TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Op 1 januari 2015 traden de Wet langdurige zorg (Wlz), het Besluit langdurige zorg
(Blz), de Regeling langdurige zorg (Rlz), de Subsidieregeling eerstelijns verblijf
2015 en de Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling in werking. Gebleken
is dat de Rlz en de twee subsidieregelingen op een aantal punten bijstelling behoeven.
Aangezien de hierna te bespreken wijzigingen alle ten voordele van verzekerden werken
of slechts aanpassing betreffen van redactionele misslagen, krijgen alle wijzigingen
terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015.
2. Verhoging subsidieplafonds persoonsgebonden budgetten (pgb's)
Voor het Wlz-pgb in 2015 is oorspronkelijk een budget van € 1,16 miljard beschikbaar
gesteld1. Dit budget is vervolgens op basis van historische gegevens verdeeld over de 32 zorgkantoorregio's.
De zorgkantoren hebben echter aangegeven dat zij alleen al aan bestaande budgethouders
een groter bedrag aan pgb's hebben verleend dan waartoe hun regionale plafond ruimte
bood. Zorgkantoren hebben geïnventariseerd wat het bedrag is dat zijn aan pgb-verplichtingen
hebben voor bestaande budgethouders – dat wil zeggen personen die in 2014 op grond
van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een pgb ontvingen en dat onder
de Wlz hebben behouden – en welk bedrag zij verwachten te verstrekken voor nieuwe
budgethouders. Uit de inventarisatie komt naar voren dat een verhoging van het budgetplafond
nodig is. De hoofdoorzaken zijn een veel grotere groei van budgethouders met een verblijfsindicatie
eind 2014 dan verwacht en een groter aantal en aandeel van budgethouders die ondanks
hun extramurale indicatie toegang hebben gekregen tot de Wlz.
Via bijgaande aanpassing van de regeling langdurige zorg wordt het subsidieplafond
voor de pgb's Wlz in 2015 met € 120 miljoen verhoogd naar € 1.280 miljoen. De Nederlandse
zorgautoriteit (NZa) zal conform haar taak toezicht houden op deze aangepaste kaders.
3. Wijziging mpt- en pgb-maxima in sommige gevallen
Gebleken is dat de maxima voor het modulair pakket thuis (mpt) en het pgb in sommige
gevallen te laag zijn. Voorliggende regeling past die maxima voor een drietal situaties
aan.
palliatief terminale zorg
Het huidige maximum voor het mpt en het pgb van verzekerden met een zorgprofiel VV
Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale zorg kan te laag zijn. Om die
reden voorziet deze regeling in een mogelijkheid om de kosten te verhogen tot wat
nodig is om de verzekerde in de laatste maanden van zijn leven thuis te kunnen verzorgen.
pgb-opslag voor huishoudelijke verzorging
De AWBZ gaf verzekerden die hun zorg thuis ontvingen, geen recht op huishoudelijke
verzorging. In plaats daarvan konden zij huishoudelijke verzorging op grond van de
Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ontvangen. Dat was mogelijk in natura of
met een pgb. Vanaf 1 januari 2015 behoort huishoudelijke verzorging tot de Wlz-rechten
(zie artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, Wlz) met dien verstande dat de huishoudelijke
verzorging voor verzekerden met een mpt in 2015 nog door gemeenten wordt betaald.
Met het oog op de overheveling van het recht op huishoudelijke verzorging van de Wmo
naar de Wlz is het pgb Wlz per 1 januari 2015 met € 3.357 verhoogd. Ook verzekerden
jonger dan achttien jaar, die doorgaans geen eigen huishouding zullen voeren en derhalve
geen kosten voor huishoudelijke verzorging zullen hebben gemaakt, hebben deze toeslag
overigens in hun pgb gerkregen. Dat hing samen met de wijzigingen die de Wlz ten opzichte
van de AWBZ bevatte op het terrein van de logeeropvang.
Inmiddels is gebleken dat vooral Wlz-indiceerbaren (dit zijn de verzekerden uit de
groepen die zijn aanwezen in de Regeling Wlz-indiceerbaren, voor zover zij zich op
grond van artikel 11.1.1, zesde lid van de Wlz ook daadwerkelijk voor 1 januari 2015
voor het verkrijgen van het voor die groepen geregelde overgangsrecht bij het CIZ
hebben gemeld) en groepen die op grond van voorliggende regeling (zie paragraaf 4
van deze toelichting) op grond van de Wlz overgangsrecht krijgen, soms van de gemeenten
een veel hoger persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging kregen dan € 3.357.
Betrokkenen zullen daarom met de op dit moment geregelde verhoging niet uitkomen.
Om die reden is besloten om de toeslag voor verzekerden van achttien jaar of ouder
te verhogen tot het (tot een jaarbedrag herleide) pgb-bedrag waarop de verzekerde
in 2014 voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo recht had, indien dat bedrag
meer dan € 1.500 hoger is dan de reeds in de Rlz geregelde € 3.357. Anders gezegd:
had een volwassen Wlz-indiceerbare of een volwassene uit de groepen, bedoeld in paragraaf
4 van deze toelichting, in 2014 jegens zijn gemeente recht op een pgb huishoudelijke
verzorging van meer dan € 4.857, dan wordt zijn Wlz-pgb voor het jaar 2015 met het
in 2014 ontvangen bedrag verhoogd. Had zo iemand recht op een pgb huishoudelijke verzorging
van € 4.857 of minder, dan blijft hij de toeslag van € 3.357 ontvangen.
Overigens is inmiddels ook gebleken dat er verzekerden zijn die in 2015 naast de bedoelde
toeslag op het Wlz-pgb een pgb voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) hebben ontvangen. Zij hebben dus in
totaal een te hoog bedrag voor huishoudelijke verzorging gekregen. Dat is niet de
bedoeling. Daarom zal gemeenten worden geadviseerd het pgb dat op grond van de Wmo
2015 wordt verstrekt met ingang van 1 juli 2015 te beëindigen. Hiervoor is geen regelgeving
nodig.
pgb-opslag voor persoonlijke assistentie
Voorliggende regeling bevat ten slotte de mogelijkheid voor een opslag op het pgb
ten behoeve van persoonlijke assistentie. Deze opslag is bedoeld voor een kleine groep
volwassen cliënten die volledig regie hebben over het eigen leven, maar een zeer zware
lichamelijke beperking hebben en die vanuit medisch oogpunt zijn aangewezen op permanent
toezicht of 24 uur per dag zorg in de directe nabijheid om levensbedreigende situaties
te voorkomen. Met de opslag is het mogelijk dat deze cliënten zelfstandig kunnen wonen
en participeren in de samenleving. Gedacht kan worden aan rolstoelgebonden cliënten
met chronische ademhalingsondersteuning zonder handfunctie of met een slechte handfunctie.
Deze cliënten hebben hulp nodig bij praktische handelingen en (verpleegkundig) toezicht.
Met de pgb-opslag wordt invulling gegeven aan de toezegging in de voortgangsrapportage
van 8 december 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 44 104, nr. 1) om het persoonlijk assistentiebudget te regelen in de vorm van een pgb-opslag. De
pgb-opslag betreft een bijzondere toepassing van de meerzorgregeling.
4. Toevoeging extra groepen aan het overgangsrecht
Op grond van de herziening van de langdurige zorg zoals deze met ingang van 1 januari
2015 vorm heeft gekregen in de Jeugdwet, de Wmo 2015, een wijziging van het Besluit
zorgverzekering (zie Stb. 2014, 417) en de Wlz, komen verzekerden die onder de AWBZ een indicatie hadden voor extramurale
zorg in principe niet in aanmerking voor Wlz-zorg. In plaats daarvan kunnen zij zorg,
ondersteuning of jeugdhulp krijgen op grond van hun zorgverzekering, de Wmo 2015 of
de Jeugdwet. De in artikel 11.1.1 van de Wlz genoemde groepen verzekerden die onder
de AWBZ een indicatie hadden voor intramurale zorg, dat wil zeggen een indicatie voor
één van de in dat artikel genoemde zorgzwaartepakketten (zzp's) hadden, zijn daarentegen
per 2015 wél in de Wlz gekomen, zij het dat verzekerden met zogenoemde ‘lage zzp’s2’ die thuis wonen en dit ook na afloop van hun AWBZ-indicatiebesluit of, indien dat
eerder ligt, na 1 januari 2016, willen blijven doen, hun zorg vanaf dat moment op
grond van de zorgverzekering of de Wmo 2015 krijgen.3
Op bovengenoemd principe is in de Wlz één uitzondering gemaakt. Er zijn namelijk verzekerden
met een AWBZ-indicatie voor extramurale zorg met zulke zware gezondheidsproblemen,
dat zij in aanmerking zouden zijn gekomen voor een indicatie voor een zzp indien zij
deze zouden hebben aangevraagd. Daarnaast zullen zij waarschijnlijk ook aan het Wlz-indicatiecriterium
voldoen. Besloten is dat ook deze verzekerden met ingang van 2015 desgewenst toegang
tot de Wlz dienen te krijgen. Daartoe is in artikel 11.1.1, zesde lid, van de Wlz
geregeld dat verzekerden die behoren tot bij ministeriële regeling aan te wijzen groepen
en die zich voor 1 januari 2015 bij het CIZ hebben aangemeld, tot 1 januari 2016 een
indicatiebesluit voor de Wlz ontvangen, zonder dat het CIZ inhoudelijk toetst of betrokkenen
aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen. Bovendien ontvangen zij, tenzij de gezondheidssituatie
wijzigt, ingevolge artikel 11.1.2, zevende lid, Wlz en artikel 9.3 van de Rlz in 2015
evenveel zorg of een even hoog persoonsgebonden budget als zij in 2014 op grond van
de AWBZ ontvingen. Het CIZ zal deze 'Wlz-indiceerbaren' in 2015 vervolgens alsnog
inhoudelijk beoordelen of betrokkenen aan het Wlz-indicatiecriterium voldoen en zo
ja, op welke zorg betrokkenen precies recht hebben. Het daaruit voortvloeiende indicatiebesluit
zal op 1 januari 2016 ingaan.
Op 4 december 2014 is een concept voor de Regeling Wlz-indiceerbaren gepubliceerd,
waarin werd aangegeven welke groepen verzekerden als Wlz-indiceerbaren aangewezen
zullen worden (Stcrt. 2014, 34386). De definitieve versie van die regeling is geplaatst in de Staatscourant van 18 maart 2015, nr. 7563.
Begin december 2014 werd duidelijk dat er ook nog verzekerden uit twee andere groepen
zijn die op 31 december 2014 over een geldige AWBZ-indicatie voor extramurale zorg
beschikten en die desgewenst op 1 januari 2015 een tijdelijke toegang tot de Wlz dienden
te krijgen en aldus in ieder geval de eerste tijd ervan verzekerd zouden zijn dat
hun zorg gecontinueerd zou kunnen worden.
verzekerden met gesubsidieerde ADL-assistentie die daarnaast nog een andere zware
zorgvraag hebben
Het gaat allereerst om in ADL-woningen wonende cliënten die op 31 december 2014 op
grond van artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ aanspraak hadden op ADL-assistentie
en die daarnaast ten minste 25 uur per week individuele begeleiding, persoonlijke
verzorging of verpleging nodig hadden en/of aangewezen waren op verpleging bij thuisbeademing.
Op grond van artikel 10.1.4 Wlz en de daarop gebaseerde Subsidieregeling ADL-assistentie
alsmede op grond van artikel 11.1.2, tweede lid, Wlz, zouden deze cliënten vanaf 1 januari
hun ADL-assistentie kunnen ontvangen van een uit het Fonds langdurige zorg gesubsidieerde
ADL-aanbieder, maar zouden deze cliënten voor hun individuele begeleiding, persoonlijke
verzorging, verpleging of verpleging bij thuisbeademing zijn aangewezen op de Wmo
2015, de zorgverzekering of de Jeugdwet. Bij nader inzien werd het per 1 januari 2015
intreden van dit gevolg van artikel 10.1.4, tweede lid, Wlz voor de hier bedoelde
groep bestaande ADL-cliënten gezien hun ook op overige punten zware zorgvraag te ingrijpend
geacht. Besloten is daarom dat zij de zorg die zij naast hun ADL-assistentie verkrijgen
desgewenst nog gedurende enige tijd op grond van de Wlz gefinancierd dienen te kunnen
krijgen. Dit is bij in de brieven van 9 en 17 december 2014 aan de Tweede Kamer meegedeeld
(Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nrs. 3 en 4). In deze overgangsperiode zal nagegaan worden of de betrokken verzekerden daarna
alsnog hun overige zorg op grond van hun zorgverzekering of de Wmo 2015 gefinancierd
zullen krijgen, dan wel of een ander arrangement aangewezen is.
In het voorgestelde artikel 9.3a Rlz wordt daarom geregeld dat de hier bedoelde verzekerden
nog twee jaar hun aanspraken op individuele begeleiding, persoonlijke verzorging,
verpleging of verpleging bij thuisbeademing behouden als zouden zij Wlz-geïndiceerden
zijn. Daarbij is, in afwijking van de eenjaarstermijn die geldt voor Wlz-indiceerbaren
en voor de hierna te bespreken groep, gekozen voor een termijn van twee jaren. De
komende tijd nagegaan zal worden of de in artikel 10.1.4, tweede lid, Wlz opgenomen
regel dat een combinatie van gesubsidieerde ADL-assistentie en Wlz-zorg niet mogelijk
is, wijziging behoeft. Zo ja, dan zal de daartoe benodigde wetgeving zo snel mogelijk
worden opgesteld. Doorgaans duurt een traject tot wetswijziging echter langer dan
een jaar. Om te voorkomen dat in het geval wetswijziging inderdaad nodig blijkt, de
hier bedoelde verzekerden gedurende enige tijd voor de zorg die zij naast de ADL-assistentie
nodig hebben op de Wmo 2015 of hun zorgverzekering aangewezen raken, wordt de duur
van het overgangsrecht in artikel 9.3a op twee jaar bepaald.
Het is overigens niet mogelijk om de hier bedoelde groep simpelweg door middel van
opname in de Regeling Wlz-indiceerbaren als Wlz-indiceerbaar aan te duiden. Op grond
van artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz ontvangen Wlz-indiceerbaren immers een Wlz-indicatiebesluit
als bedoeld in artikel 3.2.3 Wlz. Zo'n besluit zou hen vervolgens recht geven op zorg
als bedoeld in artikel 3.1.1 Wlz, hetgeen echter krachtens artikel 10.1.4, tweede
lid, Wlz nu juist niet mogelijk zou zijn. Om die reden wordt in artikel 9.3a Rlz een
rechtstreeks recht op (behoud van) zorg geregeld.
overige verzekerden met een zware zorgvraag
Ten tweede gaat het om verzekerden met een dusdanig gedifferentieerde, maar wel zware
zorgvraag, dat het niet mogelijk is ze goed onder een of enkele noemers te vangen.
Om die reden kunnen ze niet worden opgenomen in de Regeling Wlz-indiceerbaren. In
die regeling dienen ingevolge artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz immers groepen verzekerden aangewezen te worden, die zonder een toetsing aan de Wlz-indicatiecriteria
een jaar toegang tot de Wlz krijgen. Normaliter zouden de hier bedoelde verzekerden
voor 1 januari 2015 een Wlz-indicatiebesluit bij het CIZ hebben kunnen aanvragen,
dat dan met ingang van die datum in zou kunnen gaan. In casu bleek dit echter niet
mogelijk. Om deze redenen is besloten dat cliënten met een indicatie voor extramurale
AWBZ-zorg die niet tot de Wlz-indiceerbaren of tot bovenbedoelde groep ADL-zorgvragers
behoorden en die desondanks meenden dat zij tot de doelgroep van de Wlz behoorden,
zich tot 1 januari 2015 konden melden bij het Informatiepunt Wlz-overgangsrecht van
de cliëntenorganisaties Per Saldo en Ieder(in)4. Die organisaties zijn vervolgens nagegaan of iedere aangemelde cliënt beschikte
over een AWBZ-indicatie voor extramurale zorg die nog na 31 december 2014 geldig zou
zijn. Was dat het geval, dan meldden de cliëntenorganisaties de betrokken verzekerde
aan bij het CIZ, dat betrokkene vervolgens een indicatiebesluit met een geldigheid
van een jaar toezond. Gezien het werk dat de cliëntenorganisaties hebben verricht
om tot een aanmelding bij het CIZ te komen, kan een dergelijke melding worden gezien
als een advies aan het CIZ, om een Wlz-indicatie te geven. De indicatie van het CIZ
die daar op volgt is dan ook een Wlz-indicatie, die echter slechts de duur van een
jaar heeft en geen recht geeft op Wlz-zorg maar op tijdelijke voortzetting van de
AWBZ-zorg. Dit is aangewezen omdat de toets die tot de tijdelijke indicatie heeft
geleid slechts een marginale was, die bovendien niet door het CIZ maar door de cliëntenorganisaties
is verricht. Het is dan ook aangewezen is dat het CIZ de betrokken verzekerden in
2015 alsnog zelf aan de Wlz-indicatiecriteria toetst. Dat zal dan leiden tot een op
1 januari 2016 ingaand besluit, inhoudende een Wlz-indicatie met de normale duur (doorgaans
onbepaald) die recht geeft op Wlz-zorg of tot een afwijzing van een Wlz-indicatie
(in welk geval men vanaf 1 januari 2016 alsnog zijn zorg zal moeten betrekken van
de Jeugdwet, de Wmo 2015 of de zorgverzekering).
5 Wijziging zorgvraag overgangsgerechtigden die op 31 december 2014 een indicatie
voor extramurale AWBZ-zorg hadden
Wlz-indiceerbaren en verzekerden uit de twee in paragraaf 4 beschreven groepen behouden
zolang hun zorgvraag niet wijzigt, voor de duur van hun overgangsrecht de AWBZ-zorg
waarop zij op 31 december 2014 recht hadden. Bij het schrijven van de Wlz en de daarop
gebaseerde lagere regelgeving is er tot nog toe van uitgegaan dat verzekerden die
tijdens hun periode van overgangsrecht een wijziging van hun zorgvraag ondervinden
en dientengevolge bij het CIZ een (her)indicatie5 aanvragen, worden getoetst aan het Wlz-indicatiecriterium, bedoeld in artikel 3.2.1
van de wet. Dit kan echter allereerst voor sommigen onder hen betekenen dat zij rechten
verliezen. Dat is het geval indien ze zelfs indien hun gewijzigde (meestal: toegenomen)
zorgvraag in aanmerking wordt genomen, niet voldoen aan het Wlz-indicatiecriterium,
bedoeld in artikel 3.2.1 Wlz. Betrokkenen zouden dan hun ‘bevroren AWBZ-rechten’ verliezen
en aangewezen raken op zorg vanuit de zorgverzekering of de Wmo 2015. Eventueel zou
de mogelijkheid bestaan om in zo'n geval betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn
aanvraag voor (her)indicatie in te trekken of de herindicatie pas in te laten gaan
op de datum waarop zijn overgangsrecht eindigt, maar ook dat zou naar verwachting
onvoldoende soelaas bieden, nu in dat geval niet aan de toegenomen zorgvraag zal kunnen
worden voldaan. Daarnaast kan toetsing aan het Wlz-criterium zelfs voor overgangsgerechtigden
die daar wél aan zullen blijken te voldoen, een teruggang in rechten betekenen. Naar
verwachting hebben namelijk relatief veel verzekerden uit de hier bedoelde groepen
recht op opslagen voor 'enige ondoelmatigheid' of 'meer zorg', die onder de Wlz vooralsnog
niet of in mindere mate bestaan. Gezien het voorgaande is besloten thuiswonende verzekerden
uit de hier bedoelde overgangsgroepen die gedurende hun overgangsrecht een andere
zorgvraag krijgen en daarom een (her)indicatie aanvragen, voor de rest van de duur
van hun overgangsrecht te laten herindiceren op basis van het AWBZ-recht zoals dat
op 31 december 2014 gold.
6. Financiële consequenties
De verhoging van het subsidieplafond voor de pgb's Wlz in 2015 bedraagt € 120 miljoen.
Hiermee komt de hoogte van het beschikbare pgb-kader in 2015 op € 1.280 miljoen.
Het financiële effect van de wijziging van mpt- en pgb-maxima in sommige gevallen
is lastig vast te stellen en zal blijken uit het aantal aanvragen dat zal worden ingediend.
De omvang van de (potentiële) doelgroep van cliënten die gebruik kunnen maken van
deze verhoogde maxima is relatief klein. Het betreft tevens cliënt die thans al hoge
kosten hebben. Het financiële effecten zal enkele miljoenen per jaar kunnen betreffen.
Overigens geldt onverminderd dat de NZa toezicht houdt op de uitputting van het pgb-kader
en mij tijdig zal informeren indien een overschrijding dreigt.
Ten aanzien van de toevoeging van de twee extra groepen aan het overgangsrecht geldt
dat het financiële effect verwaarloosbaar is. Betrokkenen kregen in 2014 zorg op grond
van de AWBZ en krijgen deze zorg nu op grond van de Wlz.
Artikelsgewijs
ARTIKEL I (Regeling langdurige zorg)
Onderdeel C
In artikel 3.2, tweede lid, Rlz, werd de indicatieduur van indicatiebesluiten die
werden gegeven aan verzekerden met een zorgprofiel ggz B bepaald op drie jaar. Artikel
3.2.5 Blz geeft echter slechts de bevoegdheid om de maximumduur van een indicatie
te bepalen. Door de toevoeging van de woorden 'ten hoogste' wordt de tekst van artikel
3.2, tweede lid, Rlz hiermee in lijn gebracht.
Onderdeel E
Aan artikel 5.3 van de Rlz worden twee leden toegevoegd. Daarin wordt geregeld dat
een verzekerde met extra zorg thuis of een extra hoog pgb kan ontvangen indien hij
een indicatie heeft voor een zorgprofiel VV Beschermd verblijf met intensieve palliatief-terminale
zorg. Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt dat verzekerden in de terminale fase
van hun leven de voor hen op dat moment benodigde zorg thuis kunnen krijgen. Verzekerden
die al een Wlz-indicatie hebben en in een Wlz-instelling wonen, zullen in de eindfase
van hun leven de noodzakelijke zorg krijgen op basis van het eerder toegekende zorgprofiel.
De zorg aan het eind van het leven is een onderdeel van de taken van een instelling.
In artikel 1.1.1 Blz is omschreven wat onder 'palliatief terminale zorg' wordt verstaan.
Onderdeel G
Met het nieuwe vijfde lid van artikel 5.13 Rlz worden allereerst de in paragraaf 4
van deze toelichting besproken nieuwe overgangsgerechtigden aan de reikwijdte van
de bepaling toegevoegd. Zij worden immers gedurende hun overgangsrecht wat betreft
de zorg waar zij recht op hebben als Wlz-indiceerbaren behandeld. Daarnaast is, zoals
in paragraaf 3 van deze toelichting besproken, voor volwassenen de pgb-toeslag voor
huishoudelijke verzorging verhoogd tot het bedrag dat men in 2014 van de gemeenten
kreeg, indien dat bedrag hoger was dan € 4.857.
Het zesde lid regelt wat er moet gebeuren indien iemand in 2014 niet het hele jaar
een pgb voor huishoudelijke verzorging had of indien hij, bijvoorbeeld omdat hij in
2014 naar een andere gemeente verhuisde, meer dan één pgb voor huishoudelijke verzorging
had gekregen. De bepaling komt er in de kern op neer dat in zo'n geval het laatst
toegekende pgb wordt herleid naar een jaarbedrag, door het te delen door het aantal
dagen waarvoor het was toegekend – leidende tot een bedrag per dag – en dat bedrag
vervolgens te vermenigvuldigen met het aantal dagen dat 2014 kende (nameijk 365).
Onderdeel I
Artikel 5.15a regelt de pgb-opslag voor persoonlijke assistentie, waarop in paragraaf
3 van het algemene deel van deze toelichting is ingegaan. Het pgb bedraagt inclusief
opslag voor alleenstaande verzekerden ten hoogste € 219.000 (= € 25 x 8.760 uur per
jaar) en voor verzekerden die samenleven met een echtgenoot of – aangezien artikel
1.1.2 Wlz de geregistreerde partner gelijkstelt met een echtgenoot – een geregistreerd
partner ten hoogste € 146.000. Indien er een echtgenoot of geregisteerd partner is,
wordt deze in staat geacht om te kunnen voorzien in een deel van het noodzakelijke
toezicht.
Voor het in aanmerking komen voor de pgb-toeslag is het noodzakelijk dat cliënten
een indicatiebesluit van het CIZ hebben in de vorm van de zorgprofielen LG Wonen met
begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en
zeer intensieve verzorging, dan wel voor het zorgzwaartepakket ZZP LG 5 of ZZP LG
7. Cliënten met deze indicatiebesluiten kunnen een aanvraag doen bij het zorgkantoor
voor de pgb-opslag indien zij 18 jaar of ouder zijn, omdat deze mogelijkheid is bedoeld
voor volwassenen. Voor de toepassing van dit artikel geldt ook dat de cliënt zelf,
op eigen kracht, zonder de hulp van een vertegenwoordiger, invulling moet kunnen geven
aan de taken als omschreven in artikel 3.3.3, vierde lid onderdelen b en c, van de
wet. Deze pgb-opslag is immers bedoeld voor cliënten zonder cognitieve beperkingen,
die zelf de aan het budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze
kunnen uitvoeren. Dat geldt evenzeer voor het zodanig aansturen van de verkozen zorgaanbieders
en mantelzorgers en het afstemmen van de door hen geleverde zorg, dat sprake is of
zal zijn van verantwoorde zorg. Deze pgb-opslag is dus nadrukkelijk niet bedoeld voor
verzekerden die deze taken met hulp van een vertegenwoordiger willen uitvoeren. Het
bij de aanvraag mee te sturen persoonlijk plan moet dit duidelijk maken. Gezien de
omvang van het pgb dat met behulp van de in dit artikel geregelde opslag kan worden
verkregen, wordt in het derde lid van dit artikel tevens de eis gesteld dat het zorgkantoor
de verzekerde ziet (het ligt in de rede dat de cliënt daartoe thuis wordt bezocht)
en mede op basis van dit contact vaststelt of de verzekerde daadwerkelijk aan de voorwaarden,
bedoeld in het eerste lid, voldoet. Alleen indien dit het geval is, kan de toeslag
worden verleend.
Onderdeel K
In artikel 5.21 Rlz ontbraken de regels aan de hand waarvan het pgb na een subsidieperiode
wordt vastgesteld. Het nieuwe derde lid van artikel 5.21 bepaalt dat het bedrag in
wezen wordt vastgesteld op het bedrag, bedoeld in artikel 5.17, derde lid, Rlz (waarover
de budgethouder geen verantwoording hoeft af te leggen), vermeerderd met de door de
Sociale verzekeringsbank (SVB) voor geleverde zorg uitbetaalde bedragen. De SVB maakt
het bedrag, bedoeld in artikel 5.17, derde lid, Rlz bij aanvang van iedere subsidieperiode
aan de verzekerde over. Het restant van het verleende budget is dan ter beschikking
voor betaling van de tijdens de subsidieperiode verleende zorg.
Ten behoeve van de vaststelling van het pgb door het zorgkantoor stelt SVB na iedere
subsidieperiode een overzicht op dat door de budgethouder wordt ondertekend en daarna
naar het zorgkantoor wordt gezonden.
Onderdeel L
Artikel 8.1 Rlz
Met het nieuwe artikel 8.1, tweede lid, Rlz wordt het totaal voor de pgb's Wlz in
2015 beschikbare bedrag verhoogd van € 1.160 miljoen naar € 1.280 miljoen. Het voor
zorg in natura beschikbare bedrag blijft € 16.505 miljoen, zodat het totaal voor de
Wlz-zorg in 2015 beschikbare bedraag (art. 8.1, eerste lid) omhoog gaat van € 17.665
miljoen naar € 17.785 miljoen.
Artikel 8.2 Rlz
Zoals in paragraaf 2 van de algemene toelichting en in de toelichting op artikel 8.1
is aangegeven, stijgt het voor 2015 voor Wlz-pgb's beschikbare bedrag in 2015 naar
€ 1.280 miljoen. Dit leidt tot nieuwe subsidieplafonds per zorgkantoorregio, die in
artikel 8.2 worden weergegeven.
Onderdelen M en R
Artikel 9.3a Rlz
Artikel 9.3a Rlz zorgt ervoor dat verzekerden die voor 1 januari 2015 ADL-assistentie
kregen en daarnaast ten minste 25 uur per week individuele begeleiding, persoonlijke
verzorging of verpleging en/of verpleging kregen in verband met een behoefte aan thuisbeademing,
hun rechten op die individuele begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging
en/of verpleging in verband met een behoefte aan thuisbeademing nog behouden tot 1 januari
2017. Hun ADL-assistentie zullen zij op grond van artikel 11.1.2, tweede lid, behouden,
zij het dat ADL-assistentie onder de Wlz geen jegens het zorgkantoor in te roepen
recht meer is, maar een recht dat, zolang de subsidie niet is uitgeput, jegens een
gesubsidieerde ADL-instelling kan worden ingeroepen. De berekening van het wekelijkse
aantal uren individuele begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging waarop
de verzekerde recht heeft, geschiedt op dezelfde wijze als waarop dat onder de Regeling
Wlz-indiceerbaren geschiedt voor cliënten met een lichamelijke handicap. De inhoud
van de met onderdeel R aan de Rlz toegevoegde bijlage is dan ook gelijk aan de bijlage
bij de Regeling Wlz-indiceerbaren. Ook bij de vormgeving van het recht op individuele
begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging en/of verpleging bij thuisbeademing
waarop de hier bedoelde verzekerden met ADL-assistentie recht hebben, wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij wat daarover (in de artikelen 11.1.2, zevende lid, Wlz en
9.3 Rlz) voor Wlz-indiceerbaren is geregeld. Dit is vooral van belang indien de verzekerden
met ADL-assistentie, die hun overige zorg doorgaans met een pgb inkopen, in 2015 toch
liever een deel van hun overige zorg in natura wensen te ontvangen. Kiest men voor
een pgb, dan leidt artikel 9.3a, eerste lid, dat zegt dat betrokkenen zoveel mogelijk
als Wlz-indiceerbare worden behandeld, er voorts toe dat de hoogte van dat budget
mede wordt bepaald met toepassing van artikel 5.13, vijfde lid, Rlz.
Het tweede lid van artikel 9.3a Wlz zorgt ervoor dat het in dit artikel geregelde
overgangsrecht slechts geldt zolang een verzekerde in een ADL-woning woont.
Het in artikel 9.3a Rlz neergelegde overgangsrecht geldt louter voor personen die
zich voor 1 januari 2015 bij het CIZ hebben aangemeld. Daarbij geldt aanmelding bij
het Informatiepunt Wlz-overgangsrecht die voor 1 januari 2015 tot een aanmelding bij
het CIZ heeft geleid overigens ook als aanmelding bij het CIZ.
Indien de situatie van een ADL-cliënt dusdanig verslechtert, dat hij in een Wlz-instelling
wil gaan verblijven, zal hij een Wlz-indicatie aanvragen. Krijgt hij die, dan vervalt
zijn recht op voortzetting van de overige zorg waarop hij ingevolge artikel 9.3a recht
heeft (vijfde lid). De hulp die eerder werd gegeven door de gesubsidieerde ADL-aanbieder
zal hij vanaf dat moment krijgen van de zorginstelling waarin hij gaat wonen.
Artikel 9.3b Rlz
Artikel 9.3.b regelt de tijdelijke Wlz-indicatie voor verzekerden die zich voor 1 januari
als potentiële Wlz-cliënten bij het Informatiepunt Wlz-overgangsrecht hebben gemeld
en die door dat informatiepunt voor die datum bij het CIZ zijn aangemeld. In juridische
zin gaat het hierbij om een aanvraag van een Wlz-indicatie. Na de aanvraag hebben
de cliëntenorganisaties gecheckt of de verzekerde die de aanvraag deed een AWBZ-indicatie
voor extramurale zorg had die nog tot en met 31 december 2014 geldig was, of de verzekerde
daadwerkelijk dergelijke zorg genoot en of de verzekerde naar hun verwachting aan
de in artikel 3.2.1 van de Wlz opgenomen indicatiecriteria voldeed. Als dat volgens
hen zo was, hebben zij het CIZ – door middel van opname van de cliënt op een naar
het CIZ gestuurde lijst – geadviseerd een tijdelijke Wlz-indicatie te verlenen, waarna
het CIZ die indicatie ook werkelijk heeft verleend. Omdat de beoordeling door de cliëntorganisaties
niet zo degelijk is geweest als de beoordeling die het CIZ verricht voor mensen die
op of na 1 januari 2015 een Wlz-indicatie aanvragen, heeft de door het CIZ op advies
van de cliëntenorganisaties afgegeven indicatie een beperkte duur, namelijk tot 1 januari
2016. In 2015 zal het CIZ alsnog nagaan, of betrokkenen ook volgens het CIZ zelf aan
de Wlz-indicatiecriteria voldoen. Zo ja, dan zal de verzekerde een op 1 januari 2016
ingaand Wlz-indicatiebesluit krijgen dat de normale (doorgaans: onbepaalde) geldigheidsduur
heeft en dat hem alle Wlz-rechten verschaft waarop ook ‘nieuwe gevallen’ met een Wlz-indicatie
recht hebben.
Het tijdelijke indicatiebesluit geeft in 2015, anders dan gewone Wlz-indicatiebesluiten,
geen recht op alle Wlz-zorg, maar geeft recht op voortzetting van de zorg die de betrokkene
onder de AWBZ had, als zou betrokkene een Wlz-indiceerbare zijn. Hiervoor is gekozen
omdat betrokkenen, nu in 2015 nog een degelijke, door het CIZ zelf verrichte indicatiestelling
ontbreekt, meer met Wlz-indiceerbaren vergelijkbaar zijn, dan met verzekerden die
op of na 1 januari 2015 een Wlz-indicatie hebben aangevraagd en gekregen. Een en ander
betekent ook dat het het pgb van betrokkenen mede wordt bepaald met toepassing van
artikel 5.13, vijfde lid, Rlz.
Indien de gezondheidssituatie in 2015 wijzigt of het CIZ er in 2015 achter komt dat
het tijdelijke indicatiebesluit is gebaseerd op onjuiste of onvolledige informatie,
is het CIZ bevoegd om het tijdelijke indicatiebesluit al in 2015 in te trekken.
Artikel 9.3c Rlz
Dit artikel regelt wat in paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting is
besproken. Het eerste lid regelt dat Wlz-indiceerbaren en cliënten als bedoeld in
de artikelen 9.3a en 9.3b van voorliggende regeling die tijdens hun overgangsrecht
een andere zorgvraag krijgen en dientengevolge een (her)indicatie bij het CIZ aanvragen,
door het CIZ wordt beoordeeld met toepassing van het AWBZ-recht zoals dat op 31 december
2014 gold. Het tweede lid bepaalt dat de (her)indicatie die daar uit voortvloeit,
slechts tot het einde van het overgangsrecht kan gelden. Het CIZ kan de geldingsduur
overigens wel op een kortere termijn bepalen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn
als het CIZ bij het beoordelen van de aanvraag om (her)indicatie op basis van de zorgvraag
al verwacht dat er binnen de periode van overgangsrecht nogmaals om een (her)indicatie
zal worden gevraagd.
Onderdeel O
Artikel 9.7 Wlz
Op grond van artikel 4 van het Zorgindicatiebesluit hadden in het buitenland wonende
AWBZ-verzekerden en ‘verdragsgerechtigde’ inwoners van een (andere) lidstaat van de
Europese Unie dan wel van een ander verdragsland waarmee Nederland een socialezekerheidsverdrag
heeft gesloten in geval van verblijf in Nederland recht op AWBZ-zorg indien zij een
daartoe strekkende beschikking van het CIZ hadden. Deze beschikkingen werden ingevolge
het tweede lid van dat artikel afgegeven voor de duur van maximaal een half jaar,
met een verlengingsmogelijkheid van ten hoogste nog een half jaar.
Op 1 januari 2015 trad de Wlz in werking en werd de AWBZ ingetrokken. In de Wet op
de maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet is geregeld dat mensen
die op 31 december 2014 beschikten over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg,
hun zorg vanaf 1 januari 2015 vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet ontvangen, zolang
hun AWBZ-indicatie duurt maar uiterlijk tot 1 januari 20166. Dit brengt met zich dat mensen uit de hiervoor aangeduide groep hun recht op zorg
voor 1 juli 2015 verliezen.
Met AWBZ- (inmiddels: Wlz-)verzekerden in het buitenland zijn goede afspraken gemaakt
over hun zorgdossiers. Bij de groep zogenoemde ‘verdragsgerechtigde’ cliënten – die
overigens naar verwachting maximaal enkele tientallen personen beslaat – is het bovenstaande
niet het geval. Daarnaast is met hen niet aanvullend gecommuniceerd dat zij geen recht
meer hebben op zorg. Met name voor degenen wier indicatiebesluit voor 1 mei 2015 vervalt,
wordt dit als een te plotseling gevolg gezien. Daarom wordt deze groep verdragsgerechtigden
en het betrokken zorgkantoor voor de afsluiting van hun zorgdossiers meer tijd gegund.
In artikel 9.7 wordt daarom geregeld dat deze verdragsgerechtigden de rechten en verplichtingen
verbonden aan hun indicatiebesluit tot gelding kunnen brengen tot 1 mei 2015. Wat
betreft de gekozen datum wordt daarmee aangesloten bij het beleid dat om dezelfde
redenen wordt gevoerd voor verzekerden die op 31 december 2014 beschikten over een
zogenoemd 'laag zzp' en van wie de indicatie voor 1 mei 2015 af zou lopen.
ARTIKEL II (Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015)
Onderdeel A
De wijziging in het eerste lid van artikel 1.2, eerste lid, is nodig omdat niet iedere
Wlz-uitvoerder als zorgkantoor is aangewezen. De komma impliceert ten onrechte dat
dat wel het geval is.
Eerstelijns kortdurend verblijf behoort voor verzekerden met recht op Wlz-zorg of
verzekerden die ingevolge hun overgangsrecht nog enige tijd recht hebben op AWBZ-zorg,
tot hun verzekeringsaanspraken. Om die reden worden allereerst de verzekerden, bedoeld
in de artikelen 9.3a en 9.3b van de Rlz aan de opsomming van artikel 1.2, derde lid,
van de Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015 toegevoegd. Daarbij wordt artikel
9.3a Rlz aan onderdeel c toegevoegd omdat het hier, net als in geval van de Wlz-indiceerbaren,
bedoeld in artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz, gaat om personen die door het CIZ gelijk
zijn gesteld met personen die recht hebben op Wlz-zorg. Voor personen, bedoeld in
artikel 9.3b Rlz, is een nieuw onderdeel opgesteld. Betrokkenen zijn door het CIZ
namelijk niet gelijkgesteld met Wlz-geïndiceerden, maar zijn Wlz-geïndiceerden, die echter, vanwege de het feit dat het CIZ bij het afgeven van
de indicatie zonder eigen beoordeling het advies van Per Saldo of Ieder(in) heeft
gevolgd, geen blijvend recht hebben op Wlz-zorg, maar op AWBZ-zorg gedurende 2015
(in 2015 zal het CIZ ze alsnog toetsten aan het Wlz-indicatiecriterium, waarna zij,
als zij aan dat criterium voldoen, vanaf 2016 de gewone Wlz-rechten krijgen).
Thuiswonende verzekerden met een laag zzp – dit zijn de verzekerden, bedoeld in artikel
11.1.1, derde lid, Wlz – verliezen hun recht op AWBZ-zorg op 1 januari 2016 of zoveel
eerder als hun (AWBZ-)indicatie in 2015 afloopt. Vanaf dat moment zijn zij voor hun
zorg aangewezen op hun zorgverzekering of op de Wmo 2015. Zij behouden echter het
recht om in een Wlz-instelling te gaan verblijven. Het is niet de bedoeling dat louter
dat verblijfsrecht ertoe leidt dat betrokkenen geen gesubsidieerd eerstelijnsverblijf
kunnen genieten. Om die reden is in artikel 1.2, derde lid, onderdeel c, geregeld
dat betrokkenen vanaf het moment waarop zij op hun zorgverzekering of de Wmo 2015
zijn aangewezen, niet meer van gesubsdieerd eerstelijnsverblijf zijn uitgesloten.
Overigens heeft deze toevoeging aan onderdeel c slechts zin voor verzekerden met een
laag zzp wier (AWBZ-)indicatie in 2015 eindigt, aangezien de Subsidieregeling eerstelijns
verblijf 2015 op 1 januari 2016 vervalt. Daarna zal eerstelijns verblijf onder de
dekking van de zorgverzekering vallen.
ARTIKEL III (Tijdelijke subsidieregeling extramurale behandeling)
De wijziging van artikel 1.2, vijfde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling extramurale
behandeling betreft een reparatie van een kleine fout. Recht op geneeskundige zorg
als bedoeld in de Zvw bestaat niet op grond van die wet, maar op grond van een zorgverzekering
als bedoeld in die wet.
Voor een toelichting op de overige wijzigingen in dit artikel wordt verwezen naar
de toelichting op artikel II.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn