Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 25 maart 2014, nummer WBV 2014/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B7/3.9 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

B

Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Beleidsregels

Nederlanders en het EU-recht

In aanvulling op artikel 8.7 Vb geldt dat richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing is op Nederlanders die ook de nationaliteit van een andere lidstaat hebben, die het recht van vrij verkeer nooit hebben uitgeoefend en die altijd hier te lande hebben verbleven.

Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).

Verblijf van verzorgende ouder bij Nederlands minderjarig kind

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de vreemdeling heeft een minderjarig kind dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;

  • dit kind komt ten laste van de vreemdeling, en woont in bij deze vreemdeling; en

  • dit kind moet, bij het onthouden van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de vreemdeling volgen en het grondgebied van de EU verlaten.

De IND neemt in ieder geval aan dat het kind de vreemdeling niet moet volgen en het grondgebied van de Unie niet moet verlaten als er een andere ouder is die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e, dan wel l, Vw of de Nederlandse nationaliteit heeft, tenzij deze ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk voor het kind kan zorgen als:

  • de andere ouder het gezag heeft over het kind, dan wel alsnog het gezag over het kind kan krijgen; en

  • de andere ouder gebruik kan maken van hulp en ondersteuning bij zorg en opvoeding die van overheidswege of door maatschappelijke organisaties wordt geboden. Hieronder verstaat de IND ook de verstrekking van een uitkering uit de algemene middelen waar Nederlanders in Nederland in beginsel aanspraak op kunnen maken.

De IND neemt in ieder geval aan dat de andere ouder feitelijk niet voor het kind kan zorgen als deze ouder:

  • zich in detentie bevindt; of

  • aantoont dat het gezag niet aan hem kan worden toegekend.

Rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn

In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.

Ten laste zijn van

Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzocht om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (d.w.z. niet in Nederland) gezien zijn financiële en sociale toestand materiële steun nodig had om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien.

Duurzame relatie

In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:

  • voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of

  • gezamenlijk een kind hebben.

  • In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.

Reële en daadwerkelijke arbeid

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:

  • de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of

  • de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.

EU-grensarbeid

Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als de werkgever beschikt over een geldige TWV, tenzij de Wav anders bepaalt.

Beroepsopleiding

In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:

  • speciaal beroep;

  • vak;

  • betrekking; of

  • bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.

Onvrijwillige werkloosheid

In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb beschouwt de IND de burger van de Unie in ieder geval niet als onvrijwillig werkloos als de burger van de Unie:

  • door hem verwijtbare gedragingen is ontslagen;

  • ontslag op staande voet niet aanvecht;

  • zelf ontslag heeft genomen;

  • zich niet bij UWV WERKbedrijf als werkzoekende heeft ingeschreven; of

  • meer dan een keer heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

Voldoende middelen van bestaan voor vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb en familieleden

De IND wijst de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid af als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment van het indienen van de aanvraag geen reële en daadwerkelijke arbeid meer verricht of voor zichzelf en zijn familieleden niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bewijs van rechtmatig verblijf

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met de aantekening dat het familielid mag werken.

De IND verstrekt deze sticker niet als:

  • de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie niet is aangetoond;

  • indicaties aanwezig zijn van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of

  • niet deugdelijk is bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.

Volledige toegang van Roemenen, Bulgaren en Kroaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt

De IND stelt een Roemeen, Bulgaar of Kroaat in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:

  • de Roemeen, Bulgaar of Kroaat ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;

  • aan de werkgever van de Roemeen, Bulgaar of Kroaat een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of

  • de Roemeen, Bulgaar of Kroaat ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.

In alle overige gevallen wordt de Roemeen, Bulgaar of Kroaat door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.

De IND telt bij de beoordeling of de Roemeen, Bulgaar of Kroaat volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.

In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een Roemeen, Bulgaar of Kroaat onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met dezelfde aantekening als de Roemeen, Bulgaar of Kroaat.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2014.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 maart 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 8 maart 2011 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna aangeduid als ‘HvJEU’) het arrest inzake Ruiz Zambrano (C-34/09) gewezen. In dit arrest heeft het HvJEU geoordeeld dat onder bepaalde voorwaarden een derdelander verblijf kan krijgen bij zijn Nederlandse minderjarige kind. Tot inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit waren deze voorwaarden waren opgenomen in B7/3.9 van de Vreemdelingencirculaire. Een geslaagd beroep op het arrest-Zambrano leidde namelijk tot verlening van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw onder een beperking verband houdend met gezinsmigratie.

Bij uitspraak van 9 augustus 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS)geoordeeld dat vreemdelingen die een geslaagd beroep kunnen doen op het arrest-Zambrano rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw. Dat betekent dat de huidige plaats van de voorwaarden die voortvloeien uit het arrest-Zambrano niet langer correct is. Door middel van dit wijzigingsbesluit worden de voorwaarden overgeheveld van B7/3.9 naar B10/2.2. B10 is immers het hoofdstuk dat mede ziet op rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 onder e, Vw.

In B7/3.9 stond dat de vreemdeling geen geslaagd beroep op het arrest-Zambrano kon doen indien hij niet aan de voorwaarden voldeed voor een ander verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4 of hoofdstuk 8 van het Vreemdelingenbesluit. Deze voorwaarde komt niet terug in B10/2.2. Voornoemde uitspraak van de AbRS biedt niet de ruimte om deze voorwaarde nog langer te stellen.

Ten slotte bleek B7/3.9 een onduidelijke formulering te bevatten. Het leek alsof de andere ouder die het gezag heeft over zijn kind feitelijk niet voor dit kind kan zorgen. Met dit besluit is deze onduidelijkheid weggenomen.

Voor het overige heeft het wijzigingsbesluit een zuiver technisch karakter. Verdere materiële wijzigingen zijn er niet mee beoogd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven