Belastingen op milieugrondslag

3 april 2015

nr. BLKB 2015/370M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een herziening van het besluit van 11 maart 2014, nr. BLKB2014/303M, dat hiermee wordt ingetrokken.

Aanleiding voor de herziening is een verduidelijking van de toepassing van de complexbepaling voor de energiebelasting (4.1.), met name voor waterschappen (4.1.2.) en kabelexploitanten (4.1.4.). In onderdeel 4.1.3. is de term ‘waterleidingbedrijven’ vervangen door ‘drinkwaterbedrijven’ overeenkomstig de wettekst. In onderdeel 4.1.5. is ter verduidelijking een passage toegevoegd over oplaadpunten voor elektrische voertuigen.

Voorts is in onderdeel 4.3. Verlaagd tarief de goedkeuring inzake ondernemerschap van leden van coöperaties en vereniging van eigenaars vervallen. Als gevolg van de wijziging van de wet per 1 januari 2015 heeft deze goedkeuring haar belang verloren.

Voor de belasting op leidingwater is de goedkeuring in verband met de overgangsregeling voor 2014 vervallen.

Tenslotte is de goedkeuring voor de afvalstoffenbelasting inzake het verhoudingsgetal (onderdeel 2.2.) verduidelijkt.

1. Inleiding

In dit besluit zijn beleidsregels opgenomen voor de afvalstoffenbelasting, de kolenbelasting en de energiebelasting.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

wet:

Wet belastingen op milieugrondslag

besluit:

Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

wet WOZ:

Wet waardering onroerende zaken

2. Afvalstoffenbelasting

2.1. Bovenafdichtingsconstructie

Materiaal dat wordt gebruikt voor het realiseren van een bovenafdichtingsconstructie wordt niet tot afvalstoffen gerekend (artikel 22, tweede lid, van de wet en artikel 4, onderdeel c, van het besluit). De bovenafdichtingsconstructie wordt boven op de egalisatie-/steunlaag aangebracht en bestaat uit een minerale en een synthetische component. De minerale component is veelal een zand/bentoniet mengsel en de synthetische component een HDPE-folie.

Hierbij kan het zogenoemde Hydrostab een vervanger voor het zand/bentoniet mengsel zijn. Indien de Advieskamer Stortbesluit heeft aangegeven dat een bovenafdichtingsconstructie van Hydrostab met een synthetische laag gelijkwaardig is aan een bovenafdichtingsconstructie van een zand/bentoniet mengsel met een synthetische laag, wordt de Hydrostab beschouwd als een onderdeel van de bovenafdichtingsconstructie. In dat geval is het redelijk dat het gebruik van componenten in de Hydrostab niet beschouwd wordt als het storten van afvalstoffen. Het is hierbij niet van belang dat enkele componenten afvalstoffen waren voordat zij werden toegepast in de bovenafdichtingsconstructie.

2.2. Verhoudingsgetal

De strikte toepassing van het verhoudingsgetal (artikel 27, derde en vierde lid, van de wet) kan bij bepaalde discontinue productieprocessen tot een financieringsnadeel leiden. Het betreft processen met sterk wisselende intensiteit, waarbij zich tussen het begin en het eind van het kalenderjaar relatief grote voorraadmutaties voordoen. Bij dergelijke processen zullen niet alle afvalstromen die in enig kalenderjaar in de heffing van de afvalstoffenbelasting zijn betrokken ook in datzelfde kalenderjaar de stortinrichting weer verlaten in een andere verschijningsvorm of in de vorm van een ander product. Het financieringsnadeel ontstaat omdat bij de toepassing van het verhoudingsgetal de herrekening op basis van de werkelijke cijfers moet plaatsvinden na afloop van het kalenderjaar.

Goedkeuring

Om dit financieringsnadeel te voorkomen keur ik met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) goed, dat bij de herrekening na afloop van het kalenderjaar in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de toe- en afnamen van voorraden tussen het begin en het eind van het kalenderjaar. De Belastingdienst levert bij de toepassing van deze goedkeuring zoveel mogelijk maatwerk. Hij houdt hierbij rekening met de feiten en omstandigheden zoals die zich in de praktijk zullen voordoen.

3. Kolenbelasting

3.1. Vervoersopdracht

Het brengen van kolen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een inrichting wordt niet als invoer aangemerkt (zie artikel 35, tweede lid, onderdeel c, van de wet), mits een vervoersopdracht is afgegeven door of in opdracht van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen worden overgebracht (zie artikel 14, eerste lid, van het besluit). De vraag is gesteld, of de vervoersopdracht achterwege kan blijven als de kolen bij het in het vrije verkeer brengen fysiek niet worden verplaatst.

Goedkeuring

Op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) keur ik goed dat de vervoersopdracht, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van het besluit, onder de volgende voorwaarden achterwege blijft:

  • de kolen worden niet fysiek verplaatst;

  • alle relevante gegevens, vereist voor de vervoersopdracht, zijn vastgelegd zowel in de administratie van degene die de kolen in het vrije verkeer brengt als in die van de ontvangende inrichting.

4. Energiebelasting

4.1. Begrip aansluiting; complexbepaling

Onder een aansluiting wordt verstaan een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd (artikel 47, eerste lid, onderdeel f, van de wet). Voor het begrip onroerende zaak wordt verwezen naar de wet WOZ (artikel 16, onderdelen a tot en met e). Een samenstel van gebouwde of ongebouwde eigendommen – of een gedeelte hiervan – die bij eenzelfde rechtspersoon in gebruik zijn en die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, wordt als één onroerende zaak aangemerkt (de complexbepaling; artikel 16, onderdeel d, van de wet WOZ). Om een aantal objecten aan te kunnen merken als één onroerende zaak is het niet voldoende dat deze bij eenzelfde (rechts)persoon in gebruik zijn. Gelet op de feitelijke situatie, moet er sprake zijn van een eenheid, waarbij fysieke criteria doorslaggevend zijn. Het gaat bijvoorbeeld om een woning met schuur en tuin of een fabriekscomplex bestaande uit een kantoorgebouw, fabrieksruimte en een opslagterrein. Het is niet zo dat alle vestigingen binnen een provincie of binnen Nederland die behoren tot één concern als één onroerende zaak (en dus als één aansluiting) kunnen worden aangemerkt.

In de onderdelen 4.1.1. tot en met 4.1.6. wordt voor een aantal situaties aangegeven, dat bepaalde objecten onder voorwaarden kunnen worden beschouwd als onderdelen van één onroerende zaak. Wat in deze onderdelen is vermeld geldt alleen voor zover voor de betrokken objecten geen WOZ-beschikking is afgegeven. Als een object in het kader van een WOZ-beschikking is aangemerkt als een zelfstandige onroerende zaak of is behandeld als onderdeel van een samenstel in de zin van de complexbepaling, wordt daar in de energiebelasting bij aangesloten.

4.1.1. Afvalwater

Gemeenten zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht zorg te dragen voor de doelmatige inzameling en het doelmatige transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen hun grondgebied gelegen percelen. Die taak wordt uitgevoerd door gebruik te maken van een stelsel van rioolleidingen en installaties voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap. Op het overnamepunt wordt het afvalwater door het waterschap overgenomen. Voor het afvoeren van het afvalwater wordt naast het transport door zogenoemd vrij verval, ook elektriciteit gebruikt voor de voeding van pompen die voor een eventuele voortstuwing van het afvalwater moeten zorgen. Die pompen zijn aangebracht in of op het rioolleidingenstelsel dat voor de afvoer van het afvalwater wordt gebruikt. Het stelsel van rioolleidingen en installaties dat bij de gemeente wordt gebruikt voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap is onderling fysiek met elkaar verbonden. Het stelsel wordt aangemerkt als één onroerende zaak.

Dit betekent dat de leveringen van elektriciteit voor de voeding van de pompen die in of op het rioolleidingenstelsel in gebruik zijn, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt.

4.1.2. Waterschappen

Waterschappen zijn publiekrechtelijke lichamen die zorg moeten dragen voor het kwaliteits- en kwantiteitsbeheer van de oppervlaktewateren in het verzorgingsgebied dat aan die lichamen is opgedragen. Die taken worden vervuld door gebruik te maken van een samenstel van watergangen, rioolleidingen, gemalen en installaties.

Het kwaliteitsbeheer ziet op het zuiveren van riool(afval)water. Het door de gemeenten verzamelde vervuilde riool(afval)water wordt op een overnamepunt overgedragen aan het waterschap. Een dergelijk overnamepunt bestaat uit een gemaal dat in eigendom of in gebruik is bij het waterschap. Vervolgens wordt het vervuilde water door het waterschap via een rioolleidingenstelsel met behulp van gemalen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Vanuit die installatie wordt gezuiverd water geloosd op het oppervlaktewater.

Het rioolleidingenstelsel dient voor het transport van het vervuilde riool(afval)water van het overnamepunt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het geheel van onderling verbonden gemalen, rioolleidingenstelsel en rioolwaterzuiveringsinstallatie dat het waterschap in het kader van het kwaliteitsbeheer gebruikt, wordt als één onroerende zaak aangemerkt, voor zover deze objecten ook in eigendom zijn van het waterschap.

De watergangen die worden gebruikt voor de afvoer van het gezuiverde water en het op peil houden van het oppervlaktewater (kwantiteitsbeheer), worden niet tezamen met objecten die worden gebruikt voor het kwaliteitsbeheer tot eenzelfde onroerende zaak gerekend. Deze watergangen maken namelijk geen onderdeel uit van het rioolleidingenstelsel dat wordt gebruikt voor het transport van het riool(afval)water en dienen een ander doel. Hetzelfde geldt voor gemalen en installaties die worden gebruikt voor andere taken dan het transport van het riool(afval)water.

Dit betekent voor waterschappen dat de leveringen van elektriciteit, nodig voor het transport van riool(afval)water naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering van dat water in die installatie, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt, mits de objecten waaraan elektriciteit geleverd wordt in eigendom en in gebruik zijn bij het waterschap.

4.1.3. Drinkwaterbedrijven

Drinkwaterbedrijven moeten er voor zorgen dat de levering van deugdelijk leidingwater aan de verbruikers in hun distributiegebied gewaarborgd is. Dit leidingwater moet in zodanige hoeveelheid en onder zodanige druk zijn als het belang van de volksgezondheid vereist. Daartoe hebben deze bedrijven tot taak de winning, de behandeling, de opslag, het transport en de distributie van water. De drinkwaterbedrijven kunnen worden onderscheiden in productiebedrijven, productie- en distributiebedrijven en distributiebedrijven.

In productiebedrijven wordt ruwwater ontrokken aan de bodem of aan het oppervlaktewater. Dat water wordt via een aaneengesloten leidingennet verpompt naar de productie-installatie van het bedrijf waar het leidingwater wordt geproduceerd.

Na de productie van het water wordt het water opgeslagen in de reinwaterkelders en watertorens. Vervolgens wordt het water via een ander aaneengesloten leidingennet naar de eindgebruikers getransporteerd en gedistribueerd. In dit leidingennet zijn pompstations aangebracht voor de voortstuwing van het water.

In dit deel van de waterketen is sprake van twee afzonderlijke op zichzelf staande processen, namelijk de productie van rein water en de distributie daarvan naar de eindgebruiker. Dit staat los van het feit dat in een aantal gevallen de productie- en distributieprocessen door één en hetzelfde bedrijf plaatsvinden. In beide processen wordt gebruikt gemaakt van afzonderlijke leidingennetten met daaraan verbonden installaties voor de voortstuwing van water. Elk van deze afzonderlijke leidingnetten wordt als één onroerende zaak aangemerkt.

Dit betekent dat voor drinkwaterbedrijven de leveringen van elektriciteit voor het onttrekken van ruwwater, het transport daarvan en de productie van reinwater als levering van elektriciteit via één aansluiting kunnen worden aangemerkt. Daarnaast kunnen de leveringen van elektriciteit voor transport en distributie van het reinwater via een aaneengesloten leidingenstelsel naar de eindgebruiker eveneens als levering van elektriciteit via één aansluiting worden aangemerkt.

4.1.4. Kabelexploitanten

Kabelexploitanten beschikken in het algemeen over een kabelnetwerk voor de doorgifte van signalen voor televisie, radio, internet en telefonie. In dit kabelnetwerk zijn elektriciteitsafleveringspunten opgenomen voor het transport en de versterking van de signalen, zoals verdeelkasten, eindkasten en modems.

Het aaneengesloten geheel van kabelnetwerk, versterkers en elektriciteitsafleveringspunten ten dienste van de verdeling en versterking van de signalen wordt voor de energiebelasting als één onroerende zaak aangemerkt, voor zover de onderdelen ervan in eigendom en in gebruik zijn bij één en dezelfde (rechts)persoon. De overige elektriciteitsafleveringspunten die bij de kabelexploitant in gebruik zijn, zoals bijvoorbeeld in kantoorgebouwen, worden niet tot die onroerende zaak gerekend. Dit laatste geldt in ieder geval voor alle objecten waarvoor een afzonderlijke WOZ-beschikking is afgegeven.

4.1.5. Straatverlichting, telefooncellen, e.d.

In een aantal gevallen wordt op basis van een contract elektriciteit rechtstreeks door het distributiebedrijf afgeleverd aan vele afleveringspunten, die in een bepaald gebied (stad, gemeente, regio) in beheer zijn bij een bepaalde (rechts)persoon aan wie de geleverde elektriciteit in rekening wordt gebracht en die betrekking hebben op openbare infrastructurele voorzieningen. Het betreft bijvoorbeeld de levering van elektriciteit aan een gemeente voor straatverlichting, aan telefoonbedrijven voor de verlichting van telefooncellen en aan busondernemingen voor bushokjes. Voor deze voorzieningen is in het algemeen geen beschikking voor de wet WOZ afgegeven. De (rechts)persoon die deze voorzieningen beheert, ontvangt in de praktijk per gemeente of per regio veelal één factuur voor het totaal van het – forfaitair bepaalde – elektriciteitsverbruik van die voorzieningen. Voor de heffing van de energiebelasting wordt daarbij aangesloten. Als de factuur betrekking heeft op elektriciteit die verbruikt wordt ten behoeve van meerdere openbare infrastructurele voorzieningen, wordt de objectafbakening voor de energiebelasting per voorziening toegepast.

Het vorenstaande geldt niet voor oplaadpunten voor elektrische voertuigen, aangezien zij geen deel uitmaken van een openbare infrastructurele voorziening. De via een oplaadpunt afgenomen elektriciteit wordt namelijk gebruikt voor het opladen van een individueel voertuig en niet ten behoeve van de openbare infrastructuur.

4.1.6. Evenementen

Bij evenementen wordt de elektriciteit veelal geleverd via een mobiele meetkast (een zogenoemde kermiskast) waarop verschillende attracties zijn aangesloten, dan wel via een rechtstreekse aftap van de kabel. Voor deze voorzieningen is in het algemeen geen beschikking voor de wet WOZ afgegeven. In een aantal gevallen worden de kosten voor de aansluiting en de elektriciteit niet rechtstreeks aan de daadwerkelijke verbruiker in rekening gebracht maar aan een tussenpersoon (bijvoorbeeld de gemeente of een installatiebedrijf), die ook het verzoek tot de aansluiting heeft gedaan. Deze tussenpersoon rekent vervolgens af met de individuele afnemers. Voor de energiebelasting wordt bij deze praktijk aangesloten. Dat betekent dat in voorkomend geval de tussenpersoon (de gemeente, het installatiebedrijf) voor het distributiebedrijf als verbruiker wordt aangemerkt en dat in de tarieven die in rekening worden gebracht de energiebelasting is verwerkt. De hoeveelheidsgrenzen van artikel 59 van de wet worden tijdsevenredig toegepast.

4.2. Samenloop vrijstelling en belaste levering (aard)gassen

Op productielocaties kan gebruik worden gemaakt van zowel gassen die van buiten de locatie afkomstig zijn, als van gassen die op de locatie zelf zijn geproduceerd. Deze gassen worden vervolgens voor verschillende doeleinden op de locatie gebruikt alsook doorgeleverd aan derden. Op dat moment gaan verschillende regelingen die in de wet zijn opgenomen door elkaar lopen, omdat de verschillende bestemmingen soms belast zijn en soms zijn vrijgesteld van de heffing van energiebelasting. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee de verschillende gassen op basis van de herkomst naar voorkeur toe te rekenen aan de diverse bestemmingen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) goed dat de verschillende gassen op basis van de herkomst naar voorkeur worden toegerekend aan de diverse bestemmingen. Deze toerekening moet op de volgende wijze gebeuren. De hoeveelheden gas die de locatie worden binnengebracht, de hoeveelheden gas die op de locatie zelf worden geproduceerd en de hoeveelheden gas die op de verschillende bestemmingen afzonderlijk worden gebruikt, moeten worden gemeten. Ook de hoeveelheden die eventueel worden doorgeleverd aan derden moeten worden gemeten. Op basis van deze gegevens kunnen de op de verschillende bestemmingen verbruikte hoeveelheden – waarvoor aanspraak op vrijstelling bestaat – worden toegerekend aan de hoeveelheden gas die op de locatie zelf zijn geproduceerd of die de locatie zijn binnengebracht.

4.3. Verlaagd tarief

4.3.1. Financial leasing

Op grond van artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de wet moet de productie-installatie van een coöperatie waarvan de leden in aanmerking willen komen voor toepassing van het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a van de wet, juridisch en economisch eigendom van de coöperatie zijn.

De voorwaarde dat de productie-installatie juridisch eigendom van de coöperatie moet zijn, sluit onder meer uit, dat de coöperatie de installatie gebruikt op basis van een overeenkomst van huur of lease. Bij zulke overeenkomsten kan in het algemeen niet gezegd worden, dat de installatie aan de coöperatie toebehoort. Dat is echter anders als de juridische eigendom enkel dient als zekerheid voor de financiering van de installatie en de coöperatie zowel de economische eigendom van de installatie heeft als de feitelijke macht om als eigenaar over de installatie te beschikken. Dit kan zich onder bepaalde voorwaarden voordoen bij overeenkomsten van financial lease. Als de juridische eigendom bovendien niet nodig is om de heffing en invordering van de energiebelasting te verzekeren, leidt een strikte toepassing van de wet in zulke situaties tot een onbedoelde beperking van de mogelijkheid om voor het verlaagde tarief in aanmerking te komen.

Goedkeuring

Om aan het vorenstaande tegemoet te komen keur ik op grond van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) goed, dat een productie-installatie voor de toepassing van artikel 59a, tweede lid, onderdeel b, van de wet geacht kan worden juridisch eigendom van de coöperatie te zijn, als de coöperatie de installatie heeft verkregen krachtens een overeenkomst van financial lease, mits:

  • de leaseperiode is aangegaan voor een periode die overeenkomt met de geschatte economische levensduur van de installatie;

  • de economische eigendom van de installatie gedurende die periode geheel bij de coöperatie berust;

  • de coöperatie de macht heeft om als eigenaar over de installatie te beschikken in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968; en

  • de heffing en invordering van eventueel door de coöperatie verschuldigde energiebelasting naar het oordeel van de inspecteur en de ontvanger in voldoende mate verzekerd zijn.

Of in concrete gevallen sprake is van financial lease, moet van geval tot geval aan de hand van het contract worden beoordeeld. Leaseovereenkomsten die voldoen aan de criteria van het besluit van 15 november 1999, AFZ99/3262M (de leaseregeling) worden in ieder geval niet aangemerkt als overeenkomsten van financial lease.

Deze goedkeuring geldt ook voor verenigingen van eigenaars als bedoeld in artikel 59b van de wet.

4.3.2. Tijdstip toepassing verlaagd tarief

Op grond van artikel 21b, eerste lid, van het besluit kan het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a van de wet, alleen worden toegepast bij de vaststelling van de belasting die verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over de verbruiksperiode waarin de coöperatie aan de elektriciteitsleverancier een opgaaf heeft verstrekt van de hoeveelheid door haar opgewekte elektriciteit die zij aan het betrokken lid heeft toegerekend. De verlaging van het tarief wordt daarbij toegepast op de elektriciteit die over de gehele verbruiksperiode geleverd is, voor zover die elektriciteit voor de verlaging in aanmerking komt.

Deze regeling strekt ertoe te voorkomen, dat het tarief ook toegepast zou moeten worden op de hoeveelheden die geacht worden geleverd te zijn op de tijdstippen waarop voorschotnota's worden uitgereikt of voorschotbedragen worden ontvangen. De regeling heeft echter mede tot gevolg, dat de elektriciteitsleverancier het verlaagde tarief per lid slechts kan toepassen in de aangifte over het tijdvak waarin hij aan het desbetreffende lid de eindfactuur uitreikt over de verbruiksperiode waarin de coöperatie hem de opgaaf heeft verstrekt van de aan het lid toegerekende hoeveelheid elektriciteit. Dit is niet alleen omslachtig, maar kan er ook toe leiden dat leden pas na lange tijd het voordeel van het verlaagde tarief kunnen incasseren.

Goedkeuring

Om praktische redenen keur ik goed, dat de belastingplichtige het verlaagde tarief toepast in de aangifte over het tijdvak waarin hij de opgaaf van de coöperatie ontvangen heeft, indien dit eerder is dan de aangifte over het tijdvak waarin de eindfactuur wordt uitgereikt. Daarbij moet de volgende gedragslijn in acht genomen worden:

  • 1. De belastingplichtige past het verlaagde tarief, voor zover aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, bij elk lid aan wie hij elektriciteit levert toe over de totale hoeveelheid elektriciteit die door de coöperatie aan het betrokken lid is toegerekend.

  • 2. De belastingplichtige betaalt de verlaging van het belastingbedrag als gevolg van de toepassing van het verlaagde tarief, in hetzelfde tijdvak als waarin het verlaagde tarief in de aangifte wordt toegepast, geheel aan de betrokken leden door.

  • 3. De belastingplichtige past het verlaagde tarief niet tevens toe in de aangiften over de tijdvakken waarin de eindfacturen worden uitgereikt over de verbruiksperioden waarin de opgaaf van de coöperatie ontvangen is.

Deze goedkeuring geldt ook voor de leden van verenigingen van eigenaars als bedoeld in artikel 59b van de wet.

4.4. Teruggaaf energiebelasting bij meerdere onroerende zaken achter één aansluiting

Energiebelasting is verschuldigd voor de levering van aardgas en elektriciteit via een aansluiting aan een verbruiker (artikel 50, eerste lid, van de wet). Onder aansluiting wordt verstaan een aansluiting van een onroerende zaak op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd. Er wordt een belastingvermindering toegepast per aansluiting (artikel 63, eerste lid, van de wet).

De wettelijke regeling roept problemen op als op één aansluiting meer dan één onroerende zaak is aangesloten. Dit kan het geval zijn als een huis is gesplitst in twee of meer zelfstandige onroerende zaken, zonder dat afzonderlijke aansluitingen zijn aangelegd. In deze gevallen kan het energiebedrijf slechts één keer de belastingvermindering toepassen. Het is de bedoeling om zo veel mogelijk de uiteindelijke verbruiker, die beschikt over een zelfstandige onroerende zaak, als verbruiker aan te merken. Daarom is het redelijk dat voor de toepassing van de belastingvermindering rekening wordt gehouden met het aantal zelfstandige onroerende zaken ‘achter één aansluiting’. Dit gebeurt in de vorm van een teruggaafregeling. Op verzoek kent de Belastingdienst, na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden, de belastingvermindering toe in de vorm van een teruggaaf.

Met de hantering van het criterium ‘zelfstandige onroerende zaak’ wordt aangesloten bij de praktijk van de onroerende zaakbelasting. Dit houdt in dat het feit dat meer ‘huishoudens’ of meer gezinnen in één onroerende zaak gevestigd zijn niet van belang is en dan ook geen basis vormt voor deze tegemoetkomende regeling. Daardoor mist zij toepassing voor woongroepen, studentenhuizen, hospita's die een kamer verhuren e.d. Basis voor deze regeling blijft het in de wet neergelegde uitgangspunt dat er sprake moet zijn van een zelfstandige onroerende zaak. Daarnaast moet er binnen die onroerende zaak sprake zijn van verbruik van elektriciteit.

Op verzoek kan teruggaaf van energiebelasting worden verleend voor een bedrag van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting per kalenderjaar per onroerende zaak die zich bevindt achter de elektriciteitsaansluiting via welke het energiebedrijf de elektriciteit levert en waarop de eindafrekening betrekking heeft. Hierbij worden alleen onroerende zaken in aanmerking genomen waarin elektriciteit wordt verbruikt. Uiteraard wordt geen teruggaaf verleend van de belastingvermindering waarmee het energiebedrijf al rekening heeft gehouden. Op het bedrag van de teruggaaf wordt in voorkomend geval in mindering gebracht de te weinig in rekening gebrachte energiebelasting op leveringen van elektriciteit en aardgas als wordt uitgegaan van het verbruik per onroerende zaak. Aangezien het doel van de teruggaaf is het wegnemen van de ongelijkheid met de situatie waarin iedere onroerende zaak een eigen aansluiting heeft, wordt ook de te weinig in rekening gebrachte opslag duurzame energie op de teruggaaf in mindering gebracht. In de teruggaaf kan tevens worden begrepen een bedrag gelijk aan de omzetbelasting die is berekend over dat deel van de energiebelasting waarvoor tot teruggaaf is besloten. Degene die voor de teruggaaf van omzetbelasting in aanmerking komt mag geen recht op aftrek van de omzetbelasting hebben op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

4.5. Teruggaaf wegens oninbaarheid

Een belastingplichtige kan voor de energiebelasting een verzoek om teruggaaf doen wegens oninbaarheid van de ter zake van de energiebelasting te ontvangen bedragen (artikel 92, eerste lid, van de wet). Wanneer een belastingplichtige de vorderingen overdraagt aan een ander middels een factoorsovereenkomst, levert deze teruggaaf problemen op. Voor de omzetbelasting is voor dergelijke gevallen een regeling getroffen. Op grond van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 5 september 2003, DGB 2003/4484M, kan de factoor onder voorwaarden namens de crediteur een verzoek om teruggaaf indienen bij de inspecteur onder wie de crediteur voor de omzetbelasting ressorteert.

Goedkeuring

Om praktische redenen keur ik goed, dat de hiervoor genoemde regeling voor de omzetbelasting van overeenkomstige toepassing is voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie. In dit geval moet het verzoek om teruggaaf worden ingediend bij de inspecteur onder wie de crediteur voor de energiebelasting ressorteert, dat is de directeur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen (kantoor Arnhem). Wanneer voor dezelfde vordering ook een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en door de inspecteur teruggaaf van omzetbelasting is verleend, dan wordt in dezelfde mate ook teruggaaf van energiebelasting en opslag duurzame energie verleend (conform artikel 33, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag).

5. Ingetrokken regeling

Het besluit van 11 maart 2014, nr. BLKB2014/303M, Stcrt. nr. 8082, is met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken.

6. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 3 april 2015

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst

Naar boven