Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 1 april 2014, houdende regels aangaande het verlaten van de justitiële jeugdinrichting bij wijze van verlof of scholings- en trainingsprogramma (Regeling verlof en STP jeugdigen)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 8, achtste lid, 12, tweede lid, en 40 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE EN BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. reglement:

het Reglement justitiële jeugdinrichtingen;

b. pij-maatregel:

de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen als bedoeld in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht;

c. verlofstatus:

een vorm van planmatig verlof als bedoeld in artikel 33, derde lid, van het reglement;

d. risicomanagementplan:

een plan van de inrichting waarin staat beschreven een inschatting van de risico’s en hoe de risico’s met betrekking tot het verlof of scholings- en trainingsprogramma tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht.

e. multidisciplinair overleg:

overleg ter advisering omtrent de behandeling van de aanvragen bedoeld in bedoeld in de artikelen 3, 4 en 16, bestaande uit tenminste een vertegenwoordiger van de inrichting waar de jeugdige verblijft, één vertegenwoordiger van een andere jeugdinrichting, een vertegenwoordiger van de afdeling Individuele Jeugdzaken van de Dienst justitiële inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en een onafhankelijke psychiater, die niet werkzaam is in de inrichting waar de jeugdige verblijft.

f. scholings- en trainingsprogrammaplan:

een schriftelijke omschrijving van het scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het reglement.

Artikel 2

Verlofaanvragen en aanvragen voor de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma worden door de directeur van de inrichting schriftelijk ingediend bij de minister.

HOOFDSTUK 2. INCIDENTEEL EN PLANMATIG VERLOF

Artikel 3

De aanvraag voor incidenteel verlof bevat in ieder geval:

  • a. een omschrijving van het doel dan wel de gebeurtenis waarvoor het incidenteel verlof wordt aangevraagd;

  • b. de duur van het incidenteel verlof;

  • c. de mate van begeleiding;

  • d. het risicomanagementplan;

  • e. een blijk van instemming bedoeld in artikel 34, tweede lid, van het reglement;

  • f. het advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, in het geval van artikel 34, vierde lid van het reglement.

Artikel 4

De aanvraag voor planmatig verlof bevat in ieder geval het perspectiefplan met

  • a. het verlofplan;

  • b. het risicomanagementplan;

  • c. de afspraken over het verlof, die tussen de inrichting en de jeugdige zijn gemaakt;

  • d. het advies van het openbaar ministerie in het geval een executie-indicator is geplaatst;

  • e. indien van toepassing de evaluatie van eerder verlof;

  • f. indien van toepassing meldingen van bijzondere voorvallen, als bedoeld in de Regeling melding bijzondere voorvallen jeugdigen.

Artikel 5

  • 1. In de aanvraag voor het begeleid verlof wordt aangegeven welke personeelsleden of medewerker(s) de jeugdige begeleiden.

  • 2. Het verlofplan vermeldt de verlofdoelen, de frequentie en de duur van het begeleid verlof.

  • 3. Het begeleid verlof duurt maximaal een dag zonder overnachting.

Artikel 6

  • 1. Eendaags onbegeleid verlof kan worden aangevraagd indien de jeugdige minimaal vijf keer met begeleid verlof is geweest, tenzij;

    • a. sprake is van een strafrestant van maximaal vijf maanden of;

    • b. de behandeling van de jeugdige het toelaat en het verlof verantwoord is in het kader van het risicomanagementplan.

  • 2. Artikel 5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Bij meerdaags onbegeleid verlof verblijft de jeugdige één of meerdere dagen met overnachting buiten de inrichting. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij een eerste aanvraag voor een machtiging voor meerdaags onbegeleid verlof kan de directeur verzoeken om maximaal twee overnachtingen per twee weken.

  • 3. Bij iedere volgende aanvraag voor een machtiging voor meerdaags onbegeleid verlof kan om een hogere frequentie van zowel het dagverlof als van de overnachtingen worden verzocht.

Artikel 8

  • 1. Voor iedere nieuwe verlofstatus, de verlenging ervan of bij een structurele wijziging van het verlofplan vraagt de directeur een nieuwe machtiging aan.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de directeur één machtiging planmatig verlof aanvragen voor een jeugdige met een strafrestant van maximaal vijf maanden.

  • 3. Elk planmatig verlof wordt afgesloten met een evaluatie. De evaluatie wordt besproken met de jeugdige.

Artikel 9

  • 1. Wanneer bij planmatig verlof de toepassing van elektronisch toezicht wordt overwogen, vraagt de directeur daarover advies van de reclassering of de jeugdreclassering.

  • 2. De directeur vermeldt in het verlofplan het doel, de invulling van het toezicht door de reclassering of de jeugdreclassering en de duur van het elektronisch toezicht.

  • 3. In de machtiging planmatig verlof wordt het doel, de invulling van het toezicht door de reclassering of de jeugdreclassering en de duur van het elektronisch toezicht vastgelegd.

Artikel 10

  • 1. De minister beslist onverwijld op aanvragen voor incidenteel verlof. Indien spoed vereist is, stelt de directeur van de inrichting de minister hiervan van tevoren op de hoogte.

  • 2. Op een aanvraag voor planmatig verlof beslist de minister in beginsel binnen vier weken.

  • 3. Een aanvraag kan voor advies worden voorgelegd aan het multidisciplinair overleg. In dat geval beslist de minister binnen een redelijke termijn.

  • 4. De minister neemt bij de beslissing een machtiging af te geven het advies van het multidisciplinair overleg in aanmerking.

Artikel 11

  • 1. De geldigheid van een machtiging incidenteel verlof is gelijk aan het doel dan wel de gebeurtenis bedoeld in artikel 32, vijfde lid, van het reglement.

  • 2. Een machtiging voor planmatig verlof is maximaal zes maanden geldig.

  • 3. De directeur dient ten minste een maand voor afloop van een machtiging planmatig verlof een nieuwe aanvraag in voor verlenging van de machtiging dan wel voor een opvolgende verlofstatus. De aanvraag bevat een evaluatie van het voorgaande planmatig verlof.

  • 4. Bij een overplaatsing naar een andere inrichting blijft de machtiging zes weken geldig. De directeur van de ontvangende inrichting kan beslissen het verlofplan over te nemen dan wel aan te passen. In beide gevallen vraagt de directeur binnen twee weken een nieuwe machtiging aan.

Artikel 12

  • 1. De minister kan voor de duur van maximaal vier weken een machtiging planmatig verlof afgeven, indien een nieuwe machtiging niet aansluitend aan de bestaande machtiging kan worden afgegeven, in afwachting van een advies van het multidisciplinair overleg bedoeld in artikel 10, derde lid.

  • 2. Deze machtiging wordt overeenkomstig de bestaande machtiging afgegeven.

  • 3. De minister kan bij het verlenen van de in het vorige lid bedoelde machtiging aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 13

  • 1. Een verlofmachtiging eindigt indien:

    • a. de termijn waarvoor de machtiging is afgegeven, is verstreken of

    • b. een nieuwe machtiging wordt verleend of

    • c. de jeugddetentie of pij-maatregel eindigt.

  • 2. De minister kan een verlofmachtiging intrekken indien:

    • a. de jeugdige zich schuldig maakt aan of verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit;

    • b. dit noodzakelijk is met het oog op de veiligheid van de jeugdige of voor de veiligheid van anderen;

    • c. dit noodzakelijk is voor de algemene veiligheid van personen of goederen;

    • d. de jeugdige een voorwaarde niet nakomt;

    • e. de jeugdige geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland;

    • f. als het doel van het verlof is bereikt waarvoor de machtiging is verleend.

Artikel 14

Indien een verlofmachtiging is afgegeven en de directeur gebruikt maakt van zijn bevoegdheden op grond van de artikelen 36 of 39 van het reglement, wordt de duur van de machtiging door het tijdelijk niet toestaan van het verlof, niet opgeschort. De directeur maakt melding van het tijdelijk niet toestaan van het verlof in de verlofevaluatie.

HOOFDSTUK 3. SCHOLINGS- EN TRAININGSPROGRAMMA

Artikel 15

Deelname aan een scholings- en trainingsprogramma vindt plaats in aansluiting op planmatig verlof.

Artikel 16

  • 1. De aanvraag voor een scholings- en trainingsprogramma bevat:

    • a. een omschrijving van het gewenste scholings- en trainingsprogramma;

    • b. indien de begeleiding door de reclassering plaatsvindt, het reclasseringsadvies of indien de begeleiding door de jeugdreclassering plaatsvindt, een intentieverklaring dat deze de begeleiding uitvoert;

    • c. het advies van het openbaar ministerie in het geval een executie-indicator is geplaatst;

    • d. indien de jeugdige minderjarig is, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming;

    • e. het scholings- en trainingsprogrammaplan;

    • f. het risicomanagementplan;

    • g. de afspraken over het scholings- en trainingsprogramma, die tussen de inrichting en de jeugdige zijn gemaakt;

    • h. een evaluatie van het voorafgaande verloftraject.

  • 2. Artikel 10, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17

  • 1. Wanneer bij een scholings- en trainingsprogramma elektronisch toezicht wordt overwogen, vraagt de directeur het advies van de reclassering of jeugdreclassering.

  • 2. De directeur vermeldt in het scholings- en trainingsprogrammaplan het doel, de invulling van het toezicht door de reclassering of jeugdreclassering en de duur van het elektronisch toezicht.

  • 3. In de machtiging scholings- en trainingsprogramma wordt het doel, de invulling van het toezicht door de reclassering of jeugdreclassering en de duur van het elektronisch toezicht vastgelegd.

Artikel 18

  • 1. Een tijdelijke terugplaatsing bedoeld in artikel 12, derde lid, onderdeel c, van het reglement duurt maximaal twee weken. Indien een terugplaatsing van langere duur nodig is, overlegt de directeur met de minister of de terugplaatsing eenmalig met twee weken kan worden verlengd.

  • 2. De directeur informeert de ouders, voogd, stiefouders of pleegouders over de tijdelijke terugplaatsing.

  • 3. De directeur kan in overleg met de minister tijdens de tijdelijke terugplaatsing aan de jeugdige toestaan de inrichting tijdelijk te verlaten, indien dit noodzakelijk is voor de herstart van het scholings- en trainingsprogramma.

  • 4. De directeur stelt de minister in kennis van een herstart van een scholings- en trainingsprogramma.

Artikel 19

  • 1. Een machtiging scholings- en trainingsprogramma geldt:

    • a. in het geval van een jeugddetentie maximaal drie maanden;

    • b. in het geval van een pij-maatregel in beginsel zes maanden.

  • 2. In het geval de pij-maatregel tijdens een scholings- en trainingsprogramma wordt verlengd, kan de minister de machtiging verlengen tot aan het einde van de pij-maatregel.

  • 3. Artikel 11, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Deze regeling is van toepassing op alle verlofaanvragen en aanvragen voor scholings- en trainingsprogramma’s die vier weken na de inwerkingtreding van deze regeling worden ingediend.

Artikel 21

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2014.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling verlof en STP jeugdigen.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling bevat nadere regels over de procedure voor het aanvragen en het verlenen van een machtiging voor verlof of deelname aan een scholings- en trainingsprogramma (hierna: STP). Daarmee biedt de regeling een uniform kader voor het verlaten van de justitiële jeugdinrichting (JJI) in de verschillende fasen van de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.

De regeling ligt in het verlengde van de bepalingen over verlof en STP in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj).

Binnen de kaders van de opgelegde sanctie wordt de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk aangewend voor begeleiding, (her-)opvoeding en behandeling van de jeugdige teneinde een veilige terugkeer in en volwaardige deelname aan de maatschappij mogelijk te maken. Door middel van een planmatig en consistent verloftraject wordt gestreefd naar een verantwoorde, geleidelijke terugkeer in de maatschappij, daarbij rekening houdend met recidiverisico’s, slachtoffers en of hun nabestaanden en de algemene rechtsorde. Verlof is daarmee een wezenlijk onderdeel van de behandeling van een jeugdige. Het verloop van het verlof fungeert als toets op het functioneren van de jeugdige buiten het terrein van de inrichting in de voorbereiding op zijn resocialisatie. De ouders, voogd, stiefouders of pleegouders evenals de overige actoren in de sociale omgeving van de jeugdige spelen hierbij een belangrijke rol. Tevens kan via verlof het systeem van de jeugdige constructief benut worden bij de behandeling en de opbouw van een sociaal netwerk in de omgeving waar de jeugdige zich na uitstroom zal vestigen.

Naast planmatig verlof kan de directeur de jeugdige met machtiging van de minister incidenteel verlof verlenen indien verblijf buiten de inrichting om onvoorziene redenen, zoals genoemd in artikel 32, tweede lid van het reglement, noodzakelijk is. Dit verlof is niet noodzakelijkerwijs gerelateerd aan behandeldoelen. Bovendien kan de directeur met een machtiging van de minister een jeugdige laten deelnemen aan een STP. Bij de totstandkoming van een aanvraag voor een machtiging planmatig verlof of machtiging STP worden de ouders, voogd, stiefouders of pleegouders van de jeugdige zo veel mogelijk betrokken.

In deze regeling wordt elektronisch toezicht tijdens verlof en tijdens een STP nader vorm gegeven. In de huidige praktijk blijkt dat elektronisch toezicht een toegevoegde waarde kan hebben met het oog op een stapsgewijze resocialisatie van de jeugdige. Elektronisch toezicht kan bijvoorbeeld worden toegepast in overgangssituaties, zoals de situatie van begeleid naar onbegeleid verlof of van onbegeleid verlof naar STP. De jeugdige wordt in deze overgangen stapsgewijs met meer vrijheden en toenemende verantwoordelijkheden geconfronteerd. In de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 9 en 10 wordt hierbij verder stilgestaan.

Onder deze regeling valt niet het tijdelijk verlaten van de inrichting in verband met medische noodzaak of ziekenhuisbezoek. Dit is nader geregeld in de Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen. Ook het bijwonen van gerechtelijke procedures valt niet onder deze regeling.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het risicomanagementplan bevat een plan van aanpak van de inrichting met daarin een inschatting van de risico’s verbonden aan het verlof dan wel het scholings- en trainingsprogramma en dat aangeeft hoe de risico’s tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Het plan omvat alle risico’s die zich tijdens het verlof kunnen voordoen, waaronder het risico op recidive, onttrekking, middelengebruik of confrontatie met slachtoffers of nabestaanden. De inschatting van de risico’s vindt plaats door middel van een gestandaardiseerd en wetenschappelijk getoetst instrument (thans de Structured Assessment of Violence Risk in Youth , SAVRY). De directeur van de inrichting kan daarnaast aanvullende instrumenten benutten.

Aan het multidisciplinaire overleg kunnen aanvragen voor verlof of STP worden voorgelegd ter bespreking en met de vraag om advies uit te brengen over het afgeven van een machtiging. De samenstelling van het multidisciplinair overleg kan per individuele casus verschillen. Het multidisciplinair overleg bestaat in ieder geval uit een vertegenwoordiger van de inrichting waar de jeugdige verblijft (bijv. gedragswetenschapper), één vertegenwoordiger van een andere jeugdinrichting (bijv. gedragswetenschapper of hoofd behandeling), een of meerdere vertegenwoordigers van de afdeling IJZ (meestal het (plv.) hoofd van de afdeling en een (senior) selectiefunctionaris) en een onafhankelijke psychiater, die niet werkzaam is in de inrichting waar de jeugdige verblijft. In bepaalde gevallen kan ook de officier van justitie en/of de (jeugd)reclassering en/of een senior beleidsmedewerker Jeugd van DJI deelnemen aan het overleg.

Artikel 2

Verlofaanvragen worden bij de afdeling Individuele Jeugdzaken (IJZ) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) schriftelijk ingediend. Het hoofd van de afdeling IJZ beslist namens de minister. De rijksinrichtingen en de particuliere justitiële jeugdinrichtingen maken hiervoor gebruik van een digitaal systeem. Indien een inrichting, niet zijnde een justitiële jeugdinrichting (thans Catamaran of Hoeve Boschoord) geen toegang heeft tot dit systeem kan de verlofaanvraag per post of per fax worden ingediend. De verlofaanvraag komt tot stand op basis van een professioneel inhoudelijke toetsing. Dat wil zeggen dat de bij de jeugdige betrokken professionals (waaronder de gedragswetenschapper, mentor, eventueel ook externe partijen zoals de reclassering) in de vorm van intercollegiale toetsing en overleg tot de verlofaanvraag zijn gekomen. Ook het relevante netwerk van de jeugdige wordt – indien mogelijk – bij de aanvraag betrokken.

Artikel 3

In dit artikel wordt vastgelegd wat een aanvraag tot incidenteel verlof moet omvatten. Incidenteel verlof van jeugdigen zonder verlofstatus vindt in principe plaats onder begeleiding van twee personeelsleden of medewerkers. Voor jeugdigen die al een verlofstatus hebben, is de inzet van begeleiding afhankelijk van de individuele situatie (waaronder de verlofstatus en het risicomanagementplan). In de aanvraag moet daarom expliciet zijn omschreven hoe de begeleiding tijdens het incidenteel verlof zal worden vormgegeven of waarom in het individuele geval begeleiding van de jeugdige achterwege kan blijven. Voor jeugdigen in voorlopig hechtenis is instemming van het openbaar ministerie nodig, omdat het strafproces nog loopt.

Voor geweldstoepassing tijdens door de begeleiders van het incidenteel verlof is de Regeling geweldsinstructie jeugdigen van toepassing.

Artikel 4

Planmatig verlof kent een consistente en logische opbouw van vrijheden die voortvloeit uit de opgestelde behandeldoelen en het behandelverloop. De behandeldoelen zijn mede gebaseerd op screening en diagnostiek in combinatie met de gegeven (restant)termijn van de straf of maatregel. Elke vorm van planmatig verlof wordt afgesloten met een evaluatie door betrokkenen (waaronder de jeugdige en de gedragswetenschapper) over het verloop van het verlof en de behaalde resultaten op gestelde verlofdoelen. Vervolgens wordt in de bespreking van het perspectiefplan tot een gewogen besluit gekomen over de aanvraag van een nieuwe opvolgende verlofstatus of van een verlenging van de huidige verlofstatus.

De aanvraag van een machtiging geschiedt door middel van een door de minister vastgesteld format. Uit de aanvraag moet duidelijk blijken of het een nieuwe aanvraag, een aanvraag voor een opvolgende verlofstatus of een aanvraag voor een verlenging van de lopende machtiging (dezelfde verlofstatus) of een machtiging voor het hele verloftraject (artikel 9, tweede lid) betreft. Indien sprake is van een structurele wijziging in de verlofactiviteiten, kan niet worden volstaan met een verlenging en dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend.

Verlofaanvragen voor jeugdigen voor wie een executie-indicator is afgegeven, dienen voor advies te worden voorgelegd aan het openbaar ministerie. Indien geen executie-indicator afgegeven is, kan de directeur niettemin (al dan niet op voordracht van de minister) het advies van het openbaar ministerie inwinnen. Dit kan bijvoorbeeld zaken betreffen waar de maatschappelijke orde in het geding kan zijn. Strafzaken die al vóór of nog tijdens het strafproces maatschappelijke aandacht krijgen, zullen in de praktijk vaak een executie-indicator meekrijgen bij veroordeling, maar de maatschappelijke aandacht kan bijvoorbeeld door een incident ook pas na de veroordeling ontstaan. Voor het verkrijgen van de instemming dan wel het advies neemt de directeur zo spoedig mogelijk contact op met de betrokken officier van justitie. Indien de officier van justitie niet tijdig reageert en ook na een herinnering geen advies dan wel instemming of weigering geeft, vermeldt de directeur dit in de aanvraag.

Voor verlofverlening aan jeugdige vreemdelingen die in de inrichting verblijven op grond van een pij-maatregel of jeugddetentie geldt dezelfde aanvraagprocedure als voor de overige strafrechtelijke jeugdigen, met inachtneming van het volgende.

Vreemdelingen van wie nog niet vaststaat dat zij na het einde van de pij-maatregel of jeugddetentie Nederland dienen te verlaten vallen op gelijke wijze onder deze regeling als andere pij-jongeren of jeugdigen in jeugddetentie. Wel zal de mogelijke onttrekking aan de dreigende verwijdering uit Nederland een specifieke factor vormen bij de inschatting van de risico’s. De inrichting is bij elke verlofaanvraag verantwoordelijk voor het vermelden van de vreemdelingenstatus, voor zover bij hen bekend. De inrichting vermeldt dit expliciet in de verlofaanvraag. Bij twijfel over de verblijfsstatus verifieert de afdeling IJZ de exacte verblijfsstatus van de jeugdige bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Aan vreemdelingen, die niet rechtmatig in Nederland verblijven, wordt geen planmatig verlof verleend. Wanneer een jeugdige gedurende het verloop van de maatregel zijn rechtmatig verblijf in Nederland verliest, wordt de machtiging ingetrokken. Indien de directeur of de afdeling IJZ twijfelt over de verblijfsstatus van een jeugdige informeert de directeur dan wel de afdeling IJZ hieromtrent bij de IND.

Artikel 5

Verloftrajecten beginnen altijd onder begeleiding. Begeleiding vindt plaats door één of meerdere personeelsleden of medewerkers als bedoeld in artikel 1, sub j, van de Bjj. Dat kunnen bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers zijn of groepsleiders, al dan niet aangevuld met beveiligers (bijvoorbeeld van de Dienst Vervoer & Ondersteuning of medewerkers van het Interne Bijstandsteam). De begeleider(s) heeft (hebben) zowel een pedagogische functie, namelijk met betrekking tot het werken aan de verlofdoelen, als een beveiligingsfunctie, namelijk een verantwoord en veilig verloop van het verlof. De duur van begeleid verlof varieert van een aantal uren tot een dag zonder overnachting. De maximale frequentie van het begeleid verlof is afhankelijk van de verlof- en behandeldoelen van de jeugdige en wordt vastgelegd in het verlofplan dat onderdeel uitmaakt van het perspectiefplan. Op eventuele geweldstoepassing door begeleiders tijdens begeleid verlof, is de Regeling geweldsinstructie jeugdigen van toepassing.

Artikel 6

Eendaags onbegeleid verlof betreft verlof variërend van een aantal uren tot één dag buiten de inrichting zonder overnachting. De frequentie en duur worden in het verlofplan vastgelegd. In principe wordt eendaags onbegeleid verlof bij een eerste aanvraag voor maximaal twee keer per week verleend. Eendaags onbegeleid verlof kan voor het eerst worden aangevraagd wanneer de jeugdige vijf keer met begeleid verlof is geweest. Op deze manier is er voldoende gelegenheid om onder begeleiding te oefenen aan verlofdoelen en het omgaan met de bewegingsvrijheden buiten de inrichting. Er geldt geen maximum op het aantal begeleide verloven. De overgang naar onbegeleid verlof is afhankelijk van het verloop van de begeleide fase, alsook het leervermogen van de jeugdige en het individuele risicoprofiel. Bij de aanvraag voor eendaags onbegeleid verlof moet duidelijk zijn dat vijf keer of vaker begeleid verlof heeft plaatsgevonden. Indien sprake is van een kort verloftraject als bedoeld in artikel 8, tweede lid, kan het aantal begeleide verloven minder zijn dan vijf keer. Hetzelfde geldt indien de behandeling het toestaat dat al eerder met onbegeleid verlof gestart kan worden. In dat geval wordt bij de inschatting van de risico’s expliciet de afweging gemaakt dat eendaags onbegeleid verlof al mogelijk is.

De frequentie van eendaags onbegeleid verlof kan op den duur worden uitgebreid naar meer dan twee keer per week, bijvoorbeeld om buiten de inrichting onderwijs of therapie te volgen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een jeugdige in het kader van zijn opleiding stage bij een bedrijf moet lopen, een opleiding volgt of deelneemt aan een specifieke therapie die binnen de inrichting niet verzorgd kan worden. Ook kan het in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn dat een dagprogramma (tijdelijk) wordt vormgegeven met werken buiten de inrichting.

Artikel 7

Volgend op de fase van eendaags onbegeleid verlof kan meerdaags onbegeleid verlof plaatsvinden. Het volgen van extern onderwijs of therapie kan hierin worden vervolgd, al dan niet gecombineerd met activiteiten voor andere verlofdoelen. Bij de aanvraag en beoordeling van meerdaags onbegeleid verlof dient er rekening mee gehouden te worden dat de risico’s groter zijn, omdat de jeugdige naar verwachting in meer risicovolle situaties zal komen dan in voorafgaande fasen. Bij verlening van de eerste machtiging meerdaags onbegeleid verlof kunnen maximaal twee overnachtingen per twee weken worden toegestaan. Bij een volgende aanvraag (wijziging of verlenging) van de machtiging meerdaags onbegeleid verlof kan om een hogere frequentie van zowel het dagverlof als van het aantal overnachtingen verzocht worden. In aanloop naar een STP kan een hogere frequentie van het aantal overnachtingen bijvoorbeeld wenselijk zijn. Zodra de behandelvoortgang het toelaat en mits dit past binnen de wettelijke termijnen, kan in deze fase overwogen worden of de jeugdige toe is aan een STP.

Artikel 8

Uit de verlofaanvraag moet blijken of het gaat om

  • een nieuwe of opvolgende verlofstatus of

  • de verlenging van een bestaande verlofstatus of

  • een structurele wijziging van het verlof.

Met dit laatste wordt bedoeld dat een nieuwe machtiging moet worden aangevraagd wanneer de inhoud van de verlofactiviteit of de frequentie van het verlof substantieel wijzigt. Dit wil zeggen dat de verlofactiviteit nog niet eerder in het verlofplan is omschreven en dat de risico’s betreffende deze verlofactiviteit nog niet eerder zijn ingeschat en omschreven in het verlofplan. Ook kunnen aan een wijziging van de frequentie van het verlof andere risico’s verbonden zijn. Ook dan is een nieuwe verlofaanvraag nodig.

Vanwege de vaak relatief korte duur van jeugddetentie of het strafrestant daarvan, is het aanvragen van een gefaseerd verloftraject praktisch gezien niet altijd mogelijk. In de praktijk blijkt het mogelijk om bij een onherroepelijke veroordeling met een strafrestant in een gefaseerd verloftraject te voorzien. In dat geval kan de directeur één machtiging voor het gehele verloftraject aanvragen. Dat is bijvoorbeeld ook het geval als de jeugdige tijdens voorlopige hechtenis, in het kader van nachtdetentie, een programma buiten de inrichting volgde. In dat geval kan dit met één verlofmachtiging gecontinueerd worden. De machtiging omvat alle vormen van planmatig verlof en geldt voor het gehele planmatig verloftraject dat in totaal maximaal vijf maanden duurt. Voor deelname aan een STP moet altijd een afzonderlijke machtiging worden aangevraagd.

Het derde lid regelt dat ieder verlof waarvoor een machtiging is afgegeven, moet worden afgesloten met een evaluatie van voorgaande verloven. In de verslaglegging van de evaluatie wordt door de gedragswetenschapper van de inrichting in ieder geval het volgende beschreven:

  • de inhoud en het verloop van de verlofactiviteiten;

  • doelstellingen van het verlof en de mate waarin deze behaald zijn;

  • de uitkomst van de nabespreking van het verlof met de jeugdige, de begeleider(s) en betrokken bij het verlof (bijvoorbeeld gezinsleden woonachtig op het verlofadres);

  • het gedrag en de houding van de jeugdige tijdens het verlof;

  • in hoeverre het risicomanagement adequaat bleek te zijn;

  • eventuele incidenten die zich hebben voorgedaan tijdens verlof en de wijze van afhandeling daarvan.

Ook wordt een advies opgenomen voor het aanhouden of het bijstellen van de verlofdoelen of de activiteiten die in het verlof worden ondernomen.

Uit de verslaglegging moet blijken dat de evaluatie met de jeugdige is besproken. Een negatieve evaluatie ten aanzien van verlofdoelen kan aanleiding zijn om behandel- of verlofdoelen bij te stellen. Bijvoorbeeld risicovol gedrag of een verhoogd recidiverisico kan aanleiding zijn het risicomanagementplan te herzien. In sommige gevallen kan de verlofevaluatie aanleiding zijn om het verloftraject tijdelijk stil te zetten of de machtiging in te (laten) trekken.

Artikel 9

Eén van de voorwaarden die aan het verlof kan worden verbonden is elektronisch toezicht. Elektronisch toezicht kan worden ingezet ten behoeve van de controle van afspraken over het verblijf buiten de inrichting. Te denken valt hier aan afspraken over locaties en gebieden die wel of niet betreden mogen worden, al dan niet ter bescherming van een slachtoffer of ter voorkoming van maatschappelijke onrust. Het toepassen van elektronisch toezicht kan ook vanuit behandeldoelen wenselijk zijn. Hierbij kan gedacht worden aan ondersteuning in het leren nakomen van afspraken of in overgangssituaties te leren omgaan met toegenomen vrijheden en verantwoordelijkheden: in het geval dat een jeugdige voor het eerst met onbegeleid verlof gaat of voor het eerst met meerdaags onbegeleid verlof. Zoals bij alle voorwaarden tijdens verlof moet de jeugdige willen meewerken. Per individueel geval zal worden beoordeeld voor welk verlofdoel elektronisch toezicht zal worden ingezet en of elektronisch toezicht wenselijk is voor de uitvoering van het verlof.

Artikel 10

Het eerste lid bepaalt dat de minister op een aanvraag incidenteel verlof onverwijld en in ieder geval binnen twee weken beslist. Het spoedeisende karakter dat een gebeurtenis kan hebben, bijvoorbeeld het plotseling in levensgevaar verkeren van een relatie, maakt een beslissing op zeer korte termijn mogelijk. De directeur kan bij veel spoed al voor het indienen van de aanvraag de afdeling IJZ op de hoogte stellen van de komende aanvraag. Hiermee wordt een spoedige afhandeling bevorderd.

In het tweede lid van dit artikel wordt voor een aanvraag planmatig verlof in beginsel een afhandelingstermijn van vier weken gehanteerd. Deze termijn gaat in op de datum dat de verlofaanvraag met alle stukken genoemd in artikel 4 van deze regeling is ingediend bij de afdeling IJZ.

In bepaalde gevallen kan het hoofd van de afdeling IJZ bepalen dat een verlofaanvraag besproken wordt in het multidisciplinair overleg. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld gelegen zijn in de aard van het delict waarvoor de jeugdige is veroordeeld of de omstandigheid dat het delict of het gedrag van een jeugdige veel maatschappelijke onrust heeft veroorzaakt. Ook kunnen aspecten zoals confrontatie met het slachtoffer, de specifieke problematiek van de jeugdige of de complexiteit van de aanvraag redenen zijn de verlofaanvraag in het multidisciplinair overleg te bespreken en advies uit te brengen over het al dan niet verlenen van een machtiging. De afdeling IJZ streeft ernaar een verlofaanvraag binnen acht weken af te handelen.

Door de vertegenwoordiging van verschillende disciplines in het multidisciplinaire overleg komt dit overleg tot goed afgewogen integrale adviezen vanuit een bredere deskundigheid. Op deze manier vindt er een uitgebreidere beoordeling plaats van verlofaanvragen.

Het advies van het multidisciplinair overleg wordt bij het al dan niet verlenen van een machtiging zwaar meegewogen. In beginsel zal de minister bij een negatief advies geen verlofmachtiging afgeven.

Artikel 11

De geldigheid van een machtiging voor incidenteel verlof is gerelateerd aan het specifieke doel of de gebeurtenis waarvoor de machtiging wordt afgegeven. Meestal gaat het om een afgebakende gebeurtenis zoals het bijwonen van een begrafenis of een intakegesprek op een school. Er zijn echter ook situaties denkbaar waarvoor een jeugdige meer dan eenmaal de inrichting verlaat voor hetzelfde, afgebakende doel. Het gaat hier bijvoorbeeld om het aanvragen en ophalen van een identiteitsbewijs of het meermaals bezoeken van een ernstig ziek familielid. Voor dergelijke gevallen kan volstaan worden met de aanvraag van één machtiging, mits uit de aanvraag blijkt dat de jeugdige meermaals de inrichting verlaat.

Een machtiging voor planmatig verlof is geldig voor de duur van ten hoogste zes maanden. De machtiging kan eerder eindigen indien een einde komt aan de jeugddetentie of pij-maatregel. Een aanvraag voor verlening van een nieuwe machtiging moet ten minste vier weken voor afloop van de bestaande machtiging worden ingediend. Een machtiging wordt verleend aan de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft. Bij een overplaatsing blijft de machtiging zes weken geldig, met inachtneming van de geldigheidsduur van de machtiging. In deze periode krijgt de directeur van de ontvangende inrichting de gelegenheid om het verlofplan over te nemen of aan te passen. In beide gevallen dient een nieuwe machtiging te worden aangevraagd. In het geval van overname van het verlofplan kan worden verwezen naar dat eerdere plan. Er vindt afstemming plaats tussen de zendende en ontvangende inrichting.

Artikel 12

Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld door het voorleggen van de verlofaanvraag aan een multidisciplinair overleg de nieuwe machtiging niet op tijd kan worden afgegeven in afwachting van het advies van dit overleg, waardoor de nieuwe machtiging pas na verloop van de bestaande machtiging kan worden afgegeven. De jeugdige mag hiervan niet de dupe worden. Het is tegen deze achtergrond dat de minister in een tijdelijke machtiging kan voorzien.

Artikel 15 en 16

Na het doorlopen van de opeenvolgende verlofvormen kan een jeugdige in aanmerking komen voor deelname aan een STP. Ten behoeve van het STP wordt een scholings- en trainingsprogrammaplan (hierna: STP-plan) opgesteld, dat, net als het verlofplan, onderdeel is van het perspectiefplan. Het STP-plan bevat dezelfde onderdelen als het verlofplan, waarbij daarnaast wordt ingegaan op de invulling van het volledige verblijf buiten de inrichting, de daaraan verbonden voorwaarden, het verblijfadres en de contactgegevens van relevante contactpersonen en de begeleidende instanties. De ouders, voogd, stiefouders of pleegouders van de jeugdige worden bij de totstandkoming van het STP-plan zo veel mogelijk betrokken. Dagbesteding in de vorm van werken bij familie wordt niet wenselijk geacht. Dit zou kunnen leiden tot een loyaliteitsconflict, wanneer het familielid enerzijds in de rol van werkgever en anderzijds in de hoedanigheid van familielid optreedt. Instemming zal uitsluitend worden verleend indien er geen redelijk alternatief voor dagbesteding is en de familie als werkgever zich conformeert aan de afspraken met en toezicht door de volwassenen- of jeugdreclassering. De inrichting legt, na overleg met de volwassenen- of jeugdreclassering, in het plan vast op welke wijze het toezicht plaatsvindt en met welke frequentie over de voortgang wordt gerapporteerd. Tijdens een STP blijft de directeur verantwoordelijk voor de jeugdige.

Artikel 17

Elektronisch toezicht tijdens een STP kan om dezelfde redenen worden opgelegd als bij planmatig verlof. Omdat de vrijheden in deze fase groot zijn (de jeugdige verblijft tijdens een STP buiten de inrichting) en de jeugdige vaker en langduriger in risicovolle situaties terecht kan komen, kan elektronisch toezicht tijdens (een deel van) het STP toegevoegde waarde hebben. De directeur moet hieromtrent tijdig afstemming zoeken met en advies inwinnen bij de (jeugd)reclassering, die het toezicht gaat houden. De directeur geeft in het STP-plan aan voor welk doel elektronisch toezicht wordt opgelegd, op welke wijze het toezicht zal plaatsvinden en de duur van het elektronisch toezicht.

Artikel 18

Indien de gestelde voorwaarden aan het STP niet worden nageleefd, kan de directeur op grond van artikel 12, derde lid, onder c van het reglement beslissen een jeugdige tijdelijk terug te plaatsen in de inrichting. De directeur informeert de ouders, voogd, stiefouders of pleegouders over deze tijdelijke onderbreking van het STP. Ook zal de school of de werkgever geïnformeerd moeten worden. In principe volstaat een terugplaatsing van maximaal twee weken. Indien de onderbreking de termijn van twee zou overschrijden, kan in overleg met de afdeling IJZ de termijn eenmalig met maximaal twee weken worden verlengd.

De directeur kan in overleg met de afdeling IJZ de jeugdige toestaan de inrichting tijdelijk te verlaten. Bijvoorbeeld kan een jeugdige tijdelijk teruggeplaatst worden omdat hij geen dagbesteding meer heeft. De jeugdige kan in dat geval de inrichting verlaten om een nieuwe dagbesteding te vinden. Het verlaten van de inrichting vindt plaats binnen het kader en de doelen van de machtiging STP.

Een tijdelijk onderbroken STP kan door de directeur weer herstart worden. De directeur stelt de afdeling IJZ hiervan in kennis.

Artikel 19

Indien tijdens de looptijd van de machtiging de pij-maatregel verlengd wordt en het einde van de pij-maatregel later is dan de geldigheid van de machtiging, wordt de machtiging in principe verlengd voor de termijn dat de pij-maatregel is verlengd. In de praktijk blijkt dat deze verlengingen meestal vrij kort zijn, dat wil zeggen korter dan zes maanden. Reden voor de verlenging van de pij-maatregel is vaak gelegen in het feit dat men het STP langer door wil laten lopen om de jeugdige daarmee beter voor te bereiden op zijn terugkeer in de maatschappij.

In het geval een pij-maatregel met meer dan zes maanden wordt verlengd, kan de minister besluiten een machtiging af te geven, die hierbij aansluit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

Naar boven