Centrales moeten voorafgaand aan het subsidiejaar een subsidieaanvraag indienen bij de stichting en uiterlijk 1 juli van het volgende jaar een aanvraag tot subsidievaststelling. Wat betreft de verantwoording door de Centrales geldt dat hiertoe wel een eindverslag moet worden opgesteld, maar geen controleverklaring van een externe accountant hoeft te worden overlegd. De verantwoording kan in de vorm van een bundeling van alle stukken (controleverklaringen en/of eindverslagen) die door de bonden ter verantwoording aan de desbetreffende Centrale zijn gestuurd. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ingevolge het Uniform subsidiekader geen controleverklaring geëist mag worden voor subsidies onder de € 125.000; uiteraard staat het een bond of Centrale vrij om op vrijwillige basis een controleverklaring te laten opstellen en die in de verantwoording mee te nemen.

Artikel 8

In artikel 8 is de mogelijkheid opgenomen tot het vormen van een egalisatiereserve. Hierbij geldt op grond van het tweede lid dat jaarlijks maximaal € 1.500 van de over het boekjaar verleende subsidie aan de egalisatiereserve mag worden toegevoegd en dat de egalisatiereserve ten hoogste € 5.000 bedraagt. Het derde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor de kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd.

Artikel 9, eerste lid

Volgens de standaardregeling in artikel 22, vierde lid, van het Kaderbesluit zou de stichting uiterlijk 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft de aanvraag tot subsidievaststelling moeten indienen. Artikel 8, eerste lid, bevat echter een van de uniforme regeling afwijkende, langere termijn waarbinnen de SVO de aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen, namelijk uiterlijk op 1 oktober. Dit houdt verband met de ‘getrapte’ wijze waarop de verantwoording van de subsidiebesteding tot stand komt.

De aanvraag tot subsidievaststelling dient vergezeld te gaan van een eindverslag omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten (dit volgt uit artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies).

De activiteiten waarvoor de stichting subsidie ontvangt, betreffen, zoals reeds is opgemerkt bij de toelichting op artikel 2, het verdelen van de subsidiegelden onder de Centrales. De Centrales kunnen de subsidie vervolgens besteden aan de activiteiten die worden genoemd in artikel 2 (scholing- en vormingswerk en kostenvergoedingen voor het bijwonen van vergaderingen).

Het ligt in de rede dat bij het eindverslag aan de minister van BZK, bedoeld in artikel 24 van het Kaderbesluit, ook inzicht wordt gegeven in de besteding van de gelden door de Centrales respectievelijk de bij hen aangesloten bonden of verenigingen. Artikel 12 van de statuten van de stichting geeft dat ook aan. Artikel 12 van die statuten luidt: ‘Het bestuur zendt jaarlijks vóór 1 juli aan de minister van Binnenlandse Zaken een financieel verslag over het in het voorafgaande boekjaar gevoerde beheer, met daarbij gevoegd de door elk der Centrales te verstrekken verklaring inzake de besteding der gelden.’ Echter, omdat ingevolge artikel 3 subsidiearrangement 2 van toepassing is, is in artikel 9 bepaald dat geen controleverklaring vereist is.

Omdat de stichting heeft aangegeven dat de datum van 1 juli die in de statuten staat niet haalbaar is, is in overleg afgesproken dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op 1 oktober moet zijn ingediend.

Artikel 11

De regeling werkt terug tot en met 1 september 2014, zodat zij voor de eerste keer kan worden toegepast voor subsidieverstrekking over het jaar 2015. De stichting heeft de aanvraag tot subsidieverlening voor 2015 reeds ingediend.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in bestaande regelingen in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. In verband hiermee is in artikel 10, tweede lid, een horizonbepaling opgenomen. Met deze horizonbepaling wordt dus geen beëindiging van de subsidierelatie beoogd. Alvorens een vergelijkbare regeling zal worden vastgesteld, dient het gemotiveerde ontwerp van die regeling echter vier weken daarvoor aan de Tweede Kamer te worden overgelegd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven