Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 maart 2014, nummer WBV 2014/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

4.1 Beleidsregels

Vreemdelingen die zonder resultaat hebben geprobeerd te vertrekken uit Nederland

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken, als uit het ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V blijkt dat wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • 1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend;

  • 2. er bestaat geen redelijke twijfel over zijn nationaliteit en identiteit; en

  • 3. de vreemdeling heeft de DT&V verzocht ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend en deze aanvraag heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd; en

  • 4. de DT&V heeft, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vastgesteld dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • 1) uit een schriftelijke of mondelinge verklaring van de diplomatieke vertegenwoordiging is gebleken dat de vreemdeling niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf niet twijfelen aan de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit; of

    • 2) is gebleken dat de vreemdeling door de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, en deze autoriteiten niet hebben aangegeven dat ze twijfelen aan de door de hem opgegeven identiteit en nationaliteit. Een buitenschuldsituatie wordt niet aangenomen als de vreemdeling:

      • heeft geweigerd de voor de indiening van de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument vereiste handgeschreven verklaring op te stellen waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf meedeelt zelfstandig te willen terugkeren;

      • zonder opgaaf van redenen niet is verschenen op de afspraak voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf;

      • tijdens de presentatie in persoon aan de betreffende autoriteiten van zijn land van herkomst of eerder verblijf mondeling uitdrukkelijk heeft verklaard niet zelfstandig terug te willen keren; en

  • 5. de vreemdeling verblijft zonder verblijfstitel in Nederland;

    • voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning; en

    • heeft evenmin een aanvraag voor een verblijfsvergunning op andere gronden ingediend.

Ad 1.

Het aannemelijk maken kan worden geconcludeerd uit hetgeen de vreemdeling verklaart tegenover de DT&V en uit de door hem overgelegde documentatie, zoals (e-mail)correspondentie met zijn diplomatieke vertegenwoordiging.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit door de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst de juiste gegevens verstrekt;

  • probeert op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst, tenzij uit een schriftelijke dan wel mondelinge verklaring van de diplomatieke vertegenwoordiging is gebleken dat betrokkene, ondanks zijn bereidheid tot terugkeer, niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel de autoriteiten niet twijfelen aan de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit. Op de website van de DT&V is een niet-limitatieve lijst van (soorten) documenten per land te vinden waarmee de identiteit en nationaliteit kan worden onderbouwd.

  • vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 2.

Indien het de vreemdeling buiten zijn schuld gedurende het terugkeertraject niet mogelijk is gebleken om de identiteit of nationaliteit middels documenten te onderbouwen, zal dit niet worden tegengeworpen in het kader van de vergunningverlening als de identiteit en nationaliteit tijdens eerdere toelatingsprocedures niet ongeloofwaardig zijn geacht en ook later in het vertrekproces, met name bij zijn diplomatieke vertegenwoordiging, geen redenen tot twijfel zijn opgekomen.

Ad 4.

De DT&V verwijst tijdens de bemiddeling naar de diplomatieke vertegenwoordiging van het land en naar de niet-limitatieve lijst op de website van de DT&V. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Gezinsleden

De IND verleent de verblijfsvergunning aan het gezinslid van de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken als de gezinsband al bestond vóórdat de gezinsleden Nederland binnenreisden.

De IND verleent de verblijfsvergunning aan de leden van één gezin met verschillende nationaliteiten en/of waarvan de leden afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:

  • alle gezinsleden hebben alle bovenstaande stappen ondernomen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen; en

  • alle gezinsleden hebben deze stappen ondernomen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin daar toegang zal worden verleend.

De IND neemt aan dat sprake is van een ‘gezin’ in één van de volgende situaties:

  • (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen; of

  • (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken

De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb een verblijfsvergunning aan een vreemdeling die om medische redenen niet kan vertrekken als:

  • door BMA is vastgesteld dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand blijvend niet kan reizen; of

  • is aangetoond dat de vreemdeling en de betrokken instanties alle inspanningen hebben verricht om het vertrek uit Nederland te realiseren, waaronder het verkrijgen van vervangende reisbescheiden, en gebleken is dat de voorgeschreven fysieke overdracht niet te realiseren is.

4.2 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, elfde lid Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor 1 jaar.

4.3 Bewijsmiddelen

De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V, waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.

De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.

4.4 Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning af indien uit nieuwe informatie van de DT&V blijkt dat de vreemdeling alsnog terug kan keren naar zijn land van herkomst of een ander land.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in indien uit nieuwe informatie blijkt dat de vreemdeling alsnog terug kan keren naar zijn land van herkomst of een ander land.

B

Paragraaf B8/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6 Amv die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken

6.1 Beleidsregels

Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is alleenstaand;

  • de vreemdeling is (nog) minderjarig;

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.

Ad 1. Alleenstaand

De IND verleent de verblijfsvergunning niet aan de minderjarige vreemdeling in één van de volgende gevallen:

  • de vreemdeling reist met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland in;

  • de vreemdeling reist met zijn eventuele in het buitenland toegewezen voogd Nederland in;

  • de ouder(s) van de vreemdeling bevind(t)(en) zich al in Nederland; of

  • de in het buitenland toegewezen voogd bevindt zich al in Nederland.

De IND beschouwt een minderjarige vreemdeling als alleenstaand, als zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn en niet zijn gehuwd.

De IND beschouwt minderjarige gehuwden als juridisch meerderjarig. Hierbij moet wel sprake zijn van een huwelijk dat naar regels van het Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend.

Ad 2. Minderjarigheid

De IND beoordeelt de minderjarigheid naar Nederlands recht op grond van artikel 1:233 BW.

Als de IND twijfelt aan de leeftijd van de betrokken vreemdeling en deze zijn gestelde leeftijd niet met bescheiden kan aantonen, kan de IND de vreemdeling in de gelegenheid stellen een leeftijdsonderzoek te laten verrichten. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek zijn nader uitgewerkt in C 1/2/2 en C1/3.

Als een verricht leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie over de minder- of meerderjarigheid leidt, kan de IND de vreemdeling binnen één à twee jaar opnieuw oproepen voor een leeftijdsonderzoek.

Ad 5. Adequate opvang

De IND verstaat onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden.

De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:

  • a. in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;

  • b. in het betreffende land is de echtgeno(o)t(e) aanwezig met wie de vreemdeling niet-erkend traditioneel is gehuwd;

  • c. uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan in a. en b. gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;

  • d. opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar;

  • e. uit het landgebonden asielbeleid volgt dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang;

  • f. op grond van algemene informatie blijkt dat de algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn.

Ad a.

Bij het zoeken naar een vorm van opvang die voor een amv als adequaat mag worden beschouwd, zal primair worden getracht om de minderjarige met de ouder(s) te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat.

Ad d., e. en f.

Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat indien de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:

  • onderdak tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaar zal bereiken, tenzij de opvang dient tot het overbruggen van een beperkte periode, waarna de minderjarige door zijn eigen familie, of door anderen bij wie er sprake is van adequate opvang, kan worden opgevangen;

  • beschikbaarheid van voedsel, kleding en hygiëne;

  • toegang tot onderwijsvoorzieningen; en

  • aanwezigheid van medische verzorging.

6.2 Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen de maximale termijn van drie jaar na laatste verblijfsaanvraag
6.2.1 Vertrek kan buiten de schuld van de minderjarige vreemdeling niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na laatste verblijfsaanvraag (ambtshalve verlening zonder nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ambtshalve zonder nader onderzoek worden verleend, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • uit de verklaringen van de vreemdeling komt naar voren dat er geen familieleden of andere personen zijn die adequate opvang kunnen bieden, naar wie de vreemdeling kan terugkeren;

  • de vreemdeling heeft tijdens de procedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land niet gefrustreerd;

  • bekend is dat in het algemeen geen adequate opvang beschikbaar is en aangenomen wordt dat deze niet binnen afzienbare tijd beschikbaar komt, in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan. In een dergelijke situatie wordt aangenomen dat het de DT&V niet zal lukken om binnen de termijn van drie jaar een vorm van adequate opvang te vinden.

6.2.2 Vertrek kan buiten de schuld van de amv niet worden gerealiseerd binnen drie jaar na laatste verblijfsaanvraag (verlening na nader onderzoek)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan drie jaar na indiening van de verblijfsaanvraag worden verleend, als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • De vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;

  • de vreemdeling heeft geloofwaardige verklaringen afgelegd over zijn identiteit, nationaliteit, ouders en andere familieleden;

  • de vreemdeling heeft zich actief ingezet om zijn eigen terugkeer te realiseren. Zo heeft hij zich actief ingezet om zijn eigen identiteit en nationaliteit aan te tonen, een (vervangend) reisdocument te verkrijgen (indien nodig) en contact te leggen met familie of andere personen of organisaties in het land van herkomst naar wie hij zou kunnen terugkeren;

  • in nader onderzoek is vastgesteld dat er geen sprake is van adequate opvang;

  • er is op het moment van beoordeling geen zicht op feitelijk vertrek naar het land van herkomst.

6.3 Verlening en intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s, ambtshalve of op aanvraag.

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s kan op elk moment na indiending van de (laatste) verblijfsaanvraag verleend worden, vanaf het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

De IND verleent geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die tijdens de verblijfsprocedure een onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land frustreert.

De (maximum) termijn van drie jaar begint opnieuw na indiening van een nieuwe verblijfsaanvraag. Het rechtmatig verblijf gedurende opvolgende verblijfsaanvragen wordt niet meegerekend.

Intrekking

Op grond van artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw beziet de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s op intrekking als:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • de vreemdeling niet voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op het moment van het eerste onderzoek meerderjarig was; of

  • na herhaald leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling op dat moment meerderjarig is.

6.4 Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, elfde lid Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s voor vijf jaar.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2014.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 maart 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 1 juli 2013 is het advies van de ACVZ ‘Waar een wil is, maar geen weg’ over het beleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, uitgebracht aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Op 13 september 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 414078) de kabinetsreactie op het advies en de daaruit voortvloeiende aanbevelingen gegeven. Met deze wijziging van de Vreemdelingencirculaire wordt de kabinetsreactie uitgewerkt in beleidsregels. Een aantal van de overgenomen adviezen had betrekking op de formulering van de voorwaarden in de Vreemdelingencirculaire. Daarnaast zijn de rollen van de IND en de DTenV duidelijker beschreven.

ARTIKELSGEWIJS

A

De beleidsregel dat de IND de aanvraag buitenschuld kan afwijzen als de vreemdeling zich heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, dat wil zeggen als hij is vertrokken ‘met onbekende bestemming’, vervalt.

De voorwaarde dat de vreemdeling zich moet hebben gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie voor facilitering van zijn vertrek, vervalt.

De beleidsregel dat de IND de aanvraag buitenschuld kan afwijzen als de vreemdeling een eerdere afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw, wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, vervalt.

B

Dit betrof een verkeerde verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit. Deze omissie is rechtgezet en de juiste verwijzing is nu opgenomen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven