Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 april 2015, nr. WJZ/735892 (10573), houdende instelling van de Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden (Instellingsbesluit Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en artikel 2.5.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. commissie:

commissie, bedoeld in artikel 2;

c. ROC Leiden:

regionaal opleidingscentrum Leiden.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. een oordeel te vormen over de besluitvorming rond de huisvesting die geleid heeft tot de financiële situatie waarin het ROC Leiden zich in 2015 bevindt, waarbij in het bijzonder aandacht is voor:

      • i. de wijze waarop het college van bestuur langetermijnrisico’s van beslissingen met betrekking tot de huisvesting heeft gewogen;

      • ii. hoe het intern toezicht heeft gefunctioneerd rond deze beslissingen; en

      • iii. wat de rol is geweest van externe adviseurs bij de besluitvorming;

    • b. in het licht van het oordeel, bedoeld onder a:

      • i. na te gaan hoe het handelen van de opeenvolgende leden van het college van bestuur zich verhoudt tot de juridische verplichting van bestuurders tot een behoorlijke vervulling van hun taak als bedoeld in artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

      • ii. te adviseren over mogelijke aanvullende karakteristieken in houding, kennis en gedrag die van belang zijn voor bestuurders van grote onderwijs instellingen, een en ander in aanvulling op de adviezen van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis;

      • iii. aanbevelingen te doen hoe de interne toezichthouder effectief controle kan uitoefenen op besluitvorming met consequenties voor de lange termijn en hoe op deze beslissingen wanneer nodig bijgestuurd kan worden;

    • c. aanbevelingen te doen op welke wijze een expertisecentrum ingericht kan worden om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het realiseren van nieuwe huisvesting; en

    • d. op basis van een door de Inspectie van het Onderwijs op te stellen zelfevaluatie te bezien of het handhavingskader en in het bijzonder de interventieladder van de Inspectie voor het onderwijs aangescherpt kan worden op het punt van het financieel toezicht bij opleidingen die kwalitatief onvoldoende scoren.

  • 3. Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, onder a, beperkt zich tot de periode vanaf 1 januari 2006, alsmede de daaraan voorafgaande periode voor zover deze in het licht van het onderzoek van belang is.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 5. De voorzitter en andere leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4. Instellingsduur

De commissie wordt opgeheven met ingang van de eerste dag van de derde maand nadat zij de eindrapportage, bedoeld in artikel 9, eerste lid, heeft uitgebracht.

Artikel 5. Leden

Tot leden van de commissie worden benoemd:

  • a. mevrouw P.L. Meurs te Bilthoven, tevens voorzitter;

  • b. mevrouw I. Brakman te Wormer;

  • c. de heer H. van Moorsel te Vinkeveen.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

  • 3. In het secretariaat wordt voorzien door de minister.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich, na toestemming van de minister, door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 8. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9. Eindrapport

  • 1. De commissie brengt vóór 15 oktober 2015 haar eindrapport uit aan de minister.

  • 2. Indien de commissie voorziet dat zij de in dit besluit gestelde rapportagetermijn zal overschrijden dan wel wanneer zij knelpunten ontmoet tijdens de uitvoering van het onderzoek, stelt zij de minister daarvan direct in kennis. De commissie vermeldt hierbij welke knelpunten zich voordoen. Bij dreigende overschrijding van de rapportagetermijn meldt de commissie de oorzaak van de overschrijding en geeft zij een indicatie van de termijn waarop de rapportage wel zal zijn afgerond.

Artikel 10. Vergoeding

  • 1. Aan de voorzitter en de leden van de commissie wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op het maximum van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de arbeidsduurfactor op 0,20 fte.

  • 2. De minister kan de in het eerste lid genoemde arbeidsfactor nader vaststellen indien de omvang van de werkzaamheden van de voorzitter onderscheidenlijk leden daartoe aanleiding geeft.

  • 3. De voorzitter en de andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland. Deze vergoeding wordt door de secretaris van de commissie afgehandeld.

Artikel 11. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek; en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 12. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 13. Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 14. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Middelbaar Beroepsonderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 15. Mandaat

  • 1. De commissie vervult haar taak op basis van artikel 2.5.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Het bevoegd gezag van de instelling verstrekt conform het bepaalde in artikel 2.5.6 van genoemde wet aan de commissie alle inlichtingen die de commissie voor de uitvoering van haar taak nodig oordeelt. De commissie krijgt desgevraagd inzage in informatie, boeken en bescheiden.

  • 2. De commissie heeft mandaat voor het uitoefenen van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 43 en 43a van de Comptabiliteitswet 2001.

  • 3. De commissie oefent de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, slechts uit voor zover dat voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig is. Bij een verzoek om inlichtingen te verstrekken geeft zij de grondslag aan op grond waarvan dat verzoek wordt gedaan en het doel waarvoor de inlichtingen worden gevraagd.

Artikel 16. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 juli 2016.

Artikel 17. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

TOELICHTING

Dit instellingsbesluit voorziet in de instelling van de Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden en regelt haar taken en bevoegdheden. Bij brief van 13 februari 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33 495, nr. 62) inzake de toekomst van ROC Leiden heb ik aangekondigd onderzoek te laten doen als vervolg op het rapport ‘Niet onwettig, wel onwenselijk’ van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis. Bij het onderzoek dient de commissie dan ook te kijken welke lessen uit de casus ROC Leiden getrokken kunnen worden die niet al eerder naar voren zijn gekomen aan de hand van het onderzoek door de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis.

Doel van het onderzoek naar ROC Leiden is om aan de hand van die casus na te gaan hoe het besluitvormingsproces bij grote investeringsbeslissingen is verlopen en welke verbeteringen in de besluitvormingsprocessen van bestuurders en/of toezichthouders zouden kunnen worden aangebracht. Van belang hierbij is om op te merken dat de besluitvorming over de huisvestingscontracten bij ROC Leiden plaatsvond in de periode 2006/2008. Dit was in dezelfde periode dat zich bij Amarantis problemen voordeden en ruimschoots voor de verbetermaatregelen die zijn doorgevoerd na de lessen die zijn getrokken uit de casus Amarantis. Mede naar aanleiding van de val van Amarantis is de governance zowel in formele zin (wet- en regelgeving) als in informele zin (moreel appel) aangescherpt met onder andere de mogelijkheid tot het geven van een bestuurlijke aanwijzing en de introductie van early warning instrumenten zoals de continuïteitsparagraaf waardoor risicobeheersing in de instellingen meer gewaarborgd is.

Ook is het wetsvoorstel Wet versterking bestuurskracht aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 21 januari 2013 in reactie op het rapport van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis (Kamerstukken II 2013/14, 33 495, nr. 5). Dit aangezien incidenten, zoals Amarantis, het vertrouwen in en de legitimiteit van het huidige besturingsmodel onder druk heeft gezet. Dit wetsvoorstel is inmiddels aan de Afdeling advisering van de raad van State voorgelegd.

De commissie wordt gevraagd te bezien welke mechanismen een rol spelen, over welke karakteristieken een goed bestuurder moet beschikken, hoe de interne toezichthouder effectief controle uit kan oefenen op besluitvorming met consequenties voor de lange termijn en hoe op deze beslissingen wanneer nodig bijgestuurd kan worden. De commissie zal mede op basis van jurisprudentie nagaan welk normenkader in de opeenvolgende perioden moest worden toegepast met betrekking tot de juridische verplichting van bestuurders tot een behoorlijke vervulling van hun taak als bedoeld in artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Indien de commissie daartoe aanleiding ziet zal zij de minister adviseren nader onderzoek te laten doen naar de aansprakelijkheid van de opeenvolgende leden van het college van bestuur.

Ook heeft de commissie de opdracht om aanbevelingen te doen over op welke wijze een expertisecentrum ingericht kan worden om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het realiseren van nieuwe huisvesting. Tot slot beziet de commissie op basis van een zelfevaluatie van de Inspectie van het Onderwijs of het handhavingskader van de inspectie aangescherpt kan worden op het punt van het financieel toezicht bij opleidingen die kwalitatief onvoldoende scoren.

De commissie zal zich bij haar onderzoek mede baseren op de onderzoeken inzake ROC Leiden die al beschikbaar zijn. De commissie zal in elk geval de periode onderzoeken vanaf de start van de nieuwbouwplannen (vanaf 2006). Voor zover nodig, betrekt de commissie ook feiten en omstandigheden uit de daaraan voorafgaande periode bij haar onderzoek.

De commissie brengt haar eindrapport uiterlijk uit op 15 oktober 2015.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven