TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Sinds 26 januari 2000 is de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling)
van kracht. Deze regeling is bedoeld voor (ex) werknemers en hun huisgenoten die als
gevolg van het werken met asbest de ziekte maligne mesothelioom hebben ontwikkeld.
Deze ziekte wordt ook wel longvlieskanker of borstvlieskanker genoemd. De regeling
heeft tot doel mensen met maligne mesothelioom een financiële tegemoetkoming te bieden
voor de immateriële schade die zij hebben als gevolg van hun ziekte. Achtergrond van
de regeling is dat het slachtoffer zelf bij leven de maatschappelijke erkenning moet
kunnen verkrijgen. Daarom kan zowel een tegemoetkoming worden verkregen door mensen
met een niet-verhaalbare vordering als door mensen met een verhaalbare vordering op
de (ex) werkgever. Zo wordt gekomen tot een snelle uiting van maatschappelijke betrokkenheid
bij het leed van slachtoffers die door blootstelling aan asbest in hun verleden als
werknemer of als huisgenoot van een werknemer maligne mesothelioom hebben ontwikkeld.
Met de voorliggende regeling wordt het ook voor werknemers die als gevolg van de blootstelling
aan asbest de ziekte asbestose hebben ontwikkeld mogelijk om in aanmerking te komen
voor een voorschot. Vanwege de omvangrijke wijzigingen die dit met zich meebrengt
is ervoor gekozen de bestaande regeling in zijn geheel te vervangen door een nieuwe.
In de hierop volgende toelichting op de voorliggende regeling is gebruik gemaakt van
toelichtingen bij de bestaande regeling en latere wijzigingen daarin.
Historie
In de aanloop naar de totstandkoming van de regeling in 2000 werd onderkend dat het
voor mensen die ziek zijn als gevolg van werken met asbest vaak een ingewikkeld en
langdurig proces is om de schade daarvan vergoed te krijgen van werkgevers. Het voeren
van een civiele procedure is voor asbestslachtoffers ook een zware emotionele belasting
omdat ze hiernaast de lasten hebben te dragen van hun ernstige ziekte (in geval van
maligne mesothelioom komen de meeste slachtoffers binnen één jaar na het vaststellen
van de diagnose te overlijden). Daarnaast bleek in een niet verwaarloosbaar aantal
gevallen een vordering te falen, omdat het aansprakelijkheidsrecht geen soelaas biedt
(onvindbare/failliete werkgever of verstrijken van de verjaringstermijn). Vanwege
deze redenen hebben georganiseerde asbestslachtoffers gepleit voor de instelling van
een asbestfonds als oplossing voor de juridische lijdensweg. Mede op aandrang destijds
van de Tweede Kamer ontstond er een overleg over de mogelijkheden voor het oplossen
van de schrijnende problematiek van asbestslachtoffers tussen de meest betrokken partijen:
werkgeversorganisaties, vakbeweging, asbestslachtoffers, verzekeraars en overheid.
Dit resulteerde op voorstel van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) in een opdracht aan prof. mr. J. de Ruiter (oa voormalig minister van Justitie
en Defensie) om een advies op te stellen. Dit advies is uitgebracht op 24 maart 1997.
Om de procesgang van slachtoffers met een verhaalbare vordering te bespoedigen adviseerde
prof. mr. J. de Ruiter te komen tot een instituut ter afhandeling van schadeclaims
van asbestslachtoffers.
Het convenant Instituut Asbestslachtoffers
Naar aanleiding van het advies van prof. mr. J de Ruiter werd een convenant gesloten
tussen vertegenwoordigers van het Comité Asbestslachtoffers, FNV, CNV, VNO-NCW, MKB
Nederland, LTO Nederland, Verbond van Verzekeraars, Verbond Sectorwerkgevers Overheid
en de Ministeries van SZW en (toenmalig) Justitie. In het convenant zijn afspraken
gemaakt over het op te richten Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Doel van dit instituut
was en is te bewerkstelligen dat er snel een schikking wordt getroffen tussen werkgevers/verzekeraar
en asbestslachtoffers met maligne mesothelioom om hun schade vergoed te krijgen. Ook
zijn in het convenant afspraken gemaakt over de hoogte van de schadevergoeding die
moet worden betaald door de verantwoordelijke werkgever aan de (ex) werknemer die
maligne mesothelioom heeft gekregen als gevolg van het werken met asbest. De genoemde
convenantpartijen stimuleren werkgevers, verzekeraars en slachtoffers om gebruik te
maken van de diensten van het instituut. Indien een werkgever of slachtoffer niet
kiest voor bemiddeling door het IAS, dan staat de normale rechtsgang open.
TAS-regeling
Tegelijkertijd met het convenant is de TAS-regeling in het leven geroepen. De regeling
uit 2000 voorzag in een tegemoetkoming voor asbestslachtoffers met een niet-verhaalbare
vordering. Wat betreft deze asbestslachtoffers met een niet-verhaalbare vordering
moet worden gedacht aan die gevallen, waarin de werkgever failliet of onvindbaar is,
en aan de gevallen waarin de verjaringstermijn is verstreken. De regering meende de
asbestslachtoffers met een niet-verhaalbare vordering een financiële tegemoetkoming
in de geleden immateriële schade toe te moeten kennen. Daarbij werd gesteld dat deze
niet mocht worden beschouwd als een vergoeding van de schade die zou zijn verkregen
als de voormalige werkgever nog wel aansprakelijk zou kunnen worden gesteld. De overheid
neemt niet de aansprakelijkheid van de voormalige werkgever over. De eenmalige tegemoetkoming
in de immateriële schade van asbestslachtoffers met een niet-verhaalbare vordering
moet worden beschouwd als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed
van de asbestslachtoffers. Deze tegemoetkoming werd pas toegekend als de civiele procedure
om de schade te verhalen op de vroegere werkgever mislukt was.
Wijzigingen
Per 1 januari 2003 is de TAS-regeling gewijzigd zodat mensen met een verhaalbare vordering
ook een uitkering kunnen krijgen in de vorm van een voorschot op de nog op de werkgever
te verhalen schadevergoeding. De gedachte hierachter is dat zonder de mogelijkheid
van een voorschot het meestal niet mogelijk is om mensen nog tijdens hun leven een
geldelijke erkenning te geven van de immateriële schade die zij hebben als gevolg
van hun ziekte. Het kan namelijk lang duren voor het komt tot een schikking tussen
partijen of een uitspraak van de rechter. Per 1 juli 2003 is de TAS-regeling zodanig
aangepast dat ook huisgenoten van werknemers die met asbest hebben gewerkt en als
gevolg van het contact met die werknemer maligne mesothelioom hebben ontwikkeld in
aanmerking kunnen komen voor een voorschot of eenmalige tegemoetkoming.
Uitbreiding van de regeling met asbestose
Vanaf de totstandkoming van de TAS-regeling in 2000 is er discussie geweest over de
vraag of de ziekte asbestose ook onder de werking van het convenant en de TAS-regeling
moest komen. In een brief van 21 december 2005 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II
2005/06, 25 834, nr. 36) heeft toenmalig Staatssecretaris van Hoof aangegeven, dat wanneer de convenantpartijen
consensus zouden bereiken over het uitbreiden van het Convenant met (ex) werknemers
met de ziekte asbestose, ook de TAS-regeling uitgebreid zou worden hiermee. De convenantpartijen
hebben in 2011 deze consensus bereikt en dit heeft in december 2013 geresulteerd in
een uitbreiding van het convenant. De convenantpartijen hebben onder andere afspraken
gemaakt over de hoogte van de immateriële schadevergoeding indien sprake is van asbestose.
In navolging van de uitbreiding van het convenant wordt de TAS-regeling nu ook uitgebreid
met asbestose. Met het in werking treden van deze (voorliggende) regeling zal het
IAS ook asbestslachtoffers met asbestose bijstaan in de bemiddeling met de (voormalige)
werkgever.
Toelichting nieuwe regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014
Aan de bestaande TAS-regeling wordt een nieuw hoofdstuk 3 toegevoegd waarin regels
met betrekking tot een voorschot in geval van asbestose worden opgenomen. Dit hoofdstuk
sluit qua systematiek aan op de bestaande regels met betrekking tot een voorschot
in geval van maligne mesothelioom. Ook bij asbestose functioneert de TAS-regeling
als een vangnetregeling, waarbij de aansprakelijkheid van de (voormalige) werkgever
voorop staat. Dat betekent dat mensen met een niet-verhaalbare vordering een tegemoetkoming
kunnen krijgen en mensen met een verhaalbare vordering een voorschot op deze vordering
kunnen krijgen. De praktijk van de huidige regeling leert dat van tevoren niet duidelijk
is of de vordering wel of niet verhaalbaar zal zijn. Daarom wordt in de praktijk altijd
een voorschot verleend en nooit een tegemoetkoming. Om deze reden wordt in de voorliggende
regeling alleen nog voorzien in het verlenen van een voorschot. Deze wijziging heeft
voor asbestslachtoffers geen praktische gevolgen omdat de hoogte van het bedrag van
een voorschot of tegemoetkoming gelijk was. Het voorschot in de nieuwe regeling moet
worden beschouwd als een tegemoetkoming in de opgelopen schade wanneer uiteindelijk
blijkt dat het niet is gelukt om via de civiele procedure een schadevergoeding te
krijgen. Een voorschot kan nooit worden beschouwd als een vervanging voor de schadevergoeding
van de werkgever. Met enkele voorwaarden in de regeling voor voorschotverlening, zoals
de verplichte medewerking van het slachtoffer in het vervolgtraject, wordt ingezet
op het verhalen van de schade bij de primair aansprakelijke werkgever. Als van de
werkgever een schadevergoeding wordt ontvangen dan moet het voorschot aan de uitvoerder
van de regeling, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden terugbetaald.
Maligne mesothelioom én asbestose
Het verschil tussen de nieuwe en de huidige regeling is dat ook asbestslachtoffers
met asbestose tot de doelgroep gaan behoren. Recht op een voorschot hebben werknemers
bij wie met toepassing van het betreffende protocol asbestose (bijlage 1) en/of maligne
mesothelioom (bijlage 2) is vastgesteld. Zowel bij maligne mesothelioom als bij asbestose
moet de ziekte opgelopen zijn vanwege blootstelling als werknemer aan asbest. Asbestslachtoffers
moeten daarom naar vermogen aantonen in de uitoefening van hun werkzaamheden aan asbest
te hebben blootgestaan. Het is aan het slachtoffer om daarvoor het nodige bewijsmateriaal
te overleggen, zoals dat ook dient te gebeuren in een civiele procedure. Door inzicht
te verschaffen in zijn arbeidsverleden kan het asbestslachtoffer aannemelijk maken
dat blootstelling aan asbest als werknemer heeft plaatsgevonden. Een (ex) werknemer
of diens nabestaande(n) heeft slechts één keer recht op een voorschot. Dus iemand
kan bijvoorbeeld niet voor asbestose een voorschot krijgen als voor maligne mesothelioom
al een voorschot is ontvangen.
Maligne Mesothelioom
Het maligne mesothelioom wordt in meer dan 80% van de gevallen veroorzaakt door blootstelling
aan asbest. In de overige 20% is de oorzaak niet bekend. Dat kan zijn omdat de blootstelling
aan asbest niet is aan te tonen of omdat er mogelijk andere – spontane – oorzaken
aan het ontstaan van het maligne mesothelioom ten grondslag liggen. De diagnostiek
van het maligne mesothelioom vereist grote deskundigheid en ervaring. Het Nederlands
Mesotheliomen Panel beschikt over de deskundigheid en ervaring om de behandelend arts
te adviseren over de waarschijnlijkheid van de diagnose, indien hij de aanwezigheid
van een maligne mesothelioom bij een patiënt vermoedt. De diagnose kan worden gesteld
zonder kennis te hebben van een mogelijke blootstelling aan asbest. Het proces voor
het vaststellen van maligne mesothelioom is beschreven in het bij deze regeling behorend
medisch protocol (bijlage 2). Wanneer een mesothelioom wordt gediagnosticeerd is therapie
niet mogelijk. De gemiddelde overlevingsduur van patiënten met het maligne mesothelioom
is één jaar.
Asbestose
Asbestose kan alleen ontstaan na intensieve en langdurige blootstelling aan asbest.
Intensiteit en duur van de blootstelling zijn beide van belang voor het moment waarop
de asbestose zich manifesteert, maar tussen het begin van de blootstelling en het
optreden van de ziekte (latentietijd) verstrijkt in de praktijk altijd tenminste 15
jaar. Anders dan bij maligne mesothelioom is het voor asbestose nodig om vast te stellen
of iemand intensief en langdurig is blootgesteld aan asbest en er om die reden sprake
is van longfibrose. Het onderzoek naar de blootstelling aan asbest als werknemer wordt
uitgevoerd door het IAS. Het proces voor het vaststellen van asbestose is beschreven
in het bij deze regeling behorend medisch protocol (bijlage 1). Het Nederlands Asbestose
Panel (NAP), een expertgroep van de Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten
en Tuberculose (NVALT) zal middels dit medisch protocol vaststellen of sprake is van
asbestose en zal de ernst van het longfunctieverlies vaststellen. Pas als sprake is
van een bepaalde mate van longfunctieverlies kan recht bestaan op een voorschot. Ook
dit is beschreven in het medisch protocol.
Huisgenoten
Huisgenoten die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom komen ook in aanmerking
voor bemiddeling en een voorschot. Het gaat dan vooral om echtgenotes die blootgesteld
zijn aan asbeststof via de werkkleding van de werknemer die met asbest heeft gewerkt.
Huisgenoten kunnen geen voorschot krijgen als zij asbestose hebben. Dat is omdat asbestose
alleen kan ontstaan na langdurige en intensieve blootstelling. Aangenomen wordt daarom
dat dit bij huisgenoten niet voorkomt, omdat deze groep zelf niet direct met asbest
in aanraking is gekomen. Om als huisgenoot met maligne mesothelioom in aanmerking
te komen voor een voorschot dient aannemelijk te worden gemaakt dat mesothelioom is
ontwikkeld als gevolg van het contact in de thuissituatie met de werknemer die tijdens
werk is blootgesteld aan asbest. Hierbij zal het gaan om blootstelling via de kleding
van de werknemer waarin deze met asbest heeft gewerkt. Het voorschot wordt niet verleend
in andere situaties zoals die waarin de werknemer asbesthoudende producten mee naar
huis heeft genomen. Het moet gaan om huisgenoten waarmee een duurzaam hoofdverblijf
is gedeeld ten tijde van de blootstelling aan asbest. Een familierelatie is niet vereist.
Onder duurzaam wordt verstaan dat er sprake moet zijn van een periode van minimaal
zes maanden waarin de huisgenoot het gezamenlijk hoofdverblijf had met de werknemer,
ten tijde van de periode waarin de werknemer in de arbeid is blootgesteld aan asbest.
In uitzonderingsgevallen kan deze periode korter zijn. Het duurzaam hoofdverblijf
ten tijde van de asbestblootstelling van de werknemer tijdens diens arbeid, dient
door het slachtoffer aannemelijk te worden gemaakt. Een enkele verklaring van het
slachtoffer volstaat daarvoor niet. Het slachtoffer zal aanvullende gegevens dienen
te verstrekken waaruit het duurzaam gezamenlijk hoofdverblijf aannemelijk wordt. Te
denken valt bijvoorbeeld aan relevante gegevens uit de gemeentelijke registers.
Algemene procedure voor de aanvraag en toekenning van het voorschot
Het gaat in deze regeling om de erkenning van het leed van het slachtoffer zelf en
niet van diens nabestaande(n). Essentieel is daarom dat het slachtoffer zich bij leven
aanmeldt bij het IAS. Vervolgens bereidt het slachtoffer met het IAS een aanvraag
voor een voorschot voor. Het IAS begeleidt het slachtoffer in de procedure die leidt
tot de aanvraag voor het voorschot. Het slachtoffer dient de aanvraag ook bij leven
bij de SVB in te dienen. Het IAS adviseert de SVB over de verstrekking van het voorschot.
Dit advies is gebaseerd op de conclusie van het NAP of sprake is van asbestose en
als dit het geval is in welke mate er sprake is van longfunctieverlies. Voor de doelgroep
huisgenoten met maligne mesothelioom is een apart protocol vastgesteld. In de verschillende
protocollen staan de stappen beschreven die het IAS moet doorlopen zodat het slachtoffer
tot een aanvraag kan komen en het IAS tot een advies over deze aanvraag. De SVB toetst
na ontvangst van de aanvraag of de aanvraag volledig is en of het IAS alle in het
protocol beschreven stappen heeft doorlopen. De SVB toetst procedureel. Als het voorschot
door de SVB wordt toegekend – wat een aparte, zelfstandige beschikking van de SVB
is – gaat het IAS onderzoeken of een voormalige werkgever van de werknemer aansprakelijk
is en op basis van de stand van de jurisprudentie terzake bemiddelen tussen slachtoffer
en werkgever.
Bewijsstukken en recht op voorschot nabestaanden
In artikel 16, tweede lid, is een aantal gegevens en bewijsstukken opgesomd die bij
de indiening van de aanvraag dienen te worden overgelegd. Het betreft hier gegevens
en bewijsstukken die noodzakelijk zijn om te kunnen beoordelen in hoeverre wordt voldaan
aan het recht op een voorschot. Overigens zijn deze gegevens veelal ook in een procedure
volgens burgerlijk recht vereist indien de werknemer schadevergoeding van de werkgever
vordert in verband met asbestschade. De werknemer zelf is de eerst aangewezene om
de betreffende gegevens en bewijsstukken te verzamelen en te overleggen. In de praktijk
wordt hierin vaak hulp geboden door het IAS. Het kan voorkomen dat niet alle gegevens
die nodig zijn voor de behandeling, op tijd kunnen worden geleverd. In verband met
de slechte gezondheidstoestand van de werknemer kan het zijn dat uitstel van de indiening
van de aanvraag voor een tegemoetkoming in afwachting van het beschikbaar komen van
de betreffende gegevens, er toe zou leiden dat de betreffende gegevens pas na het
overlijden van de werknemer beschikbaar komen en de nabestaanden in dat geval geen
aanspraak meer zouden kunnen maken op de uitkering. De aanvraag voor een voorschot
moet immers bij leven worden ingediend. Om te voorkomen dat het recht op het indienen
van een aanvraag niet komt te vervallen als het slachtoffer komt te overlijden tijdens
de bemiddeling door het IAS zonder dat nog een formele aanvraag is ingediend, is een
bepaling opgenomen dat in die gevallen de nabestaanden ook in aanmerking kunnen komen
voor een voorschot. Deze bepaling geldt alleen als het slachtoffer zich bij leven
bij het IAS heeft aangemeld voor bemiddeling. Als het slachtoffer overlijdt tijdens
de behandeling van de aanvraag dan kunnen de nabestaanden recht hebben op het voorschot.
Ook nabestaanden moeten het voorschot terug betalen als een schadevergoeding wordt
verkregen.
In artikel 16, derde lid, is erin voorzien dat de SVB het IAS kan aanwijzen als instantie
waaraan de gevraagde gegevens door de werknemer worden verstrekt. Of dit wenselijk
is, is primair ter beoordeling van de SVB en het IAS.
Financieel beslag en het beroep op de regeling
In 2012 zijn er 345 TAS-voorschotten toegekend voor een bedrag van ruim € 6,4 miljoen.
Daarnaast zijn er in 2012 181 terugvorderingen geweest voor een bedrag van ruim € 3,3
miljoen. De netto-uitkeringslasten voor de TAS-regeling bedroegen in 2012 dus € 3,1
miljoen. Voor de komende jaren worden geen grote schommelingen in het aantal TAS-voorschotten
of -terugvorderingen verwacht.
Vanwege de toevoeging van asbestose aan de regeling worden enkele tientallen extra
aanvragen per jaar verwacht. In het eerste jaar van de aangepaste regeling, 2014,
wordt een piek van het aantal aanvragen verwacht. Dit komt doordat al eerder met asbestose
gediagnosticeerde werknemers ook een TAS-aanvraag kunnen doen. De hoogte van het voorschot
verschilt niet voor mensen met maligne mesothelioom of asbestose. De kosten van de
uitbreiding van de TAS-regeling zullen naar schatting jaarlijks € 0,6 miljoen bedragen,
met een piek van € 1,2 miljoen in 2014. Structureel worden de uitkeringslasten van
de TAS-regeling op circa € 4 miljoen geraamd.
Hoogte voorschot
De hoogte van het voorschot bedraagt per 1-4-2014 € 19.201,– en wordt jaarlijks per
1 januari van het kalenderjaar geïndexeerd met de ontwikkeling van het minimumloon.
Uitvoeringsaspecten
De SVB heeft een uitvoeringstoets uitgebracht op deze regeling. De regeling is als
uitvoerbaar en handhaafbaar beoordeeld. De implementatie- en uitvoeringskosten bedragen
€ 642.000 in 2014, € 221.000 in 2015 en € 175.000 structureel in de jaren na 2015.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
Werkgever en werknemer
De regeling richt zich op de situaties waarin de problematiek een duidelijke band
heeft met de Nederlandse samenleving. Bij de omschrijving van het begrip werknemer
komt die band met Nederland tot uitdrukking en is er daarnaast naar gestreefd op zo
eenvoudig mogelijke wijze te kunnen vaststellen of de betrokkene als werknemer kan
worden aangemerkt. Het werknemerscriterium is op de problematiek toegespitst, dit
wijkt af van de definitie van het begrip werknemer zoals dat elders in bestaande wetgeving
wordt gebruikt.
Voor het beoordelen van de band van de arbeid met Nederland worden in het kader van
deze regeling geschikt geacht de plaats waar de arbeid werd verricht, en de toepasselijkheid
van Nederlands recht op de arbeidsovereenkomst. Indien deze elementen aanwezig zijn,
wordt de band met Nederland van voldoende gewicht geacht om de regeling toepassing
te laten vinden.
De enkele omstandigheid dat de arbeid in Nederland is verricht is in het kader van
deze regeling niet toereikend. Weliswaar is op arbeid die in Nederland wordt verricht
de Nederlandse arbeidsomstandighedenwetgeving van toepassing, maar dat is op zichzelf
onvoldoende om te concluderen tot een zodanig sterke band van de betreffende arbeid
met Nederland dat de regeling ook in deze situaties zonder meer zou moeten voorzien.
Daarom geldt eveneens de eis dat de arbeidsverhouding wordt beheerst door Nederlands
recht.
Indien de arbeid buiten Nederland is verricht, is de band met Nederland onvoldoende
sterk om de zorg van de Nederlandse overheid daartoe uit te breiden. Arbeid die in
dienst van een in Nederland gevestigde werkgever buiten Nederland is verricht, valt
derhalve buiten het bereik van deze regeling, ook als op de arbeidsverhouding Nederlands
recht van toepassing was. Deze keuze bevordert een zo eenvoudig mogelijke uitvoering,
omdat kan worden afgezien van een onderzoek naar de vestigingsplaats van de werkgever
en naar de buitenslands verrichte arbeid.
Gelet op de nauwe aansluiting die in deze regeling bestaat tussen het recht op een
voorschot en de Nederlandse wettelijke regeling van de aansprakelijkheid van de werkgever,
wordt steeds als voorwaarde gesteld dat op de arbeidsverhouding Nederlands recht van
toepassing is. Wanneer hiervan sprake is moet worden beoordeeld volgens internationaal
privaatrecht. De arbeidsovereenkomst zelve zal voor deze beoordeling belangrijke aanknopingspunten
bieden. Bij de publiekrechtelijke aanstellingen die onder het bereik van de regeling
vallen gaat het steeds om een Nederlandse publiekrechtelijke organisatie.
Asbest
De in dit onderdeel opgenomen definitie van asbest is ontleend aan artikel 4.37 van
het Arbeidsomstandighedenbesluit. De zogenaamde ‘Cas-nummers’ verwijzen naar het unieke
nummer waaronder de stof door de Chemical abstract service (Cas) is geregistreerd
in een openbaar databestand.
Maligne mesothelioom, asbestose, Protocol diagnostiek voor Maligne mesothelioom en
Protocol diagnostiek asbestose
Het is van belang dat de uitvoering van de regeling zo min mogelijk problemen geeft
met betrekking tot de vaststelling van de ziektes maligne mesothelioom en asbestose.
Een zo uniform mogelijke diagnostisering van de ziekte is belangrijk voor de rechtszekerheid
en de rechtsgelijkheid van de belanghebbenden. Om deze reden wordt in de definitiebepalingen
verwezen naar de protocollen diagnostiek voor maligne mesothelioom en asbestose. Deze
protocollen worden door het IAS gebruikt bij advisering aan de SVB en bij de uitvoering
van de bemiddelingstaak.
In de genoemde protocollen wordt een beschrijving gegeven van de stand van de medische
wetenschap bij de diagnostiek, zoals die wordt gezien door ter zake gespecialiseerde
artsen. Ze bevatten bruikbare en concrete aanwijzingen voor de onderzoeken. Verwijzing
in de regeling naar deze protocollen heeft derhalve zowel voor de belanghebbenden,
de onderzoekers en de uitvoerders van deze regeling een duidelijke meerwaarde ter
bevordering van een uniforme werkwijze. De protocollen zijn dan ook als bijlage bij
deze regeling gevoegd en maken op die wijze onderdeel uit van deze regeling.
Nabestaande, tweede en derde lid
In bepaalde omstandigheden komt het recht op uitkering toe aan de nabestaanden. Als
nabestaanden worden dezelfde personen aangemerkt als degenen die voor een overlijdensuitkering
ingevolge artikel 18 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in aanmerking komen. Met de
echtgenoot wordt gelijkgesteld de geregistreerde partner of degene die met de overledene
een gezamenlijke huishouding voerde. Overeenkomstig de AOW is daarom ook in het derde
lid bepaald, dat degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd
is niet als nabestaande wordt aangemerkt.
Met de toepassing van deze regels heeft de SVB ervaring in het kader van de uitvoering
van de AOW.
Voorschot
In dit onderdeel wordt de definitie gegeven van het begrip ‘voorschot'. Dit betreft
een uitkering in afwachting van een immateriële schadevergoeding van de aansprakelijk
gestelde werkgever. De immateriële schadevergoeding van de werkgever of de productaansprakelijke
ten bedrage van het voorschot wordt op grond van de volmacht als bedoeld in de artikelen
3, onder e, en 10 onder e, (terug)betaald aan de SVB. Feitelijk gebeurt dit door verrekening
door de SVB van de door de SVB namens de werknemer ontvangen schadevergoeding met
het verleende voorschot. Gelet op het karakter van het voorschot mag worden verwacht
dat bij de toepassing van artikel 100 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (voordeelstoerekening)
de rechter bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening
zal houden met het voorschot omdat dit terugvloeit naar de SVB.
Zowel in de situatie waarbij de schadevergoeding wordt verrekend met het voorschot,
als in de situatie dat de schade niet meer kan worden verhaald, wordt de voorschotbeschikking
niet herzien; het voorschot valt dan definitief toe aan de werknemer.
Productaansprakelijke
Onder producent wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van
een grondstof, de fabrikant van een onderdeel of een degene die zich als producent
presenteert door zijn naam, merk of ander onderscheidingsteken op het product aan
te brengen.
Onder productaansprakelijke in deze regeling wordt verstaan de producent van het product
waardoor de werknemer tijdens de arbeid in aanraking is gekomen met asbest en hierdoor
de ziekte maligne mesothelioom of asbestose heeft opgelopen.
Huisgenoten
Om als huisgenoot in aanmerking te komen voor een voorschot dient aannemelijk te worden
gemaakt dat maligne mesothelioom is ontwikkeld als gevolg van het contact in de thuissituatie
met de werknemer die tijdens de arbeid is blootgesteld aan asbest. Het moet gaan om
huisgenoten waarmee een duurzaam hoofdverblijf is gedeeld ten tijde van de blootstelling
aan asbest. Een familierelatie is niet vereist. Onder duurzaam wordt verstaan dat
er sprake moet zijn van een periode van minimaal zes maanden waarin de huisgenoot
het gezamenlijk hoofdverblijf
had met de werknemer, ten tijde van de periode waarin de werknemer in de arbeid is
blootgesteld aan asbest.
Artikel 2. Arbeid op vaartuig
Op een Nederlands schip of luchtvaartuig verrichte arbeid wordt aangemerkt als in
Nederland verrichte arbeid.
Hoofdstuk 2. Het recht op en de hoogte van een voorschot in geval van maligne mesothelioom
Artikel 3. Voorwaarden recht op een voorschot bij maligne mesothelioom
In dit artikel zijn de voorwaarden geformuleerd voor het recht op een voorschot in
geval van maligne mesothelioom. De voorwaarden zijn cumulatief weergegeven, er moet
zowel zijn voldaan aan de voorwaarden in de aanhef als in de verschillende onderdelen.
Voor de betekenis van het begrip `voorschot' wordt kortheidshalve verwezen naar de
toelichting van artikel 1.
De bedoeling van het voorschot is om zoveel mogelijk bij leven van de werknemer een
geldelijke erkenning te geven van de immateriële schade. Dit gebeurt in de vorm van
een voorschot op de eventuele schadevergoeding van de werkgever. Het recht op een
voorschot is een persoonlijk recht van de door maligne mesothelioom getroffen werknemer.
De werknemer moet er dus zelf blijk van hebben gegeven het voorschot te willen ontvangen.
Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de voorwaarde dat de werknemer in beginsel
zelf het voorschot moet aanvragen.
De voorwaarden in de aanhef in combinatie met de voorwaarden, bedoeld in de onderdelen
a en b, betreffen de inhoudelijke eisen die aan de verlening van een voorschot worden
gesteld. De overige voorwaarden betreffen procesgerelateerde eisen en hebben betrekking
op de verplichting tot medewerking in het vervolgtraject indien eenmaal een voorschot
is verleend.
In de aanhef wordt een aantal voorwaarden gesteld voor het recht op een voorschot.
Het moet gaan om een werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is, ten
aanzien van wie op een eenduidige wijze is vastgesteld dat sprake is van maligne mesothelioom.
Er bestaat geen recht op een voorschot indien niet aannemelijk is dat de blootstelling
aan asbest tijdens arbeid in Nederland heeft plaatsgevonden. Ten behoeve van een goede
uitvoering is van groot belang dat op een uniforme wijze wordt vastgesteld of de werknemer
lijdt aan maligne mesothelioom. Om die reden wordt in de aanhef van artikel 3 bepaald
dat die vaststelling plaatsvindt als beschreven in het protocol diagnostiek maligne
mesothelioom.
In onderdeel a wordt de voorwaarde gesteld dat aannemelijk gemaakt moet worden dat
de werknemer tijdens het verrichten van arbeid is blootgesteld aan asbest en dat de
opgedane ziekte daarvan het gevolg is. Onderdeel a brengt dus voor de beoordeling
of er recht bestaat op een voorschot een verlichting mee van de bewijslast. Dat is
essentieel om snel erkenning te geven aan die werknemers die dat behoeven. De verlichting
komt er op neer dat werknemers niet meer hard hoeven aan te tonen dat ze een relevant
arbeidsverleden hebben, maar kunnen volstaan met het aannemelijk maken dat het maligne
mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van
arbeid als werknemer. Voor de vaststelling van die `aannemelijkheid' zal de werknemer
op grond van artikel 16, tweede lid, bij de aanvraag enige gegevens moeten verstrekken
die het relevante arbeidsverleden aannemelijk maken. Voor de ‘aannemelijkheid' geldt
een eigen verklaring van de werknemer over het arbeidsverleden als minimaal noodzakelijke
voorwaarde. Dat omvat een volledige beschrijving van de arbeidsgeschiedenis en werkzaamheden
van de werknemer. Dit wordt in het protocol voorschotuitkering verder gepreciseerd.
Gedacht moet worden aan het in beeld brengen van de arbeidsomstandigheden, de beroepen
of functies waarin de aanvrager gedurende welke periode werkzaam is geweest en blootgesteld
is geweest aan asbest, welke taken en werkzaamheden zijn verricht, de aard van de
arbeidsverhoudingen en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht, in Nederland
of daarbuiten en de identiteit van de werkgever(s) c.q. rechtsopvolgers.
Deze gegevens zullen nadrukkelijk aan de orde komen tijdens de intake door het IAS
waarbij de aanvraag wordt voorbereid. Het IAS zal in zijn advisering aan de SVB over
de aannemelijkheid van het relevante arbeidsverleden zich baseren op van de werknemer
verkregen gegevens en – met name als er geen bewijsstukken kunnen worden geleverd
– op de kennis en ervaring die het IAS heeft opgebouwd van het bedrijfsleven in relatie
tot arbeid met asbest. De SVB toetst de aanvraag procedureel, op volledigheid ervan
en op grond van het protocol door het IAS en de werknemer gezette stappen. Zo nodig
kunnen terzake beleidsregels worden gesteld. Het protocol maakt deel uit van de (te
wijzigen) overeenkomst tussen de SVB en het IAS, bedoeld in artikel 22.
In onderdeel b is de voorwaarde gesteld dat de werknemer geen betaling van de werkgever
of de productaansprakelijke heeft ontvangen in verband met asbestblootstelling tijdens
de arbeid, of een betaling die lager is dan het bedrag van het voorschot van € 19.201,–.
In gevallen waarin wel een betaling van € 19.201,– of meer heeft plaatsgevonden is
immers langs reguliere weg een oplossing gevonden en is een voorschot niet aan de
orde.
Het is niet van belang in welke vorm de betaling door de werkgever wordt gedaan of
welk etiket op de betaling wordt geplakt. Elke betaling waarvan duidelijk is dat die
door de werkgever wordt gedaan in verband met het maligne mesothelioom of asbestose,
sluit verlening van een uitkering uit of komt daarop in mindering.
In onderdeel c is de voorwaarde gesteld dat de werknemer zich verplicht tot medewerking
aan de bemiddeling door het IAS tussen hem en de werkgever om de schade vergoed te
krijgen en voorts dat de werknemer verplicht is tot medewerking om de schade zo nodig
langs gerechtelijke weg vergoed te krijgen.
Indien blijkt dat met succes de schade kan worden verhaald, dan vloeit het voorschot
terug naar de SVB, ingevolge onderdeel e. In het geval er wel een aansprakelijk gestelde
werkgever is maar desondanks de bemiddeling niet tot succes heeft geleid, dan zal
in de praktijk het IAS dat melden aan de werknemer en de SVB. In voorkomende gevallen
zal dan door de werknemer of – op basis van de volmacht van onderdeel d – namens de
werknemer door de SVB worden geprocedeerd om alsnog de immateriële schade op de werkgever
te kunnen verhalen. Voor de toepassing van deze regeling kan met een uitspraak van
een rechter in eerste aanleg worden volstaan. Dit betekent dat wanneer in rechte de
werkgever aansprakelijk kan worden gesteld en de werkgever wordt veroordeeld tot betaling
van een schadevergoeding, het aan de werknemer verleende voorschot op grond van onderdeel
e terugvloeit naar de SVB. In het geval de werkgever niet wordt veroordeeld tot betaling
van schadevergoeding, staat het de werknemer uiteraard vrij om in hoger beroep te
gaan tegen de uitspraak van de rechter in eerste aanleg om alsnog te bereiken dat
de werkgever schadeplichtig wordt zodat later alsnog een schadevergoeding kan worden
verkregen. In deze situatie dient de werknemer het voorschot op grond van de onderdelen
f en g terug te betalen aan de SVB.
In onderdeel d is de voorwaarde gesteld dat de werknemer de SVB een onherroepelijke
volmacht tot vertegenwoordiging verleent om namens hem te procederen. Dit sluit niet
uit dat de werknemer of diens nabestaanden zelf kunnen procederen. Uiteraard zal de
SVB geen gebruik maken van deze machtiging indien door of anderszins namens de werknemer
wordt geprocedeerd.
In de praktijk zal op basis van de conclusies van het IAS door betrokkenen worden
bekeken of de werknemer c.q. diens nabestaande gaat procederen of dat de SVB dat namens
de werknemer zal doen. Daarbij is van belang dat de SVB zal procederen voor de immateriële
schadevergoeding volgens de normbedragen van het convenant, terwijl de werknemer vrij
is om in een procedure ook vermogensschade en ruimere vergoedingen voor immateriële
schade te eisen.
In onderdeel e is de voorwaarde gesteld dat de werknemer de SVB een onherroepelijke
volmacht verleent om namens hem de immateriële schadevergoeding van de werkgever te
innen en vervolgens deze vergoeding te verrekenen met het verleende voorschot. Deze
volmacht ziet zowel op de situatie dat de werkgever via een geslaagde bemiddeling
schadevergoeding betaalt als de situatie dat de werkgever in rechte wordt veroordeeld
tot betaling van schadevergoeding. Bij een geslaagde bemiddeling zal in de praktijk
het IAS de werkgever wijzen op het bestaan van de volmacht van de SVB opdat de werkgever
de schadevergoeding aan de SVB betaalt. In de situatie dat met toepassing van onderdeel
d de SVB namens de werknemer procedeert jegens de aansprakelijk gestelde werkgever,
zal, wanneer de werkgever wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding,
de SVB de werkgever wijzen op het bestaan van de volmacht. Door de volmachtverlening
kan op praktische wijze de schadevergoeding worden verrekend met het verleende voorschot.
Indien de schadevergoeding hoger is dan het voorschot, wordt het verschil aan de werknemer
of diens nabestaanden uitbetaald. Indien de schadevergoeding lager is dan het voorschot
– wat zich zelden zal voordoen – zal de werknemer of diens nabestaanden het verleende
voorschot kunnen behouden en zal de SVB het verschil tussen het voorschot en de schadevergoeding
niet terugvorderen.
In de onderdelen f en g zijn voorwaarden gesteld om in situaties dat de SVB niet namens
de werknemer of diens nabestaanden procedeert, maar dat de werknemer of diens nabestaanden
zelf hiertoe het initiatief nemen, er zeker van te zijn dat het voorschot aan de SVB
wordt terugbetaald wanneer de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de SVB geen gebruik maakt van de volmacht
te procederen omdat al dan niet in overleg met de SVB de werknemer of diens nabestaanden
zelf de rechtsvordering instellen. Ook is het mogelijk dat de werknemer of diens nabestaanden
in hoger beroep gaan tegen een uitspraak (in eerste aanleg) waarbij de vordering is
afgewezen. In deze gevallen wordt er buiten de SVB om geprocedeerd zodat een eventuele
schadevergoeding rechtstreeks aan de werknemer of diens nabestaanden wordt uitgekeerd.
Om er zeker van te zijn dat het verleende voorschot terug wordt betaald aan de SVB
is hiertoe in onderdeel f een zodanige verplichting geformuleerd. In onderdeel g is
de voorwaarde opgenomen dat de werknemer onverwijld aan de SVB moet melden dat hij
een schadevergoeding heeft ontvangen zodat de SVB in het geval dat het voorschot niet
wordt terugbetaald, in de gelegenheid wordt gesteld om eventueel met toepassing van
artikel 18 het verleende voorschot als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Indien
de ontvangen schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot gaat de terugbetalingsverplichting
van het voorschot op grond van onderdeel f niet verder dan het bedrag van de ontvangen
schadevergoeding.
Artikel 4. Recht op voorschot nabestaanden
Deze bepaling heeft betrekking op de situaties waarin de werknemer komt te overlijden
op het moment dat: de werknemer wel al bij het IAS kenbaar heeft gemaakt een aanvraag
in te willen dienen, maar nog niet daadwerkelijk de aanvraag heeft ingediend of de
aanvraag om het voorschot wel is ingediend, maar de SVB nog niet tot een beslissing
is gekomen. Het recht op het voorschot komt dan niet toe aan de (nalatenschap van
de) werknemer, maar aan de nabestaanden. Het recht op een voorschot gaat slechts op
de nabestaanden over indien de overledene recht op een voorschot zou hebben gehad.
Dit brengt met zich mee dat de nabestaanden zijn gehouden om mee te werken aan het
onderzoek of recht op een voorschot zou hebben bestaan. Hierbij gaat het bijvoorbeeld
om de medewerking aan de bemiddeling om de schade van de werkgever vergoed te krijgen.
Artikel 5. Beperking recht op voorschot
In dit eerste lid is er een beperking op het recht op uitkering opgenomen. Het is
denkbaar dat blootstelling aan asbest zowel gedurende arbeid in Nederland als daarbuiten
heeft plaatsgevonden. Het is niet opportuun dat een belanghebbende wegens binnenlandse
werkzaamheden op grond van de regeling aanspraak op een voorschot kan maken, indien
in verband met buitenlandse werkzaamheden al een schadeloosstelling is betaald en
deze op grond van artikel 3, onderdeel b, in aanmerking zou zijn genomen indien het
een `binnenlandse betaling' zou betreffen. Dit artikel voorziet erin dat een `buitenlandse
betaling' dezelfde gevolgen heeft voor het recht op het voorschot als een `binnenlandse'.
Op grond van het tweede lid komen de werknemer of diens nabestaanden niet in aanmerking
voor een voorschot indien reeds een voorschot is uitgekeerd op grond van deze regeling
of de voorganger hiervan. Dit geldt dus zowel in het geval dat een voorschot is uitgekeerd
op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, als in het geval dat een
voorschot is uitgekeerd op grond van artikel 10 van deze regeling vanwege asbestose.
Ook als de werkgever of de productaansprakelijke een betaling voor immateriële schade
heeft uitgekeerd vanwege maligne mesothelioom of asbestose, dat € 19.201,– bedraagt
of meer, dan zal er niet uitgekeerd worden. In het geval de betaling lager is dan
€ 19.201,– wordt dat bedrag in mindering gebracht op het voorschot.
Daarnaast is er ook een beperking op het recht op uitkering indien er een tegemoetkoming
is ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers
van mesothelioom (TNS). In dit geval kan er geen aanspraak meer gemaakt worden op
een tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling.
Artikel 6. Hoogte voorschot
Het voorschot betreft een uitkering in afwachting van een schadevergoeding van de
aansprakelijk gestelde werkgever of productaansprakelijke.
Artikel 6 betreft een bepaling met betrekking tot de hoogte van het voorschot. Het
stellen of aannemelijk maken van schade en de omvang daarvan is geen voorwaarde voor
het bepalen van het recht op en de hoogte van het voorschot. Het voorschot is niet
bedoeld als schadeloosstelling voor specifieke kosten, maar als een voorschot op een
immateriële schadevergoeding van de aansprakelijk gestelde werkgever.
Belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 en premie voor de volksverzekeringen
ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen is over het voorschot niet verschuldigd.
Op grond van het tweede en derde lid wordt het voorschot verminderd met het bedrag
dat de werknemer al heeft ontvangen. Voor de vergelijking van het bedrag van het voorschot
en het door de werkgever betaalde bedrag worden op grond van het derde lid netto bedragen
tegen elkaar afgezet. Het kan zijn dat het eerder ontvangen bedrag wel aan heffing
van belasting en premies was onderworpen. Bij de vergelijking gaat het om netto bedragen.
Artikel 7 tot en met 9. Huisgenoten
Naast de werknemer die aan asbest is blootgesteld, heeft ook de huisgenoot die duurzaam
samen heeft geleefd met een werknemer die tijdens arbeid is blootgesteld aan asbest,
recht op een voorschot op basis van deze regeling. De regeling is daarom ook als het
gaat om de ziekte maligne mesothelioom van overeenkomstige toepassing. De huisgenoot
moet naast de in artikel 3 genoemde voorwaarden ook aan de volgende voorwaarden voldoen:
-
– er is sprake van een duurzaam hoofdverblijf;
-
– de werknemer is blootgesteld aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer;
-
– als gevolg van bovenstaande heeft de huisgenoot de ziekte maligne mesothelioom opgelopen.
In artikel 9 is een beperking van het recht voor de huisgenoot te vinden, wanneer
er reeds een voorschot is uitbetaald, is er, net zoals in artikel 5, geen recht meer
op een voorschot.
Hoofdstuk 3. Het recht op en de hoogte van een voorschot in geval van asbestose
Artikel 10 tot en met artikel 13
Artikel 10 tot en met 13 zijn equivalent aan de artikelen 3 tot en met 6. In plaats
van het maligne mesothelioom, gaat het hier om asbestose. Voor de toelichting van
deze artikelen wordt dan ook op hoofdlijnen aangesloten bij de toelichting van artikelen
3 tot en met 6.
In artikel 10 van de TAS-regeling is specifiek voor het recht op een voorschot in
geval asbestose geregeld dat er recht op een voorschot bestaat indien is vastgesteld
dat de werknemer de ziekte asbestose heeft en er sprake is van een longfunctiebeperking
als bedoeld in klasse 2, 3 en 4 van het protocol diagnostiek asbestose. In artikel
3.2 van dat protocol is de indeling in klassen nul tot en met vier opgenomen afhankelijk
van het percentage longfunctiebeperking.
Hoofdstuk 4. Het geldend maken van het recht op het voorschot
Artikel 14. De aanvraag om het voorschot
De aanvraag van het voorschot wordt op grond van artikel 14, tweede lid, in alle gevallen
bij de SVB ingediend. De SVB is het tot beslissen bevoegde bestuursorgaan. De aanvraag
kan dus niet bij het IAS worden gedaan. Wel zal de werknemer zich in de regel eerst
bij het IAS melden voor bemiddeling en de voorbereiding van aanvragen. In de praktijk
stelt het IAS de aanvraagformulieren aan asbestslachtoffers ter beschikking. Ook bij
de SVB zijn aanvraagformulieren beschikbaar.
Alvorens de werknemer een aanvraag doet om een voorschot te ontvangen, kan hij zich
tot het IAS wenden. Het IAS zal de werknemer dan bijstaan bij de voorbereiding van
de aanvraag zodat deze zo volledig mogelijk wordt gedaan. Zodoende kan worden voorkomen
dat de SVB, na indiening van de aanvraag, de werknemer moet verzoeken aanvullende
gegevens te verstrekken omdat de aanvraag niet volledig is. Dit zou namelijk met zich
meebrengen dat de beslistermijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
wordt opgeschort. Bij de opzet van het IAS is bij het verlenen van dergelijke ondersteunende
diensten rekening gehouden. Ten behoeve van een correcte indiening van een aanvraag
worden door de SVB en het IAS protocollen ontwikkeld op grond waarvan zorgvuldig een
aanvraag wordt voorbereid.
In de artikel 16 is een aantal gegevens opgesomd die bij de indiening van de aanvraag
dienen te worden overlegd. Indien de aanvraag niet compleet is, kan de SVB op grond
van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb besluiten de aanvraag niet te behandelen,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door de SVB gestelde termijn
de aanvraag aan te vullen. Indien de SVB een dergelijke termijn ter aanvulling van
de aanvraag stelt, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort
tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt
is verstreken.
Het kan zich voordoen dat een werknemer een aanvraag voor een voorschot bij de SVB
indient zonder dat het IAS daarbij betrokken is. In de praktijk zal de SVB zo'n aanvraag
voor advies aan het IAS voorleggen.
In geval van een voorschotaanvraag zal het IAS dan conform het vastgestelde protocol
advies uitbrengen aan de SVB over de aannemelijkheid van het arbeidsverleden, de vraag
of vast is komen te staan dat sprake is van mesothelioom of asbestose en of aan de
procesmatige vereisten voor het voorschot is voldaan.
Het recht op het voorschot is een persoonlijk recht van de door maligne mesothelioom
en/of asbestose getroffen werknemer. Het voorschot is primair bedoeld als tegemoetkoming
aan de werknemer zelf in verband met ondervonden leed vooruitlopend op de eventuele
schadevergoeding door de werkgever. De werknemer moet er zelf blijk van hebben gegeven
het voorschot te willen ontvangen. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de eis
dat de werknemer het voorschot aanvraagt.
De nabestaanden kunnen na het overlijden van de werknemer alleen aanspraak maken op
het voorschot indien de werknemer bij het IAS kenbaar heeft gemaakt een aanvraag in
te willen dienen of indien de aanvraag al is ingediend
Indien er meer dan één nabestaande is, kan de aanvraag op grond van het vierde lid
alleen worden gedaan indien de nabestaanden iemand uit hun midden machtigen tot vertegenwoordiging
ten behoeve van de uitvoering van de regeling, de uitbetaling daaronder begrepen.
Hierdoor is voor de SVB helder aan wie eventueel nadere inlichtingen moeten worden
gevraagd, de beslissing moet worden gezonden, terugvordering moet plaatsvinden, enz.
Artikel 15. Overlijden na aanvraag
Dit artikel regelt dat na het overlijden van de werknemer de behandeling van de aanvraag
wordt voortgezet, tenzij de nabestaanden daaraan geen behoefte hebben.
Artikel 16. Informatieverplichtingen aanvraag voorschot
Op de werknemer rust de verplichting om de informatie aan te leveren die nodig is
voor de beoordeling van de aanvraag om een voorschot. Het IAS verricht de intake en
helpt de aanvraag voor te bereiden. De stappen die het IAS zet, zijn in het protocol
voorschotuitkering vastgelegd.
In het eerste en tweede lid is een aantal basisgegevens vermeld, dat bij de indiening
van de aanvraag in ieder geval moet worden geleverd. Zie in het bijzonder de toelichting
op artikelen 3, aanhef en onderdeel a, en 10, aanhef en onderdeel a. Op basis van
deze gegevens, en eventuele aanvullende informatie, die kan worden verlangd op basis
van het derde lid, kan zowel het advies van het IAS als de beslissing op de aanvraag
door de SVB met voortvarendheid worden voorbereid. Indien de aanvraag niet volledig
is kan de SVB op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb een termijn stellen
waarbinnen de ontbrekende gegevens moeten worden aangeleverd. In dat geval wordt op
grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort.
Op grond van het vierde lid is artikel 16 ook van toepassing indien de aanvraag om
het voorschot van een werknemer na diens overlijden wordt voortgezet ten behoeve van
de nabestaanden.
Hoofdstuk 5. Betaling en terugvordering
Artikel 17. Uitbetaling
Het voorschot wordt door de SVB zo spoedig mogelijk uitbetaald aan de werknemer of
de nabestaande, bedoeld in artikel 14, derde lid.
Artikel 18. Herziening, intrekking en terugvordering
Dit artikel is van toepassing op een besluit waarbij een voorschot is toegekend. Indien
bij de indiening van de aanvraag onjuiste gegevens zijn overlegd, wordt in beginsel
de uitkeringsbeslissing herzien en kan vervolgens het voorschot worden teruggevorderd.
Als uitgangspunt geldt dat de persoon van wie wordt teruggevorderd dezelfde is als
degene die het voorschot heeft ontvangen. Indien de werknemer of de nabestaanden onjuiste
gegevens hebben verstrekt, kan terugvordering plaatsvinden. Ook kan de uitkeringbeslissing
worden herzien en het voorschot worden teruggevorderd indien de werknemer zijn verplichtingen
op grond van de artikelen 3, 10, onderdelen c, f en g, en 16, niet nakomt.
Voorheen was het zo dat indien een voorschot aan de werknemer was toegekend en uitbetaald,
en na zijn overlijden bleek dat er grond was voor terugvordering, dit in de praktijk
geëffectueerd diende te worden ten laste van de nalatenschap. Nu is ervoor gekozen
om ook in het geval van overlijden van de aanvrager, terugvordering van nabestaande
mogelijk te maken.
Dit artikel verplicht de SVB niet om een actief en permanent beleid te voeren gericht
op het signaleren van gevallen waarin terugvordering aan de orde is, doch is primair
gericht op het aanpakken van gevallen waarin concreet blijkt dat ten onrechte een
voorschot is verstrekt.
Indien dringende redenen aanwezig zijn, kan op grond van het tweede lid van herziening
(en daarmee dus van terugvordering) worden afgezien. Wanneer daarvan sprake is, staat
per individueel geval ter beoordeling van de SVB. Het begrip dringende redenen heeft
hier dezelfde betekenis als in overeenkomstige bepalingen in de Algemene Ouderdomswet
(artikel 24, vijfde lid), de Algemene nabestaandenwet (artikel 53, vijfde lid) en
de Algemene Kinderbijslagwet (artikel 24, vijfde lid).
Artikel 19. Indexering van bedragen
Op grond van artikel 19 worden de in de regeling vermelde bedragen eenmaal per jaar
geïndexeerd aan de hand van de indexering van het wettelijke minimumloon. De gewijzigde
bedragen worden voor het eind van elk kalenderjaar bekend gemaakt in de Staatscourant.
De indexering heeft niet alleen betrekking op het bedrag van het voorschot maar ook
op de (verrekening van) bedragen (die overigens wat de hoogte betreft gelijk zijn
aan het voorschot) die reeds van een werkgever zijn ontvangen.
Hoofdstuk 6. Uitvoering en financiering
Artikel 20. Uitvoeringsorgaan
De beslissingen op aanvragen worden door en onder volledige verantwoordelijkheid van
de SVB genomen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de deskundigheid van het IAS. Over
de wijze van samenwerking beperkt deze regeling zich tot een aantal hoofdpunten, nader
in te vullen door de SVB en instituut zelf.
Artikel 21. Advies Instituut Asbestslachtoffers
De SVB kan advies vragen aan het IAS, bijvoorbeeld over het recht op een voorschot.
Dit advies zal aan bepaalde volwaarden voldoen en binnen een termijn geleverd moeten
worden. Hoe dit wordt ingevuld, zal in overleg tussen de SVB en het IAS bepaald worden.
Artikel 22. Overeenkomst tussen SVB en Instituut Asbestslachtoffers
Het is van groot belang dat de SVB en het IAS in onderling overleg afspraken maken,
gericht op een goede samenwerking in het belang van het asbestslachtoffer. In artikel
22 is bepaald dat de SVB en het IAS een overeenkomst opstellen, waarin een aantal
essentiële punten in ieder geval is geregeld.
Artikel 23 tot en met 25. Financiering regeling
In de artikelen 23 tot en met 25 worden regels gesteld met betrekking tot de financiering
van de regeling ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt
de SVB zorg voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe
wordt op grond van artikel 23 jaarlijks voor 1 oktober bij de minister een opgave
van het totaalbedrag van de geraamde lasten voor het komende jaar ingediend. Het bedrag
van de opgegeven lasten, wordt gestort op de rekening-courant, bedoeld in artikel
5.16, onderdeel a, van de Regeling Wfsv. Afrekening vindt ingevolge artikel 25 plaats
via de jaarrekening.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen
Artikel 26. Overgangsrecht
In artikel 26 is geregeld dat indien er al een aanvraag voor een eenmalig uitkering
of een voorschot op grond van de (reeds bestaande) TAS-regeling is ingediend voordat
die regeling is ingetrokken, op deze aanvragen zal worden beslist op grond van de
(reeds bestaande) TAS-regeling.
Artikel 27. Intrekking Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
Aangezien er in deze regeling een nieuwe TAS-regeling (TAS-regeling 2014) wordt vastgesteld,
wordt de huidige TAS-regeling ingetrokken.
Artikel 28. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2014.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.