BIJLAGE I BEHOREND BIJ ARTIKEL I
Bijlage behorend bij artikel 2, tweede lid, onder a en b, van de Regeling erkende
instanties vervoer gevaarlijke stoffen
Tabel 1. Randnummers in het ADN
3.2.3, Toelichting colom 20, Extra eisen of Aantekeningen nr. 33, constructievoorschriften
i.2
7.2.3.7.6
9.1.0.40.2.7
9.3.1.23.1
Tabel 2. Randnummers in het ADR
1.6.2.12
3.3.1, bijzondere bepaling 371(2)
3.3.1, bijzondere bepaling 662
4.1.2.2.b)
4.1.3.6.2
4.1.4.1, P200 (13), P201(1)
4.1.4.1, P601 (3g)
4.1.4.1, P902, P905
4.1.4.2, IBC99
4.1.4.3, LP99 en LP902
4.1.6.14
4.2.1.7, 4.2.1.9.1
4.2.3.7.1, 4.2.5.1.1
4.2.5.3 TP10, TP16, TP24, TP41
4.3.2.1.5, voetnoot 2
4.3.3.2.5
6.1.3.1 g), 6.1.3.7, 6.1.3.8 i)
6.1.5.1.1, 6.1.5.1.3, 6.1.5.1.5, 6.1.5.1.8, 6.1.5.1.10
6.2.1.3.6.5.4, 6.2.1.4.1, 6.2.1.5.1 opmerking, 6.2.2.5.2.1, 6.2.2.5.2.2
6.2.2.5.3.2, 6.2.2.5.3.3, 6.2.2.5.4.1, 6.2.2.5.4.2, 6.2.2.5.4.4, 6.2.2.5.4.5
6.2.2.5.4.6, 6.2.2.5.4.8, 6.2.2.5.4.9, 6.2.2.6.2.1, 6.2.2.6.2.2, 6.2.2.6.4.3
6.2.2.7.8, 6.2.2.9.2 h), 6.2.3.5.1, 6.2.3.6.1, 6.2.3.11.2, 6.2.3.11.4
6.2.5.4.2, 6.2.6.3.2, 6.2.6.3.3 a) en b)
6.3.4.2, 6.3.4.3, 6.3.5.1.1, 6.3.5.1.3, 6.3.5.1.5, 6.3.5.1.7, 6.3.5.1.8
6.5.1.1.3
6.5.4.4.1, 6.5.4.4.4, 6.5.6.1.1, 6.5.6.2.1, 6.5.6.2.3
6.6.5.1.1, 6.6.5.1.3, 6.6.5.1.5, 6.6.5.1.7, 6.6.5.1.8
6.7.2.2.1, 6.7.2.2.10, 6.7.2.2.14, 6.7.2.3.1, 6.7.2.3.3.1
6.7.2.4.3, 6.7.2.6.2, 6.7.2.6.3, 6.7.2.6.4, 6.7.2.7.1, 6.7.2.8.3, 6.7.2.10.1
6.7.2.12.2.4, 6.7.2.18.1, 6.7.2.19.4, 6.7.2.19.5, 6.7.2.19.9, 6.7.2.19.10
6.7.3.2.1, 6.7.3.2.11, 6.7.3.3.3.1, 6.7.3.7.3, 6.7.3.8.1.2, 6.7.3.14.1,
6.7.3.15.3, 6.7.3.15.5, 6.7.3.15.9, 6.7.3.15.10
6.7.4.1, 6.7.4.2.1, 6.7.4.2.8.1, 6.7.4.2.8.2, 6.7.4.2.14, 6.7.4.3.3.1,
6.7.4.5.10, 6.7.4.6.4, 6.7.4.7.4, 6.7.4.13.1, 6.7.4.14.3, 6.7.4.14.6 b)
6.7.4.14.10
6.7.5.2.9, 6.7.5.4.1, 6.7.5.4.3, 6.7.5.11.1, 6.7.5.12.3, 6.7.5.12.7
6.8.2.1.4, 6.8.2.1.16, 6.8.2.1.19, 6.8.2.1.20, 6.8.2.1.23, 6.8.2.2.2
6.8.2.2.10
6.8.2.3.1, 6.8.2.3.3, 6.8.2.3.4, 6.8.2.4.1 voetnoot 10, 6.8.2.4.2 voetnoot
10, 6.8.2.4.5 (als erkend deskundige)
6.8.3.2.16, 6.8.3.2.26, 6.8.3.4.4, 6.8.3.4.6, 6.8.3.4.7, 6.8.3.4.11, voetnoot 10
6.8.3.4.12, 6.8.3.4.16
6.8.4 TT2, 6.8.4 TT7, 6.8.5.2.2
6.9.2.1, 6.9.2.5, 6.9.2.13, 6.9.2.14.4, 6.9.2.14.5, 6.9.4.2.4, 6.9.4.4.1
6.9.5.3,
6.11.4.4, 6.12.3.1.2, 6.12.3.1.3, 6.12.3.2.2, 6.12.3.2.6, 6.12.5
7.5.2.2a)
Tabel 3. Randnummers in het RID
1.6.2.12
3.3.1, bijzondere bepaling 371(2)
3.3.1, bijzondere bepaling 662
4.1.2.2.b), 4.1.3.6.2
4.1.4.1, P 200 (13), P201(1)
4.1.4.1, P601 (3) g)
4.1.4.1, P902, 4.1.4.1, P905
4.1.4.2, IBC99, 4.1.4.3, LP99
4.1.4.3 LP902
4.1.6.14
4.2.1.7, 4.2.1.9.1
4.2.3.7.1, 4.2.5.1.1
4.2.5.3 TP10, TP16, TP24, TP41
4.3.2.1.5, voetnoot 2
4.3.3.2.5
6.1.3.1 g), 6.1.3.7, 6.1.3.8 i)
6.1.5.1.1, 6.1.5.1.3, 6.1.5.1.5, 6.1.5.1.8, 6.1.5.1.10
6.2.1.3.6.5.4, 6.2.1.4.1, 6.2.1.5.1 opmerking, 6.2.2.5.2.1, 6.2.2.5.2.2
6.2.2.5.3.2, 6.2.2.5.3.3, 6.2.2.5.4.1, 6.2.2.5.4.2, 6.2.2.5.4.4, 6.2.2.5.4.5, 6.2.2.5.4.6,
6.2.2.5.4.8, 6.2.2.5.4.9, 6.2.2.6.2.1, 6.2.2.6.2.2, 6.2.2.6.4.3, 6.2.2.7.8, 6.2.2.9.2
h), 6.2.3.5.1, 6.2.3.6.1, 6.2.3.11.2, 6.2.3.11.4, 6.2.5.4.2
6.2.6.3.2, 6.2.6.3.3 a) en b)
6.3.4.2, 6.3.4.3, 6.3.5.1.1, 6.3.5.1.3, 6.3.5.1.5, 6.3.5.1.7, 6.3.5.1.8
6.5.1.1.3
6.5.4.4.1, 6.5.4.4.4, 6.5.6.1.1, 6.5.6.2.1, 6.5.6.2.3
6.6.5.1.1, 6.6.5.1.3, 6.6.5.1.5, 6.6.5.1.7, 6.6.5.1.8
6.7.2.2.1, 6.7.2.2.10, 6.7.2.2.14
6.7.2.3.1, 6.7.2.3.3.1
6.7.2.4.3, 6.7.2.6.2, 6.7.2.6.3, 6.7.2.6.4, 6.7.2.7.1, 6.7.2.8.3, 6.7.2.10.1,
6.7.2.12.2.4, 6.7.2.18.1, 6.7.2.19.4, 6.7.2.19.5, 6.7.2.19.9, 6.7.2.19.10
6.7.3.2.1, 6.7.3.2.11, 6.7.3.3.3.1, 6.7.3.7.3, 6.7.3.8.1.2, 6.7.3.14.1
6.7.3.15.3, 6.7.3.15.5, 6.7.3.15.9, 6.7.3.15.10, 6.7.4.1, 6.7.4.2.1,
6.7.4.2.8.1, 6.7.4.2.8.2, 6.7.4.2.14, 6.7.4.3.3.1, 6.7.4.5.10, 6.7.4.6.4
6.7.4.7.4, 6.7.4.13.1, 6.7.4.14.3, 6.7.4.14.6 b), 6.7.4.14.10
6.7.5.2.9, 6.7.5.4.1, 6.7.5.4.3, 6.7.5.11.1
6.7.5.12.3, 6.7.5.12.7
6.8.2.1.2, 6.8.2.1.4, 6.8.2.1.16, 6.8.2.1.19, 6.8.2.1.20, 6.8.2.1.23
6.8.2.1.29
6.8.2.2.2, 6.8.2.2.10
6.8.2.3.1, 6.8.2.3.3, 6.8.2.3.4, 6.8.2.4.1 voetnoot 12, 6.8.2.4.2, voetnoot 12
6.8.2.4.5 (als erkend deskundige)
6.8.3.2.16, 6.8.3.2.26, 6.8.3.4.4, 6.8.3.4.6, 6.8.3.4.7, 6.8.3.4.11 voetnoot 6.8.3.4.12,
6.8.3.4.16
6.8.4, TT2, TT7
6.8.5.2.2
6.9.2.1, 6.9.2.5, 6.9.2.13, 6.9.2.14.4, 6.9.2.14.5, 6.9.4.2.4, 6.9.4.4.1
6.9.5.3
6.11.4.4
7.3.3.1, VC3
7.5.2.2 voetnoot a)
TOELICHTING
Hoofdstuk 1. Inleiding
Deze regeling strekt in de eerste plaats tot wijziging van vier ministeriële regelingen
in verband met de tweejaarlijkse revisie van internationale voorschriften inzake het
vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (ADR), over de binnenwateren (ADN) en
over de spoorweg (RID). Het gaat om de Regeling vervoer over land van gevaarlijke
stoffen (VLG), de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen (VBG),
de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG) en de Regeling
erkende instanties vervoer gevaarlijke stoffen.
De onderhavige regeling strekt daarnaast tot implementatie van richtlijn nr. 2014/103
van de Europese Commissie van 21 november 2014 tot derde aanpassing aan de wetenschappelijke
en technische vooruitgang van de bijlagen bij Richtlijn 2008/68/EG van het Europees
Parlement en de Raad betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PbEU
L 335).
Deze regeling strekt ten slotte tot enkele wijzigingen in VLG, VBG en VSG. Het betreft
daarbij in hoofdzaak het schrappen van bestaande bepalingen.
Hoofdstuk 2. Hoofdlijnen regeling en verhouding tot bestaande regelgeving
§ 2.1 Algemeen
De wijzigingen van de hiervoor genoemde regelingen houden onder meer verband met de
per december 2012 vastgestelde wijzigingen van de mondiale VN-aanbevelingen voor het
vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt een harmonisatie van voorschriften
voor de verschillende transportmodaliteiten bereikt.
Belangrijke wijzigingen die voor de verschillende vervoersmodaliteiten gemeenschappelijk
gelden betreffen:
Praktische afvoer van afgedankte verpakkingen
Een nieuw UN-nummer 3509 is gecreëerd voor ongereinigde lege verpakkingen en verpakkingsrestanten,
met diverse gevaren en bestemd als afval. Voor dit afval is in Europa een praktische
maar tevens veilige wijze van vervoer geregeld. Tot dusver werden bestaande voorschriften
voor afvoer van deze afgedankte verpakkingen als moeilijk uitvoerbaar aangemerkt.
Viskeuze mengsels
De regels in het RID, ADR en ADN voor classificatie van viskeuze stoffen zoals verven
en lakken in verpakkingsgroep III zijn in lijn gebracht met de mondiale VN-aanbevelingen.
Dit betekent dat alleen voor houders tot 450 liter nog gebruik gemaakt kan worden
van de relaxatie van indeling in verpakkingsgroep III.
Lithiumbatterijen
De voorschriften voor het vervoer van lithiumbatterijen zijn in lijn gebracht met
de VN-Aanbevelingen. Toch blijft een praktische Europese inzamelingsregeling bestaan
voor gebruikte lithiumbatterijen, zonder dat de lithiumbatterijen individueel hoeven
te worden beschermd tegen kortsluiting.
Vereenvoudiging voorschriften voor vervoer als losgestort goed
De voorschriften voor vervoer van stoffen losgestort in een wagen of container zijn
aanmerkelijk vereenvoudigd. Deze vereenvoudiging is mogelijk door het gebruik van
kleine containers toe te laten als grote containers zijn toegestaan en gesloten voertuigen
toe te laten als gesloten containers zijn toegestaan.
Gascilinders in vliegtuigen of op schepen
Bepaalde gascilinders (o.a. in de VS gekeurde gascilinders) die worden gebruikt in
vliegtuigen of aan boord van schepen, voldoen niet aan alle eisen uit het RID, ADR
en ADN. Om vervoer over land naar een vul- of inspectieplaats toch mogelijk te maken
is een voorziening getroffen in het RID, ADR en ADN.
Keuringsinterval voor gascilinders
In navolging van de bestaande mogelijkheid voor LPG-gasflessen wordt in Europa toegestaan
dat ook voor andere gasflessen de keuringsinterval van 10 jaar onder voorwaarden wordt
uitgebreid naar 15 jaar.
Gezien de omvang van de wijzigingen van de technische voorschriften zoals opgenomen
in de bijlagen II, III en IV bij deze regeling en de beperkte doelgroep van deze voorschriften
is er voor gekozen deze niet in de Staatscourant te publiceren. Bekendmaking vindt
plaats door terinzagelegging in de bibliotheek van de Hoofddirectie Bestuurlijke en
Juridische Zaken van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ook zijn de bijlagen
te raadplegen via de internetsite www.rijksoverheid.nl.
§ 2.2 Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen
Vervoer van vloeibaar aardgas
Vanaf 2015 is het vervoer van vloeibaar aardgas (Liquified Natural Gas, LNG) per binnenvaartschip
toegelaten. Hieraan zijn diverse eisen gesteld zoals de maximale reisduur van het
schip na belading en de technische uitrusting.
Vluchtwegen
De voorschriften voor het hebben van vluchtwegen op schepen zijn uitgebreid en gespecificeerd.
De nieuwe voorschriften bevatten diverse nauwkeurig beschreven alternatieven aan vluchtwegen.
Dit systeem biedt de bemanning van schepen een basisveiligheid voor het geval dat
er een calamiteit plaatsvindt en zij snel het schip wil verlaten. Daarnaast biedt
de nieuwe opzet het bedrijfsleven ook een bepaalde mate van flexibiliteit om de vluchtwegen
af te stemmen op de lokale situatie.
Vervoer van steenkool
Aan het einde van 2011 vonden er op de Rijn in Duitsland enkele incidenten plaats
waarbij steenkool, vervoerd in bulk in open binnenvaartschepen, tot zelfontbranding
kwam. Op basis van verschillende testen is in internationaal overleg bepaald dat steenkolen
in de binnenvaart moet worden behandeld als gevaarlijke stof. Aangezien het gevaar
relatief beperkt is, blijft het vervoer in open binnenvaartschepen onder voorwaarden
mogelijk.
§ 2.3 Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen
Overgangsbepalingen voor oude reservoirwagens (tankwagons) voor gas
Gaswagens gebouwd voor 1 oktober 1978 die niet geheel voldoen aan de wanddikte-eisen
van het RID, worden uitgefaseerd. Voor deze oude gaswagens gold een algemene overgangsbepaling
waardoor deze voor onbepaalde tijd verder konden worden gebruikt zonder aan de eisen
betreffende de wanddikte te voldoen.
Vervoer van steenkool
Steenkool kan in bepaalde gevallen worden aangemerkt als een gevaarlijke stof, zo
is gebleken uit testen die in Duitsland zijn uitgevoerd. Deze testen zijn uitgevoerd
na een aantal ongevallen in Duitsland. Een modus is gevonden om het vervoer enerzijds
veilig (d.w.z. zonder gevaar voor zelfontbranding) en anderzijds op een zo praktisch
mogelijke manier te laten plaatsvinden. Vervoer op open wagens blijft mogelijk. Als
de ladingtemperatuur bij of na beladen aantoonbaar niet boven de 60 graden Celsius
uitkomt, dan hoeft aan overige voorschriften van het RID niet te worden voldaan.
Harmonisering tussen RID en Annex 2 van SMGS
In bepaalde Oost-Europese landen gelden zowel de voorschriften van RID als die van
bijlage II van de SMGS (Overeenkomst betreffende het internationale goederenvervoer
per spoor), met het oog op vervoer van en naar Rusland en ander landen. Verschillen
in voorschriften belemmeren het vervoer tussen Europa en Rusland, China. Een aantal
aanpassingen wordt in het RID gedaan om belemmeringen van vervoer weg te nemen.
§ 2.4 Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen
Inhoudelijk is een groot aantal verduidelijkingen in de tekst doorgevoerd en zijn
verwijzingen naar inmiddels gewijzigde normen geactualiseerd. Voorts is een aantal
nieuwe, in VN-kader, vastgestelde stoffen opgenomen in de stoffenlijst van bijlage
1. Ook is er op een aantal punten nieuwe regelgeving opgenomen, bijvoorbeeld voor
voorzieningen voor de toevoeging van additieven op tankwagens, het vervoer van lampen
die gevaarlijke stoffen bevatten, verpakking van afvallithiumbatterijen en het vervoer
van ongereinigde verpakkingen. Voorts is ook de mogelijkheid geboden om bij de periodieke
testen de conventionele hydraulische drukproef van bepaalde LPG-tanks te vervangen
door alternatief, bijvoorbeeld ultrasoon, onderzoek. Daarbij wordt gebruik gemaakt
van een aantal EN-ISO normen.
Met de invoering van specifieke EN-normen in het ADR sinds 2009, mag LNG alleen over
de weg worden vervoerd in vacuümgeïsoleerde, dubbelwandige tanks en niet in schuimgeïsoleerde
enkelwandige tanks. Voor oudere tanks is al voorzien in overgangsbepalingen in hoofdstuk
1.6 van het ADR.
Hoofdstuk 3. Gevolgen
De wijzigingen in de VBG, de VLG, de VSG en de Regeling erkende instanties vervoer
gevaarlijke stoffen houden verband met de wijzigingen van de internationale voorschriften
inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze wijzigingen vinden tweejaarlijks
plaats. In die tweejaarlijkse periode komen de wijzigingen tot stand in internationaal
verband en in nauwe samenwerking met de verschillende vervoersbranches. In internationaal
verband worden in algemene termen de handhaafbaarheid, veiligheid en haalbaarheid
van de verschillende wijzigingen onderzocht en voorgelegd aan de partijen. Deze bevindingen
zijn meegenomen in de totstandkoming van de wijzigingen. De branches zijn daarmee
op de hoogte van de eventuele gevolgen die de wijzigingen voor de afzonderlijke sectoren
met zich meebrengen en hebben daarmee ook ingestemd. Met de wijzigingen wordt voldaan
aan de verplichte implementatie die op grond van de afzonderlijke verdragen is voorgeschreven.
Met de wijzigingen worden enerzijds versoepelingen aangebracht naar aanleiding van
in de praktijk gesignaleerde problemen door vervoerders in de toepassing van de regels.
Anderzijds heeft het op een aantal onderwerpen geleid tot een aanscherping. In algemene
zin kan worden opgemerkt dat de wijzigingen geen nieuwe informatieverplichtingen met
zich meebrengen zodat de lasten daarvan niet toenemen of tenminste gelijk zullen blijven.
Hoofdstuk 4. Inwerkingtreding
De onderhavige regeling is niet twee maanden voor de inwerkingtreding gepubliceerd
in de Staatscourant. Daarnaast is de regeling niet in werking getreden op een vast
verandermoment. Omdat sprake is van implementatie van internationale voorschriften
en de doelgroep van de regeling baat heeft bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding
van de regeling, is met gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheden die Aanwijzing
174, vierde lid, onder a en d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving daarvoor biedt,
afgeweken van het stelsel van vaste verandermomenten.
Hoofdstuk 5. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I (Wijziging Regeling erkende instanties vervoer gevaarlijke stoffen)
In de tabellen behorende bij de Regeling erkende instanties vervoer gevaarlijke stoffen
zijn bepaalde randnummers uit het ADR, het ADN en het RID opgenomen ten aanzien waarvan
een instantie door de Minister als erkende instantie kan worden aangewezen. De tabellen
zijn aangepast aan de tweejaarlijkse revisie van ADR, ADN en RID.
Artikel II (Wijziging VBG)
Onderdeel B
In verband met de internationale wijzigingen is bijlage 1 opnieuw vastgesteld.
Onderdeel C
Artikel 2 van bijlage 3 is geschrapt omdat in het ADN zelf inmiddels een voorschrift
is opgenomen dat hetzelfde doel dient.
Onderdeel D
De wijzigingen in tabel 1 van bijlage 4 houden verband met de wijzigingen in het ADN.
Artikel III (Wijziging VSG)
Onderdeel A
De bevoegdheid inzake handelingen met betrekking tot radioactieve materialen berust
niet langer bij de Minister van Economische Zaken, maar is overgedragen aan de Minister
van Infrastructuur en Milieu. In verband hiermee is de aanwijzing van de Minister
van Economische Zaken als bevoegde autoriteit voor radioactieve stoffen geschrapt.
Onderdeel B
In verband met de internationale wijzigingen is bijlage 1 opnieuw vastgesteld.
Onderdeel C
De fysieke beveiliging van kernmateriaal is thans geregeld in de Regeling beveiliging
nucleaire inrichtingen en splijtstoffen. Om verschillen en strijdigheden tussen voornoemde
regeling en de NE-bepaling 1.9.5.3 in bijlage 2 te voorkomen, is deze bepaling vervallen.
De Minister van Infrastructuur en Milieu is op basis van de Kernenergiewet verantwoordelijk
voor het vervoer van radio-actieve stoffen en heeft voor het vervoer van kernmateriaal
– ter uitvoering van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal –
regels gesteld in voornoemde regeling. Tevens kunnen nadere regels gesteld worden
op basis van een vervoersvergunning.
De controleplicht bedoeld in de NE-bepaling 4.3.3.4.3 in bijlage 2, behoort volgens
het RID niet bij de afzender van de gassen, maar bij de vuller van de in de bepaling
bedoelde reservoirs. Om die reden is de NE-bepaling in lijn gebracht met het RID.
De NE-bepaling 7.5.1.4 is vervallen omdat deze bepaling op gespannen voet stond met
randnummer 7.5.1.4 van het RID. Volgens het RID moeten van klasse 1 uitsluitend de
stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep L als wagenlading worden vervoerd.
Volgens bijlage 2 van de VSG moeten alle stoffen en voorwerpen van klasse 1 als wagenlading
of gesloten lading worden vervoerd, behalve categorie 1.4S.
Onderdeel D
De wijzigingen in tabel 1 van bijlage 3 houden verband met de wijzigingen in het RID.
Artikel IV (Wijziging VLG)
Onderdeel A
In verband met de internationale wijzigingen is bijlage 1 opnieuw vastgesteld.
Onderdeel B
De wijziging van de N-bepaling 8.1.2 in hoofdstuk I van bijlage 2 houdt verband met
het vervallen van de Regeling houdende vrijstelling ten behoeve van het vervoer over
de weg van ondergrondse opslagtanks, leeg en ongereinigd van benzine, dieselolie,
gasolie of stookolie, (Stcrt.1994 nr. 71) waar in de bepaling naar werd verwezen.
De wijzigingen in de artikelen 1 en 4 tot en met 7 van hoofdstuk II van bijlage II
houden verband met het schrappen van de eisen die waren opgenomen ten aanzien van
het vervoer van vuurwerk met de UN-nummers 0336 en 0337 met een netto explosieve massa
van meer dan 20 kilogram. Inmiddels is een betere en betrouwbaarder classificatie
van dit consumentenvoorwerk tot stand gekomen. Daardoor kan – anders dan voorheen
– ervan uitgegaan worden dat de betreffende verpakkingen ook daadwerkelijk consumentenvuurwerk
bevatten en niet een andere explosieve stof. Om die reden kan de bijzondere behandeling
van de UN-nummers 0336 en 0337 met een netto explosieve massa van meer dan 20 kg vervallen.
Aan artikel 3 van hoofdstuk II van bijlage 2 zijn twee tunnels toegevoegd. Het gaat
om de Sluiskiltunnel bij de gemeente Terneuzen, onder het kanaal van Gent naar Terneuzen,
en de Salland-Twentetunnel in de gemeente Hellendoorn. Voor beide tunnels is een categorie
C vastgesteld.
De categorisering is het resultaat van de toepassing van het afwegingskader voor tunnelcategorisering
dat is opgenomen in de Circulaire vervoer gevaarlijke stoffen door wegtunnels (Stcrt. 7028, van 15 maart 2013, hierna: de circulaire). Daarin is het uitgangspunt opgenomen
dat het vervoer van gevaarlijke stoffen zo min mogelijk wordt beperkt. Voorts is in
de circulaire aangegeven dat de indeling in een tunnelcategorie plaatsvindt aan de
hand van de criteria die hiervoor zijn opgenomen in bijlage 1 bij de VLG (het ADR,
randnummer 1.9.5.2.1). Daarmee dient een afweging plaats te vinden op basis van kenmerkende
eigenschappen van de tunnel. Voorts is in het ADR opgenomen de beoordeling van de
risico’s met inbegrip van de beschikbaarheid en geschiktheid van alternatieve routes
en de wijzen van vervoer en, tenslotte, overwegingen met betrekking tot het regelen
van het verkeer.
Als kenmerkende eigenschap van de Sluiskiltunnel geldt dat het een oeverbinding vormt.
Gelet op zijn functie voor het doorgaande verkeer wordt deze als essentiële oeververbinding
gezien. Ten aanzien van de beschikbaarheid van alternatieven en regelen van het verkeer
geldt dat het deel van de N62 waarin de tunnel gelegen is geen onderdeel vormt van
een doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Ook voor meer lokale bestemmingen van
het vervoer van gevaarlijke stoffen is de tunnel niet noodzakelijk. Er is namelijk
een alternatieve route beschikbaar (de Sluiskilbrug) en er is, buiten die route, een
geschikte omleidingsroutes aanwezig, namelijk de brug bij Sas van Gent. In dat verband
is relevant dat de Sluiskilbrug in de N61, juist ten noorden van de tunnel zijn functie
behoudt en onderdeel vormt van een gevaarlijke stoffen route. Als alternatieve route
voor stoffen waarbij vervoer door de tunnel niet is toegestaan op basis van de keuze
voor categorie C, kan de bestaande brug derhalve dienst doen, waarbij als achtervang
de brug via Sas van Gent nog beschikbaar is. Dit betekent dat het tunnelregime kan
aansluiten bij de keuze voor de routering van gevaarlijke stoffen, waarbij een keuze
voor categorie C in de rede ligt. Of het wegvak waarin de tunnel gelegen is onderdeel
vormt van het basisnet weg is hier niet relevant omdat de tunnel als essentiële oeververbinding
geldt: overeenkomstig de circulaire is dan een categorie C van toepassing.
De Commissie Transport Gevaarlijke Goederen (CTGG), waarin een groot aantal betrokkenen
bij het vervoer van gevaarlijke stoffen verenigd is, heeft per brief aangegeven in
te stemmen met het de toekenning van een categorie C aan de Sluiskiltunnel. Als voorwaarde
stelt men dat zorggedragen wordt voor een goed en tijdig onderhoud van de Sluiskilbrug
en de brug bij Sas van Gent en dat de bestaande omleidingsroutes in de toekomst gegarandeerd
blijven. Indien de omstandigheden structureel wijzigen kan dit aanleiding zijn tot
heroverweging van de categorisering van de Sluiskiltunnel.
Zoals aangegeven wordt met de onderhavige regeling de Salland-Twentetunnel ingedeeld
in de categorie C. Dit eveneens op basis van het afwegingskader voor tunnelcategorisering
dat is opgenomen in de circulaire. De drie genoemde punten die ontleend zijn aan het
ADR zijn in zoverre relevant dat er bij de N35 geen sprake is van een doorgaande route
voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Gelet op artikel 19 van de Wet vervoer gevaarlijke
stoffen is de doorkruising van de bebouwde kom van Mariënheem hiervoor de belangrijkste
belemmering. De N35, waarin de tunnel is gelegen, wordt geen geschikte route geacht
voor het interlokale vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor dat doorgaande vervoer
is een alternatief aanwezig, namelijk de A1, de A50 en de A28. Dit alternatief wordt
thans ook gebruikt. Dit maakt dat het openstellen van de tunnel voor het doorgaande
vervoer van gevaarlijke stoffen niet noodzakelijk is.
Dit betekent dat overwegingen met betrekking tot het regelen van het verkeer alleen
relevantie hebben voor het locale verkeer, ofwel bestemmingverkeer. In dat verband
geldt dat stoffen die opgenomen zijn in tabel 1 van bijlage 2 van de VLG, onderworpen
zijn aan gemeentelijke routering. Het ligt daarbij binnen de gemeentelijke competentie
en de mogelijkheden van de gemeente om lokaal alternatieve routes aan te wijzen. Dit
is ook de huidige praktijk. Zowel de gemeente Hellendoorn, waarin bij de kern Nijverdal
de Salland-Twentetunnel ligt, als de aangrenzende gemeente Raalte hebben aangegeven
een voorkeur te hebben voor een indeling in tunnelcategorie C. Men ziet daarbij voldoende
alternatieve routes, zonder voor de betreffende stoffen gebruik te willen laten maken
van vervoer door de tunnel. Bij de alternatieve routes gaat het daarbij in de eerste
plaats om de routes gevaarlijke stoffen. Zowel de gemeentelijk Hellendoorn als de
gemeente Raalte hebben dergelijke routes aangewezen. Deze routes zijn toegankelijk
voor vervoer dat juist belemmerd wordt door een indeling van de tunnel in categorie
C. In de tweede plaats gaat het daarbij om de mogelijkheid van gemeenten om voor de
betreffende stoffen ontheffingen te verlenen voor vervoer buiten die routes. Daarmee
zijn er alternatieven aanwezig en behoeft de tunnel, gegeven de genoemde voorkeur
van de betrokken gemeenten niet belast te worden met het vervoer van stoffen dat via
de gemeentelijke routering of ontheffingen wordt geleid.
Het belangrijkste criterium in het ADR is dat een beoordeling van de risico’s met
inbegrip van de beschikbaarheid en geschiktheid van alternatieve routes dient plaats
te vinden. Kenmerk van dit onderdeel uit het ADR is dat het gaat om een afweging.
Aan de ene kant betreft dit het in beginsel toegankelijk maken van de tunnel voor
het vervoer van gevaarlijke stoffen. Aan de andere kant gaat het om de gevaarzetting
en de aanwezigheid van alternatieven. Zoals in het bovenstaande is aangegeven zijn
er alternatieven aanwezig voor het vervoer van stoffen die bij indeling van de tunnel
in de categorie C geen toegang tot die tunnel hebben. Daarmee weegt het risico zwaarder
dan het uitgangspunt om het vervoer door de tunnel te faciliteren.
Zowel het vervoer door de tunnel van brandbare gassen als de stoffen die aangemerkt
worden als giftig bij inhalatie vallen onder de gemeentelijke routering. Het vervoer
van die stoffen door tunnels die in de categorie C ingedeeld zijn is verboden, zij
het dat er een deels verschillende indeling gehanteerd wordt. Zo bezien sluit een
indeling van de Salland-Twentetunnel in de categorie C het meest aan bij de gemeentelijke
routering. Benzine en diesel zijn bijvoorbeeld niet routeplichting ingevolge tabel
1 van bijlage 2 bij de VLG en evenmin onderhevig aan beperkingen bij een categorie
C tunnel. Het ontheffingenbeleid van de gemeenten Hellendoorn en Raalte is voorts
zodanig dat de relevante stoffen niet bij de tunnel kunnen geraken. Dit betekent dat,
beschouwd vanuit een meer lokale invalshoek, een indeling in een categorie C voor
de hand ligt.
De specifieke regels waar in de circulaire sprake van is hebben alle betrekking op
de indeling van tunnels op een gevaarlijke stoffenroute. Uit het bovenstaande blijkt
dat voor de Salland-Twentetunnel geen sprake is van een dergelijke route. Daarbij
geldt dat het wegdeel tussen Nijverdal en Raalte ook geen onderdeel vormt van het
zogeheten basisnet, en ook in die context niet als gevaarlijke stoffenroute is aangemerkt.
De specifieke regels zijn hier derhalve niet ter zake doend.
In oktober 2014 is overleg gevoerd met landelijke koepels. De landelijke koepels hebben
daarbij het standpunt weergegeven dat bij landtunnels, overeenkomstig de circulaire,
een indeling past bij categorie A. Daarbij hebben zij aangegeven dat dit een kwestie
van principe is, waarbij gewezen is op precedentwerking. Daarbij heeft men aangegeven
dat ook aanwijzing als categorie A inhoudt dat nog steeds geen extra gevaarlijke stoffen
door de tunnel zullen gaan en er geen hoger risico aan de orde is. Ook wijst de sector
op de mogelijkheid voor de gemeente om ontheffingen te verlenen van de gemeentelijke
routering, terwijl een tunnelverbod een meer absoluut karakter heeft. In het bovenstaande
is aangegeven dat, onder meer vanwege de aanwezigheid van alternatieven, de afweging
is uitgevallen naar indeling van de Salland-Twentetunnel in de categorie C. Het meer
principiële punt van de landelijke koepels weegt daar niet tegen op.
In tabel 1 van bijlage 2 bij de VLG zijn stoffen aangewezen die onder de gemeentelijke
of provinciale routering kunnen vallen. Waar gemeenten of provincies daartoe besluiten,
moeten deze stoffen langs bepaalde, voorgeschreven en aangeduide routes worden vervoerd.
In de tabel is aangesloten bij een meer op de externe veiligheid gerichte selectie
van stoffen. Hiervoor is ingegaan op de wijziging met betrekking tot vuurwerk met
de UN-nummers 0336 en 0337. Voorts is de kolom ‘losgestort’ als geheel komen te vervallen.
Voor klasse 1 stoffen (ontplofbare stoffen en voorwerpen) geldt al dat losgestort
vervoer niet toegestaan is, waardoor een routering voor die stoffen geen meerwaarde
heeft. Voorts is losgestort materiaal van klasse 4.3 (stoffen die in contact met water
brandbare gassen ontwikkelen) vervallen. Voor klasse 4.3 gaat het daarbij om een twintigtal
stoffen, waarvan de meeste in verpakkingsgroep III vallen en een enkele in verpakkingsgroep
II. De externe veiligheid is hierbij niet in die mate in het geding dat dit handhaving
in de routeringstabel zou rechtvaardigen.
Onderdeel C
De wijzigingen in tabel 1 van bijlage 3 houden verband met de wijzigingen in het ADR.
Onderdeel D
In bijlage 4 bij de VLG zijn keuringsvoorschriften opgenomen ten behoeve van Rijkstypekeuringen
van voertuigen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Een groot aantal van deze
voorschriften zijn inmiddels opgenomen in het ADR zelf. Via bijlage 1 bij de VLG dient
al aan deze voorschriften te worden voldaan. Daarnaast zijn voorschriften door de
tijd achterhaald. Om die reden is een groot aantal van de voorschriften in bijlage
4 vervallen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld