Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 20 maart 2014, nummer WBV 2014/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk B12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

B12 DE VERBLIJFSVERGUNNING REGULIER ONBEPAALDE TIJD

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw aanvragen.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 20 en 21 Vw.

2 Beleidsregels

De IND wijst een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd af wanneer één van de in artikel 21, eerste lid, Vw genoemde gronden zich voordoet, voor zover artikel 21, tweede, derde en vierde lid, Vw en de artikelen 3.92, 3.93, 3.94 3.95, 3.96 en 3.96a Vb hierop geen uitzondering maken.

2.1 De duur van het verblijf in Nederland

De IND wijst een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet af op grond van artikel 21, eerste lid, Vw als de vreemdeling direct voorafgaande aan het nemen van het besluit vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, l, Vw, dan wel op grond van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.

2.2 De aard van het verblijfsrecht

De IND neemt aan dat sprake is van een verblijfsrecht van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder f, Vw als de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking als genoemd in artikel 3.5, tweede lid, Vb, tenzij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning onbeperkt kan worden verlengd.

2.3 Middelen van bestaan

Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag voor gezinnen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt (al dan niet met een studiebeurs), wordt geacht nog steeds bij dit gezinslid te verblijven.

De IND telt bij de in artikel 21, tweede lid, Vw genoemde periode van tien jaar aaneengesloten rechtmatig verblijf, mee:

  • de periode van het verblijf in Nederland als Nederlander; of

  • de periode van het verblijf in Nederland als houder van een verblijfsvergunning asiel.

2.4 Openbare orde of nationale veiligheid

De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c en d, Vw en artikel 3.95 Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.

2.5 Hoofdverblijf

Voor verplaatsing van het hoofdverblijf wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1. Vc.

2.6 Inburgeringsvereiste

In aanvulling op artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb geldt dat de IND niet verlangt dat de vreemdeling gedurende acht jaar ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.

2.6.1 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb ontheft de IND de vreemdeling van de wettelijke verplichting het inburgeringsexamen te behalen als hij aantoont dat hij een zodanige psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaren niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen.

2.6.2 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.96a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1, ad 2 Vc.

De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de in artikel 3.96a, vierde lid, Vb gegeven bevoegdheid als de vreemdeling stelt dat hij:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

    nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

2.7 Bijzondere categorieën verblijfsvergunning onbepaalde tijd
2.7.1 Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN)
2.7.1.1 Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.7.1.2 Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door intrekking

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als de vreemdeling naast de in paragraaf B12/2.7.1.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN.

2.7.1.3 Specifieke beleidsregels oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als de vreemdeling naast de in paragraaf B12/2.7.1.1 Vc genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN wordt ingetrokken.

2.7.2 Terugkeer op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND verleent de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 3.92, tweede lid, Vb aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet als:

  • de in artikel 3.92, tweede lid, aanhef en onder c, Vb genoemde vijf jaren rechtmatig verblijf ononderbroken waren;

  • de vreemdeling de aanvraag indient binnen een jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet; en

  • de vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de Remigratiewet.

2.7.3 Terugkeeroptie

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.92, eerste lid, Vb.

2.7.4 (Ex) geprivilegieerde en diens afhankelijke gezinsleden

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan de vreemdeling als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, Vb als geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en met inachtneming van artikel 3.93, tweede, derde en vierde lid, Vb.

De IND verleent een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan het afhankelijk gezinslid van een ex-geprivilegieerde als geen van de gronden van artikel 21 Vw zich voordoet en wordt voldaan aan artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb, artikel 3.93, derde lid, Vb en artikel 3.96a Vb.

Ten aanzien van de in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, Vb genoemde vreemdelingen geldt het volgende:

  • het is niet van belang of de bijzondere geprivilegieerde status al dan niet door eigen toedoen verloren is gegaan;

  • een aaneengesloten periode van tien jaar wordt niet aangenomen als de vreemdeling in deze periode zes of meer achtereenvolgende maanden of in totaal tien of meer maanden buiten Nederland heeft verbleven; en

  • in aanvulling op artikel 3.93, tweede lid, Vb beschikt het afhankelijk gezinslid duurzaam over voldoende middelen van bestaan als de referent duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

2.8 Intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in als zich een omstandigheid voordoet als genoemd in artikel 22, tweede lid, Vw en als de artikelen 3.97 en 3.98 Vb hierop geen uitzondering maken.

3 Bewijsmiddelen
Inburgeringsvereiste

Paragraaf B9/14.1 Vc is van toepassing.

Terugkeer op grond van artikel 8 Remigratiewet

De IND beschouwt de beschikking van de SVB als bewijsmiddel van de vertrekdatum en het recht op basisvoorzieningen of toekenning van de remigratievoorziening.

(Ex)-geprivilegieerden

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of

  • het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.

De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling die gedurende deze periode in Nederland heeft verbleven op grond van een geprivilegieerde status als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.93, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:

  • een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;

  • een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of

  • bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.

Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

B

Paragraaf C5/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen, die gelden:

  • ten aanzien van de procedureregels van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 2);

  • bij de afwijzingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 3);

  • bij de intrekkingsgronden van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (paragraaf 4).

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 33, 34, 35, 40, 41, 42, eerste lid, 44, vierde en vijfde lid, en 45 Vw, de artikelen 3.107a Vb, 3.108 Vb, 3.116, en 3.118 Vb, en de artikelen 3.41 en 3.47 VV.

C

Hoofdstuk C8 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

D

Deel D Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

Vreemdelingencirculaire 2000 (D)

D1 De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a Vw aanvragen.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 45a, 45b, 45d Vw.

2 Beleidsregels

De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af als in ieder geval één van de in artikel 45b Vw genoemde gronden zich voordoet en de artikelen 3.124, 3.125 en 3.126 Vb hierop geen uitzondering maken.

2.1 De duur van het ononderbroken verblijf in Nederland

De IND wijst een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen niet af op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, als de vreemdeling direct voorafgaande aan het moment van het nemen van het besluit vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft.

2.2 De aard van het verblijfsrecht

De IND neemt aan dat sprake is van een verblijfsrecht van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 45b, eerste lid, onder a, Vw als de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking als genoemd in artikel 3.5, tweede lid, Vb, tenzij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ongelimiteerd kan worden verlengd.

De IND neemt aan dat sprake is van een formeel beperkt verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 45b, eerste lid, onder b, Vw als:

  • de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; of

  • de vreemdeling verblijf heeft gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen en gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure, gericht tegen een intrekking van een verblijfsvergunning.

Als de IND de verblijfsvergunning vervolgens alsnog verleent, dan beschouwt de IND de periode van verblijf gedurende de bezwaar- of beroepsprocedure (achteraf bezien) niet meer als formeel beperkt verblijfsrecht.

2.3 Middelen van bestaan

Als de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan ter hoogte van minimaal het normbedrag voor alleenstaanden als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, VV, telt de IND het duurzame, zelfstandig verworven inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft mee bij de berekening van de middelen van bestaan. In dat geval geldt het toepasselijke normbedrag voor gezinnen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb. Een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt (al dan niet met een studiebeurs), wordt geacht nog steeds bij dit gezinslid te verblijven.

2.4 Openbare orde of nationale veiligheid

De IND maakt gebruik van de bevoegdheid om een aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning langdurig ingezetenen wegens gevaar voor de openbare orde dan wel nationale veiligheid af te wijzen, zoals bedoeld in artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder d en e, Vw en artikel 3.125, tweede lid, Vb, tenzij dit in strijd is met internationale verplichtingen.

De IND beoordeelt of sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid. In welk geval hiervan in ieder geval sprake is staat vermeld in paragraaf B1/4.4 Vc.

2.5 Inburgeringsvereiste

In aanvulling op artikel 3.96a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb geldt dat de IND niet verlangt dat de vreemdeling gedurende acht jaar ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.

2.5.1 Ontheffing vanwege een psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap

Op grond van artikel 3.96a, derde lid, Vb ontheft de IND de vreemdeling van de wettelijke verplichting het inburgeringsexamen te behalen als hij aantoont dat hij een zodanige psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap heeft, dat hij binnen vijf jaren niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen.

2.5.2 Ontheffing met een beroep op de hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.96a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen.

In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1, ad 2 Vc.

De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de in artikel 3.96a, vierde lid, Vb gegeven bevoegdheid als de vreemdeling stelt dat hij:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

2.6 Intrekking EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Voor het aannemen van frauduleuze verkrijging als bedoeld in artikel 45d, derde lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.127, tweede lid, Vb is als regel opzet vereist. Hierbij is niet van belang of de gegevens door de aanvrager persoonlijk zijn verstrekt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 29 maart 2014.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 maart 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

Algemeen

De Wet van 18 december 2013 houdende wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Stb. van 28 maart 2014, nr. 110) en het Besluit van 4 maart 2014 houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. van 28 maart 2014, nr. 111) zijn op 29 maart 2014 in werking getreden.

Voorheen was de Europese status van langdurig ingezetene voorbehouden aan houders van een verblijfsvergunning regulier. Op grond van de Richtlijn nr. 2011/51/EU kan de Europese status van langdurig ingezetene ook worden verleend aan houders van een verblijfsvergunning asiel. In verband daarmee wordt de Europese status van langdurig ingezetene in Nederland voortaan verworven door de verlening van een nieuwe soort verblijfsvergunning: de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Als gevolg daarvan kunnen vreemdelingen in Nederland onder voorwaarden, al naar gelang van de situatie, in aanmerking komen voor drie soorten verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd, namelijk de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd dan wel de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, die permanent en daarmee eveneens van onbepaalde tijd is.

Voor zover dit wijzigingsbesluit een niet-toegestane nieuwe beperking is in de zin van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije en artikel 13 Besluit 1/80, blijft de tekst zoals die gold voor het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit dan ook van toepassing op de vreemdeling die onder de werkingssfeer van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije dan wel artikel 13 Besluit 1/80 valt.

Artikelsgewijs

A

Met dit wijzigingsbesluit zijn de beleidsregels aangaande de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ komen te vervallen. De bepalingen omtrent de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op nationale gronden zijn zo veel mogelijk teruggezet naar de situatie direct voorafgaand aan de datum van de oorspronkelijke omzetting van de richtlijn 2003/109 inzake langdurig ingezetenen (1 december 2006).

B12/2.3 zoals opgenomen in het wijzigingsbesluit is afgeleid van het huidige B12/4.2 aangevuld met de beleidsregel dat een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt, geacht wordt nog steeds bij dit gezinslid te verblijven. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om het inkomen van dit gezinslid desgewenst mee te tellen bij dat van de vreemdeling. Deze aanvulling ligt in de rede omdat de gezinsrelatie niet geacht wordt te zijn verbroken bij het volgen van een volledige dagopleiding buitenshuis.

B

De aanpassing van hoofdstuk C5 is beperkt tot de hernummering van een artikellid als gevolg van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit.

C

Hoofdstuk C8 bevat tijdelijk beleid dat dient ter overbrugging van de periode gelegen tussen de datum waarop de implementatietermijn van Richtlijn 2011/51/EU verstreek (20 mei 2013) en de datum waarop de nationale wettelijke implementatiemaatregelen in werking treden. Nu de gewijzigde Vreemdelingenwet op 29 maart 2014 in werking is getreden, heeft hoofdstuk C8 zijn betekenis verloren. Daarom is het volledige hoofdstuk doorgehaald. De ter zake doende beleidsregels zijn opgenomen in hoofdstuk D1.

D

De EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is een verblijfsvergunning sui generis die moet worden onderscheiden van de verblijfsvergunning regulier en asiel voor onbepaalde tijd. Daarom zijn de beleidsregels aangaande de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in het nieuwe deel D onder hoofdstuk D1 opgenomen. Deze beleidsregels komen overeen met de beleidsregels die eerder golden voor de inmiddels vervallen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met de aantekening ‘EG-langdurig ingezetene’ aangezien de materiële toetsingskaders van beide vergunningen niet van elkaar verschillen.

D1/2.3 zoals opgenomen in het wijzigingsbesluit is afgeleid van het huidige B12/3.4 en aangevuld met de beleidsregel dat een kind dat feitelijk niet langer bij een gezinslid verblijft omdat hij buitenshuis een volledige dagopleiding volgt, geacht wordt nog steeds bij dit gezinslid te verblijven. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om het inkomen van dit gezinslid desgewenst mee te tellen bij dat van de vreemdeling. Deze aanvulling ligt in de rede omdat de gezinsrelatie niet geacht wordt te zijn verbroken bij het volgen van een volledige dagopleiding buitenshuis.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven