Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 april 2015, nr. WJZ/15041950, tot wijziging van de Regeling gaskwaliteit in verband met aanpassing van bijlage 4

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 11 van de Gaswet;

Besluit:

ARTIKEL I

In Bijlage 4 van de Regeling gaskwaliteit worden de twee rijen over het koolstofdioxidegehalte vervangen door:

Koolstofdioxidegehalte

RTL en RNB-net

≤ 10,32

mol%

HTL in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland

≤ 8

mol%

HTL in de rest van Nederland

≤ 3

mol%

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 april 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Algemeen

Door de wijziging gaat in vier westelijke provincies de norm voor het maximum gehalte koolstofdioxide (CO2) bij aflevering op laagcalorische hogedruknetten omhoog van 3% naar 8%. Bij de vorige vaststelling van de norm voor CO2 is rekening gehouden met afnemers in oost-Nederland die maximaal 3% CO2 kunnen accommoderen. Hierbij is over het hoofd gezien dat in de westelijke provincies de gebruikers ook gas met een CO2-gehalte tot 8% kunnen accommoderen. De correctie tot een maximum van 8% is wenselijk om de inpassing van (met stikstof geconverteerd) kleineveldengas in de laagcalorische gasvoorziening voort te zetten. De wijziging heeft geen gevolgen voor de bestaande praktijk.

2. Notificatie

Al jaren wordt in Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland gas via laagcalorische hogedruknetten geleverd met een maximum gehalte koolstofdioxide (CO2) tot 8%. De afnemers die in deze provincie zijn aangesloten op dit net kunnen dit gas ook accommoderen. Bij de totstandkoming van de Regeling gaskwaliteit is ten aanzien van het maximum gehalte koolstofdioxide voor heel Nederland aangesloten bij een strengere norm (3%). Die strengere norm is noodzakelijk voor afnemers in het oosten van Nederland. Het is echter niet wenselijk en ook niet nodig om voor de vier eerder genoemde provincies deze strengere norm te hanteren. Als aan de strengere norm zou worden vastgehouden zou GTS gedwongen zijn extra en onnodige kosten te maken om het gas conform de gestelde eisen af te leveren. De norm wordt voor Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland dan ook versoepeld tot de 8% die eerder werd gehanteerd. Deze wijziging behoeft niet zelfstandig genotificeerd te worden in het kader van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204), omdat het een versoepeling betreft van een genotificeerde eis [TRIS (2014) / 00681], waarmee voorts niet werd beoogd om een einde te maken aan de bestaande praktijk in de betrokken provincies.

3. Vaste verandermomenten

Voor zowel het moment van inwerkingtreding als voor wat betreft de minimale inwerkingtredingstermijn wordt afgeweken van het beleid inzake de vaste verandermomenten. In dit geval is echter sprake van een reparatie waarbij afwijking van dit beleid is toegestaan.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven