Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 26 maart 2014, nr. IENM/BSK-2014/67289, houdende wijziging van de Waterregeling (vereenvoudiging verontreinigingsheffing)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 7.5, eerste en vierde lid, van de Waterwet;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Waterregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1.bepalingsgrens’ en de bijbehorende begripsomschrijving vervallen.

2. In de alfabetische rangorde wordt ingevoegd:

aantoonbaarheidsgrens:

laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.

B

In artikel 7.2, tweede lid, wordt in de laatste zinsnede ‘artikel 7.16’ vervangen door: artikel 7.15.

C

Artikel 7.3 vervalt.

D

Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘met dien verstande dat VeO vervangen kan worden door respectievelijk VeZ en VeG’ vervalt.

2. De zinsnede ‘Onder VeG respectievelijk VeZ wordt verstaan de vervuilingswaarde in een jaar van de in de oppervlaktewaterlichamen geloosde stoffen met betrekking tot de gewichtshoeveelheden van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel en zink respectievelijk van de stoffen arseen, cadmium en kwik;’ vervalt.

3. In de zinsnede beginnend met ‘N= het aantal dagen’ en eindigend met ‘geloosd’ wordt ‘wordet’ vervangen door: worden.

E

In artikel 7.13, vierde lid, tweede volzin, wordt ‘zodanig geroerd worden’ vervangen door: zodanig geroerd.

F

Artikel 7.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘4 uur’ vervangen door: 12 uur.

2. Tabel A wordt vervangen door onderstaande tabel:

Tabel A

Voor analyse op onderstaande parameter/stof

Omgevingstemperatuur

Methode conservering

Maximale bewaartijd

 

tijdens transport

tot einde bewaartermijn

   

biochemisch zuurstofverbruik

tussen 2 en 8 °C

tussen 1 en 5 °C

Koelen onder uitsluiting van licht.

1 dag

<– 18 °C

Invriezen binnen 12 uur

1 mnd (indien BZV < =50 mg/l)

6 mnd (indien BZV >50 mg/l)

chemisch zuurstofverbruik

tussen 2 en 8 °C

tussen 1 en 5 °C

Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

6 maanden

<– 18 °C

Invriezen binnen 12 uur

6 maanden

som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

tussen 2 en 8 °C

tussen 1 en 5 °C

Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2

1 maand

<– 18 °C

Invriezen binnen 12 uur

6 maanden

G

Artikel 7.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt ‘bepalingsgrenzen’ vervangen door: aantoonbaarheidsgrenzen.

b. Tabel B wordt vervangen door onderstaande tabel:

Tabel B

Parameter/stof

Ontsluiting volgens normblad

Meting volgens normblad

Aantoonbaarheidsgrens

biochemisch zuurstofverbruik

 

NEN-EN 1899-1

1 mg/l

chemisch zuurstofverbruik

 

NEN-ISO 15705 of

NEN 6633

5 mg/l

som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof

NEN 6645

NEN 6604 of ISO 15923

0,5 mg/l

NEN 6646

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN 12260

NEN-EN 12260 en voor correctie nitriet/nitraat: NEN-EN-ISO 13395, NEN 6604 of ISO 15923-1

NEN-ISO 5663

NEN 6604 of ISO 15923-1

NEN-ISO 5663

NEN 6646

NEN 6646

NEN 6604 of ISO 15923

2. Het vierde lid wordt vervangen door de volgende leden:

  • 4. Indien een concentratie gerapporteerd wordt als zijnde kleiner dan de aantoonbaarheidsgrens, wordt voor de aanslag van de verontreinigingsheffing een concentratie van de helft van de aantoonbaarheidsgrens aangehouden.

  • 5. De meting volgens normblad NEN-ISO 15705 is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentraties die lager zijn dan 1.000 mg/l.

  • 6. In afwijking van de in tabel B opgenomen aantoonbaarheidsgrens heeft de meting volgens normblad NEN-ISO 15705 een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600 nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Op 21 januari 2014 is de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving) gepubliceerd (Stb. 2014, 21). Deze wet omvat onder meer een regeling tot vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing. Voor een toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot deze wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 503 nr. 3, pag. 3 e.v.). De inwerkingtreding van de genoemde wet wordt geregeld bij koninklijk besluit. De artikelen met betrekking tot de vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing treden in werking met ingang van 1 juli 2014. Met het oog daarop wordt per diezelfde datum ook de Waterregeling gewijzigd door de voorliggende regeling. Wijziging van de Waterregeling is nodig omdat de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op verontreinigingsheffing voor zware metalen vervallen. Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting (pag. 4) wordt de Waterregeling daarnaast aangepast om een toepassing van een eenvoudiger analysemethode voor zuurstofbindende stoffen, de zogenoemde cuvettenmethode, mogelijk te maken. Toepassing van de cuvettenmethode (NEN-ISO 15705) is afvalwater afhankelijk. Afvalwatermonsters die voldoen aan normspecificaties mogen daarmee zowel geanalyseerd worden via de klassieke analysemethode (NEN 6633) als de cuvettenmethode. De waterschappen wordt aanbevolen hun verordeningen in overeenkomstige zin aan te passen. De cuvettenmethode is eenvoudiger, goedkoper en milieuvriendelijker. Omdat NEN-ISO 15705 een beperkt(er) toepassingsgebied heeft, blijft NEN 6633 van toepassing.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de methoden voor het conserveren en analyseren van afvalwatermonsters aan te passen aan de meest recente normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Door deze aanpassingen zijn de voorschriften nu in lijn met de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de modelverordening van de Unie van Waterschappen. Hierdoor gelden nu in het hele land dezelfde voorschriften.

De voorliggende wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lastendruk, anders dan de in de memorie van toelichting bij eerdergenoemd wetsvoorstel beschreven gevolgen (Kamerstukken II 2012/13, 33 503, nr. 3, pag. 7 e.v.).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (wijziging artikel 7.1 Waterregeling):

Het NNI heeft de aantoonbaarheidsgrens als standaard aangenomen voor de laagste concentratie waarin een stof nog in een laboratoriummonster aangetoond kan worden. Overeenkomstig NEN 7777 wordt gebruik gemaakt van de operationele definitie die de aantoonbaarheidsgrens gelijk stelt aan driemaal de standaardafwijking op dit niveau. De aantoonbaarheidsgrens wordt daarmee dus die waarde van de meetgrootheid waarbij de variatiecoëfficient bij conventie eenderde bedraagt.

Volgens internationaal aanvaarde definities is de aantoonbaarheidsgrens de laagste waarde van de meetgrootheid die betrouwbaar kan worden aangetoond via een duidelijk gedefinieerd meetvoorschrift. Essentieel voor het kunnen bepalen van de aantoonbaarheidsgrens is, dat in het meetvoorschrift een beslisregel voorkomt die bepaalt of de component is aangetoond. Veelal heeft deze beslisregel de vorm van een beslisgrens: als de geschatte concentratie ≥ beslisgrens is, dan wordt de component geacht aanwezig te zijn. Voor de beslisgrens kan de concentratie worden genomen die door 95% van de blanco’s niet wordt overschreden (5% fout-positieven).

Artikel I, onderdeel B (wijziging artikel 7.2 Waterregeling):

Dit betreft een technische correctie.

Artikel I, onderdeel C: (vervallen artikel 7.3 Waterregeling):

Artikel 7.3 vervalt vanwege de afschaffing van de verontreinigingsheffing op zware metalen.

Artikel I, onderdeel D (wijziging artikel 7.4 van de Waterregeling)

De onderdelen van dit artikel die betrekking hebben op de verontreinigingsheffing voor zware metalen vervallen vanwege de afschaffing van die heffing op zware metalen.

Artikel I, onderdeel E (wijziging artikel 7.13, vierde lid, Waterregeling)

Dit betreft een redactionele correctie.

Artikel I, onderdeel F (wijziging artikel 7.14 Waterregeling)

Onderdeel a betreft een redactionele correctie. De tekst van artikel 7.14, eerste lid, tweede volzin, van de Waterregeling wordt in overeenstemming gebracht met de nieuwe tabel A in het derde lid. Ingevolge onderdeel b wordt de in het derde lid opgenomen tabel A voor het conserveren van afvalwatermonsters in zijn geheel vervangen. Deze vervanging is noodzakelijk om de in die tabel opgenomen voorschriften in overeenstemming te brengen met de meest recente norm op dit terrein van het NNI.

Artikel I, onderdeel G (wijziging artikel 7.15 Waterregeling)

Subonderdeel 1 (wijziging artikel 7.15, derde lid)
  • a. In het derde lid wordt de term bepalingsgrens vervangen door aantoonbaarheidsgrens. Dit betreft het redactioneel in overeenstemming brengen met tabel B.

  • b. De in het derde lid opgenomen tabel B wordt in zijn geheel vervangen. Op de eerste plaats vervallen de analysemethoden, die op zware metalen betrekking hebben. Als gevolg van de vervanging van het begrip ‘bepalingsgrens’ door ‘aantoonbaarheidsgrens’ (artikel I, onderdeel A) worden ook de meest actuele aantoonbaarheidsgrenzen opgenomen, zulks in overeenstemming met de meest recente normen van het NNI.

Subonderdeel 2 (nieuw vierde, vijfde en zesde lid van artikel 7.15 Waterregeling)

Het huidige vierde lid wordt vervangen door het nieuwe vierde tot en met zesde lid. Het bestaande vierde lid vervalt in zijn geheel omdat het in zijn geheel betrekking heeft op de analyse van zware metalen. Door de afschaffing van de verontreinigingsheffing op zware metalen is dit niet langer van toepassing.

Het nieuwe vierde lid bevat een nadere regeling met betrekking tot de functie en werking van de aantoonbaarheidsgrens (het ontbreken hiervan in de toepassing van de toenmalige bepalingsgrens, was voorheen regelmatig onderwerp van bezwaar of beroep). Het nieuwe vierde lid bepaalt dat indien een concentratie gerapporteerd wordt als zijnde kleiner dan de aantoonbaarheidsgrens, voor de aanslag van de verontreinigingsheffing een concentratie van de helft van de aantoonbaarheidsgrens wordt aangehouden. Ratio: het is onaannemelijk dat er sprake zou kunnen zijn van een afvalwater, ook na zuivering, waarin totaal geen verontreinigende stoffen meer aanwezig zijn. Dit zou neerkomen op een zuiveringsrendement van 100,00%.

Daarnaast zijn de analysemethoden voor zuurstofverbruik geactualiseerd naar de laatste normen op dit terrein van het NNI. Voor de analyse van chemisch zuurstofverbruik zijn twee analysemethoden opgenomen: de eerder voorgeschreven klassieke methode (NEN 6633) en een meer moderne en eenvoudige methode, de cuvettenmethode (NEN-ISO 15705, zie het algemeen deel van deze toelichting). Deze laatste methode is niet toepasbaar op alle afvalwatermonsters en heeft afwijkende aantoonbaarheidsgrenzen. Om deze reden is een nieuw vijfde lid opgenomen dat de toepasbaarheid van de cuvettenmethode regelt (hierbij wordt de scope van NEN-ISO 15705 in acht genomen). Het nieuwe vijfde lid bepaalt dat de cuvettenmethode toepasbaar is voor onverdunde monsters met een gehalte zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentraties die lager zijn dan 1.000 mg/l. Monsters met hogere gehalten zuurstofverbruik vereisen voorverdunning. Monsters met een hoge chlorideconcentratie vereisen een voorverdunning tot een chlorideconcentratie van ongeveer 1.000 mg/l of minder. Voor deze monsters met een laag zuurstofverbruik neemt de meetnauwkeurigheid af en wordt de aantoonbaarheidsgrens slechter.

De reden voor deze opzet is dat van monsters die een laag zuurstofverbruik en een hoge chlorideconcentratie bevatten de meetnauwkeurigheid afneemt en de aantoonbaarheidsgrens slechter wordt. In situaties, waarin de cuvettenmethode niet toepasbaar is, wordt teruggevallen op de oorspronkelijke analysemethode (NEN 6633).

Het nieuwe zesde lid bevat een bepaling met betrekking tot de aantoonbaarheidsgrens voor de cuvettenmethode voor fotometrische detectie en titrimetrische detectie. Dit lid bepaalt dat in afwijking van de in tabel B opgenomen aantoonbaarheidsgrens de cuvettenmethode een aantoonbaarheidsgrens heeft van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600 nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014, zijnde het tijdstip waarop de desbetreffende artikelen van de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving) (Stb. 2014, 21), in werking treedt.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven